Handboek voor de Overeenkomst Napels II - Hoofdinhoud
Contents
Documentdatum | 08-12-2010 |
---|---|
Publicatiedatum | 22-01-2013 |
Kenmerk | 11683/2/10 REV 2 |
Van | General Secretariat |
Aan | Customs Cooperation Working Party |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
RAAD VAN Brussel, 8 december 2010 (06.01) PUBLIC
DE EUROPESE UNIE (OR. en)
11683/2/10 REV 2
LIMITE
ENFOCUSTOM 62
NOTA van: het secretariaat-generaal aan: de Groep douanesamenwerking nr. vorig doc.: 9746/09 ENFOCUSTOM 47
11684/10 ENFOCUSTOM 63 ENFOPOL 196 COPEN 152 COSI 44 CATS 67
Betreft: Handboek voor de Overeenkomst Napels II
Voor de delegaties gaat hierbij een geactualiseerde versie van het handboek voor de Overeenkomst Napels II, zoals het eruitziet na de werkzaamheden van de projectgroep actie 4.10. van het Vierde actieprogramma ter uitvoering van de strategie voor douanesamenwerking (01.01.2010 - 30.06.2011), onder leiding van de Slowaakse delegatie.
11683/2/10 REV 2 wat/JEL/lv 1 HANDBOEK VOOR DE OVEREENKOMST NAPELS II
INHOUDSOPGAVE
Inleiding .............................................................................................................................................. 7 Deel I Algemene bepalingen ...................................................................................................... 7 1. Algemene karakteristiek van de overeenkomst ..................................................................... 7 2. Toepassingsgebied van de douanesamenwerking in het kader van de
Overeenkomst Napels II........................................................................................................... 8 a) Doel van wederzijdse bijstand en samenwerking 8 b) Differentiatie tussen artikel 1, lid 2, en artikel 3 9 c) Definities (artikel 4) 10 d) Bijstand in administratieve zaken (op administratief gebied) -
rechtshulp in strafzaken (repressie) 14 e) Witwasoperaties en controle van liquide middelen 16 f) Centrale coördinatiediensten 17 3. Wederzijdse bijstand (artikelen 8-18)................................................................................... 18
3.1 Vormen van wederzijdse bijstand ............................................................................... 18 3.2 Bijstand op verzoek (artikelen 8-14) ........................................................................... 18 3.2.1 Beginselen ............................................................................................................. 18 3.2.2 Voorwaarden........................................................................................................ 19
3.2.3 Procedures (voor gevallen waarin de Overeenkomst Napels II naar de nationale wetgeving verwijst, zie deel II, nationale informatiebladen .......... 20 a) Verzoeken om inlichtingen (art. 10) 21 b) Verzoeken tot uitoefening van toezicht (artikel 11) 22 c) Verzoeken tot onderzoeken (artikel 12) 23 d) Gebruik van de resultaten van de bijstand op verzoek (artikel 14) 24 e) Verzoeken tot kennisgeving (artikel 13) 24
3.3 Bijstand op eigen initiatief (artikelen 15-18) .............................................................. 25 3.3.1 Beginsel ................................................................................................................. 25 3.3.2 Voorwaarden........................................................................................................ 25 3.3.3 Praktische regelingen .......................................................................................... 26 a) Toezicht (artikel 16) 26 b) Inlichtingen op eigen initiatief (artikel 17) 27
4. Gebruik als bewijsmiddel (artikel 18) .................................................................................. 27 5. Bijzondere vormen van samenwerking (artikelen 19-24) ................................................... 27
5.1 Beginselen, voorwaarden en procedures van grensoverschrijdende samenwerking (artikel 19)............................................................................................ 27 5.1.1 Beginselen (artikel 19) ......................................................................................... 27 5.1.2 Voorwaarden ........................................................................................................ 28 5.1.3 Procedures ............................................................................................................ 29 a) Algemene procedures 29 b) Bijzondere procedures 30
5.2 Grensoverschrijdende achtervolging (artikel 20) ...................................................... 31 5.2.1 Beginselen ............................................................................................................. 31 5.2.2 Algemene voorwaarden....................................................................................... 32 5.2.3 Procedures ............................................................................................................ 34
5.3 Grensoverschrijdende observatie (artikel 21) ............................................................ 35 5.3.1 Beginselen ............................................................................................................. 36 5.3.2 Algemene voorwaarden....................................................................................... 36 5.3.3. Procedures ............................................................................................................ 37 5.3.4 Beperkingen van het recht tot grensoverschrijdende observatie .................... 39
5.4 Gecontroleerde aflevering (artikel 22) ........................................................................ 39 5.4.1 Beginselen ............................................................................................................. 39 5.4.2 Algemene voorwaarden....................................................................................... 41 5.4.3 Verzoek tot gecontroleerde aflevering ............................................................... 42
5.5 Infiltratie (artikel 23) .................................................................................................... 42 5.5.1 Beginselen ............................................................................................................. 42 5.5.2 Algemene voorwaarden....................................................................................... 43
5.6 Bijzondere gemeenschappelijke onderzoeksteams (artikel 24)................................. 44 5.6.1 Beginselen ............................................................................................................. 45 5.6.2 Algemene voorwaarden....................................................................................... 46
6. Bilaterale overeenkomsten en nationale bepalingen (artikel 1, lid 2, en artikel 2) .......... 47 Deel II Nationale Bladen
-
1.Centrale coördinatiedienst
-
2.Andere douanediensten dan de centrale diensten die bevoegd zijn om in spoedgevallen
rechtstreeks samen te werken
-
3.Grensoverschrijdende achtervolging
-
4.Grensoverschrijdende observatie
-
5.Gecontroleerde aflevering
-
6.Infiltratie
-
7.Gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams
Deel III Bijlagen
• Overeenkomst Napels II: Overeenkomst van 18 december 1997 inzake wederzijdse bijstand
en samenwerking tussen de douaneadministraties ( PB C 24 van 23.1.1998, blz. 1 ).
• Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse
bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften ( PB L 82 van 22.03.97, blz. 1 ), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 766/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 48).
• DIS-overeenkomst: Overeenkomst van 26 juli 1995 inzake het gebruik van informatica op
douanegebied ( PB C 316 van 27.11.95, blz. 34 ), zoals gewijzigd bij protocollen 1 . • FIDE-handboek (doc. 12302/1/09 REV 1 ENFOCUSTOM 78).
• Handboek van 22 juli 1999 betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken
11563/99 ENFOCUSTOM 49 + COR 1(en))
• Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de
vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (Zweeds initiatief) (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89)
• Prüm-besluiten: Besluit 2008/616/JBZ van de Raad betreffende de uitvoering van Besluit
2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12)
1 Besluit 2009/917 i/JBZ van de Raad van 30 november 2009 inzake het gebruik van informatica
op douanegebied (PB L 323 van 10.12.2009, blz. 20), treedt op 27 mei 2011 in werking.
