Lijst van vragen en antwoorden over de brief van 25 april 2007 met Jaarverslag 2006 van de AIVD (kamerstuk 30977, nr. 2) - AIVD

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 30977 - AIVD.

1.

Kerngegevens

Officiële titel AIVD; Lijst van vragen en antwoorden over de brief van 25 april 2007 met Jaarverslag 2006 van de AIVD (kamerstuk 30977, nr. 2) 
Document­datum 27-08-2007
Publicatie­datum 14-03-2009
Nummer KST109696
Kenmerk 30977, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Koninkrijksrelaties (KR) en Binnenlandse Zaken (BIZA)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2006–2007

30 977

AIVD

Nr. 3

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 augustus 2007

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de navolgende vragen, over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 april 2007 met het Jaarverslag 2006 van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) (TK 30 977 nr. 2 met bijlage) ter beantwoording aan de regering voorgelegd. De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 augustus 2007. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1 Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), Cqörüz (CDA), Ten Broeke (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Bouchibti (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).

1

Hoe solide is de melding van de AIVD dat de terroristische dreiging in Nederland «minder acuut» geworden lijkt in het licht van de waarschuwingen in hetzelfde jaarverslag dat (1) «trigger events» als explosie kunnen werken op sluimerende radicale gevoelens, (2) de onzichtbare en ongrijpbare radicalisering via internet steeds grotere vormen aanneemt, (3) «buitenlandse jihadisten» zich een steeds grotere invloed verwerven op lokale, autonome netwerken en (4) het «onverdraagzame» en «anti-integratieve» salafisme achter fac¸ ades om zich heen grijpt?

De bewuste melding in het Jaarverslag, die – zoals ook uit de tekst van het jaarverslag blijkt – uitsluitend betrekking heeft op de concrete en gekende dreiging vanuit terroristische netwerken van eigen bodem, is zeer solide. Bij de inschatting van de algehele dreiging die uitgaat van jihadistisch terrorisme betrekt de AIVD zowel concrete als potentiële dreigingen, beide zowel vanuit gekende als uit ongekende hoek. Deze worden onderling afgewogen. In dat kader maakt de AIVD voortdurend inschattingen van ontwikkelingen die kunnen leiden tot potentiële dreigingen, waaronder diverse radicaliseringsprocessen. Opgemerkt moet worden dat radicalisering niet altijd lineair leidt tot een verhoogde terroristische dreiging. Logischerwijs weegt de concrete en gekende dreiging het zwaarst; een te grote nadruk op voorstelbare dreiging zou kunnen leiden tot een overschatting van de dreiging.

2

Wat wordt er concreet bedoeld met de formulering dat een aanslag «voorstelbaar» is? Wanneer is een aanslag niet voorstelbaar?

Zie ook het antwoord op vraag 1. De voorstelbaarheid van een terroristische dreiging wordt onder ander afgeleid uit de context (vergelijkbaarheid van ontwikkelingen in Nederland met die in het buitenland), het profiel van Nederland (de mate waarin Nederland door potentiële terroristen als doelwit kan worden gezien) en specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld: speciale data of gebeurtenissen). Het inschatten van de voorstelbaarheid is geen exacte wetenschap maar een kwestie van professionele inschatting.

3

Kan de minister de gesignaleerde «uitbreiding van de salafistische invloedssfeer» ook kwantitatief onderbouwen? Wat is naar schatting de omvang van de «actieve» organisatie? Hoeveel jongerenpredikers zijn in beeld? Hoe kan het zijn dat moskeebesturen veelal niet weten van dit opruiende fundamentalisme? Of is deze onwetendheid ook onderdeel van de aangeduide «fac¸ adepolitiek»?

Ter bescherming van het actuele kennisniveau van de AIVD kan ik in het openbaar geen aantallen of cijfers noemen. Het betreft hier een beperkt aantal bedreven en ervaren salafitische predikers, aangevuld met enkele beginnende (jongeren)predikers, dat vanuit een beperkt aantal salafitische centra opereert. Zij bezoeken andere, niet-salafitische moskeeën en culturele centra door het hele land, waardoor deze in aanraking komen met het salafisme. Het aantal moslims dat vervolgens ook daadwerkelijk onder de invloed raakt van het salafisme is moeilijk te kwantificeren. De moskeebesturen worden in de regel gevormd door mannen uit de zogenaamde eerste generatie die de Nederlandse taal amper machtig zijn en in de regel nagenoeg geen zicht hebben op de door de jongeren in hun moskee georganiseerde activiteiten. De jongeren in een moskee (tweede en derde generatie) nodigen rechtstreeks en op eigen initiatief jongeren-predikers uit. Deze jongerenpredikers bedienen zich van de Nederlandse taal tijdens de lezingen. De bedoelde fac¸adepolitiek heeft betrekking op de

besturen van de gekende salafitische centra in Nederland, niet op de besturen van door salafitische predikers bezochte moskeeën of instellingen.

4

Kan de minister meer inzicht geven in de verschillende wijze van aanpak van de twee in het artikel van 27 april 2007 genoemde groepen; enerzijds de serieuze radicale jongeren en anderzijds de groep die zich zo gedragen om «erbij te horen»?

Ervan uitgaande dat gedoeld wordt op het artikel in de Staatscourant naar aanleiding van de presentatie van het Jaarverslag van de AIVD, kan hierover het volgende worden opgemerkt.

De AIVD probeert allereerst te duiden of er sprake is van ernstig geradicaliseerde jongeren of van jongeren die zich op een bepaalde manier gedragen om «erbij te horen». Als het eerste het geval is, kan de AIVD onderzoek verrichten. De AIVD informeert vervolgens anderen – bijvoorbeeld het lokale bestuur – om hen zo in staat te stellen maatregelen te nemen.

In veel gevallen blijkt er sprake te zijn van moslimjongeren die door middel van uiterlijkheden en extreme uitspraken hun sociale identiteit trachten vorm te geven in de Nederlandse samenleving. Ook in dit geval informeert de AIVD andere partijen, bijvoorbeeld beleidsmakers die deze informatie kunnen meewegen in hun beleid gericht op het voorkomen of tegengaan van polarisatie en radicalisering.

5

Kan de minister aangeven of en zo ja, op welke wijze, de AIVD informatie verzamelt en onderzoek doet naar de activiteiten van de verschillende afdelingen van de Hells Angels?

De AIVD doet geen gericht onderzoek naar de Hell’s Angels. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 bepaalt dat de AIVD onderzoek kan doen naar personen en organisaties als er aanleiding is tot het ernstige vermoeden van gevaar voor de nationale veiligheid. Daarvan is thans geen sprake in verband met de Hell’s Angels.

6

Maakt versnippering extreem-rechts niet gevaarlijker, want radicaler, ongrijpbaarder en onvoorspelbaarder? Is het wel goed mogelijk die versplintering scherp in kaart te houden? Kan die verschuiving van «real politics» naar «street politics» worden gekwantificeerd?

De AIVD ziet geen relatie tussen versnippering en radicaliteit. Versnippering maakt het voor de AIVD wel lastiger om de ontwikkelingen te volgen, maar niet onmogelijk.

Kwantificering van de verschuiving van real politicsnaar street politicsin exacte cijfers is niet mogelijk, maar er is wel een waarneembare ontwikkeling.

7

Maakt de AIVD zich zorgen over de kennelijk groeiende neiging bij «antifascisten» om rechtse extremisten met geweld te lijf te gaan? Kan die trend worden onderbouwd?

Ja. De AIVD doet onderzoek, ondermeer ter bescherming van de democratische rechtsorde. Uit onderzoek van de AIVD naar antifascistische kringen blijkt een groeiende neiging tot het hanteren van ondemocratische middelen die tot uiting komt in een licht groeiend aantal gewelddadige en

intimiderende incidenten. Deze ontwikkeling vormt een gevaar voor de democratische rechtsorde.

8

Kan concreter worden aangegeven hoe de AIVD «de weerstand ten aanzien van de dreiging die uitgaat van spionage» heeft verhoogd of nog verder wil verhogen?

Zoals op pagina 61 van het jaarverslag staat vermeld, investeert de AIVD volop in het verhogen van de weerstand ten aanzien van deze dreiging. Een groot aantal bedrijven en overheidsorganisaties dat mogelijk een spionagerisico loopt, is voorgelicht in 2006. Tijdens dergelijke voorlich-tingssesies wijst de AIVD op belangen die buitenlandse overheden kunnen hebben en gehanteerde methoden om deze belangen te behartigen. Daarnaast is een brochure opgesteld samen met de MIVD over dit onderwerp. Deze brochure is te vinden op de website van de AIVD.

9

Wie treedt er op indien de AIVD constateert dat «diverse buitenlandse

inlichtingendiensten en overheden in Nederland heimelijk actief zijn»?

Het is buitenlandse inlichtingen- en /of veiligheidsdiensten niet toegestaan om op Nederlands grondgebeid heimelijke (inlichtingen)activiteiten te ontplooien. De AIVD doet daar gericht onderzoek naar. Wanneer de AIVD dergelijke heimelijke activiteiten onderkent, informeert hij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die hier vervolgens, zonodig door tussenkomst van een collega-bewindspersoon, hard tegen optreedt. In de praktijk gebeurt dat ook. Ook in 2006 zijn in dit verband maatregelen genomen.

10

Zijn er in 2006 concrete maatregelen genomen tegen spionage door buitenlandse inlichtingendiensten in Nederland? Zo ja, hoe wordt er in het algemeen opgetreden tegen dergelijke inlichtingendiensten?

Zie het antwoord op vraag 9.

11

Kan de minister aangeven hoe zij zich voorstelt de samenwerking tussen de AIVD en de lokale overheden te intensiveren? Hoe wil zij vertrouwelijke informatie onder de aandacht brengen van grotere groepen van bestuurders? Hoe denkt ze de grotere risico’s op lekken tegen te gaan?

