Ontwerp-kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Documentdatum | 13-02-2004 |
---|---|
Publicatiedatum | 07-04-2009 |
Kenmerk | 22112, 306, 5 |
Titel
Ontwerp-kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures
Datum Raadsdocument
25 november 2003
Nr. Raadsdocument
15221/03 COPEN 119
Nr. Commissiedocument
COM (2003) 688 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie
JUST i.o.m. BZK en FIN
Behandelingstraject in Brussel
Raadswerkgroep samenwerking in strafzaken, JBZ -Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel
Het doel van het kaderbesluit is het bewerkstelligen van een snellere, efficiëntere strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het vergaren en overdragen van (bestaand) bewijs. Hoewel in het stuk steeds wordt gesproken over «bewijs», gaat het strikt genomen om voorwerpen, documenten en gegevens ten behoeve van de waarheidsvinding, die tot bewijs in een strafzaak kunnen dienen. Het is immers de rechter in de berechtende staat die uiteindelijk bepaalt welke informatie in het strafproces als bewijs wordt aangemerkt. Het genoemde doel dient te worden bereikt door het invoeren van een uniform Europees bewijsverkrijgingsbevel dat door de justitiële autoriteit van de uitvaardigende lidstaat kan worden afgegeven en door de lidstaat op wiens grondgebied de voorwerpen, documenten of gegevens zich bevinden dient te worden uitgevoerd. Op welke wijze de uitvoerende lidstaat uitvoering geeft aan het bevel wordt aan die lidstaat overgelaten, zolang het resultaat (het vergaren en overdragen van het gevraagde materiaal) maar wordt bereikt. Het kaderbesluit ziet op het verkrijgen en overdragen van bestaand «bewijs». Het heeft derhalve geen betrekking op de inzet van bevoegdheden om nieuwe informatie te vergaren, zoals het afluisteren van telecommunicatie, het observeren van verdachten of het monitoren van bankrekeningen. Ook ziet het niet op het verhoren van verdachten, getuigen of deskundigen of het afnemen en onderzoeken van DNA-materiaal. Voor Nederland gaat het om bevoegdheden als inbeslagneming van voorwerpen, het geven van een bevel uitlevering stukken, het vorderen van gegevens (o.a. over bankrekeningen), doorzoeking ten behoeve van inbeslagneming en de overdracht van het aldus verkregen materiaal. Voorts ziet het kaderbesluit op de verstrekking van informatie die zich bevindt in politieregisters en andere registers. Dit betekent dat informatie over DNA-onderzoeken of informatie afkomstig uit telefoontaps die reeds hebben plaatsgevonden voor het Europees bevel werd afgegeven en die zich in politieregisters bevindt, wel weer onder de reikwijdte van het kaderbesluit kan vallen. Tenslotte ziet het kaderbesluit op het verstrekken van justitiële documentatie (strafbladen).
Op een aantal punten is het voorstel verstrekkend van aard, zo behelst het voorstel niet de mogelijkheid om tenuitvoerlegging te weigeren indien het bevel betrekking heeft op een strafbaar feit dat op Nederlands grondgebied is gepleegd. Ook wordt voorgesteld om na een overgangsperiode van 5 jaar de mogelijkheid af te schaffen om tenuitvoerlegging te weigeren op grond van het ontbreken van dubbele strafbaarheid (d.w.z. wel strafbaar in een andere lidstaat en niet in Nederland). Voorts gaan de bevoegdheden tot het grensoverschrijdend vergaren van computergegevens die zich bevinden op het grondgebied van een andere lidstaat verder dan welke zijn neergelegd in het Cybercrime verdrag van de Raad van Europa. Het voorstel raakt in zijn algemeenheid belangrijke aspecten van het strafprocesrecht en daarmee aan (binnenkort 25) verschillende strafrechtsstelsels van de lidstaten.
Rechtsbasis van het voorstel
artikel 31 en 34, tweede lid, onderdeel b, VEU
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Advies-recht
Instelling nieuw Comitologie-comité
n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Subsidiariteit
positief, afspraken van dit karakter en met deze reikwijdte over justitiële samenwerking tussen de lidstaten dienen op EU-niveau te worden gemaakt.
Proportionaliteit
twijfelachtig. Op onderdelen hebben de voorstellen verstrekkende gevolgen en bestaat er aanleiding te bezien of met minder vergaande oplossingen hetzelfde doel kan worden bereikt.
Consequenties voor de EU-begroting
geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger
Op dit moment is moeilijk te overzien wat de financiële gevolgen zullen zijn, indien dit ontwerp-kaderbesluit tot stand komt. Het kaderbesluit zal naar verwachting tot gevolg hebben dat meer opsporingscapaciteit moet worden ingezet ten behoeve van in het buitenland lopende strafzaken. In welke mate dit het geval zal zijn, is thans niet aan te geven. De financiële consequenties kunnen thans nog niet worden ingeschat, waardoor het in deze fase niet mogelijk is te bepalen op welke wijze de kosten bij de diverse departementale begrotingen neerslaan. Hierover zal pas in de loop van het onderhandelingsproces duidelijkheid ontstaan. Als uitgangspunt geldt dat de financiële consequenties voor rekening komen van de beleidsverantwoordelijke departementen (naar huidige inschatting in ieder geval Justitie en BZK).
Ook kan het voorstel een extra administratieve belasting opleveren voor politie en justitie in verband met registratie- en informatieverplichtingen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering)
n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Commissie stelt in het ontwerp-kaderbesluit 1 januari 2005 als implementatietermijn voor. Deze termijn is niet reëel. Gelet op de veelomvattendheid van het ontwerp-kaderbesluit zal op zijn minst geheel 2004 besteed worden voor de onderhandelingen over dit ontwerp-kaderbesluit. Gebruikelijk voor dit soort kaderbesluiten is een implementatietermijn van twee jaar na vaststelling van het besluit.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling
Nederland hecht belang aan een vlotte en doelmatige strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten. Een Europees bewijsverkrijgingsbevel kan hieraan bijdragen en wordt vanuit dat oogpunt positief beoordeeld. Het kaderbesluit raakt echter aan elementaire onderdelen van het strafprocesrecht. Een grondige bespreking en bestudering van voorstel is daarom noodzakelijk. Nederland acht het dan ook van belang dat het kaderbesluit een goed evenwicht tot stand brengt tussen enerzijds het verbeteren van de strafrechtelijke samenwerking en anderzijds het behoud van een consistent en werkbaar strafprocesrecht met inbegrip van belangrijke strafprocessuele waarborgen.
13 feb '04 |
Brief staatssecretaris met veertien fiches betreffende nieuwe voorstellen Europese Commissie - Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie |
Buitenlandse Zaken (BUZA) 22112, nr. 306 |