• Handboek grensoverschrijdende operaties (doc. 10505/4/09 REV 4 ENFOPOL 157
ENFOCUSTOM 55 CRIMORG 90 COMIX 465).
• Handboek voor de gemeenschappelijke onderzoeksteams (doc. 13598/09 COPEN 178
ENFOPOL 218 EUROJUST 55 EOM 35 + COR 1) .
• Eindverslag van projectgroep actie 9: " To improve cooperation between Central
Coordinating Units and other units directly coordinating mutual assistance and exchange of information " (doc. 14585/2/09 REV 2 ENFOCUSTOM 105).
• Eindverslag van projectgroep actie 16: "Hoe de lidstaten meer bekendheid kunnen geven aan
de speciale formulieren voor samenwerking in het kader van de Overeenkomst Napels II, het gebruik ervan kunnen bevorderen en een gids inzake beproefde methoden kunnen opstellen" (doc. 6026/2/10 LIMITE ENFOCUSTOM 8 ENFOPOL 37 CATS 13 COPEN 36).
• Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad van 16 november 2004 betreffende de
administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 359 van 4.12.2004, blz. 1) .
• Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005
betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9) .
• Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot
voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15) .
• Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de
administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en
tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 218/92 (PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1) 2 .
• Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van
persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60) (dit besluit moet in november 2010 zijn uitgevoerd) .
2 Verordening (EG) nr. 1798/2003 i is ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 904/2010 i van de
Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).
Deel IV Modelformulieren
• Modelformulier voor het verzoek om bijstand en samenwerking
• Modelformulier voor de verstrekking van informatie
Inleiding
Dit handboek is operationeel van opzet en bestemd voor de functionarissen ter plaatse. Het wil een nadere omschrijving geven van de belangrijkste douanesamenwerkingsmaatregelen waarin de overeenkomst voorziet, en aldus de douaneautoriteiten helpen bij de toepassing daarvan.
Het handboek is bedoeld als wegwijzer, zonder bindend karakter. Het bestaat uit vier delen:
Algemene bepalingen (deel I), Nationale bladen (deel II), Bijlagen (deel III) en Modelformulieren (deel IV).
Deel I Algemene bepalingen
1. Algemene karakteristiek van de overeenkomst
De overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties, de "Overeenkomst Napels II", is op 18 december 1997 in Brussel ondertekend ( PB C 24 van 23.1.1998, blz. 1 en PB C 165 van 30.5.1998, blz. 24 (en) ). Zij is op 23 juni 2009 in werking getreden, en vervangt de Overeenkomst Napels I van 1967 ten aanzien van de lidstaten die deze overeenkomst aanvankelijk of later hadden ondertekend.
Deze overeenkomst vormt, wat betreft de vervolging en de bestraffing van inbreuken op douanevoorschriften van de Europese Unie, een aanvulling op de bepalingen van Verordening (EG) nr. 515/97 i betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften ( PB L 82 van 22.3.1997, blz. l ). Deze verordening bestrijkt namelijk slechts de administratieve samenwerking ter voorkoming en opsporing van inbreuken op de douanevoorschriften van de Europese Unie . De Overeenkomst Napels II is dus een belangrijk juridisch instrument om fraude en internationale sluikhandel - in de vorm van overtreding van de nationale en de uniale douanewetgeving - beter te kunnen bestrijden.
De Overeenkomst Napels II is dus een belangrijk juridisch instrument om fraude en internationale sluikhandel - in de vorm van overtreding van de nationale en de uniale douanewetgeving - beter te kunnen bestrijden.
Artikel 1 van de overeenkomst luidt als volgt: "Onverminderd de bevoegdheden van de Gemeenschap verlenen de lidstaten van de Europese Unie elkaar wederzijds bijstand en werken zij samen via hun douaneadministraties, om:
-
-inbreuken op nationale douanevoorschriften te voorkomen en op te sporen, en - inbreuken op communautaire en nationale douanevoorschriften te vervolgen
en te bestraffen."
De Overeenkomst Napels II geeft geen nieuwe bevoegdheden aan de autoriteiten die met de toepassing ervan belast zijn. Zij voeren de bepalingen van de overeenkomst uit binnen het kader van hun bestaande nationale bevoegdheden ( artikel 2 ). Dit houdt in dat de Overeenkomst Napels II :
-
-de algemene bevoegdheid van de verschillende autoriteiten (bijvoorbeeld de
taakverdeling tussen douane, politie en andere autoriteiten) en
-
-hun operationele bevoegdheden (bijvoorbeeld het recht van onderzoek, van
ondervraging, van observatie) onverlet laat.
2. Toepassingsgebied van de douanesamenwerking in het kader van de Overeenkomst
Napels II
-
a)Doel van wederzijdse bijstand en samenwerking
Wederzijdse bijstand en samenwerking is allereerst bedoeld om, door middel van bestuurs- en strafrechtelijke procedures, een vlottere uitwisseling te bewerkstelligen van de informatie die nodig is om eventuele inbreuken op de nationale of de uniale douanevoorschriften op te sporen en/of te onderzoeken.
Bijstand kan door de lidstaten worden gevraagd op grond van Verordening (EG) nr. 515/97 i, of, als de gevraagde informatie zowel bedoeld is om rechten in te vorderen als om strafvervolging in te stellen, op grond van de Overeenkomst Napels II.
-
b)Differentiatie tussen artikel 1, lid 2, en artikel 3
Volgens artikel 3, lid 1, is de overeenkomst van toepassing op wederzijdse bijstand en samenwerking in het kader van strafrechtelijke onderzoeken betreffende inbreuken op nationale en uniale douanevoorschriften, terzake waarvan de verzoekende autoriteit bevoegd is op grond van de nationale bepalingen van de betrokken lidstaat. De overeenkomst laat evenwel de toepasselijke bepalingen inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen justitiële autoriteiten onverlet ( artikel 1, lid 2 ). Deze bepaling betekent dat de lidstaten informatie en bewijsmateriaal kunnen uitwisselen
o op grond van de voorschriften inzake rechtshulp, zoals de overeenkomst die de
Raad heeft vastgesteld betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie ("wederzijdse rechtshulp"), PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3, of
o op grond van de Overeenkomst Napels II ("wederzijdse bijstand")
Dit betekent niet dat, in het geval dat beide rechtsgrondslagen van toepassing zijn, de toepassing van de Overeenkomst Napels II wordt uitgesloten. De verzoekende autoriteit zal namelijk per geval moeten nagaan op welke rechtsgrond zij het best de informatie of het bewijsmateriaal kan vragen.