De AIVD hanteert bij het verder gestalte geven van de samenwerking met het lokaal bestuur de uitkomsten van de Werkgroep gegevensverstrekking – lokaal bestuur, waarover de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene en specifieke informatie. Deze laatste categorie informatie wordt slechts in beperkte, vertrouwelijke setting gedeeld. In beginsel betekent dit dat de specifieke informatie één op één wordt gedeeld met de burgemeester. Indien er sprake is van een groep bestuurders wordt er altijd gewezen op het vertrouwelijke karakter van de verstrekte informatie danwel wordt het aggregatieniveau van de informatie aangepast. Het informeren van grote groepen van bestuurders vindt plaats in samenwerking met het directoraat-generaal Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of met de NCTb. De rol van de AIVD beperkt zich in deze tot het verstrekken van algemene informatie over fenomenen, trends en dergelijke. De informatieverstrekking vanuit de AIVD aan het lokale bestuur is de afgelopen jaren sterk geïntensiveerd en wordt door het lokale bestuur gewaardeerd.

12

Hoe verloopt de samenwerking met andere instanties die op een of andere manier betrokken zijn bij de nationale veiligheid; met name met de NCTb? Verloopt de samenwerking naar het oordeel van de minister efficiënt? Is er overlap? Zijn er coördinatieproblemen? Worden de samenwerkingsprojecten geëvalueerd?

De AIVD heeft zijn relaties met zijn strategische partners, waaronder de NCTb, gestructureerd met behulp van een vorm van strategisch relatiebeheer: de key account managementsystematiek.Binnen deze systematiek worden afspraken gemaakt over de gewenste vorm van informatieuitwisseling, afstemming en samenwerking, soms in de vorm van convenanten, soms – zoals bij de NCTb – in de vorm van samenwerkingsprotocollen. Deze systematiek voorziet in (periodieke) evaluatie van deze afspraken. Efficiëntie is één van de elementen die daarin wordt meegenomen. Er wordt steeds gezocht naar een zo groot mogelijke complementariteit.

13

Is de analyse van de nationale en internationale ontwikkelingen niet te algemeen om zinnige voorspellingen te doen? Zijn de beschreven trends onvermijdelijk niet zo generaliserend dat het uitspreken van verwachtingen noodgedwongen veel lijkt op «het kan-vriezen, het-kan-dooien»? Erkent de minister het risico dat het speculaties in de hand kan werken? Verdient het daarom aanbeveling het jaarverslag van de AIVD bondiger en vooral ook feitelijker te maken?

Contraterrorisme is geen exacte wetenschap. De analyse van de nationale en internationale ontwikkelingen is niet te algemeen om zinnige voorspellingen te doen. Deze analyses zijn gebaseerd op de best beschikbare, maar per definitie incomplete informatie, alsmede op ervaringen uit het verleden en contextuele kennis. Een onzekerheidsmarge is altijd aanwezig, maar deze is niet zo groot dat de voorspellingen speculatief zijn. Ook de analyses in dit jaarverslag vertonen een optimaal evenwicht tussen gekende en ongekende dreigingen en tussen concrete en potentiële dreigingen. De AIVD kan in zijn openbare jaarverslag geen operationele informatie opnemen, omdat de AIVD verplicht is zijn bronnen, zijn werkwijzen en zijn actuele kennisniveau te beschermen.

14

Kan concreter (met rangordening, getallen, schattingen) worden aangegeven welke omvang het kennelijk om zich heen grijpende gewelds-verheerlijkende «jihadisme» in Nederland heeft aangenomen? Doet het zich met name voor onder Turkse jongeren? Hoe verhoudt het zich tot de eveneens gesignaleerde oprichting van «Al Qa’ida in de Magreb»? Oefent dat een–tot in ons land–voelbare aantrekkingskracht uit? Kan de dreiging die uitgaat van de zich doorzettende opmars van radicale moslima’s, die de AIVD meldt, worden gekwantificeerd? Welke conclusies worden verbonden aan het onderzoek van Jolande Withuis (NIOD) in «Radicaliserende vrouwen. Nederlandse communistische vrouwen (1946–1970) en Nederlandse islamitische vrouwen (1989-heden)», waarvan de resultaten u recent zijn aangeboden?

Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb gemeld, is er in Nederland een fluctuerend aantal van tussen de 10 en 20 onderlinge zeer verschillende jihadistisch-terroristische netwerkachtige verbanden actief. Deze zijn ruwweg onder te verdelen in lokaal-autonome netwerken, internationaal georiënteerde lokale netwerken en transnationale netwerken. De dreiging vanuit de lokaal-autonome netwerken is het afgelopen jaar afgenomen door het overheidsingrijpen en gebrek aan slagkracht. De dreiging vanuit

internationaal georiënteerde en transnationale netwerken heeft zich in Nederland niet gematerialiseerd, maar in ons omringende landen wel. In dat kader heeft de AIVD aandacht voor Al Qai’ida-gerelateerde of Al Qa’ida-geïnspireerde netwerken, bijvoorbeeld in Noord-Afrika, juist ook vanwege mogelijke invloeden op Nederlandse jongeren van Marokkaanse komaf. Het is nog te vroeg om over die mogelijke invloed uitspraken te doen.

Radicalisering en jihadisering vindt met name onder Marokkaanse jongeren weerklank, maar het fenomeen wordt door de AIVD sinds enige tijd in beperkte mate ook onder Turkse jongeren waargenomen. In dit stadium van het onderzoek is echter niet aan te geven welke omvang de intolerante (ultra) orthodoxe islam in de Turkse gemeenschap heeft. De in de vraag genoemde boeken over moslima’s zijn bij de AIVD bekend en ondersteunen of bevestigen de kennis en inzichten van de AIVD op dit terrein.

15

Kan de minister meer zicht verschaffen op de activiteiten en resultaten van de bemoeienissen van de AIVD met betrekking tot aanslagmiddelen, de financiering van het terrorisme, de reispatronen en het internetgebruik door terroristen?

De AIVD heeft speciale teams die gericht onderzoek doen naar elk van de in de vraag genoemde onderwerpen. Het belang van gericht onderzoek op deze gebieden is de afgelopen paar jaar toegenomen. Over de resultaten van het onderzoek op deze gebieden kan ik in het openbaar niet meer zeggen dan dat gemeld is en wordt in de openbare publicaties van de AIVD, waaronder het Jaarverslag, en in de halfjaarlijkse voortgangsrapportages terrorismebestrijding en in de Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland, die de minister van Justitie en ik periodiek naar de Tweede Kamer sturen. De AIVD kan in het openbaar geen mededeling doen over de door hem gehanteerde onderzoeksmethoden en -technieken. De commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer is en wordt nader geïnformeerd over operationele aangelegenheden en resultaten daarvan.

16

Hoe ziet het onderzoek naar het gebruik van het radicaal-islamitische deel van het internet door terroristen, waartoe de AIVD volgens haar jaarverslag heeft besloten, er concreet uit, en in hoeverre zal dit kunnen worden gebruikt in de bestrijding van terrorisme en de opsporing daarvan?

Zie het antwoord op vraag 15. Opgemerkt moet worden dat radicalisering niet onvermijdelijk leidt tot een verhoogde terroristische dreiging. Uiteraard is de AIVD wel alert op mogelijke «doorradicalisering» in de richting van bereidheid of voornemens tot terrorisme (zie het antwoord op vraag 1). Over zijn bevindingen informeert de AIVD de competente (opsporings-) instanties.

17

Met welke wetenschappelijke instituten wordt samengewerkt? Tot welke (zichtbare) resultaten heeft die samenwerking geleid? Hoeveel geld is er mee gemoeid?

De AIVD onderhoudt contacten met diverse wetenschappers op uiteenlopende terreinen en met uiteenlopende intensiteit. Het gaat hierbij in de regel om vertrouwelijke contacten die tot doel hebben de inzichten van de dienst aan te scherpen en te delen, bijvoorbeeld in de vorm van een gesprek of een seminar. Hier hoeft nauwelijks materieel budget voor aangewend te worden. Soms is er sprake van contractonderzoek dat tot

doel heeft meer strategische inzichten te genereren en waarvoor een beperkt budget beschikbaar is. In een enkel geval participeert de dienst op andere wijze, door bijvoorbeeld het leveren van een gastspreker of een inhoudelijke bijdrage voor een wetenschappelijke bundel.

18

Staan de activiteiten van Mujahedin-e Khalq in Nederland nog steeds op een laag pitje? Heeft zich na het juridisch touwtrekken over de plaatsing op het Europese terrorismelijstje geen herleving voorgedaan?

Zoals in het jaarverslag op pagina 45 is aangegeven, ontplooit de Mujahedin-e Khalq Organization (MKO) nog altijd diverse activiteiten in Nederland, waaronder de genoemde agressieve wijze van fondsenwerving. De AIVD beschikt op dit moment niet over aanwijzingen dat de intensiteit van deze activiteiten recent is toe- of afgenomen.

19

Hoeveel moskeeën en islamitische instellingen staan onder invloed van

het salafisme?

Van de circa 500 moskeeën en in Nederland aanwezige islamitische instellingen (verenigingen, stichtingen en dergelijke) is in slechts een beperkt aantal gevallen sprake van een salafitische signatuur of invloed. Exacte getallen kan ik in het openbaar niet noemen, omdat dat zicht geeft op het actuele kennisniveau van de AIVD. Zie ook het antwoord op vraag 3.

20

Hoe ernstig neemt de AIVD de verspreiding van het salafisme in Nederland, nu in de inleiding op het jaarverslag grote zorgen worden uitgesproken en vervolgens de paragraaf over salafistische centra (p. 47) veel gelijkmoediger van toon is? Hoeveel van dergelijke centra zijn er naar schatting?

Ik herken niet dat er discrepantie is tussen de tekst van de inleiding en die van de paragraaf over salafitische centra op pagina 47. Op beide plaatsen spreekt de AIVD zijn zorgen uit over de uitbreiding van het salafisme. Zie verder de antwoorden op de vragen 3 en 19.

21

Kan een schatting worden gemaakt van de omvang van de «beperkte» groep jonge Turkse Nederlanders die in de ban raakt van een vorm van ultraorthodoxe, intolerante islam. Is die groep groeiende?

Zie het antwoord op vraag 14.

22

Is de minister voornemens de toenemende weerstand van de moslimgemeenschappen in Nederland tegen radicalisering en geweld uit naam van de islam, waarop in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland7en 8 van 30 mei jl. wordt gewezen, actief te ondersteunen of te stimuleren? Zo ja, op welke wijze?

