Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen

1.

Tekst

16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/102

 

KADERBESLUIT 2008/947/JBZ VAN DE RAAD

van 27 november 2008

inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder a) en c), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Europese Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen. Daartoe is vereist dat alle lidstaten in wezen dezelfde opvatting hebben van vrijheid, veiligheid en recht, die stoelt op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en rechtsstatelijkheid.

 

(2)

De politiële en justitiële samenwerking in de Europese Unie moet alle burgers een hoge mate van veiligheid bieden. Een van de hoekstenen hiervan is het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, dat in de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 is vastgelegd en is bekrachtigd in het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie van 4 en 5 november 2004 (3). In het programma van maatregelen van 29 november 2000, aangenomen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke vonnissen, heeft de Raad zich uitgesproken voor samenwerking op het gebied van voorwaardelijke straffen en voorwaardelijke invrijheidsstelling.

 

(3)

Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (4), betreft de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen. Er is behoefte aan verdere gemeenschappelijke voorschriften, met name voor het geval waarin toezicht op proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen is opgelegd jegens personen die hun vaste en wettige verblijfplaats niet in de beslissingsstaat hebben.

 

(4)

Het Verdrag van de Raad van Europa van 30 november 1964 inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden is door slechts twaalf lidstaten, soms met talrijke voorbehouden, bekrachtigd. Dit kaderbesluit is een effectiever instrument, omdat het op het beginsel van wederzijdse erkenning berust en alle lidstaten eraan deelnemen.

 

(5)

Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de beginselen die zijn erkend in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in hoofdstuk VI. Niets in dit kaderbesluit staat eraan in de weg dat de erkenning van een vonnis en/of het toezicht op een proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf kan worden geweigerd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat de proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf is opgelegd om de betrokkene te bestraffen op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, of dat de positie van die persoon op een van deze gronden kan worden aangetast.

 

(6)

Dit kaderbesluit laat de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende een eerlijke rechtsgang, vrijheid van vereniging, vrijheid van drukpers, vrijheid van meningsuiting in andere media en de vrijheid van godsdienst onverlet.

 

(7)

De bepalingen van dit kaderbesluit dienen te worden toegepast in overeenstemming met het recht van de burgers van de Unie om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, neergelegd in artikel 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

 

(8)

De wederzijdse erkenning van, alsook het toezicht op voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling is erop gericht de resocialisatiekansen van de veroordeelde te vergroten, doordat hem de mogelijkheid wordt geboden familiale, taalkundige, culturele of andere banden te onderhouden. Doel is daarnaast de verbetering van het toezicht op de naleving van proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, om recidive te voorkomen en aldus de nodige aandacht te schenken aan de bescherming van slachtoffers en de gemeenschap in het algemeen.

 

(9)

Er zijn verschillende soorten proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen die de lidstaten gemeen hebben en ten aanzien waarvan zij in beginsel bereid zijn toezicht uit te oefenen. Behoudens de in dit kaderbesluit bepaalde uitzonderingsgevallen, dient het toezicht op de bewuste categorieën maatregelen en straffen een verplichtend karakter te hebben. Elke lidstaat kan verklaren dat hij bereid is om daarnaast op andere soorten proeftijdvoorwaarden en/of alternatieve straffen toe te zien.

 

(10)

Tot de proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen waarvoor in beginsel een toezichtplicht geldt, behoren, onder meer, voorschriften betreffende het gedrag (zoals een verbod op alcoholconsumptie), de woonplaats (zoals het verplicht veranderen van woonplaats bij huiselijk geweld), een opleiding (zoals het verplicht volgen van een cursus veilig rijden), de vrijetijdsbesteding (zoals het verbod een bepaalde sport te beoefenen of een sportevenement bij te wonen) en beperkingen op of voorwaarden inzake de beroepsuitoefening (zoals het verplicht veranderen van werkomgeving; deze verplichting omvat niet het toezicht op een aan betrokkene als onderdeel van de straf opgelegde ontzetting van de uitoefening van een beroep).

 

(11)

Zo mogelijk kan, overeenkomstig de nationale wetgeving en procedures, ten aanzien van proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen gebruik worden gemaakt van elektronisch toezicht.

 

(12)

De lidstaat waar de betrokkene is gevonnist kan een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing toezenden aan de lidstaat waar de gevonniste persoon zijn vaste en wettige verblijfplaats heeft, met het oog op de erkenning daarvan en met het oog op het toezicht op de in het vonnis en/of de proeftijdbeslissing vervatte proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen.

 

(13)

Over de toezending van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing aan een andere lidstaat dient per geval te worden beslist door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat; daarbij worden onder meer de overeenkomstig artikel 5, lid 4, gedane mededelingen en de overeenkomstig artikel 10, lid 4, en artikel 14, lid 3, afgelegde verklaringen in aanmerking genomen.