Voor het vervolgen van inbreuken op nationale en uniale douanevoorschriften kunnen de justitiële autoriteiten hun verzoek om bijstand of samenwerking dus hetzij op rechtshulpvoorschriften, hetzij op de Overeenkomst Napels II baseren.
Als justitiële autoriteiten besluiten hun verzoek op de Overeenkomst Napels II te baseren, hoeven zij het verzoek niet zelf te doen. Zij kunnen de recherche hiermee belasten, maar uiteraard instructies geven omtrent de inhoud van het verzoek. De recherche in de aangezochte lidstaat die het onderzoek zal voeren moet ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek in eerste instantie uitgaat van een justitiële autoriteit.
In geval van toepassing van de Overeenkomst Napels II kan deze procedure zowel de justitiële autoriteiten als de rechercheurs tot voordeel strekken. Enerzijds hoeft het gerecht geen rechtshulpverzoek te versturen, en anderzijds kan ook de recherche van de verzoekende lidstaat haar tegenhanger rechtstreeks om bijstand verzoeken.
De in het kader van de Overeenkomst Napels II uitgewisselde informatie kan in bestuurs- en strafrechtelijke procedures als bewijs worden gebruikt. Het betreft vaststellingen, bevindingen, informatie, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften en andere documenten. De bewijskracht ervan wordt bepaald door het recht van de verzoekende staat (artikelen 14 en 18 en artikel 19, lid 7).
Op het nationale blad dient te worden vermeld aan welke voorwaarden moet zijn voldaan opdat de aangezochte lidstaat de gevraagde inlichtingen kan verstrekken, met name welke eisen de justitiële autoriteiten normaliter stellen.
-
c)Definities (artikel 4)
-
-Nationale douanevoorschriften:
Het begrip nationale douanevoorschriften wordt gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van de
Overeenkomst Napels II. Het omvat bijvoorbeeld de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat met betrekking tot goederen die zijn onderworpen aan verboden, beperkingen of controlemaatregelen, zoals drugs, wapens en kinderpornografie. Ook niet-geharmoniseerde accijnzen worden eronder verstaan, bijvoorbeeld accijnzen op koffie in Duitsland.
N.B.: Anders dan in het geval van douanevoorschriften van de Unie, omvat de Overeenkomst Napels II met betrekking tot nationale douanevoorschriften niet alleen rechtshulp bij repressie, maar ook bijstand op administratief gebied, omdat hiervoor de afzonderlijke lidstaten (en niet de Europese Unie) bevoegd zijn.
-
-Communautaire* douanevoorschriften De "communautaire douanevoorschriften" worden gedefinieerd in artikel 4, punt 2 , van de Overeenkomst Napels II. Zij omvatten:
• de op communautair niveau vastgestelde douanevoorschriften van de Gemeenschap
(de definitie komt overeen met artikel 2, lid 1 , eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 515/97 i);
• de op communautair niveau vastgestelde landbouwvoorschriften van de Gemeenschap
(de definitie komt overeen met artikel 2, lid 1 , tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 515/97 i);
• de op communautair niveau vastgestelde voorschriften inzake
-
a)geharmoniseerde accijnzen (accijnzen op alcohol, alcoholische dranken,
tabaksfabrikaten, energieproducten en elektriciteit) inclusief het intracommunautaire goederenverkeer met schorsing van rechten;
-
b)de omzetbelasting bij invoer (met betrekking tot invoer uit derde landen), tezamen met de
nationale uitvoeringsvoorschriften. Belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van btw op invoer (zie spreadsheet) (artikel 4, punt 2), valt buiten de Overeenkomst Napels II.
-
*Door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft de Europese Unie de rechtspersoonlijkheid van de Europese Gemeenschappen overgenomen. Daarom dienen alle verwijzingen naar "communautaire douanevoorschriften" - in tegenstelling tot "nationale douanevoorschriften" - te worden gelezen als verwijzingen naar de "douanevoorschriften van de Europese Unie".
Douanevoorschriften van de Europese Unie:
art. 4, punt 2, 3e streepje
Overeenkomst Napels II:
Doel: Belasting over de Art. 1, lid 1 Douanerechten toegevoegde Btw op invoer Napels II waarde
preventie en Verordening Verordening Verordening opsporing 515/97 i 1798/2003 1798/2003 i
vervolging en Napels II --- Napels II bestraffing
-
-Inbreuk:
Artikel 4, punt 3 , van de overeenkomst geeft een zeer ruime definitie van "inbreuken".
Hieronder vallen niet alleen alle vormen van deelneming (bijv. uitlokking, medeplichtigheid) en poging, maar ook loutere deelneming aan een criminele organisatie die dergelijke inbreuken begaat en het witwassen van geld dat afkomstig is van de genoemde inbreuken, evenals douane-inbreuken waarop een administratieve sanctie staat.
-
-Verzoekende autoriteit:
In de Overeenkomst Napels II wordt onder "verzoekende autoriteit" verstaan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die een verzoek om bijstand indient.
-
-Aangezochte autoriteit:
Dit is de bevoegde autoriteit van de lidstaat waaraan een verzoek om bijstand wordt gericht.
-
-Douaneadministratie:
Volgens artikel 4, punt 7 , worden hieronder verstaan de douaneautoriteiten van de lidstaten, alsmede de andere autoriteiten (politie, enzovoort) die belast zijn met de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst.
Dit betekent dat als volgens de wet van een bepaalde lidstaat de douaneautoriteit - in de formele zin des woords - geen algemene of operationele bevoegdheid heeft om de Overeenkomst Napels II toe te passen, de gevraagde gegevens en bewijzen kunnen worden verlangd van de politiële of andere bevoegde autoriteiten in die lidstaat. Deze kunnen dan op hun beurt bijstand vragen op grond van de Overeenkomst Napels II.
Met betrekking tot de centrale coördinatiedienst is echter uitdrukkelijk bepaald dat deze door de lidstaten bij hun douaneautoriteit moet worden aangewezen (artikel 5).
-
-Persoonsgegevens:
Dit omvat alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar wordt beschouwd, een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.
-
-Grensoverschrijdende samenwerking:
Dit is samenwerking tussen douaneadministraties over de grenzen van de lidstaten heen.
-
-Wederzijdse bijstand:
Bijstandsverlening tussen douaneadministraties, in de zin van de Overeenkomst Napels II.
-
d)Bijstand in administratieve zaken (op administratief gebied) - rechtshulp in strafzaken (repressie)
De Overeenkomst Napels II laat het vroegere Gemeenschapsrecht onverlet ( artikel 1, lid 1, 1e zin ); voorbeelden:
• Verordening (EG) nr. 515/97 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de
administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten
en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en
landbouwvoorschriften, zoals gewijzigd bij Verordening nr. 766/2008 i;
• Verordening (EG) nr. 2073/2004 betreffende de administratieve samenwerking op het
gebied van de accijnzen;
• Verordening (EG) nr. 1798/2003 betreffende de administratieve samenwerking op het
gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 218/92 i.