Ja. Over de vormgeving en uitvoering van dit beleid wordt de Tweede Kamer geïnformeerd onder andere door middel van de halfjaarlijkse voortgangsrapportages terrorismebestrijding die de minister van Justitie en ik elk half jaar naar de Tweede Kamer sturen). Het onderwerp is recentelijk ook aan de orde geweest in brieven aan de Tweede Kamer over de programma’s Weerbaarheid en Integratiebeleid van 26 juni 2007 (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 754, nr. 101) en over het WRR-rapport «Dynamiek in islamitisch activisme» (Tweede Kamer, 2006–2007, 30 800 VI, nr. 115) en

komt aan de orde in het Nationaal actieplan polarisatie en radicalisering 2007–2011.

23

Hoeveel imams hebben zich in 2006 anti-integratief uitgelaten?

Dit is de AIVD niet bekend. Nederland telt ca. 500 moskeeën en diverse islamitische instellingen, alwaar een groot aantal imams optreedt. De AIVD richt zich op die imams en centra waarvan hij het vermoeden heeft dat daar een radicaliserende werking vanuit gaat. Daarbij gaat het om beperkte aantallen.

24

Waarschuwt de AIVD voor een negatieve(re) of zelfs vijandige stemming binnen de Turkse gemeenschap tegen Nederland? Kan die «dreiging» worden gekwantificeerd? Welke (ernstige) vormen neemt het aan?

In de Turkse gemeenschap wordt de Nederlandse houding ten opzichte van de islam thans als meer vijandig dan voorheen ervaren. Een aantal incidenten op specifiek Turkse kwesties, zoals het schrappen van een aantal kandidaat-Kamerleden van Turkse origine van de kandidatenlijsten in september 2006, heeft onder Turken bijgedragen aan een negatieve(re) beeldvorming ten aanzien van de Nederlandse samenleving. Er is echter geen reden om deze negatieve(re) beeldvorming te verwoorden als dreiging.

25

Kan de minister de opkomst van een (onverdraagzame, orthodoxe) islamitische jeugdsubcultuur met nadere gegevens onderbouwen? Hoe groot schat de AIVD deze beweging?

In zijn onderzoeken ziet de AIVD moslimjongeren die bezig zijn met het onderzoeken en vormgeven van de eigen sociale identiteit in de Nederlandse samenleving. Daarbij tonen zij een toenemende belangstelling voor de orthodox-islamitische levenstijl. Deze jeugdsubcultuur laat zich moeilijk concreet kwantificeren. Overigens geldt dat u in uw vraag onverdraagzaamheid als een vermeend kenmerk van de islamitische jeugd-subcultuur noemt. Binnen het onderzoek van de AIVD is naar voren gekomen dat er er bij veel jongeren die deel uitmaken van deze jeugd-subcultuur geen sprake lijkt te zijn van onverdraagzaamheid en evenmin van een diepgeworteld radicaal-islamitisch gedachtegoed. Dit neemt niet weg dat het fenomeen, zoals ook in het jaarverslag is aangegeven, de radicale islam toegankelijk kan maken voor jongeren.

26

Zijn er concrete aanwijzingen voor radicalisering onder Molukse

jongeren?

De onderkende voedingsbodem voor radicalisering onder Molukse jongeren, zoals in het jaarverslag wordt opgemerkt, uit zich tot op heden voornamelijk in openbare orde problemen. De Molukse RMS-ideologie is echter nog steeds een inspiratiebron voor deze jongeren, waardoor radicalisering in de toekomst niet kan worden uitgesloten.

27

Gingen de acties van «burgerlijk ongehoorzame aard» tegen de minister van Vreemdelingenzaken gepaard met geweld of vormden zij een bedreiging van de nationale veiligheid? Zo ja, in welke zin?

De acties van «burgerlijk ongehoorzame aard» gingen niet gepaard met geweld en vormden geen bedreiging voor de nationale veiligheid. De reden waarom de AIVD hierover toch rapporteert, is de volgende. Linksen rechtsextremisme zijn erkende aandachtsgebieden van de AIVD, omdat van extremistische politieke personen en groeperingen een gevaar voor de democratische rechtsorde kan uitgaan. Om die reden monitort de AIVD de ontwikkelingen op deze aandachtsgebieden en rapporteert hij daarover. In dat kader wordt ook gerapporteerd over zaken die (nog of zeker) niet als gevaar voor de nationale veiligheid aan te merken zijn.

28

Hoe groot wordt de (groeiende) beweging van het dierenrechten-activisme, waarover de AIVD zich veel zorgen maakt, geschat? Gaat het alleen om «Respect voor Dieren»? Zijn er andere (internationale) contacten dan alleen met Britse actievoerders? Is de AIVD voldoende toegerust om dit euvel te bestrijden? Hoe verloopt de internationale samenwerking?

De radicale kern van het dierenrechtenactivisme bestaat uit enkele tientallen personen. Naast «Respect voor Dieren» bestaat er een andere radicale groep, de «Anti Dierproeven Coalitie» (ADC).

Nederlandse activisten werken behalve met Britse dierenrechtenactivisten ook met andere buitenlandse activisten samen. Het is niet de taak van de AIVD om «dit euvel te bestrijden». De AIVD verricht onderzoek en mobiliseert zonodig andere instanties (zoals de politie en het Openbaar Ministerie) om op basis hiervan in actie te komen. De onderzoekscapaciteit van de AIVD op dit aandachtsgebied is op een adequaat niveau. De internationale samenwerking op dit gebied stemt tot tevredenheid.

29

Is de capaciteit binnen de AIVD voor de aanpak van links- en rechtsextremisme in 2006 t.o.v. voorgaande jaren vergroot? Zo ja, in welke mate?

De AIVD heeft de onderzoekscapaciteit gericht op rechtsextremisme in 2006 in enige mate vergroot vanwege de ontwikkelingen op dat aandachtsgebied. Eind 2006 en begin 2007 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Tweede Kamer, 2006–2007, 28 684, nr. 106 en Tweede Kamer, 2006–2007, 30 977, nr. 1). Om operationele redenen kan ik in het openbaar geen nadere mededeling doen over hoeveel capaciteit de AIVD voor bepaalde onderwerpen inzet.

30

Hoe verhouden het links-, rechts- en dierenextremisme zich qua omvang van de problematiek tot elkaar? Kan de minister inzicht geven in de overweging alleen voor de aanpak van rechtsextremisme extra investeringen te doen terwijl wordt aangegeven dat het qua aard en omvang een beperkt fenomeen genoemd kan worden? Wat houden deze extra investeringen precies in?

Bij alle drie genoemde vormen van extremistisch activisme gaat het om relatief kleine kernen van zeer radicale tot gewelddadige activisten. De AIVD plaatst deze groepen in de hoek van gewelddadig activisme. In geen van de drie gevallen is thans sprake van een terroristische dreiging. De capaciteitsinzet die de AIVD pleegt op een onderwerp wordt bepaald door de aanwezige concrete aanwijzingen voor het bestaan van risico’s voor de democratische rechtsorde. De bedreiging van de Nederlandse democratische rechtsorde door rechts extremisten is nog steeds relatief laag te noemen. Toch waren er in 2006 ontwikkelingen die voor de AIVD aanleiding vormden voor verscherpte aandacht (zie mijn brief d.d. 8 december

2006, Tweede Kamer, 2006–2007, 28 684, nr. 106) en daarmee tot een al dan niet tijdelijke uitbreiding van de onderzoekscapaciteit. Met betrekking tot extremistisch linksen dierenrechtenactivisme waren er voor de AIVD in 2006 geen aanleidingen tot uitbreiding van de bestaande onderzoekscapaciteit (Tweede Kamer, 2006–2007, 30 977, nr. 1). Ik acht de capaciteitsinzet voor de drie afzonderlijke aandachtgebieden op dit moment adequaat.

31

Waarom worden de activiteiten onder het kopje «4.1.2. Verzet tegen het

asielbeleid» in het jaarverslag van de AIVD genoemd?

De AIVD is alert op verzet tegen democratisch genomen besluiten met middelen die niet passen binnen de kaders van de democratische rechtsorde. De uitvoering van het asielbeleid is één van de onderwerpen waarvan het allesbehalve uitgesloten is dat extreme personen en organisaties, met gebruikmaking van ondemocratische middelen, deze willen belemmeren. Om die reden worden de ontwikkelingen op dit gebied door de AIVD gevolgd en zijn de bevindingen over 2006 in het jaarverslag gemeld.

32

Wat heeft een groeiende weerstand tegen het integratiebeleid van de

minister te maken met de rol en activiteiten van de AIVD?

Zie het antwoord op vraag 31.

33

Waarom wordt de protestdemonstratie tegen het asielbeleid en voor een

generaal pardon in het jaarverslag van de AIVD genoemd?

Zie het antwoord op vraag 31.

34

Kan de minister aangeven in hoeveel gevallen onderzoek van de AIVD (en constateringen van acties als vernielingen en bedreigingen) heeft geresulteerd in aanhoudingen, strafrechtelijk onderzoek en eventueel vervolging?

De AIVD heeft hier vanuit zijn eigen taken en rollen geen zicht op. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik echter naar de brief die mijn collega van Justitie en ik op 15 juni 2007 aan de Tweede Kamer zonden (Tweede Kamer, 2006–2007, 30 800 VI en 29 754, nr. 98).

35

Op welke wijze wordt er samengewerkt met de Britse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zijn er in Nederland Britse leden van de actiegroep Stop Huntingdon Animal Cruelty?

Met de Britse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt ook op dit gebied op de gebruikelijke wijze samengewerkt. Niet uitgesloten kan worden dat Britse leden van de actiegroep SHAC wel eens (bij hun Nederlandse geestverwanten) in Nederland verblijven. Nederlandse dierenrechtenactivisten voeren op het Europese continent acties uit met Britse geestverwanten.

36

Hoe groot is, naar schatting, de rechts-extremistische beweging in Nederland, met name onder jongeren? Is die beweging groeiende? Hoe groot is, opnieuw: naar schatting, de aanhang voor racistische denkbeelden?

Een exact antwoord op deze vraag is niet mogelijk, omdat kwantificering afhankelijk is van de gekozen definitie van rechtsextremisme. In algemene termen gaat het om een relatief geringe aanhang die wel enige groei vertoont. De aanhang voor denkbeelden is onmogelijk in te schatten.

37

Op welke wijze is de Racial Volunteer Force politiek actief?