 

(14)

Het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing kunnen tevens aan een andere lidstaat dan die waar de gevonniste persoon verblijft, worden toegezonden, mits de bevoegde autoriteit van die tenuitvoerleggingsstaat, overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in de verklaring die hij op grond van dit kaderbesluit heeft afgelegd, daarin toestemt. De toestemming kan met name met het oog op sociale reclassering worden verleend, indien de gevonniste persoon voornemens is om, zonder verlies van zijn verblijfsrecht, zich te begeven naar een lidstaat waar hem een arbeidsovereenkomst is aangeboden, waar hij een familielid met wettelijke en gewone verblijfplaats heeft, of waar hij onderwijs of een opleiding overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving wil gaan volgen.

 

(15)

De lidstaten moeten ten aanzien van de erkenning van een vonnis en, in voorkomend geval, van een proeftijdbeslissing het nationale recht en de nationale procedures toepassen. Ten aanzien van een vonnis, houdende een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging of een alternatieve straf, dat niet voorziet in een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die bij niet-naleving van de opgelegde verplichtingen of instructies ten uitvoer moet worden gelegd, kan de erkenning betekenen dat de lidstaat die een verklaring overeenkomstig dit kaderbesluit heeft afgelegd, ermee instemt toezicht te houden op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen, en geen andere verantwoordelijkheid aanvaardt dan de vervolgbeslissing te nemen die bestaat uit een wijziging van de verplichtingen of instructies uit de proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf, dan wel van de duur van de proeftijd. De erkenning heeft in dat geval dus geen ander gevolg dan dat de tenuitvoerleggingsstaat zulk een vervolgbeslissing kan geven.

 

(16)

Een lidstaat mag de erkenning van een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing weigeren, indien het vonnis een persoon betreft die niet schuldig is bevonden, zoals in geval van een geesteszieke, en het vonnis of, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing voorziet in een medische/therapeutische behandeling van de betrokkene waarop die staat volgens zijn nationale recht niet kan toezien.

 

(17)

De weigeringsgrond betreffende de territorialiteit dient slechts te worden toegepast in uitzonderlijke gevallen en met het oog op een zo groot mogelijke samenwerking overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, daarbij rekening houdend met de doelen. Een besluit om deze weigeringsgrond toe te passen dient te zijn gebaseerd op een beoordeling per individueel geval en overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat.

 

(18)

De tenuitvoerleggingsstaat moet het recht hebben de erkenning van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing te weigeren, indien de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen een taakstraf omvatten die normaliter binnen zes maanden zal worden uitgevoerd.

 

(19)

Het certificaat moet in zodanige vorm zijn opgemaakt dat het de hoofdbestanddelen van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing bevat. Het certificaat moet worden vertaald in de officiële taal of een der officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat. Het certificaat moet de aldaar bevoegde autoriteiten helpen de op dit kaderbesluit gegronde beslissingen te geven, inclusief de beslissingen inzake erkenning en de aanvaarding van het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, de beslissingen inzake de aanpassing van proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, en de vervolgbeslissingen, met name in geval van niet-naleving van een proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf.

 

(20)

Gezien het beginsel van wederzijdse erkenning waarop dit kaderbesluit berust, dienen de beslissingsstaat en de staat van tenuitvoerlegging ervoor te ijveren dat hun bevoegde autoriteiten bij de toepassing van het kaderbesluit rechtstreeks contact onderhouden.

 

(21)

Alle lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de gevonniste personen te wier aanzien krachtens dit kaderbesluit beslissingen worden gegeven, wettelijk beschikken over een geheel van rechten en rechtsmiddelen overeenkomstig de nationale wetgeving, ongeacht of de autoriteiten die zijn aangewezen om krachtens dit kaderbesluit beslissingen te geven, al dan niet rechterlijke instanties zijn.

 

(22)

Elke vervolgbeslissing betreffende een voorwaardelijke straf, een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging of een alternatieve straf, die ertoe leidt dat een vrijheidsstraf wordt opgelegd, dient door een rechterlijke instantie te worden gegeven.

 

(23)

Aangezien alle lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens hebben geratificeerd, dienen de bij de toepassing van dit kaderbesluit verwerkte persoonsgegevens in overeenstemming met de beginselen van dat verdrag te worden beschermd.

 

(24)

Daar de doelstellingen van dit kaderbesluit, namelijk de bevordering van de resocialisatie van gevonniste personen, de verbetering van de bescherming van slachtoffers en de gemeenschap in het algemeen en de vereenvoudiging van de toepassing van passende proeftijdvoorwaarden in het geval van delinquenten die niet wonen in de staat waar ze zijn gevonnist, niet voldoende door de lidstaten zelf, en dus, gezien de omvang van de actie, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel, waarnaar in artikel 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt verwezen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelen en toepassingsgebied

  • 1. 
    Dit kaderbesluit is erop gericht de resocialisatie van gevonniste personen te bevorderen, de bescherming van slachtoffers en de gemeenschap in het algemeen te verbeteren, en de toepassing van passende proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen te vereenvoudigen in het geval van delinquenten die niet wonen in de staat waar zij zijn veroordeeld. Ter verwezenlijking hiervan wordt in dit kaderbesluit bepaald volgens welke regels een andere lidstaat dan de lidstaat waar de betrokkene is veroordeeld, vonnissen en, in voorkomend geval, proeftijdvoorwaarden erkent en toezicht houdt op de krachtens een vonnis opgelegde proeftijdvoorwaarden of op de in dat vonnis vervatte alternatieve straffen, en alle overige beslissingen in verband met dat vonnis neemt, tenzij in dit kaderbesluit anders is bepaald.
  • 2. 
    Dit kaderbesluit is uitsluitend van toepassing op:
 

a)

de erkenning van vonnissen en, in voorkomend geval, proeftijdbeslissingen;

 

b)

de overname van de verantwoordelijkheid voor het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen;

 

c)

alle overige beslissingen die met de onder a) en b) bedoelde verband houden,

zoals beschreven en vastgesteld in dit kaderbesluit.