In strafzaken wordt rechtshulp tussen douaneadministraties niet op grond van het vroegere Gemeenschapsrecht verleend. Deze bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU is in artikel 1, lid 1, van de overeenkomst vastgelegd. Op basis hiervan werken de douaneadministraties samen
• om inbreuken op nationale douanevoorschriften te voorkomen en op te sporen (administratieve
samenwerking), en
• om inbreuken op uniale en nationale douanevoorschriften te vervolgen en te bestraffen
(repressie).
Samenvatting:
Anders dan bij algemene delicten, is bij inbreuken op de douanewetgeving in principe alleen sprake van onjuiste toepassing van bestuursrecht. Ontduiking van belastingen en andere heffingen op sigaretten (als inbreuk) bijvoorbeeld is slechts mogelijk in een bestuurs- en fiscaalrechtelijke context.
Om de juiste omstandigheden te kunnen bepalen, moeten alle bestuurs- en strafrechtelijke aspecten in aanmerking genomen worden. Dit is het grote voordeel van de Overeenkomst Napels II: deze overeenkomst biedt de mogelijkheid dat op basis van één verzoek wederzijds gelijktijdige, parallelle en aanvullende bijstand bij de toepassing van nationale en uniale douanevoorschriften wordt verleend die zowel in bestuurs- als in strafrechtelijk opzicht bruikbaar is.
Doel Nationale douane Douanevoorschriften
voorschriften van de Europese Unie
Bijstand Voorbeeld:
Preventie en opsporing Verordening 515/97 i Napels II
(Administratieve Verordening 1798/2003 i
procedure) Verordening 2073/2004 i
Bijstand
Vervolging en
bestraffing Napels II Napels II
(Rechtshandhaving)
Voorbeeld: Smokkel van sigaretten bij douanevervoer uit derde landen in de Europese Unie. In de volgende gevallen kan tegelijk wederzijdse bijstand worden gevraagd voor
• administratieve doeleinden:
• op grond van Verordening (EG) nr. 515/97 i, met betrekking tot het verstrekken en toezenden van
de douanepapieren en rekeningen met het oog op de inning van douanerechten;
• op grond van Verordening (EG) nr. 1798/2003 i, met betrekking tot btw op invoer;
• op grond van Verordening (EG) nr. 2073/2004 i, met betrekking tot accijnzen.
• en voor repressie: het instellen van een strafrechtelijk onderzoek ( art. 12, lid 1 ).
-
e)Witwasoperaties en controle van liquide middelen
Witwassen van geld is een operatie waarbij aan grote geldbedragen, die afkomstig zijn van
ernstige misdrijven, de schijn van een legitieme herkomst wordt gegeven 3 . Het stelt de daders
in staat te profiteren van de opbrengst zonder hun bronnen in gevaar te brengen. In artikel 4, punt 3, derde streepje, wordt bepaald in hoeverre de Overeenkomst Napels II hierop van toepassing is. Van belang is dat het alleen gevallen betreft waarin het witgewassen geld afkomstig is van illegale activiteiten die onder de Overeenkomst Napels II vallen, zoals smokkel van sigaretten of drugs. Het witwassen van geld dat afkomstig is van fraude en racketeering valt niet onder de Overeenkomst Napels II.
Verordening (EG) nr. 1889/2005 i bepaalt dat, om witwassen te voorkomen en op te sporen, liquide middelen die de buitengrenzen van de EU overschrijden moeten worden aangegeven. Dit is een administratieve procedure die steeds moet worden gevolgd, ook door wie niets te maken heeft met witwassen en er niet het oogmerk toe heeft. De slotzin van artikel 6, lid 1, van Verordening nr. 1889/2005 i bepaalt dat Verordening (EG) nr. 515/97 i, met inbegrip van het FIDE (het referentiebestand van onderzoeksdossiers), "van overeenkomstige toepassing" is op de controle van liquide middelen:
indien er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen verband houden met een illegale activiteit ter zake van het vervoer van liquide middelen, zoals bedoeld in Richtlijn 91/308/EEG i (zie artikel 6, lid 1, eerste zin, van Verordening (EG) nr. 1889/2005 i); indien niet is voldaan aan Verordening nr. 1889/2005 i.
Ontdekking van een geval waarin zulke liquide middelen niet zijn aangegeven, kan aanleiding geven tot wederzijdse bijstand in de zin van Verordening nr. 515/97 i, bijvoorbeeld tot samenwerking bij een strafrechtelijk onderzoek op een passende rechtsgrond, zoals artikel 4, punt 3, derde streepje, van de Overeenkomst Napels II wegens witwassen (artikel 45, lid 3, van Verordening nr. 515/97 i, juncto artikel 6 van Verordening nr. 1889/2005 i).
3 Richtlijn 2005/60/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot
voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
-
f)Centrale coördinatiediensten
De centrale coördinatiediensten spelen een cruciale rol bij de juiste toepassing van de
Overeenkomst Napels II in de praktijk. Zij moeten erop toezien dat de overeenkomst correct wordt toegepast, en ervoor zorgen dat niet alleen de douaneautoriteiten, maar ook de andere autoriteiten (politie, openbaar ministerie, enzovoort) efficiënt en vlot samenwerken. In veel lidstaten zijn zij dag en nacht bereikbaar, en staan ze aldus borg voor een snelle behandeling van de bijstandsverzoeken. De centrale coördinatiediensten moeten worden bemand door bijstandsdeskundigen die het verzoek ook aan de politie of andere bevoegde instanties kunnen doorgeven als de douane, volgens de nationale wet, het niet kan behandelen of hier niet het best voor is toegerust. Deze deskundigen moeten een duidelijk overzicht hebben over de verschillende nationale preventie- en opsporingsinstanties, alsook over de vervolging en bestraffing van inbreuken op uniale en nationale douanevoorschriften in het kader van de Overeenkomst Napels II en anderszins (zie ook doc. 14585/2/09 REV 2 betreffende het verbeteren van de samenwerking en de communicatie tussen de centrale coördinatiediensten en andere diensten die rechtstreeks de wederzijdse bijstand en informatie-uitwisseling coördineren).
3. Wederzijdse bijstand (artikelen 8-18)
3.1 Vormen van wederzijdse bijstand
De bijstand kan plaatsvinden: 1. op verzoek; er zijn vier verschillende soorten:
-
1)verzoek om inlichtingen; 2) verzoek tot uitoefening van toezicht; 3) verzoek tot onderzoek; 4) verzoek tot kennisgeving;
-
1.Bij de bijstand als bedoeld in deze titel gaat de aangezochte autoriteit of de door haar benaderde
bevoegde autoriteit te werk alsof zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen lidstaat handelde. Daartoe gebruikt zij al de haar in het kader van haar nationale wetgeving ter beschikking staande wettelijke bevoegdheden ter inwilliging van het verzoek.