Het Racial Volunteer Force (RVF) manifesteert zich door demonstraties. Het RVF is niet actief in de politieke arena. Met de stelling in het jaarverslag dat het RVF «vooral politiek actief is», wordt bedoeld dat deze tak van Blood&Honour zich nadrukkelijk bezig houdt met de ontwikkeling, import, verspreiding en verwezenlijking van politiek-ideologisch gedachtegoed. Dit in tegenstelling tot de andere tak van deze beweging, die zich vooral bezig houdt met muziek en survivaltrainingen.

38

Waaruit blijkt dat de strijd tegen pedofilie «in de maatschappij vaak als

«links» wordt gezien»?

Deze zinsnede is in het jaarverslag van de AIVD opgenomen om te benadrukken dat het voor velen als een verrassing kwam dat de rechtse Nationale Alliantie zich ook sterk maakt voor de bestrijding van pedofilie, een onderwerp dat niet direct geassocieerd wordt met rechts-extremisme.

39

Is de minister van mening dat vormen van respectievelijk dierenrechten-activisme, rechts en links extremisme onder de terrorisme wetgeving dienen te vallen, nu in het jaarverslag van de AIVD wordt gewezen op de speculaties in de pers dat rechts extremisme slechts een fractie is verwijderd van terrorisme?

Nee. Door de minister van Justitie en mijzelf is steeds – in weerwil van speculaties in de pers – betoogd dat er vooralsnog vanuit links-, rechts- en dierenrechtenactivisme geen sprake is van een terroristische dreiging en dat het daarom niet logisch en niet passend is om vormen daarvan onder de terrorismewetgeving te laten vallen. Op 3 juli 2007 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen (Tweede Kamer, 2006–2007, 30 800 VI, nr. 104) waarin de regering wordt verzocht voorstellen te doen teneinde de mogelijkheden van de Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid in te zetten tegen radicale dierenrechtenactivisten. De regering heeft daar op dit moment nog geen standpunt over bepaald.

40

Nemen «ongewenste bemoeienissen van vreemde mogendheden» ook in Nederland toe? Kan een indicatie van de omvang worden gegeven, ook over een wat langere termijn bezien?

Ja, het aantal vreemde mogendheden dat in Nederland inlichtingenactiviteiten ontplooit is de afgelopen jaren toegenomen. Tijdens de Koude Oorlog was de dreiging met name afkomstig van inlichtingendiensten uit het voormalige Oostblok en China. De dreiging heeft zich de afgelopen jaren verbreed, zowel naar aantal buitenlandse inlichtingenactiviteiten alsook naar variëteit van terreinen waarop die activiteiten betrekking hebben. Er is momenteel geen reden om te veronderstellen dat de ongewenste bemoeienis van vreemde mogendheden in de nabije toekomst zal afnemen. Om operationele en diplomatieke redenen kan ik in het openbaar niet nader op de omvang van dit fenomeen ingaan.

41

Wat is de minister voornemens te doen aan de groeiende activiteiten, en daarmee de toenemende schendingen van de Nederlandse soevereiniteit, van buitenlandse inlichtingendiensten in Nederland voor hun eigen nationale belangen?

Zie de antwoorden op de vragen 8 en 9.

42

In hoeverre ziet de minister, mede gelet op de mogelijke frustratie van bijvoorbeeld het Nederlandse integratiebeleid, de noodzaak van een «landenonderzoek» naar Marokko naar aanleiding van de discussie over de invloed die Marokko uitoefent op de migranten die naar o.a. Nederland zijn gemigreerd?

Over de vraag of bepaalde landen al dan niet zijn opgenomen in het door de minister-president, in overeenstemming met de betrokken vakministers, genomen Aanwijzingsbesluit dat ziet op de d-taak van de AIVD, kan in het openbaar geen mededeling worden gedaan, omdat dit inzicht zou geven in de subjecten van onderzoek en de daaraan verbonden vraagstelling. Overigens verricht de AIVD in het kader van zijn zogenoemde a-taak, en in het bijzonder in het kader van het onderzoek naar ongewenste bemoeienis van vreemde mogendheden, onderzoek naar mogelijke aantasting van grondrechten van migranten en de beïnvloeding van migrantengemeenschappen in Nederland. Dit onderzoek verricht de AIVD met het oog op de bescherming van de democratische rechtsorde, de staatsveiligheid en andere gewichtige belangen van de staat.

43

Kan het verschil tussen de oude en de nieuwe visie van de AIVD op de beveiligingsbevorderende taak nader worden toegelicht? In hoeverre is het accent verschoven van «weerstandsbevorderende adviezen» naar «specifieke dreigingsinformatie»? Is het ene niet een–al dan niet impliciet – onderdeel van het andere? Duidt het er op dat de AIVD, vanaf grotere afstand, de verantwoordelijkheid voor de beveiliging (meer) neerlegt bij wat «afnemers» worden genoemd?

De concrete uitwerking van de nieuwe visie op zijn beveiligingsbevorderende taak betekent dat de AIVD zich binnen deze taak meer richt op het verschaffen van inzicht in concrete en potentiële dreigingsrisico’s aan afnemers en zich niet meer richt op het geven van concrete beveiligingsadviezen. Het verschaffen van inzicht in concrete en potentiële dreigingsrisico’s is nadrukkelijk óók een beveiligingsbevorderende maatregel. Adviezen over concreet te nemen beveiligingsmaatregelen kunnen de afnemers ook elders «op de markt» verkrijgen. Deze visie sluit aan bij de missie van de AIVD, waarbij de nadruk ligt op het informeren van afnemers over niet direct zichtbare dreigingen, zodat deze afnemers eigenstandig de noodzakelijke maatregelen kunnen treffen. Deze nieuwe visie sluit aan bij de behoefte van afnemers die zij zelf hebben aangegeven. De verantwoordelijkheid voor beveiliging lag in de oude situatie al bij de afnemer en blijft daar ook liggen. Door het leveren van de informatie over mogelijke dreigingen kunnen afnemers zelfstandig weerstands-verhogende maatregelen treffen.

44

Worden dreigingsmeldingen–over bijv. het WK-voetbal, de cartoonkwestie of de Nederlandse missie naar Uruzgan–onderdeel van de nieuwe e-taak van de AIVD, achteraf geëvalueerd, besproken met «afnemers», getoetst op bruikbaarheid, trefzekerheid en alertheid? Wat levert die «feedback» op?

De AIVD neemt deel aan het afstemmingsoverleg Bewaken en Beveiligen dat een keer per twee weken plaatsvindt onder voorzitterschap van de NCTb. In dit afstemmingsoverleg hebben ook de andere informatiepartners van de NCTb – het KLPD en de MIVD – zitting. De producten die de AIVD opstelt ten behoeve van het stelsel Bewaken en Beveiligen worden in dit overleg onder andere besproken op de elementen bruikbaarheid, volledigheid en tijdigheid. Op beleidsmatig niveau bespreken de AIVD, het KLPD en de NCTb ook op welke wijze de producten verbeterd zouden kunnen worden.

45

Waarom zijn de sectoren binnen het Alerteringssysteem terrorismebestrijding niet identiek aan de twaalf «vitale sectoren» die in 2003 als zodanig door het kabinet zijn benoemd?

Het Alerteringssysteem terrorismebestrijding is specifiek gericht op de terroristische dreiging en op het voorbereid zijn op en het snel kunnen nemen van concrete, tijdelijke maatregelen in één of meerdere sectoren bij een specifieke verhoogde terroristische dreiging. Het project Bescherming Vitale Infrastructuur is gericht op het verhogen van het structurele weerstandsniveau van onze vitale infrastructuur tegen een veel breder spectrum van algemene dreigingsrisico’s. De focus van beide systemen is dus anders en daarmee ook de selectie van relevante sectoren. Er is echter sprake van een grote overlap en volgtijdelijkheid. De voor beide systemen verantwoordelijke instanties hebben frequent afstemmingsoverleg.

46

Waarom is een afzonderlijk Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuren nodig gebleken? Kon die taak niet binnen een bestaande instelling of organisatie worden gecoördineerd?

Binnen het Project Bescherming Vitale Infrastructuur in de behoefte gebleken, ook bij de sectoren zelf, aan één centraal kennisinstituut, gericht op het delen van zowel kennis over security als van informatie over dreigingen. Voor de sectoren is het handig als zij met vragen op dit gebied (in eerste instantie) bij een loket terecht kunnen. Nu is de relevante kennis over meerdere instanties verspreid. Het NAVI is in april 2007 als een tweejarige pilot van start gegaan en wordt vanuit mijn departement gecoördineerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij mijn brief van 20 november 2006 (Tweede Kamer, 2006–2007, 26 643, nr. 85).

47

Wanneer zal het Nationaal Informatieknooppunt Cybercrime volledig operationeel zijn? Waarom is (vooralsnog?) slechts sprake van een experiment? Waarom is–ook hier–niet gekozen voor onderbrenging bij een bestaande instelling?

Het NICC maakt deel uit van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC), een publiek-privaat samenwerkingsverband gericht op de bestrijding van criminaliteit waarmee het bedrijfsleven in Nederland wordt geconfronteerd. Zowel het NICC als het NPC vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De AIVD neemt deel aan het NICC.

Het NICC is een tweejarig programma dat moet leiden tot een nationale infrastructuur ter bestrijding van cybercrime. Het is een experiment, omdat het een nieuwe aanpak is die zijn waarde nog moet bewijzen. Door de veelheid aan betrokken publieke en private partijen en het belang van goede informatie-uitwisseling daartussen, is gekozen voor een herkenbaar publiek-privaat samenwerkingsverband.

48

Kan de minister aangegeven wanneer de strubbelingen en andere onduidelijkheden rondom de bijzondere resp. integrale informatiebeveiliging achter de rug zullen zijn?

In 2006 is het Coördinerend Beraad Integrale Beveiliging (CBIB) opgericht. De beveiliging van bijzondere informatie maakt deel uit van deze integrale beveiliging. Gesprekken zijn gaande over de positionering van de Werkgroep Bijzondere Informatiebeveiliging (WBI) in relatie tot het CBIB. Dit moet leiden tot een betere afstemming tussen de werkzaamheden binnen het domein van de algemene en bijzondere informatiebeveiliging. Momenteel vindt bij de departementen – dat zijn de gebruikers van het Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie (Vir-bi) – een inventarisatie en evaluatie plaats van het Vir-bi. Over de resultaten hiervan zal ik u naar verwachting in het najaar van 2007 informeren. Ik wil overigens opmerken dat een onfeilbare beveiliging nooit mogelijk is. Het streven is een optimale beveiliging waarbij het belang van afscherming wordt afgezet tegen het belang van het bedrijfsproces waarvoor de informatie noodzakelijk is en de werkbaarheid als gevolg van de te treffen maatregelen.