  • 3. 
    Dit kaderbesluit is niet van toepassing op:
 

a)

de tenuitvoerlegging van strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd en die vallen onder Kaderbesluit 2008/909/JBZ;

 

b)

de erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties die vallen onder Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (5) en beslissingen tot confiscatie die vallen onder Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (6).

  • 4. 
    Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die is neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt aangetast.

Artikel 2

Definities

In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

 

1.

„vonnis”: een onherroepelijke uitspraak of beschikking van een rechter van de beslissingsstaat, waarbij wordt vastgesteld dat een natuurlijke persoon een strafbaar feit heeft gepleegd en waarbij aan die persoon wordt opgelegd:

 

a)

een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, indien op grond van dat vonnis of bij een latere proeftijdbeslissing voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend,

 

b)

een voorwaardelijke straf,

 

c)

een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging, of

 

d)

een alternatieve straf;

 

2.

„voorwaardelijke straf”: een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel waarvan de tenuitvoerlegging volledig of ten dele voorwaardelijk wordt opgeschort, doordat een of meer proeftijdvoorwaarden worden opgelegd. Deze proeftijdvoorwaarden worden in het vonnis zelf opgenomen of in een afzonderlijke proeftijdbeslissing van een bevoegde autoriteit bepaald;

 

3.

„voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging”: een vonnis waarbij de oplegging van een straf voorwaardelijk is opgeschort doordat een of meer proeftijdvoorwaarden worden opgelegd, of waarbij in plaats van een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel een of meer proeftijdvoorwaarden worden opgelegd. Deze proeftijdvoorwaarden worden in het vonnis zelf opgenomen of in een afzonderlijke proeftijdbeslissing van een bevoegde autoriteit bepaald;

 

4.

„alternatieve straf”: een andere straf dan een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel of een geldelijke sanctie, waarbij een verplichting of instructie wordt opgelegd;

 

5.

„proeftijdbeslissing”: een vonnis van een rechter of een op grond daarvan gegeven definitieve beslissing van een bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, waarbij:

 

a)

een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, of

 

b)

proeftijdvoorwaarden worden opgelegd;

 

6.

„voorwaardelijke invrijheidstelling”: een door een bevoegde autoriteit of krachtens het nationale recht gegeven definitieve beslissing tot vervroegde invrijheidstelling van een gevonniste persoon die een deel van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel heeft ondergaan, waarbij een of meer proeftijdvoorwaarden worden opgelegd;

 

7.

„proeftijdvoorwaarden”: verplichtingen en instructies die volgens het nationale recht van de beslissingsstaat door een bevoegde autoriteit aan een natuurlijke persoon worden opgelegd in samenhang met een voorwaardelijke straf, een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging of een voorwaardelijke invrijheidstelling;

 

8.

„beslissingsstaat”: de lidstaat waar een vonnis is gewezen;

 

9.

„tenuitvoerleggingsstaat”: de lidstaat waar op grond van een overeenkomstig artikel 8 gegeven beslissing toezicht wordt gehouden op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen.

Artikel 3

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

  • 1. 
    Elke lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee welke autoriteit of autoriteiten krachtens het nationale recht bevoegd zijn overeenkomstig dit kaderbesluit te handelen in het geval dat die lidstaat de beslissingsstaat of de tenuitvoerleggingsstaat is.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen andere autoriteiten dan rechterlijke instanties aanwijzen als bevoegd om beslissingen krachtens dit kaderbesluit te geven, mits deze autoriteiten volgens het nationale recht en de nationale procedures bevoegd zijn soortgelijke beslissingen te geven.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 14, lid 1, onder b) en c), bedoelde beslissingen die door een andere bevoegde autoriteit dan een rechter zijn gegeven, op verzoek van de betrokkene door een rechter of een ander onafhankelijk orgaan met rechterlijk karakter kunnen worden getoetst.
  • 4. 
    Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de ontvangen informatie ter beschikking van alle lidstaten en van de Commissie.