-
2.De aangezochte autoriteit breidt deze bijstand uit tot alle aspecten van de inbreuk die duidelijk
samenhangen met de in het verzoek om bijstand vermelde zaak, zonder dat daartoe een aanvullend verzoek wordt verlangd. In twijfelgevallen neemt de aangezochte autoriteit eerst contact op met de verzoekende autoriteit.
-
Dit houdt het volgende in:
de aangezochte autoriteit kan eventueel ook de haar krachtens het nationale recht ter beschikking staande dwangmiddelen inzetten om de informatie te verkrijgen waar de verzoekende douaneadministratie om heeft gevraagd; indien de algemene en bijzondere nationale bevoegdheden van de douaneautoriteit van de aangezochte lidstaat van dien aard zijn dat zij niet aan de behoeften van de verzoekende lidstaat kan voldoen, moet het verzoek worden doorgezonden aan de bevoegde nationale autoriteit die wél over de daartoe vereiste bevoegdheden beschikt (artikel 5, lid 3, van de Overeenkomst Napels II). de rechten en verplichtingen van derde partijen (instellingen, rechtspersonen, en dies meer van andere staten) inzake informatieverstrekking en de te volgen procedure worden beheerst door het nationale recht dat in een bestuurs- of strafrechtelijk onderzoek van dezelfde aard van toepassing is; in het geval van niet-geharmoniseerde accijnzen die door de aangezochte lidstaat niet op goederen van de betrokken soort worden geheven, moet de aangezochte lidstaat het verzoek behandelen alsof dit wél het geval was (de Overeenkomst Napels II voorziet niet in wederkerigheid ten aanzien van goederen die aan niet-geharmoniseerde accijnzen zijn onderworpen, noch in ongelijke behandeling van de verzoeken).
3.2.2 Voorwaarden
-
-In principe worden de verzoeken om bijstand en de antwoorden daarop uitgewisseld tussen de
centrale coördinatiediensten die elk van de lidstaten bij zijn douaneadministratie heeft aangewezen, en wel in een voor de aangezochte staat aanvaardbare taal (zie deel II, nationale bladen; deel IV, modelformulier voor bijstand en samenwerking).
-
-Indien de behandeling van het verzoek niet onder de bevoegdheid van de
douaneautoriteit van de aangezochte lidstaat valt, geeft de centrale coördinatiedienst van
die lidstaat het verzoek door aan de bevoegde nationale autoriteit en stelt hij de
verzoekende autoriteit daarvan in kennis ( artikel 5, lid 3 ).
-
-De aangezochte autoriteit of de door haar benaderde bevoegde autoriteit gaat te werk als
handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van de aangezochte lidstaat.
-
-Het verzoek moet duidelijk zijn en schriftelijk worden gedaan ( art. 9, lid 1 ). Het moet
alle nodige en beschikbare informatie bevatten (zie deel IV, modelformulier voor bijstand en samenwerking).
-
-Het verzoek moet vermelden of ter zake al eerder om rechtshulp is verzocht, en in voorkomend
geval de desbetreffende referenties bevatten.
-
-
-Verzoeken om bijstand die elektronisch worden ingediend, op basis van het modelformulier,
worden aanvaard, mits de betrokken diensten daar expliciet mee instemmen (deze informatie is te vinden in de lijst van de centrale coördinatiediensten).
-
-Mondelinge verzoeken worden in spoedeisende gevallen ( artikel 9, lid 4 ) aanvaard, mits
zij zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
-
-Het verzoek moet vergezeld gaan van alle voor de behandeling ervan noodzakelijke
bescheiden ( artikel 9, lid 1 ). - De ontvangende autoriteit (de centrale coördinatiedienst) bevestigt de ontvangst van het
verzoek, liefst per e-mail. Het verdient aanbeveling dat de aangezochte autoriteit informatie verstrekt over de getroffen maatregelen.
-
-De aangezochte autoriteit beantwoordt het verzoek binnen een redelijke termijn.
3.2.3 Procedures (voor gevallen waarin de Overeenkomst Napels II naar de nationale wetgeving verwijst, zie deel II, nationale informatiebladen)
-
De kwaliteit van het antwoord wordt grotendeels bepaald door die van het verzoek.
Het verzoek moet compleet zijn en alle geverifieerde en beschikbare informatie bevatten, zodat het snel, volledig en correct kan worden beantwoord. De opgegeven feiten mogen niet leiden tot misverstanden of onjuiste interpretaties.
Van primordiaal belang is dat wordt meegedeeld of de informatie voor administratief, strafrechtelijk of gecombineerd gebruik wordt gevraagd. Mede ter bescherming van de rechten van de betrokkene moet de aangezochte autoriteit namelijk kunnen uitmaken of zij binnen het grondgebied van de aangezochte staat bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk dient op te treden. Als dit niet wordt meegedeeld, moet de aangezochte autoriteit per geval het verzoek interpreteren of de verzoekende lidstaat om nadere uitleg vragen. Om dit probleem eenvoudig te ondervangen, moeten uitgaande verzoeken daarom aan de hand van artikel 9 van de Overeenkomst Napels II op hun volledigheid worden gecontroleerd.
De aangezochte autoriteit moet het verzoek snel en correct behandelen. Voor een complex verzoek, in verband waarmee lijvige documenten doorgenomen of verscheidene personen ondervraagd moeten worden, kan meer tijd vereist zijn. Het verdient aanbeveling dat eenvoudige vragen zeer snel worden beantwoord: binnen vijf dagen. In andere gevallen bedraagt de antwoordtermijn drie maanden. De aangezochte centrale coördinatiedienst moet vertraging, alsmede de redenen ervoor, aan de verzoekende autoriteit melden.
Indien echter in de aangezochte lidstaat een andere dan de aangezochte autoriteit bevoegd is voor de behandeling van het verzoek, moet het verzoek onverwijld worden doorgestuurd, en moet de verzoekende lidstaat hiervan in kennis worden gesteld. Voorts mag de verzoekende autoriteit geen hinder ondervinden van bevoegdheidskwesties in de aangezochte lidstaat.
-
a)Verzoeken om inlichtingen ( artikel 10 )
-
-Beginsel: de aangezochte autoriteit verstrekt de verzoekende autoriteit op haar verzoek
alle beschikbare inlichtingen die het mogelijk maken om inbreuken op nationale douanevoorschriften te voorkomen, op te sporen, te vervolgen en te bestraffen, alsmede om inbreuken op douanevoorschriften van de Unie te vervolgen en te bestraffen ( artikel 4, punt 3 , en artikel 10, lid 1 ).
-
-Deze inlichtingen moeten vergezeld gaan van alle documenten waarop zij
gebaseerd zijn ( artikel 10, lid 2 ).