49

Is de Vir-bi (Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst–bijzondere informatie) een van de richtlijnen op het terrein van informatiebeleid waarvan de Algemene Rekenkamer constateert dat de implementatie al geruime tijd te wensen overlaat? Indien dat het geval is, kan de minister aangeven wat de knelpunten zijn? Wanneer zal dit potentiële «lek» zijn gedicht? Heeft dit zich ook gewroken bij de recent geconstateerde tekortkomingen bij het Kabinet van de Koningin?

De constateringen van de Algemene Rekenkamer hebben mede betrekking het Vir-bi. Het Vir-bi heeft tot doel de ministeries te ondersteunen bij hun verantwoordelijkheid voor het inrichten van een optimale beveiliging van hun bijzondere informatie. De ministeries zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor het organiseren van onafhankelijk toezicht. Zo is ook de beveiliging bij het Kabinet van de Koningin een verantwoordelijkheid van de minister van Algemene Zaken. Momenteel wordt de implementatie van het Vir-bi geëvalueerd (zie ook het antwoord op vraag 48).

50

Waartoe heeft–concreet–de uitbreiding van «het portfolio van goedgekeurde producten» met «de bescherming van gerubriceerde gegevens op USB-sticks en een veilige manier om mobiel met een PDA te kunnen e-mailen» geleid? Zijn USB-sticks en PDA’s bij het rijk sedertdien beter beveiligd? Zijn er nieuwe voorschriften uitgevaardigd?

De opdracht om het productportfolio uit te breiden heeft geleid tot de goedkeuring van een vercijferde USB-stick voor gebruik met departementaal vertrouwelijke gegevens. Ministeries hebben thans de mogelijkheid formeel door mij goedgekeurde USB-sticks aan te schaffen. Voor de PDA met beveiligde e-mail heeft de AIVD een oplossing geselecteerd voor veilig mobiel communiceren. Hiertoe is een interne pilot opgezet waarin wordt gekeken naar de functionele geschiktheid en robuustheid van de beveiliging. De pilot zal naar verwachting in oktober 2007 zijn afgerond. Indien de deelnemers uit de pilot de gebruiksvriendelijkheid positief beoordelen, wordt een officiële evaluatie van de geboden veiligheid gedaan. Voornoemde producten hebben niet geleid tot nieuwe voorschriften.

51

Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het verdrag dat de uitwisseling mogelijk moet maken van gerubriceerde EU-informatie met het in Den Haag gevestigde Internationale Strafhof? Duidt de mededeling over «veel aandacht» dat dit onderwerp vergde, op strubbelingen of mogelijk vertragingen?

De «Agreement between the International Criminal Court and the European Union on cooperation and assistance» is op 1 mei 2006 in werking getreden. In de overeenkomst is vastgelegd dat er nadere voorzieningen moeten worden getroffen voor de uitwisseling van EU gerubriceerde informatie. Inmiddels heeft een EU inspectie plaatsgevonden om te verzekeren dat het beveiligingsregime van het ICC voldoet aan de eisen van de EU. Op basis hiervan vindt met het ICC verder overleg plaats over de nadere invulling van een aantal praktische uitvoeringsaspecten. Van strubbelingen of mogelijke vertragingen is geen sprake.

52

Hoe zijn de contacten met internationale organisaties waarvan Nederland gastland is? Verloopt die samenwerking bevredigend? Zijn verwachtingen en prestaties op elkaar afgestemd? Moet het in voorbereiding zijnde Memorandum daar een bijdrage aan leveren?

De AIVD onderhoudt met een aantal in Nederland gevestigde internationale organisaties contacten in het kader van de zogenaamde «host nation verplichting». Voor deze internationale organisaties voert de AIVD op grond van artikel 13 Wet veiligheidsonderzoeken in een aantal gevallen veiligheidsonderzoeken uit. Daarnaast wordt in een aantal gevallen beveiligingsadvies gegeven. Verder neemt de AIVD als gast deel aan de driemaandelijkse bijeenkomsten van het Netherlands International Security Forum, een informeel platform van de security managers van de belangrijkste in Nederland gevestigde internationale organisaties. De samenwerking tussen AIVD en internationale organisaties verloopt goed. Het Memorandum geeft de kaders aan waarbinnen de AIVD veiligheidsonderzoeken ten behoeve van de desbetreffende internationale organisatie kan uitvoeren.

53

Kan uit de mededelingen over onderzoek naar kandidaat-bewindslieden worden opgemaakt dat de AIVD niet eigenstandig op onderzoek uitgaat? Wordt slechts informatie aangeleverd op verzoek van de formateur? Gaat het steeds om informatie die reeds in de dossiers en bestanden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is opgeslagen?

De AIVD levert inderdaad alleen informatie aan met betrekking tot de kandidaat-bewindspersoon op verzoek van de formateur. Het gaat hier om een naslag in de dossiers en bestanden van de AIVD. De AIVD gaat dus niet zelf op onderzoek uit. De Tweede Kamer is over deze werkwijze in 2002 geïnformeerd in een brief van de Minister-president (Tweede Kamer, 2002–2003, 28 754, nr. 1).

54

Kan de minister aangeven of ook naar haar oordeel een wetswijziging ten behoeve van veiligheidsonderzoek naar kandidaat-bewindslieden «niet noodzakelijk» is?

Mijns inziens is een wetswijziging ten behoeve van een veiligheidsonderzoek naar kandidaat-bewindslieden, zoals voorgesteld door de Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD, niet noodzakelijk. Voorop staat dat het de verantwoordelijkheid is van de kandidaat-bewindspersoon zelf om

de formateur gevraagd en ongevraagd alle relevante informatie te verstrekken die nodig is met het oog op een eventuele benoeming en een goed functioneren. Voorts is tijdens een formatie tussen kandidaatstelling en benoeming in de praktijk slechts een beperkte periode beschikbaar voor een eventueel onderzoek. In die termijn kan de AIVD niet een onderzoek uitvoeren met de door de Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD aanbevolen reikwijdte. Daarom is de door die commissie voorgestelde aanbeveling niet uitvoerbaar.

55

Wanneer is de feitelijke start van het nieuwe landelijke meldpunt integri-teitaantastingen voorzien?

De Minister van Justitie en ik hebben besloten dit najaar een pilot te starten voor een landelijk meldpunt voor integriteitsaantastingen. Het meldpunt wordt ondergebracht bij het bestaande meldpunt Meld Misdaad Anoniem. Het bestaande meldpunt Mepia wordt per 31 december 2007 bij de AIVD opgeheven. Hierover is de Tweede Kamer eerder geïnformeerd (Tweede Kamer, 2005–2006, 28 844, nr. 11 en Tweede Kamer, 2006–2007, 30 374, nr. 6).

56

Wat zijn naar mening van de minister de voornaamste oorzaken van de oplopende doorlooptijden bij veiligheidsonderzoeken en wat is de minister voornemens te doen om deze te verkorten zodat de wettelijk voorgeschreven termijn binnen afzienbare tijd wel wordt gehaald? Met welk percentage en binnen welke termijn zal de overschrijding van de wettelijke beslistermijn worden teruggebracht. Op welke wijze zal de minister de Tweede Kamer hierover jaarlijks informeren?

Hier is een aantal oorzaken voor aan te geven zowel binnen als buiten de invloedssfeer van de AIVD. De voornaamste oorzaak van de oplopende doorlooptijden bij veiligheidsonderzoeken door de AIVD is een capaciteitsprobleem dat wordt veroorzaakt door een te grote toevloed van aanvragen. Deze oorzaak ligt binnen de invloedssfeer van de AIVD. Voor het reduceren van de doorlooptijden en het wegwerken van de achterstanden wordt thans een plan van aanpak opgesteld. Hierover informeer ik u eind augustus 2007, waarna de Tweede Kamer halfjaarlijks over de voortgang op de hoogte wordt gesteld.

57

Wanneer denkt de minister aan de Kamer het beloofde plan van aanpak met betrekking tot de verkorting van de opgelopen wachten doorlooptijden bij veiligheidsonderzoeken voor te leggen? Zal dat plan ook concrete doelstellingen («percentages») voor de komende jaren bevatten? Wanneer wil de minister dat de doorlooptijden weer op orde zijn: binnen de wettelijke termijn van acht weken? Wil zij aangeven wat zij–in lijn met de motie-Schinkelshoek–«nog dit jaar» denkt te kunnen realiseren? Waar, in welke sector, zijn de knelpunten het grootst?

Over het plan van aanpak om de opgelopen wacht- en doorlooptijden bij veiligheidsonderzoeken te verkorten en de beoogde resultaten die ik daarbij wil behalen, zal ik u eind augustus 2007 per brief informeren. In dat plan van aanpak zal ingegaan worden op bovenstaande vragen en op de wijze waarop ik invulling zal geven aan eerdere toezeggingen aan de Tweede Kamer.

58

Zijn er eenvoudigweg niet te veel vertrouwensfuncties? Wat zijn de kwantitatieve effecten van de lopende actualisering van de lijsten met vertrou-

wensfuncties die diverse departementen, hoge colleges van staat en andere overheidsinstanties onder handen hebben? Zal het, net zoals bij het Openbaar Ministerie, een «behoorlijke uitbreiding» tot gevolg hebben?

Momenteel vindt een actualisering van de lijsten vertrouwensfuncties plaats. Deze inventarisatie heeft tot doel die functies opnieuw vast te stellen. De minister die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waartoe de vertrouwensfunctie behoort of het Hoge College van Staat wijst in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de vertrouwensfunctie aan. Naar verwachting zullen eind 2007 de eerste kwantitatieve effecten van de actualisering bekend zijn. Het aanwijzen van vertrouwensfuncties bij het Openbaar Ministerie betrof een taakuitbreiding van de AIVD, waarvoor ook extra capaciteit is aangetrokken, en houdt geen verband met deze actualisering.

59

Wat zal de taakuitbreiding in de richting van het Internationale Strafhof en het Joegoslavië Tribunaal voor gevolgen hebben op de lengte van de wachtlijsten bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken?