Artikel 4

Soorten proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen

  • 1. 
    Dit kaderbesluit is van toepassing op de volgende proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen:
 

a)

de verplichting dat de gevonniste persoon een bepaalde autoriteit in kennis stelt van iedere verandering van woonplaats of van de plaats waar hij werkt;

 

b)

de verplichting bepaalde locaties, plaatsen of afgebakende gebieden in de beslissingsstaat of in de tenuitvoerleggingsstaat niet te betreden;

 

c)

de beperking van het recht om het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat te verlaten;

 

d)

instructies betreffende het gedrag, de woonplaats, opleiding, de vrijetijdsbesteding, of houdende beperkingen op of voorwaarden inzake de beroepsuitoefening;

 

e)

de verplichting zich op gezette tijden bij een bepaalde autoriteit te melden;

 

f)

de verplichting contact met bepaalde personen te vermijden;

 

g)

de verplichting contact te vermijden met bepaalde voorwerpen die door de gevonniste zijn gebruikt of waarschijnlijk zullen worden gebruikt om een strafbaar feit te plegen;

 

h)

de verplichting de door het strafbare feit veroorzaakte schade financieel te vergoeden en/of het bewijs te leveren dat aan die verplichting is voldaan;

 

i)

de verplichting een taakstraf te verrichten;

 

j)

de verplichting samen te werken met een reclasseringswerker of met een vertegenwoordiger van een maatschappelijke dienst die met verantwoordelijkheden jegens gevonniste personen is belast;

 

k)

de verplichting een therapie of een verslavingsbehandeling te ondergaan.

  • 2. 
    Iedere lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad bij de uitvoering van dit kaderbesluit mee op welke proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, naast de in lid 1 genoemde, hij bereid is toezicht te houden. Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de ontvangen informatie ter beschikking van alle lidstaten en van de Commissie.

Artikel 5

Criteria voor de toezending van een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat kan een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de staat waar de gevonniste persoon zijn vaste en wettige verblijfplaats heeft, in het geval dat hij naar die staat is teruggekeerd of wenst terug te keren.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat kan, op verzoek van de gevonniste persoon, het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat dan die waar hij zijn vaste en wettige verblijfplaats heeft, mits de laatstgenoemde autoriteit daarin toestemt.
  • 3. 
    Bij de uitvoering van dit kaderbesluit bepalen de lidstaten onder welke voorwaarden hun bevoegde autoriteiten krachtens lid 2 kunnen toestemmen in de toezending van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing.
  • 4. 
    Iedere lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee wat hij krachtens lid 3 bepaald heeft. De lidstaten kunnen die mededeling te allen tijde wijzigen. Het secretariaat-generaal stelt de ontvangen informatie ter beschikking van alle lidstaten en de Commissie.

Artikel 6

Procedure voor de toezending van een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing, tezamen met het certificaat

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat die, op grond van artikel 5, lid 1 of lid 2, een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing aan een andere lidstaat toezendt, zorgt ervoor dat het vonnis vergezeld gaat van een certificaat volgens het modelformulier in bijlage I.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zendt het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, tezamen met het in lid 1 bedoelde certificaat rechtstreeks toe aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, in enigerlei vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd en die de tenuitvoerleggingsstaat in staat stelt de echtheid ervan vast te stellen. Het origineel van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing, of de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan, en het origineel van het certificaat worden aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle ambtelijke mededelingen worden eveneens rechtstreeks door deze bevoegde autoriteiten uitgewisseld.
  • 3. 
    Het in lid 1 bedoelde certificaat wordt ondertekend door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, die verklaart dat de inhoud correct is.
  • 4. 
    Het in lid 1 bedoelde certificaat bestrijkt, naast de in artikel 4, lid 1, bedoelde maatregelen en straffen, alleen de maatregelen of straffen die de betrokken tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 4, lid 2, heeft aangemeld.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zendt het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, tezamen met het in lid 1 bedoelde certificaat, slechts aan één tenuitvoerleggingsstaat tegelijk toe.
  • 6. 
    Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat niet bekend is bij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, wint deze, langs alle mogelijke kanalen, waaronder de contactpunten van het Europees justitieel netwerk, ingesteld bij Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ (7), bij de tenuitvoerleggingsstaat de nodige inlichtingen in.
  • 7. 
    Indien de autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die een vonnis, en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing, tezamen met het in lid 1 bedoelde certificaat, ontvangt, niet bevoegd is om het vonnis te erkennen en de daaruit voortvloeiende, voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen vereiste maatregelen te nemen, zendt zij het vonnis ambtshalve aan de bevoegde autoriteit toe en stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan onverwijld in kennis, op een zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd.

Artikel 7

Gevolgen voor de beslissingsstaat

  • 1. 
    Zodra de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat na toezending het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing heeft erkend en de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat daarvan op de hoogte heeft gebracht, is de beslissingsstaat niet meer bevoegd met betrekking tot het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen, noch tot het nemen van de in artikel 14, lid 1, bedoelde vervolgbeslissingen.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde bevoegdheid valt terug aan de beslissingsstaat:
 

a)

zodra diens bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 9, lid 4, op de hoogte heeft gebracht van de intrekking van het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat;

 

b)

in de gevallen, bedoeld in artikel 14, lid 3, juncto lid 5, en

 

c)

in de gevallen, bedoeld in artikel 20.

Artikel 8

Beslissing van de tenuitvoerleggingsstaat

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat erkent het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing die overeenkomstig artikel 5 en volgens de procedure van artikel 6 zijn toegezonden, en neemt onverwijld de voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden en/of de alternatieve straffen vereiste maatregelen, tenzij zij besluit zich te beroepen op een van de in artikel 11 genoemde gronden tot weigering van erkenning en toezicht.
  • 2. 
    Indien het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat onvolledig is ingevuld of kennelijk niet overeenstemt met het vonnis of, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de erkenning van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing uitstellen totdat het certificaat, binnen een redelijk geachte termijn, volledig is ingevuld of is gecorrigeerd.