-
-
-De inlichtingen worden a) aan de verzoekende staat meegedeeld, of b) mogen door
gemachtigde functionarissen van die staat rechtstreeks bij de diensten van de aangezochte staat worden ingezameld ( artikel 10, lid 3 ). In aanmerking komt alle informatie uit de documentatie die voor het personeel van deze diensten toegankelijk is.
Aan mogelijkheid b) zijn drie voorwaarden verbonden: = de bevoegde autoriteit moet via de centrale dienst van de aangezochte lidstaat haar toestemming hebben gegeven; = de verzoekende autoriteit moet gemachtigde functionarissen hebben aangewezen; = de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat moet gedetailleerde instructies voor de toegang tot en het verzamelen van de informatie hebben vastgesteld.
-
b)
-
-Beginsel: op verzoek van de verzoekende autoriteit wordt door of in opdracht van de aangezochte
autoriteit bijzonder toezicht uitgeoefend op personen ten aanzien van wie ernstige vermoedens bestaan
dat zij een inbreuk op de uniale of nationale douanevoorschriften begaan of hebben begaan of daartoe
voorbereidingen hebben getroffen, alsmede op plaatsen, vervoermiddelen en goederen die verband
houden met de inbreuk.
-
-"Bijzonder toezicht" betekent dat de aangezochte instantie aandacht heeft voor belangrijke
plaatsen en ontwikkelingen. Naargelang van de omstandigheden, en vooral als het mogelijkerwijs een strafrechtelijke zaak betreft, kan een verzoek om bijzonder toezicht uit te oefenen ook betekenen dat personen, goederen en gebouwen nauwlettender worden geobserveerd, en dat niet bekend mag worden welke instantie de observatie verricht.
-
-Artikel 21 handelt over een vorm van toezicht (observatie) waarbij twee of meer lidstaten zijn
betrokken, in het geval dat personen of goederen de grens overschrijden.
-
c)
-
-Beginsel: op verzoek van de verzoekende autoriteit wordt, in overeenstemming met de in artikel 8 bepaalde beginselen, door of in opdracht van de aangezochte autoriteit een passend onderzoek
ingesteld met betrekking tot handelingen die een inbreuk vormen of lijken te vormen (in de zin van artikel 4, punt 3 ). De resultaten van het onderzoek alsmede alle daarmee verband houdende documenten moeten aan de verzoekende autoriteit worden medegedeeld ( artikel 10, lid 1 ).
-
-Deze inlichtingen moeten vergezeld gaan van alle documenten waarop zij gebaseerd
zijn ( artikel 10, lid 2 ). - De gemachtigde functionarissen van de verzoekende staat kunnen het door de aangezochte staat
ingestelde onderzoek bijwonen.
De functionarissen van de verzoekende autoriteit hebben allereerst tot taak de functionarissen van de aangezochte autoriteit aanwijzingen te geven voor een zaak- en doelgerichte beantwoording van het verzoek om bijstand, vragen over de feitelijke en juridische achtergrond onmiddellijk te beantwoorden en eventueel aanwijzingen te geven voor een correcte bewijsgaring. Vooral in zeer complexe zaken is dit ook in het belang van de aangezochte autoriteit; het kan namelijk helpen om minder fouten te maken, overbodig onderzoek te vermijden en omstandige vragen gemakkelijker te beantwoorden.
Deze taken kunnen alleen worden vervuld door functionarissen van de verzoekende autoriteit met de nodige kennis van de toedracht; voorts dient in het bijzonder te worden gelet op artikel 25 (gegevensbescherming bij gegevensuitwisseling) en artikel 27 (vertrouwelijkheid).
Voorwaarden:
-
-het onderzoek moet uitsluitend door functionarissen van de aangezochte autoriteit worden
verricht.
De functionarissen van de verzoekende autoriteit kunnen de bevoegdheden van de functionarissen van de aangezochte autoriteit slechts uitoefenen nadat de centrale coördinatiedienst hierin overeenkomstig artikel 5 schriftelijk heeft toegestemd. Zij hebben toegang tot dezelfde ruimten en documenten als de functionarissen van de aangezochte autoriteit, zij het slechts door dezer bemiddeling, en voor zover het onderzoek dat vereist.
-
d)Gebruik van de resultaten van de bijstand op verzoek ( artikel 14 )
Alle gegevens die in het kader van de genoemde vormen van bijstand zijn verzameld, kunnen door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat, overeenkomstig het nationale recht van die staat, in gerechtelijke en administratieve procedures als bewijsmiddel worden gebruikt.
De Overeenkomst Napels II maakt de verstrekking van gegevens of documenten tussen de douaneadministraties van de lidstaten mogelijk. De verkrijging van die gegevens of documenten door de autoriteiten van de aangezochte staat, alsmede het gebruik ervan door de autoriteiten van de verzoekende staat, blijven onderworpen aan de voorschriften van het nationale recht.
-
e)Verzoeken tot kennisgeving ( artikel 13 )
Beginsel: op verzoek van de verzoekende autoriteit wordt door of in opdracht van de aangezochte autoriteit, met inachtneming van de nationale regels van de aangezochte lidstaat, aan de geadresseerde kennis gegeven van alle besluiten en beslissingen die uitgaan van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat en die betrekking hebben op de toepassing van de overeenkomst.
Het verzoek: = moet het onderwerp vermelden van het besluit of de beslissing; = moet vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal van de aangezochte staat, behoudens tegenbericht van deze staat ( artikel 13, lid 2 ), (zie deel II, nationale bladen)
N.B.: De kennisgeving van besluiten van de autoriteiten, die de juiste toepassing betreffen van administratieve voorschriften, bijvoorbeeld inzake douanerechten en geharmoniseerde
accijnzen (zoals een belastingaanslag voor gesmokkelde sigaretten), valt buiten het toepassingsgebied van de Overeenkomst Napels II ( artikel 1, lid 1 , tweede streepje).
Bijstand kan hier bijvoorbeeld worden geboden met inachtneming van Verordening (EG) nr. 515/97 i inzake wederzijdse rechtshulp in douanezaken, of van Richtlijn 2008/55/EG i betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten, belastingen en andere maatregelen.
3.3 Bijstand op eigen initiatief (artikelen 15-18)
3.3.1 Beginsel
Elke rechtshandhavings- of justitiële dienst moet informatie omtrent het vermoeden dat in een andere
lidstaat een inbreuk op de douanevoorschriften is of zal worden gepleegd, op eigen initiatief aan de
centrale coördinatiedienst meedelen (zo moet de Duitse politie via de centrale coördinatiedienst de
Slowaakse douane op de hoogte brengen van een drugsvangst).
Bedoeld zijn de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten. Dit kan de politie of een andere rechtshandhavingsinstantie zijn, als de douane niet over de nodige algemene of bijzondere nationale bevoegdheden beschikt.