De AIVD zal op verzoek van het Internationale Strafhof en het Joegoslavië Tribunaal veiligheidsonderzoeken kunnen uitvoeren naar kandidaten voor bepaalde functies binnen deze organisaties. Het gaat hier uitsluitend om kandidaten die de Nederlandse nationaliteit hebben. Aangezien binnen deze organisaties werknemers van diverse nationaliteiten werkzaam zijn, zal het aantal uit te voeren veiligheidsonderzoeken naar verwachting minder dan tien zijn. Het effect op de wachtlijsten zal dus naar verwachting beperkt zijn.

60

Moet de paragraaf over de vertrouwensfuncties bij de Dienst Koninklijk Huis zo worden gelezen dat er sinds 2004 diverse functionarissen «ongescreend» (zonder veiligheidsonderzoek, zonder verklaring-van-geen-bezwaar) rondlopen?

Nee, er is pas sprake van een veiligheidsonderzoek wanneer een functionaris is aangewezen als vertrouwensfunctionaris. Maar wel geeft de paragraaf aan dat er bij de Dienst Koninklijk Huis voor een gefaseerde invoering van vertrouwensfuncties is gekozen. Niet alle vertrouwensfuncties zijn in één keer aangewezen, anders zou het systeem van veiligheidsonderzoeken zwaar zijn belast met alle kans op achterstanden en doorlooptijden.

61

Heeft de AIVD een verklaring voor de steeds grotere rol die de «schuldenproblematiek» blijkt te spelen bij veiligheidsonderzoeken? Wordt er meer met geld «gewapperd»? Of wordt er, in vergelijking tot voorgaande jaren, scherper naar gekeken? Kan cijfermatig worden aangegeven in hoeveel gevallen schulden een verklaring-van-geen-bezwaar in de weg hebben gestaan?

De AIVD signaleert dat beoogde vertrouwensfunctionarissen steeds vaker schulden blijken te hebben. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. Ten eerste is het aangaan en hebben van schulden een algemene trend in alle lagen van de bevolking en dus ook bij (beoogde) vertrouwensfunctionarissen. Daarnaast wordt de financiële situatie van de functionaris steeds beter in kaart gebracht. Het hebben van schulden speelt in ongeveer een derde van het niet afgeven van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) op basis van persoonlijke gedragingen een rol. Het gaat hierbij vaak

om een combinatie met andere gedragingen die functionarissen kwetsbaar kunnen maken zoals onrechtmatig declareren, het overtreden van regels en leugenachtig gedrag.

62

Moet de paragraaf over veiligheidsfuncties bij het ministerie van Buitenlandse Zaken zo worden gelezen dat er tot nader order diverse functionarissen op verantwoordelijke posten «ongescreend» (zonder veiligheidsonderzoek, zonder verklaring-van-geen-bezwaar) rondlopen?

De minister van Buitenlandse Zaken wijst in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de vertrouwensfuncties aan. Binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn de afgelopen tijd personele, organisatorische en fysieke maatregelen getroffen, waardoor als sluitstuk van het beveiligingsbeleid minder functies als vertrouwensfuncties overblijven. In nauw overleg met de AIVD heeft de minister van Buitenlandse Zaken de lijst van vertrouwensfuncties voor de posten in het buitenland geactualiseerd. Dit is gedaan op basis van de Leidraad Aanwijzing vertrouwensfuncties. Ondertussen zijn alleen veiligheidsonderzoeken uitgevoerd naar medewerkers die in deze nieuwe opzet ook een vertrouwensfunctie bekleden.

63

Wat is de omvang van de genoemde schuldenproblematiek? Is die problematiek in 2006 ten opzichte van voorgaande jaren toegenomen? Zo ja, met hoeveel?

De omvang van de schuldenproblematiek is ongeveer hetzelfde als in 2005, maar hoger dan in jaren daarvoor. Er lijkt sprake van een trend. De vragen over de kwantitatieve omvang en toename zijn moeilijk te beantwoorden, enerzijds omdat de begrippen «omvang» en «toename» niet gedefinieerd zijn, anderzijds omdat het aantal gevallen van schulden en de omvang van de schulden niet op geaggregeerd niveau worden bijgehouden.

64

Hebben omvangrijke schulden in de praktijk tot veiligheidsrisico’s geleid? Zo ja, in hoeveel gevallen en in welke mate? Zo neen, waaruit bestaan de genoemde «kwetsbaarheden» dan?

In welke mate omvangrijke schulden tot veiligheidsrisico’s geleid hebben, is bij de AIVD niet bekend. Wel is bekend dat het hebben van omvangrijke schulden in ongeveer een derde van het aantal gevallen waarin een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) is geweigerd vanwege persoonlijke gedragingen een rol heeft gespeeld.

In een veiligheidsonderzoek wordt het hebben van omvangrijke schulden, omvangrijk ten opzichte van de inkomsten en/of reserves, als een mogelijke kwetsbaarheid voor het bekleden van een vertrouwensfunctie beschouwd, daar een vertrouwensfunctie de mogelijkheid biedt de nationale veiligheid te schaden. De beoogde vertrouwensfunctionaris zou in een dergelijke situatie bijvoorbeeld financiële hulp kunnen aanvaarden voor het oplossen van de schuldenproblematiek in ruil voor het verschaffen van staatsgeheime informatie. De AIVD neemt in een veiligheidsonderzoek de mogelijke kwetsbaarheid «schuldenproblematiek» mee en weigert een VGB wanneer er niet voldoende waarborgen zijn dat de beoogde vertrouwensfunctionaris zijn functie getrouwelijk zal vervullen.

65

Is er enig inzicht in het aantal A-veiligheidsonderzoeken waarbij de naslagen in de politieregisters een uitgebreidere kring van personen rondom de betrokkene betreft?

Voor alle A-veiligheidsonderzoeken wordt op dezelfde manier in de politieregisters naslag gedaan, waarbij het startpunt het adres is waar de betrokkene woont. Automatisch worden de politieregisters opgehaald van iedereen die woonachtig is op dat adres. Niet altijd zijn dat de mensen die conform het Handboek Veiligheidsonderzoeken van de AIVD zouden moeten worden nageslagen. Precieze aantallen van A-veiligheidsonderzoeken waarbij dit het geval is, zijn niet bekend. Zie verder het antwoord op vraag 68.

66

Hoe ontwikkelden de doorlooptijden van de veiligheidsonderzoeken in de

periode 2004–2006 zich? Kan hiervan een tabellarisch overzicht worden

gegeven?

De toenemende doorlooptijden van de A-veiligheidsonderzoeken zijn de afgelopen jaren een terugkerend probleem geweest. De doorlooptijden vertonen een grillig verloop en bewegen zich tussen de 11 en 19 weken. Tijdelijke ingrepen hebben gedurende deze periode geresulteerd in tijdelijke dalingen. Het plan van aanpak dat de AIVD opstelt (zie de antwoorden op de vragen 56 en 57) heeft tot doel om een structurele daling van de doorlooptijden te realiseren. Over dit plan van aanpak zal ik u eind augustus 2007 informeren. Zie ook het antwoord op vraag 67.

67

Hoeveel veiligheidsonderzoeken worden in totaal uitgevoerd door regionale politiekorpsen, KLPD en Koninklijke Marechaussee? Lopen ook daar de achterstanden op? Aan welke «mogelijke oplossingsrichtingen» wordt gedacht?

De politie als geheel heeft 2637 P-onderzoeken in behandeling genomen, waarvan 438 door het KLPD. In de P-onderzoeken is niet zo zeer sprake van een achterstand, maar van een grote werkvoorraad. Vertrouwensfuncties bij de politie worden pas vanaf 2002 aangewezen. De regionale politiekorpsen en het KLPD zijn tussen 2002 en 2005 begonnen met het uitvoeren van P-onderzoeken. Dit betekent een grote voorraad van zittend personeel dat gescreend moet worden samen met de nieuwe instroom. Met de korpsen is afgesproken om het zittende personeel gefaseerd te screenen, zodat na vijf jaar alle vertrouwensfunctionarissen een P-onderzoek hebben ondergaan. De eerste korpsen hebben al hun zittend personeel inmiddels gescreend.

De Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging van het KLPD heeft in 2006 63 KH-veiligheidsonderzoeken uitgevoerd, de Koninklijke Marechaussee heeft 35 437 onderzoeken in behandeling genomen. Bij beide organisaties is geen sprake van achterstanden. Alleen bij de Koninklijke Marechaussee is in bijzondere gevallen de termijn van acht weken niet altijd gehaald (zie ook het antwoord op vraag 71).

68

Kan de minister toelichten op welke wijze de uitvoering van de A-veiligheidsonderzoeken, die onder mandaat door het KLPD voor de AIVD worden verricht, in overeenstemming is gebracht met het Handboek Veiligheidsonderzoeken van de AIVD? Op welke termijn zal het «in overeenstemming brengen met» zijn afgerond?

A-onderzoeken worden niet gemandateerd aan anderen. Wel worden bij het KLPD, ten behoeve van de A-veiligheidsonderzoeken die de AIVD uitvoert, naslagen in de politiesystemen gedaan. De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten heeft over deze naslagen opgemerkt dat deze niet in overeenstemming zijn met het Handboek Veiligheidsonderzoeken van de AIVD, omdat in deze naslag automatisch de politieregisters worden opgehaald van iedereen die woonachtig is op het adres van degene op wie het veiligheidsonderzoek is gericht. In mijn reactie op het toezichtsrapport van de Commissie van Toezicht van 11 mei jongstleden (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 876, nr. 21) heb ik aangegeven dat de praktijk op dit punt in overeenstemming zal worden gebracht met het Handboek Veiligheidsonderzoeken van de AIVD. Inmiddels ben ik echter tot het inzicht gekomen dat deze manier van werken, gezien de zwaarte van de vertrouwensfuncties waarbij een A-veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd – een onderzoek waarbij ook naar personen in de omgeving van betrokkene wordt gekeken – een wenselijke aanvulling op het onderzoek is. In weerwil van mijn brief van 11 mei jongstleden zal het Handboek op dit punt derhalve worden aangepast aan de praktijk. Dit zal naar verwachting eind 2007 gereed zijn. Mijn toezegging om de aanbeveling van de Commissie van Toezicht om bij de politie-onderzoeken op dit punt de praktijk aan te passen aan het Handboek, blijft wel onverkort van kracht.

69

Hoeveel bezwaren en beroepen in verband met veiligheidsonderzoeken

hangen samen met overschrijding van de wettelijke afhandelingstermijn?