Artikel 9

Aanpassing van de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen

  • 1. 
    Indien de aard of de duur van de proeftijdvoorwaarde of van de alternatieve straf, of de duur van de proeftijd onverenigbaar zijn met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, kunnen zij door de bevoegde autoriteit van deze staat worden aangepast aan de de aard en de duur van de proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen en aan de duur van de proeftijd die volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voor gelijkwaardige strafbare feiten gelden. De aangepaste proeftijdvoorwaarde, alternatieve straf of duur van de proeftijd moet zoveel mogelijk overeenkomen met die welke in de beslissingsstaat is opgelegd.
  • 2. 
    Indien de proeftijdvoorwaarde, de alternatieve straf of de proeftijd is aangepast omdat de duur ervan langer is dan de maximumduur volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, mogen de duur van de proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf en de proeftijd niet minder bedragen dan de maximumduur die volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voor gelijkwaardige strafbare feiten geldt.
  • 3. 
    De aangepaste proeftijdvoorwaarde, alternatieve straf of proeftijd mag niet strenger of langer zijn dan de oorspronkelijk opgelegde proeftijdvoorwaarde, alternatieve straf of proeftijd.
  • 4. 
    Na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 16, lid 2, of artikel 18, lid 5, kan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat beslissen het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat in te trekken totdat het toezicht in de tenuitvoerleggingsstaat een aanvang heeft genomen. In dergelijke gevallen wordt deze beslissing zo spoedig mogelijk en uiterlijk tien dagen na ontvangst van de informatie genomen en meegedeeld.

Artikel 10

Dubbele strafbaarheid

  • 1. 
    Tot erkenning van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing en toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende strafbare feiten, indien daarop in de beslissingsstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar, zoals omschreven in het recht van die staat:
 

deelneming aan een criminele organisatie;

 

terrorisme;

 

mensenhandel;

 

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;

 

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;

 

illegale handel in wapens, munitie en explosieven;

 

corruptie;

 

fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (8);

 

witwassen van opbrengsten van misdrijven;

 

valsemunterij, met inbegrip van namaak van de euro;

 

computercriminaliteit,

 

milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten;

 

hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf;

 

moord en doodslag, zware mishandeling;

 

illegale handel in menselijke organen en weefsels;

 

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;

 

racisme en vreemdelingenhaat;

 

georganiseerde of gewapende diefstal;

 

illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen;

 

oplichting;

 

racketeering en afpersing;

 

namaak van producten en productpiraterij;

 

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten;

 

vervalsing van betaalmiddelen;

 

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars;

 

illegale handel in nucleaire of radioactieve stoffen;

 

handel in gestolen voertuigen;

 

verkrachting;

 

opzettelijke brandstichting;

 

misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen;

 

kaping van vliegtuigen en schepen;

 

sabotage.

  • 2. 
    De Raad kan te allen tijde, met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, besluiten andere categorieën van strafbare feiten aan de lijst van lid 1 toe te voegen. De Raad overweegt in het licht van het hem overeenkomstig artikel 26, lid 1, van dit kaderbesluit voorgelegde verslag of de lijst moet worden uitgebreid of gewijzigd.
  • 3. 
    Ten aanzien van andere dan de in lid 1 genoemde strafbare feiten kan de tenuitvoerleggingsstaat de erkenning van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing en het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de daaraan ten grondslag liggende feiten ook naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.
  • 4. 
    Elke lidstaat kan, bij de aanneming van dit kaderbesluit of later, in een ter kennis van het secretariaat-generaal van de Raad te brengen verklaring, meedelen dat hij lid 1 niet zal toepassen. De verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken. De verklaring, evenals de intrekking ervan, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 11

Gronden tot weigering van erkenning en toezicht

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan in de volgende gevallen weigeren het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing te erkennen en het toezicht op proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen te aanvaarden:
 

a)

het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat is onvolledig of stemt kennelijk niet overeen met het vonnis of de proeftijdbeslissing en is niet binnen de door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat gestelde redelijke termijn aangevuld of gecorrigeerd;

 

b)

er is niet voldaan aan de in artikel 5, lid 1 en lid 2, en in artikel 6, lid 4, vermelde criteria;

 

c)

de erkenning van het vonnis en de aanvaarding van het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen zijn onverenigbaar met het „ne bis in idem”-beginsel;

 

d)

in het in artikel 10, lid 3, bedoelde geval en, voor zover de tenuitvoerleggingsstaat een verklaring op grond van artikel 10, lid 4, heeft afgelegd, in het in artikel 10, lid 1, bedoelde geval, heeft het vonnis betrekking op feiten die naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat niet strafbaar zijn. Ter zake van belastingen, douanerechten en deviezen evenwel mag de tenuitvoerlegging van een vonnis of, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing niet worden geweigerd op grond van het feit dat de tenuitvoerleggingsstaat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving voor retributies, belastingen, douanerechten en deviezen kent als de beslissingsstaat;

