Vragenrecht

Als uitvloeisel van het recht op inlichtingen i, waarover alle individuele Kamerleden beschikken, kennen Tweede en Eerste Kamer i het vragenrecht. Met dit recht kunnen alle leden behalve tijdens de debatten en de schriftelijke behandeling van (wets)voorstellen vragen stellen aan de regering. Hiervoor hebben ze, in tegenstelling tot bij het recht van interpellatie i, geen verlof van de Kamer nodig.

Het aantal schriftelijke vragen in de Tweede Kamer i lag omstreeks 1990 onder de vierhonderd per jaar. In 2008 waren het er al ruim 2500 en in 2013 ruim 3000 per jaar. Het aantal mondelinge vragen is de afgelopen decennia ook sterk toegenomen. Waar in het vergaderjaar 1969-1970 nog geen enkele mondelinge vraag werd gesteld, schommelt het aantal tegenwoordig rond de honderd per jaar.

In de Eerste Kamer ligt het aantal (schriftelijke) vragen veel lager. De laatste vergaderjaren zijn het er meestal tussen de tien à twintig. Mondelinge vragen worden niet in de Eerste Kamer gesteld.

1.

Procedure

Vragen kunnen betrekking hebben op vrijwel elk onderwerp, maar vragen moeten wel eerst aan de Kamervoorzitter worden voorgelegd voor ze worden doorgezonden. De Voorzitter beoordeelt onder meer of de vraag de juiste vorm heeft en of het onderwerp wel beleid betreft waarmee de Kamer zich bezighoudt. Voor het stellen van schriftelijke vragen bestaan binnen fracties i ook vaak regels. Meestal worden vragen alleen na intern overleg (bijvoorbeeld met de fractievoorzitter) gesteld.

Schriftelijke vragen worden als regel schriftelijk door een minister i of staatssecretaris i beantwoord. Indien een bewindspersoon niet in staat is dit binnen drie weken te doen, wordt dit aan de Kamervoorzitter met opgave van redenen gemeld. Alle vragen worden opgenomen in het Aanhangsel van de Handelingen (het woordelijke verslag van de vergaderingen). In tegenstelling tot de Tweede Kamer heeft de Eerste Kamer geen verplichte antwoordtermijn voor de bewindspersoon in het Reglement van Orde opgenomen.

2.

Vragenuur

Schriftelijke vragen kunnen in de Tweede Kamer eventueel mondeling worden beantwoord tijdens het wekelijkse vragenuurtje, dat iedere dinsdag aan het begin van de vergadering wordt gehouden. De Eerste Kamer kent dit instrument niet.

Het vragenuurtje is erop gericht om snel van bewindslieden informatie te krijgen over onderwerpen die op dat moment in de actualiteit spelen. De hoop is dat er, naar aanleiding van de mondeling gestelde vraag, een scherp en flitsend debat ontstaat wat voor meer verlevendiging in de politiek zou zorgen.

Sinds maart 2021 heeft het vragenuur zijn huidige opzet. Tijdens een wekelijks vragenuur worden gemiddeld drie á vier vragen aan het kabinet gesteld. Deze selectie wordt gemaakt door de Kamervoorzitter. De vragensteller mag een vraag stellen waarna de bewindslieden antwoord geven. Daarna mogen andere Kamerleden ook direct met de bewindslieden in debat. Sinds 31 maart 2021 zijn de nieuwe vergaderregels opgenomen in het Reglement van Orde i.

Tijdens het vragenuur kunnen geen moties i worden ingediend en kan ook geen verlof voor het houden van een interpellatie i worden gevraagd.

3.

Historische ontwikkeling in Tweede Kamer

Het (individuele) vragenrecht werd in 1906 in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer opgenomen. Het voorstel daartoe werd gedaan door de liberaal Goeman Borgesius i en door zes andere fractievoorzitters. Kamerleden konden aanvankelijk aangeven of ze prijsstelden op mondelinge of schriftelijke beantwoording.

Naar analogie van het Britse parlement kwam er in 1906 daarom tevens een mogelijkheid voor ieder lid om, zonder speciaal verlof van de Kamer, op een vast tijdstip aan één of meer ministers vragen te stellen (het vragenuurtje). De vragen moesten kort en duidelijk zijn en bij de Kamervoorzitter worden ingediend. Aanvullende vragen waren mogelijk.

Het vragenuur was aanvankelijk vrijdagmiddag, maar na enkele jaren vond nog nauwelijks mondelinge beantwoording plaats. In 1952 werd het vragenuur echter nieuw leven ingeblazen. Ook andere leden mochten voortaan een aanvullende vraag stellen. In 1984 werd het vragenuur verplaatst van donderdagochtend naar dinsdagmiddag. Zo kon beter worden ingespeeld op de wekelijkse ministerraad op vrijdag. Vragen mochten tot 12:00 uur worden ingeleverd. Het vragenuur werd verlevendigd door meer discussie toe te staan.

Sinds 1997 wordt het vragenuurtje aan het begin van de vergadering gehouden, nog voor de regeling van werkzaamheden.

4.

Historische ontwikkeling in Eerste Kamer

De Eerste Kamer heeft sinds 1918 ook het individuele vragenrecht in het Reglement van Orde opgenomen. De procedure is vrijwel identiek aan de Tweede Kamer, met als verschil dat de senaat niet de mogelijkheid kent om mondeling vragen te stellen aan bewindspersonen. De Eerste Kamerleden vonden het toen, gelet op de ongeregelde tijden waarop de Eerste Kamer vergaderde, onhandig, omdat ministers dan nodeloos uit hun werk zouden worden gehaald. Daarnaast leerde de ervaring dat destijds in de Tweede Kamer nauwelijks mondelinge vragen werden gesteld.

Het onderwerp leidde geregeld tot discussie, voor het laatst in vergaderjaar 1982-1983. Hoewel werd vastgesteld dat de Grondwet het mogelijk maakte om het mondelinge vragenrecht op te nemen, bestonden hiertegen enkele bezwaren. Zo zou de invoering van het mondelinge vragenrecht in strijd zijn met het karakter van de senaat, de plicht tot terughoudendheid van Eerste Kamerleden in gevaar brengen en te veel beslag leggen op de schaarse vergadertijd van de Eerste Kamer. Daarom kent de Eerste Kamer tot op heden geen vragenuurtje.

 

Meer over