In verband met de doorlooptijd is twee keer bezwaar gemaakt en twee keer beroep aangetekend.

70

Hoe verhoudt de uitspraak van de minister in haar brief van 11 mei jl. (Evaluatie AIVD) dat de termijnoverschrijdingen voornamelijk worden veroorzaakt door «een extra zorgvuldige uitvoering», zich met de constatering in het jaarverslag dat de hoofdoorzaak voor de oplopende doorlooptijden volgens zowel AIVD, politie als het ministerie is gelegen in het feit dat de hoeveelheid aanvragen de gereserveerde capaciteit ruimschoots overstijgt?

De hoofdoorzaak van de oplopende doorlooptijden van veiligheidsonderzoeken is de vraag naar onderzoeken die de uitvoeringscapaciteit structureel overschrijdt. Hierdoor ontstaan wachttijden in het uitvoeringsproces die de doorlooptijden doen oplopen. Het aanhouden van de termijn van acht weken kan dan gevolgen hebben voor de zorgvuldigheid van het onderzoek. De AIVD laat hierbij de mogelijke gevolgen voor de nationale veiligheid prevaleren. In mijn brief van 11 mei jongstleden (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 876, nr. 21) heb ik aangegeven dat het mij deugd doet dat de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten de keuze van de AIVD, om voorrang te verlenen aan een zorgvuldige uitvoering van de veiligheidsonderzoeken boven het strikt houden aan de termijn van acht weken, onderschrijft.

71

Leidthet nieuwe Aanwijzingsbesluit vertrouwenfuncties burgerluchtvaart tot versnelde doorlooptijden? Of juist niet? Wat zijn de voorzienbare consequenties van de dynamisering op de afhandeling van veiligheidsonderzoeken bij de burgerluchtvaart?

Van de veiligheidsonderzoeken burgerluchtvaart wordt ruim 90% binnen zeven werkdagen uitgevoerd. Het nieuwe Aanwijzingsbesluit vertrou-

wensfuncties burgerluchtvaart heeft geen invloed op de doorlooptijden van deze veiligheidsonderzoeken. Dynamisering van de burgerluchtvaart-veiligheidsonderzoeken heeft tevens geen voorzienbare consequenties op de afhandeling van de veiligheidsonderzoeken.

72

Zijn de ervaringen met de aangepaste aansturing en coördinatie van het inlichtingen- en veiligheidswerk op rijksniveau–uitmondend in de oprichting van een Raad voor de Nationale Veiligheid (RNV) in 2004–bevredi-gend? Is een evaluatie voorzien? Worden nieuwe, verdergaande stappen overwogen?

Deze werkwijze is bevredigend. Binnen deze werkwijze zijn de afgelopen jaren nog verfijningen aangebracht. Zo worden de jaarplannen van de AIVD sinds 2005 interdepartementaal en uiteindelijk in de RNV besproken, waarna deze in de Ministerraad worden vastgesteld. Er is geen aanleiding tot verdere stappen op dit terrein.

73

Op welke wijze legt de minister verantwoording af voor het jaarverslag van de AIVD aan andere ministeries, zoals het ministerie van Financiën, het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Justitie?

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties legt geen verantwoording af aan andere ministeries. Zij is zelf immers als enige eindverantwoordelijk voor het functioneren en voor het doen en laten van de AIVD. Als zondanig is zij uiteraard wel door haar collega-ministers aanspreekbaar op die verantwoordelijkheid. Eventuele bevindingen van collegaministers kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laten meewegen in haar aansturing van de dienst.

74

Kan de Kamer inzage krijgen in het op haar initiatief uitgevoerde internationaal-vergelijkende onderzoek naar toezicht en controle op inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Deelt de minister de conclusie dat het beeld, voor wat Nederland betreft, «positief» is? Verbindt zij conclusies aan het onderzoek?

Het op verzoek van de Kamer uitgevoerde onderzoek naar toezicht en controle op inlichtingen- en veiligheidsdiensten is op 14 december 2005 bij brief aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2005–2006, 29 876, nr. 8) en met de Kamer besproken tezamen met het jaarverslag 2005 (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 800 VII en 29 876, nr. 39). In de aanbiedingsbrief heeft mijn ambtsvoorganger het standpunt ingenomen dat er in Nederland sprake is van een dekkend stelsel van democratische controle. Ik onderschrijf dit standpunt.

75

Kan naar het oordeel van de minister de communicatie van de AIVD

(verder) worden verbeterd? Accepteert ook zij noodgedwongen «soms

onjuiste beelden»? Ziet zij mogelijkheden voor een meer actieve, open

communicatie?

Een pro-actieve, heldere communicatie is in toenemende mate van belang om de samenleving te informeren over de aandachtsgebieden van de AIVD. De AIVD treedt steeds frequenter naar buiten met verschillende publicaties en rapporten en door een (pro-)actieve woordvoering. Ook in de media reageert de AIVD steeds actiever op de actualiteit. Ik wil deze lijn doorzetten. Dit neemt niet weg dat er in de media soms onjuiste beelden

ontstaan. De AIVD tracht die, met inachtneming van de beperkingen die een inlichtingen- en veiligheidsdienst nu eenmaal heeft, te weerleggen.

76

Zijn naar het oordeel van de minister voldoende en toereikende maatregelen getroffen om hernieuwde «lekken» bij inlichtingenen veiligheidsdiensten te voorkomen? Zo ja, kan zij aangeven hoe de schendingen van de geheimhouding hebben kunnen ontstaan? Zo neen, waarom niet? Wanneer zal de organisatie wel «waterproof» zijn?

Ja, er zijn voldoende en toereikende maatregelen getroffen. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 20 december 2006 (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 876, nrs. 19 en 20). In deze brieven werd ook ingegaan op de vraag hoe de schendingen van de geheimhouding inzake het op pagina 104 van het jaarverslag aangehaalde voorval hebben kunnen ontstaan. Zie verder de antwoorden op de vragen 90 en 91.

77

Hoeveel klachten zijn er in totaal over 2006 binnengekomen ten aanzien van het (vermeend) handelen van de AIVD? Hoe is dit aantal in vergelijking met dat van voorgaande jaren?

In 2006 werd – buiten klachten over termijnoverschrijdingen bij veiligheidsonderzoeken – slechts 1 officiële klacht over de AIVD ontvangen, namelijk de klacht van de Telegraaf c.s. Zoals in voorgaande jaarverslagen al is aangegeven, ontvangen de AIVD, de minister, de commissie van toezicht en de Nationale ombudsman jaarlijks slechts enkele klachten over het (vermeend) handelen van de dienst.

78

Onder wie ressorteert de CT Infobox? Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eindverantwoordelijk? Ook tegenover het parlement? Wordt de Commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer op geregelde basis geïnformeerd? Wordt de verzamelde informatie op een centraal punt opgeslagen? Wie heeft toegang tot de informatie? Wie heeft toegang bij de samenwerkende diensten? Is de scheiding van verantwoordelijkheden tussende verschillende autoriteiten gewaarborgd? Zijn het inlichtingenwerk, het opsporende en vervolgende werk gescheiden? Hoe is dat geregeld?

De CT Infobox ressorteert onder het Hoofd van de Algemene Inlichtingenen Veiligheidsdienst. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de CT-Infobox en legt hierover verantwoording af aan de Tweede Kamer, voor zover mogelijk in het openbaar en anders tegenover de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.

Voor de antwoorden op de overige deelvragen, die een zorgvuldige en uitgebreide beantwoording vereisen, verwijs ik naar de twee uitvoerige brieven over het doel, de positie en het functioneren van de CT Infobox van 18 maart 2005 en 26 september 2005 (Tweede Kamer, 2004–2005, 29 754 en 27 925, nr. 21 en Tweede Kamer, 2005–2006, 29 754, nr. 29) en naar het Toezichtrapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten over de CT Infobox dat ik op 10 april 2007 aan de Tweede Kamer aanbood. (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 924 en 29 754, nr. 16).

79

Hoeveel personen staan vermeld in de CT infobox?

Om operationele redenen kan ik deze vraag niet in het openbaar beantwoorden.

80

Wat moet concreet worden verstaan onder een «handelingsperspectief»

dat de AIVD het lokaal bestuur verschaft?

Naast het delen van algemene en specifieke informatie met het lokaal bestuur wordt deze informatie waar mogelijk, vanuit de unieke informatiepositie die de AIVD heeft, voorzien van een advies over hoe er door het lokaal bestuur in een concreet geval zou kunnen worden opgetreden. De AIVD zou vanuit zijn specifieke kennis over bepaalde groeperingen bijvoorbeeld richting het lokale bestuur kunnen aangeven wat voor (soort) maatregelen wel, niet of wellicht contraproductief zouden kunnen uitpakken.

81

Kan de minister aangeven hoe naar haar mening de komende jaren omgegaan dient te worden met de groeiende invloed van buitenlandse jiha-disten, mede vanuit de informatie zoals gemeld in het artikel in de Staatscourant d.d. 27 april 2007 «Migranten jongeren radicaliseren snel via internet en salafisme»? Welke rol voorziet zij daarbij voor de verschillende instanties (OM, AIVD, politie, NCTb)?

Het verrichten van onderzoek om ongekende dreigingen en risico’s zichtbaar te maken vormt ook in 2007 en verder de kern van het werk van de AIVD. Daarbij heeft het in beeld brengen van de invloed van buitenlandse jihadisten de aandacht. In nauwe samenwerking met binnen- en buitenlandse partners wordt hier vorm en inhoud aan gegeven. De rol van politie en justitie ligt primair bij de opsporing en vervolging van terroristen en die van de NCTb bij de coördinatie tussen de diverse betrokken organisaties, het opstellen van integrale analyses en dreigingsbeelden en beleidsopvolging.

82

Waarom was het project Verbetering CT Infobox nodig? Waarom is de NationaleCoördinator Terrorismebestrijding(NCTb) coördinator–en niet de AIVD?