 

e)

de tenuitvoerlegging van de straf is volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat verjaard en de straf heeft betrekking op een feit dat naar het recht van die staat onder zijn rechtsmacht valt;

 

f)

het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voorziet in een immuniteit die het houden van toezicht op proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen onmogelijk maakt;

 

g)

de gevonniste persoon kan volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat vanwege zijn leeftijd niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor de feiten die ten grondslag liggen aan het vonnis;

 

h)

het vonnis is bij verstek gewezen, tenzij in het certificaat staat vermeld dat de betrokkene persoonlijk was gedagvaard of door toedoen van een volgens het nationale recht van de beslissingsstaat bevoegde vertegenwoordiger in kennis was gesteld van het tijdstip en de plaats van de procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid, dan wel dat de betrokkene een bevoegde autoriteit ervan in kennis heeft gesteld dat hij het vonnis niet betwist;

 

i)

het vonnis of, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing behelst een medische/therapeutische behandeling waarop de tenuitvoerleggingsstaat, ondanks artikel 9, vanwege zijn rechts- of gezondheidszorgsysteem geen toezicht kan uitoefenen;

 

j)

de proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf heeft een duur van minder dan 6 maanden, of

 

k)

het vonnis heeft betrekking op strafbare feiten die volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat volledig, dan wel voor een groot of zeer belangrijk deel op zijn grondgebied of op een daarmee gelijk te stellen plaats zijn gepleegd.

  • 2. 
    Het in lid 1, onder k), bedoelde besluit, betreffende strafbare feiten die gedeeltelijk op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat of op een daarmee gelijk te stellen plaats zijn gepleegd, wordt door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat in uitzonderlijke omstandigheden en per individueel geval genomen, waarbij dient te worden gelet op de bijzondere omstandigheden, en met name de vraag of de feiten voor een groot of zeer belangrijk deel in de beslissingsstaat zijn gepleegd.
  • 3. 
    In de in lid 1, onder a), b), c), h), i), j) en k), bedoelde gevallen pleegt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, voordat zij beslist het vonnis of, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing niet te erkennen en het toezicht op de proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen niet te aanvaarden, langs passende weg overleg met de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, en verzoekt zij haar, in voorkomend geval, onverwijld de nodige aanvullende gegevens te verstrekken.
  • 4. 
    De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die heeft besloten een beroep te doen op de in lid 1, met name de onderdelen d) of k), vermelde weigeringsgrond, kan niettemin, in overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, beslissen toe te zien op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen die in het vonnis en, in voorkomend geval, in de proeftijdbeslissing zijn bepaald, zonder dat zij de verantwoordelijkheid aanvaardt voor het nemen van de beslissingen, bedoeld in artikel 14, lid 1, onder a), b) en c).

Artikel 12

Termijnen

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat beslist zo spoedig mogelijk en binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, tezamen met het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat of zij het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing erkent en of zij de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden en de alternatieve straffen aanvaardt. Zij stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld in kennis van haar beslissing, op een zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd.
  • 2. 
    In het uitzonderlijke geval dat het de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onmogelijk is de in lid 1 genoemde termijn na te leven, stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan onverwijld en op ongeacht welke wijze in kennis, onder opgave van de redenen voor de vertraging en van de tijd die deze nog voor het nemen van een definitief besluit nodig zal hebben.

Artikel 13

Toepasselijk recht

  • 1. 
    Het toezicht op en de toepassing van proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen worden beheerst door het recht van de tenuitvoerleggingsstaat.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan op de in artikel 4, lid 1, onder h), genoemde verplichting toezicht houden door van de gevonniste te verlangen dat hij het bewijs levert te hebben voldaan aan de verplichting tot vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade.

Artikel 14

Bevoegdheid tot het geven van vervolgbeslissingen en toepasselijk recht

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat is bevoegd alle vervolgbeslissingen in verband met een voorwaardelijke straf, een voorwaardelijke invrijheidstelling, een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging en een alternatieve straf te geven, met name in geval van het niet-naleven van een proeftijdvoorwaarde of een alternatieve straf en in het geval dat de gevonniste persoon een nieuw strafbaar feit pleegt.

Deze vervolgbeslissingen omvatten met name:

 

a)

het wijzigen van de in de proeftijdvoorwaarde of de alternatieve straf vervatte verplichtingen of instructies, en het wijzigen van de duur van de proeftijd;

 

b)

het intrekken van de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis of het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling;

 

c)

het opleggen van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in het geval van een alternatieve straf of een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging.

