Verdrag van Prüm

Met dank overgenomen van Europa Nu.

In mei 2005 tekenden zeven EU-lidstaten i (België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Spanje) het Verdrag van Prüm in de gelijknamige Duitse stad. De doelstelling van het verdrag is de intensivering van de samenwerking op het gebied van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme en illegale migratie. Binnen deze doelstellingen ligt het zwaartepunt bij het vergemakkelijken van het uitwisselen van informatie.

Om dit te kunnen bewerkstelligen is de gelijkschakeling van alle deelnemende EU-lidstaten noodzakelijk. Samenwerking kan immers pas goed verlopen wanneer alle partijen dezelfde procedures en standaarden handhaven.

Op initiatief van Duitsland, dat toentertijd het EU-voorzitterschap bekleedde, kwam in oktober 2007 de Raad van Ministers met een voorstel om het Verdrag van Prüm op te nemen in het verdragsrechtelijke kader van de Europese Unie. Nadat de Raad met het voorstel was gekomen boog het Europees Parlement, in de vorm van de commissie Burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, zich erover.

Onder leiding van de Spaanse rapporteur Bárbara Dührkop, kwam de commissie met een aantal aanbevelingen die op 22 april 2008 door het Parlement werden overgenomen. Het Parlement schaarde zich achter het plan en op 23 juni 2008 besloot de Raad i de bovenstaande punten van gelijkstelling voor de hele Europese Unie geldend te maken. Nederland heeft het Verdrag op 29 januari 2009 geratificeerd.

In 2009 ondertekenden Noorwegen en IJsland een verdrag met de EU om sommige onderdelen van het verdrag toe te passen. Beide landen hebben dit verdrag echter nog niet geratificeerd. Zwitserland en Liechtenstein hebben vervolgens verzocht om een soortgelijke afspraak, en in juni 2016 gaf de Raad akkoord voor het begin van de onderhandelingen.

Inhoudsopgave

  1. Inhoud
  2. Meer informatie

1.

Inhoud

Om de bepalingen van het Verdrag van Prüm voor de gehele Europese Unie te laten gelden moesten afspraken worden gemaakt over:

  • DNA-gegevens: Lidstaten moeten, voor zover dit nog niet het geval is, gebruik maken van de bestaande Europese afspraken over uitwisseling van DNA-gegevens. De al in gebruik verkerende Europese Standaard en Interpol Standaard gelden als uitgangspunt hiervoor.
  • Vingerafdrukken: De lidstaten worden geacht hun databanken op het gebied van de registratie van vingerafdrukken te digitaliseren (Eurodac). Wanneer elke lidstaat dezelfde manier van registratie aanhoudt, wordt het in de toekomst heel simpel om vergelijkende onderzoeken uit te voeren aan de hand van vingerafdrukken.
  • Voertuigregistratie: Ook de databanken voor de registratie van voertuigen moeten gedigitaliseerd worden. Hiervoor geldt dat de lidstaten allemaal gebruik moeten maken van hetzelfde registratiesysteem: het Europees voertuig- en rijbewijs-informatiesysteem (EUCARIS). Op deze manier zullen lokale politiekorpsen heel snel in staat zijn te controleren of een auto ergens in de Europese Unie als gestolen is opgegeven.
  • Politiesamenwerking: Volgens de bepalingen van het Verdrag van Prüm zijn de EU-lidstaten vrij om onderlinge afspraken te maken over politiesamenwerking. Door de lidstaten hierin de vrije hand te geven blijft het mogelijk om direct en afgemeten te reageren op eenmalige noodsituaties. Zo kunnen politiekorpsen uit verschillende landen onderling afspraken maken over de tijd, plaats, kosten en jurisdictie van een specifieke operatie. Een voorwaarde voor een goed verloop van dergelijke afspraken is het opzetten van contactpunten tussen de verschillende EU lidstaten. Op deze manier kan men snel met elkaar in contact treden, en zodoende snel tot actie overgaan.

Voor alle bovengenoemde bepalingen gelden de volgende twee uitgangspunten:

  • De uitwisseling van gegevens en samenwerking in het algemeen dienen plaats te vinden op het niveau van lokaal bestuur. Denk hierbij aan regionale politiekorpsen in provincies en gemeenten. De reden hiervoor is de snelheid waarmee regionale opsporingsdiensten kunnen optreden. Wanneer men eerst alle gegevens op een centraal punt zou moeten controleren, bijvoorbeeld bij de AIVD, vist men vaak achter het net en zijn de verdachten al gevlogen.
  • Bij de behandeling van vertrouwelijke informatie als DNA-gegevens en vingerafdrukken moet uiterste voorzichtigheid worden betracht. Alle lidstaten zijn verplicht de verzamelde gegevens te voorzien van een codering. Op deze manier kunnen de gegevens niet misbruikt worden wanneer ze onverhoopt in de verkeerde handen vallen. Het recht op privacy is een groot goed in de Europese Unie, en dit moet dan ook goed beschermd worden.

2.

Meer informatie