3.3.2 Voorwaarden
-
-Bijstand op eigen initiatief moet worden verleend binnen het bestek van de bevoegdheden van
de autoriteit die deze vorm van bijstand verleent.
-
-De centrale coördinatiedienst geeft, bij voorkeur per e-mail, kennis van ontvangst van de
informatie. Het verdient aanbeveling de verzoekende autoriteit op de hoogte te brengen van de getroffen maatregelen en van positieve resultaten.
-
-Aangezien alle in dit verband verstrekte gegevens in de lidstaat van bestemming als
bewijsmiddel kunnen dienen, is het nodig dat hiervan schriftelijke sporen worden bewaard (zie deel IV, modelformulier voor de verstrekking van informatie).
3.3.3 Praktische regelingen
-
a)Toezicht ( artikel 16 )
Een lidstaat die bijzonder toezicht houdt op personen, goederen of gebouwen, en informatie ontdekt welke betrekking heeft op de plaats waar personen zich ophouden of op bepaalde ontwikkelingen, en welke in een andere lidstaat nodig zou kunnen zijn in verband met de Overeenkomst Napels II, verleent op eigen initiatief (ongevraagd) bijstand. Naargelang van de omstandigheden, en vooral als het mogelijkerwijs een strafrechtelijke zaak betreft, kan bijzonder toezicht er ook toe leiden dat scherper wordt geobserveerd, zonder dat onthuld wordt welke instantie de observatie verricht. Bijstand op eigen initiatief in de zin van artikel 16 vindt plaats telkens als een verzoek tot uitoefening van toezicht (artikel 11) zou kunnen worden verwacht, gesteld dat de verzoekende lidstaat van de toedracht op de hoogte was.
In geval van toezicht kunnen aan de bevoegde autoriteiten van elke betrokken lidstaat voorts alle inlichtingen worden medegedeeld waarover de verzoekende douaneautoriteiten beschikken: rapporten en andere documenten - of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan - die verkregen zijn in het kader van een op eigen initiatief ondernomen toezicht in verband met een voorgenomen of reeds begane inbreuk.
-
b)Inlichtingen op eigen initiatief ( artikel 17 )
Deze bepaling houdt in dat relevante informatie spontaan moet worden doorgegeven, en spreekt - louter ter illustratie - van inlichtingen over de goederen die het voorwerp uitmaken van een inbreuk, en over de middelen en methoden voor het plegen van de inbreuk. De hier bedoelde informatie omvat ook persoonsgegevens. In het geval dat informatie spontaan wordt meegedeeld, is het van geen belang of de inbreuk feitelijk en met frauduleus opzet is gepleegd. Het volstaat dat de bevoegde autoriteiten reden hebben om aan te nemen dat een inbreuk op nationale of uniale douanevoorschriften is of kan zijn gepleegd.
-
4.Gebruik als bewijsmiddel ( artikel 18 )
Alle gegevens die in het kader van de op eigen initiatief verleende bijstand zijn verzameld, kunnen door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat overeenkomstig het nationale recht als bewijsmiddel worden gebruikt.
5. Bijzondere vormen van samenwerking (artikel 19-24)
5.1 Beginselen, voorwaarden en procedures van c.q. voor grensoverschrijdende samenwerking ( artikel 19 )
Artikel 19: Tussen douaneadministraties vindt grensoverschrijdende samenwerking plaats overeenkomstig deze titel. Die administraties bieden elkaar de nodige personele en organisatorische bijstand.
5.1.1. Beginselen (artikel 19)
Titel IV van de overeenkomst voorziet in vijf bijzondere samenwerkingsvormen: grensoverschrijdende
achtervolging, grensoverschrijdende observatie, gecontroleerde aflevering, infiltratie en
gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams.
Voor elk van deze bijzondere samenwerkingsvormen gelden strikte voorwaarden en nauwkeurig omschreven procedures (zie tevens Best Practice Guide on the five special forms of cooperation, doc. 6026/2/10 REV 2 ENFOCUSTOM 8 ENFOPOL 37 CATS 13 COPEN 36).
Sommige van deze voorwaarden zijn van toepassing op alle bijzondere vormen van samenwerking
(bijvoorbeeld het toepassingsgebied). Nadere bijzonderheden staan in de nationale bladen.
Voorts laat de overeenkomst elke staat de vrijheid om op grond van een aan de ratificatieakte gehechte verklaring bepaalde samenwerkingsvormen niet toe te passen. Dit is het geval met: grensoverschrijdende achtervolging, grensoverschrijdende observatie en infiltratie.
Voorts kan de aangezochte autoriteit, op grond van de nationale wetgeving, weigeren een bijzondere vorm van samenwerking op zijn grondgebied toe te passen. Ook de verzoekende autoriteit kan, eveneens op grond van zijn nationale wetgeving, de overeenkomstige wijze van grensoverschrijdende samenwerking weigeren die de aangezochte autoriteit voorstelt (artikel 19, lid 3).
Functionarissen die optreden op het grondgebied van een andere staat worden gelijkgesteld met de functionarissen van deze staat voor de inbreuken waarvan zij het slachtoffer worden of die zij begaan ( artikel 19, lid 8 ).
5.1.2. Voorwaarden
Grensoverschrijdende samenwerking kan plaatsvinden ter voorkoming, opsporing en vervolging van de volgende inbreuken:
-
-de illegale handel in drugs en psychotrope stoffen, wapens, munitie, explosieven,
cultuurgoederen, gevaarlijke en giftige afvalstoffen, nucleair materiaal of stoffen en voorwerpen die bestemd zijn voor de vervaardiging van nucleaire, biologische en/of chemische wapens (verboden goederen); - de handel in stoffen genoemd in tabel I en tabel II bij het Verdrag van de Verenigde Naties
tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (1988), die bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van drugs (precursoren);
-
-grensoverschrijdende illegale handel in belastbare goederen, waarbij de belastingplicht wordt
ontweken of getracht wordt om van de staat op onrechtmatige wijze een financiële vergoeding te verkrijgen die verband houdt met de invoer of uitvoer van goederen, indien vanwege de omvang van deze handel en het ermee gepaard gaande risico op het gebied van belastingen en subsidies, de kosten ten laste van de begroting van de EU of van de lidstaten hoog kunnen oplopen;
-
-alle andere handel in krachtens de douanevoorschriften van de Europese Unie of van de
lidstaten verboden goederen. Men denke bijvoorbeeld aan smokkel van kinderpornografisch of extremistisch materiaal of aan sluikhandel in andere verboden goederen, bijvoorbeeld op het gebied van milieu, levensmiddelen of soortenbescherming.