Het project verbetering CT Infobox maakt onderdeel uit van het programma Veiligheidsverbetering door Information Awareness (VIA). VIA is erop gericht om de informatiepositie van de overheid in de strijd tegen het terrorisme en zware criminaliteit optimaal te benutten. Het programma is onderverdeeld in drie projecten, te weten: het project Kennisontwikkeling in modellen, het project Patroonherkenning en het project Verbetering CT Infobox. Het project Verbetering CT Infobox heeft als doel het proces van het opslaan, verwerken en analyseren van data in de CT Infobox te verbeteren, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Hiermee worden de doelstellingen die ten grondslag liggen aan de opzet van de CT Infobox ondersteund. De andere twee projecten ontwikkelen methoden en technieken die door de hele Openbare Orde en Veiligheid-sector en in het bijzonder voor terrorismebestrijding gebruikt worden. Om ervoor te zorgen dat de kennis en ervaring die in de verschillende projecten – die uitgevoerd worden door het KLPD, het NFI en de AIVD – wordt opgedaan onderling wordt gedeeld en benut en wordt uitgedragen zijn de projecten in één programma bijeen gebracht. De NCTb voert de regie over dit programma.

83

Verliep de samenwerking tussen AIVD en MIVD zo stroef dat ze moest worden «verdiept»? Worden de uiteenlopende verantwoordelijkheden ook in het nieuwe convenant voldoende onderscheiden? Dreigt er door de in te stellen taakgroepen geen vermenging?

De AIVD en de MIVD voeren ieder hun respectieve taken vanuit een algemene danwel een militaire invalshoek uit. In toenemende mate blijken onderzoeksterreinen nauw met elkaar verbonden of elkaar zelfs te overlappen. In 2006 is een nieuw, meer generiek convenant tussen de AIVD en de MIVD tot stand gekomen om in algemene zin afspraken te maken over samenwerking op dit soort terreinen, teneinde de aan beide diensten beschikbaar gestelde middelen optimaal in te zetten en zo een betere informatiepositie te verwerven. Het nieuwe convenant heeft, net als het voorgaande, de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten als juridische basis. De uiteenlopende verantwoordelijkheden van beide diensten worden in dit convenant langs de in de wet gestelde taakverdeling van algemene respectievelijk militaire relevantie onderscheiden. Dit geldt uiteraard ook voor de in het convenant genoemde taakgroepen, waar beide diensten hun specifieke kennis (algemeen respectievelijk militair) inbrengen.

84

Op welke wijze is de minister voornemens te komen tot een optimale uitvoering van de aanbevelingen van de commissie van toezicht met betrekking tot de uniformiteit en uitwisselbaarheid tussen AIVD en MIVD, met het oog op de bevordering van enerzijds harmonisatie in de inrichting van de uitvoering van de onderzoeken en anderzijds in de ontwikkeling van een gezamenlijk beoordelingskader in het licht van het afgeven van de verklaring?

Om te komen tot een optimale uitvoering van de aanbevelingen van de commissie van toezicht om waar mogelijk te voorzien in harmonisatie en uitwisselbaarheid is het van belang om in het oog te houden dat volledige uitwisselbaarheid en harmonisatie van veiligheidsonderzoeken niet mogelijk is. Immers, zoals ik ook heb aangeven in mijn brief van 11 mei 2007 (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 876, nr. 21), er kunnen verschillende veiligheidsrisico’s verbonden zijn aan vertrouwensfuncties binnen Defensie en vertrouwensfuncties in de burgermaatschappij. Dit werkt ook door in het veiligheidsonderzoek. De wetgever heeft beoogd dat de AIVD en MIVD slechts die gegevens vergaren die uit het oogpunt van veiligheid van belang zijn voor de te vervullen vertrouwensfunctie. In het convenant tussen de AIVD en de MIVD, maar ook buiten het convenant om, zijn er afspraken gemaakt om doublures in veiligheidsonderzoeken te voorkomen. In dat verband informeren de diensten elkaar over het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken en verstrekken zij elkaar informatie die een eerder veiligheidsonderzoek heeft opgeleverd. Daarnaast werken de diensten gezamenlijk aan kwaliteitsverbetering zoals het afstemmen van protocollen en onderzoekssystemen.

85

In hoeverre signaleert de minister problemen met betrekking tot de samenloop van onderzoek door enerzijds de AIVD in het kader van inlichtingenwerk en anderzijds het OM in het kader van de opsporing?

Als gevolg van diverse wetwijziging in de afgelopen jaren, zoals de wet afgeschermde getuigen, de wet terroristische misdrijven en de wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven, hebben ertoe geleid dat het onderzoeksterrein van de AIVD enerzijds en dat van politie en openbaar ministerie anderzijds naar

elkaar zijn toegeschoven voor wat betreft de bestrijding van terrorisme in Nederland. Dit betekent dat er sprake kan zijn van de samenloop van verschillende onderzoeken. De raakvlakken tussen de taken en de mogelijkheid van samenloop van operationele onderzoeken heeft geresulteerd in een intensieve samenwerking tussen politie, justitie en AIVD. Tussen de AIVD, het Openbaar Ministerie en de Nationale Recherche vindt overleg plaats om afspraken te maken ten aanzien van aangepaste afstemming inzake de onderzoeken van de AIVD en het Openbaar Ministerie. Dit overleg is in vergevorderd stadium. In dit verband merk ik overigens wel op dat er sprake is van een scheiding tussen enerzijds opsporing en vervolging en anderzijds inlichtingenwerk; de AIVD richt zich op het tijdig onderkennen en waar mogelijk voorkomen van terroristische dreigingen, de opsporingsinstanties hebben een andere, namelijk strafrechtelijke invalshoek bij hun optreden.

86

Hoe is de minister van mening de afstemming en samenwerking tussen

beide instanties te bevorderen? Welke rol speelt de NCTb hierbij?

De vraag heeft blijkbaar betrekking op pagina 112 van het Jaarverslag, alwaar de samenwerking met de MIVD en de NCTb aan de orde komt. Onduidelijk is op welke instanties in de vraag wordt gedoeld. Indien de vraag betrekking heeft op de samenwerking met de MIVD of de NCTb, verwijs ik voor het antwoord naar het antwoord op vraag 12. Indien de vraag betrekking heeft op het Openbaar Ministerie (genoemd op pagina 111 van het Jaarverslag) dan verwijs ik bovendien naar het antwoord op vraag 85. In de concrete samenwerking tussen de AIVD en de MIVD of het OM speelt de NCTb geen rol.

87

Welke initiatieven zijn er voor de werving en selectie van personeel genomen en in hoeverre heeft dit geresulteerd in een toename van het personeelsbestand, nu er in het kader van de organisatieontwikkeling en bedrijfsvoering er een groot budget is vrijgemaakt?

De AIVD heeft op een actieve, gerichte en voor de AIVD vernieuwende wijze personeel geworven op de arbeidsmarkt. De AIVD heeft vacatures geplaatst in de gebruikelijke media (kranten en tijdschriften), maar ook via internet, zowel op de eigen website en de websites van de Rijksoverheid, als op specifieke, functiegerelateerde websites en speciale actiesites voor de werving van specifieke functiegroepen. Daarnaast heeft de AIVD zich gepresenteerd op banenmarkten en op hogescholen en universiteiten. Ten behoeve daarvan is een speciale promotiefilm gemaakt waarin wordt duidelijk gemaakt aan welke functies de AIVD behoefte heeft en wat het werken bij de AIVD inhoudt. De werving van nieuw personen loopt daarmee voortvarend en conform schema.

88

Kan de minister voorbeelden geven van het zelfstandig handelend

vermogen van de AIVD? Wat voor maatregelen kunnen worden getroffen?

Neen, om operationele redenen kunnen in het openbaar geen voorbeelden gegeven worden van het handelend vermogen van de AIVD, omdat daarmee inzicht wordt gegeven in de modus operandi van de AIVD. Handelend vermogen is het door de AIVD op basis van de eigen wettelijke bevoegdheden en in het belang van de nationale veiligheid direct bevorderen van de weerstand tegen dreigingen en het eigenstandig wegnemen van dreiging. Er kunnen meerdere vormen van handelend vermogen onderscheiden worden, te weten: – Het beschermen van de veiligheid van bronnen en personen met wier

medewerking gegevens worden verzameld (artikel 15, onder b en c,

van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002); – Het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van de

door de dienst te behartigen belangen (artikel 21, eerste lid, onder a,

onderdeel 2 van de Wiv 2002); – Het aanwijzen van vertrouwensfuncties (artikel 3 van de Wet

veiligheidsonderzoeken (Wvo); – Het afgeven of weigeren van een verklaring van geen bezwaar (artikel

6 van de Wvo).

89

Wat wordt van een «handelingsadviseur» verwacht? Aannemende dat hij/zij niet eigenstandig handelt, is de vraag wie hij/zij adviseert? De leiding van de AIVD? «Afnemers»?

De handelingsadviseur levert een bijdrage aan het handelend vermogen van de AIVD. Hij adviseert medewerkers of agenten van de dienst die het handelend vermogen van de dienst toepassen, zorgt voor de noodzakelijke kennis en contacten en bewaakt de kaders en de kwaliteit van de handeling. Ook houdt hij de resultaten bij.

90

Zijn er voldoende waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat de AIVD, ondanks de snelle, bijna stormachtige groei die de dienst doormaakt, organisatorisch, logistiek, bestuurlijk en politiek uit de bocht vliegt?

Ja. Zoals op pagina 124 van het jaarverslag wordt vermeld, is de personele groei van de AIVD sinds 2005 projectmatig belegd in het ontwikkel-programma Prospect 2007. Het deelproject Intelligent en Veilig groeien bewaakt de kwaliteit van de werving, selectie, opleiding en begeleiding van nieuwe medewerkers in de AIVD-organisatie. De Tweede Kamer is hier voor het laatst over geïnformeerd bij mijn brief van 21 februari 2007 (Tweede Kamer, 2006–2007, 30 977, nr. 1).

91

Kan de minister meer inzicht geven in het nieuwe interne beveiligingsplan van de AIVD? Heeft de huidige minister vertrouwen in het huidige beveiligingsniveau binnen de dienst en het voorkomen van incidenten als het lekken van informatie uit afgesloten werkdossiers?

In mijn brief van 20 december 2006 (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 876, nr. 20) ben ik uitgebreid ingegaan op de interne beveiliging van de AIVD, het nieuwe beveiligingsplan en de personele aspecten van het beveiligingsbeleid. Zoals daarin gesteld, is het opzettelijk compromitteren van informatie door medewerkers die geautoriseerd kennis kunnen nemen van staatsgeheimen en die bewust kwaad willen, nooit volledig te voorkomen. Ik ben er echter van overtuigd dat de AIVD alles in het werk heeft gesteld om een optimale beveiliging te realiseren.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.