  • 2. 
    Het recht van de tenuitvoerleggingsstaat beheerst de in het eerste lid bedoelde beslissingen en alle verdere gevolgen van het vonnis, inclusief de eventuele tenuitvoerlegging en, indien nodig, de aanpassing van de vrijheidsstraf of de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.
  • 3. 
    Bij de aanneming van dit kaderbesluit of op een later tijdstip kan iedere lidstaat verklaren dat hij als tenuitvoerleggingsstaat in de door hem te bepalen gevallen of soorten van gevallen zal weigeren de in lid 1, onder b) en c), bedoelde verantwoordelijkheden op zich te nemen, in het bijzonder:
 

a)

in de gevallen betreffende een alternatieve straf, indien in het vonnis geen vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgenomen die bij niet-naleving van de opgelegde verplichtingen of instructies ten uitvoer moet worden gelegd;

 

b)

in de gevallen betreffende een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging;

 

c)

in de gevallen waarin het vonnis betrekking heeft op feiten die naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat niet strafbaar zijn, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.

  • 4. 
    Wanneer een lidstaat gebruik maakt van de in lid 3 geboden mogelijkheden, draagt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegdheid over aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, indien zij in geval van het niet-naleven van een proeftijdvoorwaarde of een alternatieve straf van oordeel is dat een vervolgbeslissing in de zin van lid 1, onder b) en c), moet worden genomen.
  • 5. 
    In de in lid 3 bedoelde gevallen blijven de verplichting om het vonnis en eventueel de proeftijdbeslissing te erkennen, alsook de verplichting om onverwijld alle maatregelen te treffen die nodig zijn voor het houden van toezicht op de proeftijdvoorwaarden en/of alternatieve straffen, bedoeld in artikel 8, lid 1, onverlet.
  • 6. 
    De in lid 3 bedoelde verklaringen geschieden middels kennisgeving aan het secretariaat-generaal van de Raad. Een verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken. De in dit artikel bedoelde verklaringen, evenals de intrekking ervan, worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Overleg tussen de bevoegde autoriteiten

Telkens wanneer dat nodig wordt geacht, kunnen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat met elkaar overleg plegen ten behoeve van een vlotte en efficiënte toepassing van dit kaderbesluit.

Artikel 16

Verplichtingen van de betrokken autoriteiten indien de tenuitvoerleggingsstaat bevoegd is vervolgbeslissingen te nemen

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld, op een zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis van alle beslissingen betreffende:
 

a)

wijziging van de proeftijdvoorwaarde of van de alternatieve straf;

 

b)

intrekking van de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling;

 

c)

tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel vanwege het niet-naleven van een proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf;

 

d)

het aflopen van de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straf.

  • 2. 
    Indien de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hierom verzoekt, stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat haar in kennis van de maximumduur van de vrijheidsbeneming waarin het nationale recht van de tenuitvoerleggingsstaat voorziet voor het strafbare feit dat aanleiding heeft gegeven tot de beslissing, en welke kan worden opgelegd aan de gevonniste persoon die een proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf niet naleeft. Deze informatie wordt onmiddellijk na ontvangst van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing tezamen met het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat, verstrekt.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld, op een zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis van alle omstandigheden of vaststellingen die volgens haar tot gevolg zouden kunnen hebben dat een of meer van de in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde beslissingen worden gegeven.

Artikel 17

Verplichtingen van de betrokken autoriteiten in het geval dat de beslissingsstaat bevoegd is vervolgbeslissingen te nemen

  • 1. 
    Indien de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat op grond van artikel 14, lid 3, bevoegd is de in artikel 14, lid 1, bedoelde vervolgbeslissingen te geven, wordt zij door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld in kennis gesteld van:
 

a)

elke vaststelling die waarschijnlijk leidt tot intrekking van de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis of tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling;

 

b)

elke vaststelling die waarschijnlijk leidt tot het opleggen van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel;

 

c)

alle verdere feiten en omstandigheden waarover de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat wenst te worden ingelicht en die van wezenlijk belang zijn om haar in staat te stellen vervolgbeslissingen overeenkomstig het nationale recht te geven.

  • 2. 
    Wanneer een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de in artikel 11, lid 4, geboden mogelijkheid, stelt de bevoegde autoriteit van die staat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat ervan in kennis dat de gevonniste persoon een proeftijdmaatregel of alternatieve straf niet naleeft.
  • 3. 
    De in lid 1, onder a) en b), en lid 2 bedoelde vaststellingen worden ter kennis gebracht door middel van het modelformulier in bijlage II. De in lid 1, onder c), bedoelde feiten en omstandigheden worden zo ter kennis gebracht, dat zij schriftelijk kunnen worden vastgelegd, en indien mogelijk door middel van het modelformulier in bijlage II.
  • 4. 
    Indien op grond van het nationale recht van de beslissingsstaat de gevonniste persoon moet worden gehoord voordat een beslissing tot strafoplegging wordt genomen, kan hieraan worden voldaan door overeenkomstige toepassing van de procedure neergelegd in internationale regelgeving of regelgeving van de Europese Unie, volgens welke verhoor per videoconferentie mogelijk is.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld in kennis van alle beslissingen betreffende:
 

a)

het intrekken van de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis of de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling;

 

b)

de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of van de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, indien een dergelijke maatregel in het vonnis is opgenomen;

 

c)

het opleggen van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, indien een dergelijke maatregel niet in het vonnis is opgenomen;

 

d)

het aflopen van de proeftijdvoorwaarde of de alternatieve straf.

Artikel 18

Informatie die de tenuitvoerleggingsstaat in alle gevallen moet verstrekken

De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld, op een zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis van:

 

1.

de toezending van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, tezamen met het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat, aan de bevoegde autoriteit belast met de erkenning van het vonnis en met het nemen van de daaruit voortvloeiende maatregelen voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen, overeenkomstig artikel 6, lid 7;

 

2.

het feit dat het in de praktijk onmogelijk is om toezicht te houden op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen, omdat, na de toezending van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing tezamen met het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat aan de tenuitvoerleggingsstaat, de gevonniste persoon niet op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat kan worden gevonden, in welk geval de tenuitvoerleggingsstaat niet verplicht is toezicht te houden op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen;

 

3.

de definitieve beslissing om het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing te erkennen en de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen;

 

4.

de met redenen omklede beslissing om het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing niet te erkennen en de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen overeenkomstig artikel 11 niet te aanvaarden;

 

5.

de met met redenen omklede beslissing om de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen overeenkomstig artikel 9 aan te passen;

 

6.

de in voorkomend geval met redenen omklede beslissing tot amnestie of gratie, die tot gevolg heeft dat om de in artikel 19, lid 1, bedoelde redenen geen toezicht op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen wordt gehouden.

Artikel 19

Amnestie, gratie, herziening van het vonnis

  • 1. 
    Zowel de beslissingsstaat als de tenuitvoerleggingsstaat kan amnestie of gratie verlenen.
  • 2. 
    Alleen de beslissingsstaat kan beschikken op een verzoek tot herziening van het vonnis houdende de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen waarop krachtens dit kaderbesluit toezicht moet worden gehouden.

Artikel 20

Beëindiging van de bevoegdheid van de tenuitvoerleggingsstaat

  • 1. 
    Indien de gevonniste persoon zich aan het toezicht onttrekt of niet langer een vaste en wettige verblijfplaats in de tenuitvoerleggingsstaat heeft, kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegdheid inzake het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen en inzake alle vervolgbeslissingen in verband met het vonnis overdragen aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat.
  • 2. 
    Indien in de beslissingsstaat een nieuwe strafvervolging tegen de betrokkene is ingesteld, kan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat verzoeken de bevoegdheid inzake het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen en inzake alle vervolgbeslissingen in verband met het vonnis over te dragen aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan dan de bevoegdheid overdragen aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat.
  • 3. 
    De op grond van dit artikel aan de beslissingsstaat overgedragen bevoegdheid wordt weer aangenomen door de bevoegde autoriteit van die staat. Bij de voortzetting van het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen neemt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat in aanmerking hoelang en in welke mate al aan de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen is voldaan in de tenuitvoerleggingsstaat; tevens houdt zij rekening met de beslissingen die de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 16, lid 1, heeft gegeven.

Artikel 21

Talen

Het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat wordt vertaald in de officiële taal of een der officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat. Elke lidstaat kan, bij de aanneming van dit kaderbesluit of later, in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neer te leggen verklaring, meedelen dat hij een vertaling in een of meer andere officiële talen van de instellingen van de Europese Unie aanvaardt.

Artikel 22

Kosten

De kosten voortvloeiend uit de toepassing van dit kaderbesluit worden door de tenuitvoerleggingsstaat gedragen, uitgezonderd de kosten die uitsluitend op het grondgebied van de beslissingsstaat zijn gemaakt.

Artikel 23

Verhouding tot andere overeenkomsten en regelingen

  • 1. 
    In de betrekkingen tussen de lidstaten vervangt dit kaderbesluit met ingang van 6 december 2011 de overeenkomstige bepalingen van het Verdrag van de Raad van Europa van 30 november 1964 inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden.
  • 2. 
    De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten en regelingen die op 6 december 2008 van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze verder reiken dan de doelstellingen van dit kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen verder te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.
  • 3. 
    De lidstaten mogen na 6 december 2008 bilaterale of multilaterale overeenkomsten en regelingen sluiten die verder reiken dan de bepalingen van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen verder te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.
  • 4. 
    De lidstaten geven de Raad en de Commissie uiterlijk op 6 maart 2009 kennis van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten en regelingen die zij willen blijven toepassen. De lidstaten geven de Raad en de Commissie ook kennis van iedere nieuwe overeenkomst of regeling in de zin van lid 3, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

Artikel 24

Territoriale werking

Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 25

Uitvoering

  • 1. 
    De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op 6 december 2011 aan dit kaderbesluit te voldoen.
  • 2. 
    De lidstaten delen aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationale recht omzetten.

Artikel 26

Evaluatie

  • 1. 
    Uiterlijk op 6 december 2014 stelt de Commissie een verslag op, aan de hand van de informatie die zij op grond van artikel 25, lid 2, van de lidstaten heeft ontvangen.
  • 2. 
    Op basis van dit verslag beoordeelt de Raad:
 

a)

in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen, en

 

b)

de toepassing van dit kaderbesluit.

  • 3. 
    Het verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 november 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

  • M. 
    ALLIOT-MARIE
 

  • (2) 
    Advies van 25 oktober 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
 

BIJLAGE I

Image

Image

Image

Image

Image

 

BIJLAGE II

Image

Image

 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.