Grensoverschrijdende achtervolging overeenkomstig artikel 20 en gecontroleerde aflevering overeenkomstig artikel 22 zijn uitsluitend toegestaan bij douanedelicten "die aanleiding kunnen geven tot uitlevering"; dit begrip wordt in dit Handboek toegelicht bij de bepalingen over grensoverschrijdende achtervolging (artikel 20).
5.1.3 Procedures
-
a)Algemene procedures
Het verzoek om samenwerking moet schriftelijk worden gedaan (artikel 9, lid 1, en deel IV, modelformulier voor bijstand en samenwerking). Behoudens spoedgevallen moet het verzoek worden gericht aan de centrale coördinatiedienst die door elke lidstaat bij zijn douaneadministratie is aangewezen (zie hoger "Bijstand op verzoek").
Indien voor de bijzondere vorm van samenwerking die van de aangezochte staat wordt verlangd, de toestemming van een justitiële autoriteit vereist is, zorgt de bevoegde autoriteit van die staat ervoor dat de toestemming overeenkomstig de nationale wet wordt verkregen en - mits de justitiële autoriteit het verzoek inwilligt - dat de gevraagde samenwerking plaatsvindt volgens de door de justitiële autoriteit gestelde voorwaarden en eisen.
De ontvangende autoriteit (de centrale coördinatiedienst) bevestigt de ontvangst van het verzoek, liefst per e-mail.
-
b)Bijzondere procedures
In de Overeenkomst Napels II is bepaald dat een samenwerkingsverzoek rechtstreeks aan een andere dienst dan de centrale coördinatiediensten van de lidstaten kan worden gericht ( artikel 5, lid 2 ). Deze rechtstreekse samenwerking kan echter door de lidstaten worden beperkt tot spoedeisende gevallen, bepaalde speciaal gemachtigde diensten, dan wel alle of bepaalde vormen van samenwerking in de zin van titel IV.
Deze beperkingen, alsmede de tot deze rechtstreekse samenwerking bevoegde diensten, zijn vermeld in deel II, nationale bladen, onder de rubriek "Andere douanediensten dan de centrale diensten die bevoegd zijn om in spoedgevallen rechtstreeks samen te werken".
Het verzoek moet altijd schriftelijk (per post of e-mail) worden ingediend, in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een door deze lidstaat toegestane taal. Slechts bij uitzondering kan het verzoek ook mondeling worden ingediend; het moet echter onverwijld schriftelijk worden bevestigd. In geval van rechtstreekse samenwerking moeten de aangezochte en de verzoekende dienst tegelijk hun centrale autoriteit ( artikel 5 ) in kennis stellen van de toepassing van de desbetreffende procedure en van de inhoud van het verzoek. De diensten moeten alle in dit verband getroffen maatregelen registreren.
De coördinatie van de grensoverschrijdende operatie ligt in handen van de centrale coördinatiediensten; de coördinatie kan ook de planning van de operatie omvatten. Definitie van spoedgeval: er is enkel sprake van een spoedgeval als passende en tijdige bijstand langs de normale kanalen, via de centrale autoriteiten, niet gewaarborgd is (voorbeelden: uiterst spoedeisende opheldering, acuut gevaar van beïnvloeding van getuigen of vernietiging van bewijsmiddelen).
5.2 Grensoverschrijdende achtervolging (artikel 20)
Artikel 20 : Functionarissen van de douaneadministratie van een lidstaat die in hun eigen land een persoon achtervolgen die als dader of mededader op heterdaad is betrapt op één van de in artikel 19, lid 2 , genoemde inbreuken die aanleiding kunnen geven tot uitlevering, zijn bevoegd de achtervolging op het grondgebied van een andere lidstaat zonder voorafgaande toestemming van laatstgenoemde lidstaat voort te zetten, wanneer de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat wegens het spoedeisende karakter van het optreden niet vooraf kunnen worden gewaarschuwd of wanneer deze niet tijdig ter plaatse kunnen zijn om de achtervolging over te nemen.
5.2.1 Beginselen
Op grond van artikel 20 mogen douanefunctionarissen en functionarissen van andere bevoegde autoriteiten de achtervolging van iemand die als dader of als medepleger op heterdaad is betrapt bij het plegen van een van de in artikel 19, lid 2 , vermelde inbreuken die aanleiding kunnen geven tot uitlevering (zie punt 5.2.2 van dit handboek), voortzetten op het grondgebied van een andere lidstaat, te land, ter zee of in de lucht.
Zij behoeven hiervoor geen toestemming, als de grensoverschrijdende achtervolging wegens het dringende karakter niet vooraf kan worden gemeld, of als de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat niet tijdig ter plaatse kunnen zijn om de achtervolging over te nemen. Ook grensoverschrijdende achtervolging is aan strikte voorwaarden en nauwkeurig omschreven procedures onderworpen.
Sommige van deze voorwaarden en procedures gelden algemeen; andere worden alleen door bepaalde staten toegepast, en zijn in unilaterale verklaringen vastgelegd. De Overeenkomst Napels II laat iedere
staat namelijk de vrijheid om het achtervolgingsrecht op zijn grondgebied niet toe te staan of om de bevoegdheden van de achtervolgende functionarissen (het al dan niet verrichten van aanhoudingen, en het gebied of de duur van de achtervolging) te beperken.
5.2.2 Algemene voorwaarden
-
-De inbreuken waarvoor het achtervolgingsrecht kan worden uitgeoefend zijn de in
artikel 19, lid 2 , vermelde feiten die aanleiding kunnen geven tot uitlevering. Het betreft delicten die
(a) krachtens het recht van de verzoekende lidstaat worden bestraft met een
vrijheidsstraf of een maatregel welke vrijheidsbeneming meebrengt met een maximum van ten minste twaalf maanden, en
(b) krachtens het recht van de aangezochte lidstaat worden bestraft met een
vrijheidsstraf of een maatregel welke vrijheidsbeneming meebrengt met een maximum van ten minste zes maanden ( zie artikel 2 van de Overeenkomst van 27 september 1996 betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie ).
Onder deze voorwaarden kunnen de volgende feiten aanleiding geven tot uitlevering:
-
=de illegale handel in drugs en psychotrope stoffen, wapens, munitie, explosieven, cultuurgoederen, gevaarlijke en giftige afvalstoffen, nucleair materiaal of stoffen en voorwerpen die bestemd zijn voor de vervaardiging van nucleaire, biologische en/of chemische wapens (verboden goederen);
-
=de handel in stoffen genoemd in tabel I en tabel II bij het Verdrag van de Verenigde
Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (1988), die bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van drugs (precursoren);
-
=grensoverschrijdende illegale handel in belastbare goederen, waarbij de belastingplicht wordt ontweken of getracht wordt om van de staat op onrechtmatige wijze een financiële vergoeding te verkrijgen die verband houdt met de invoer of uitvoer van goederen, indien vanwege de
omvang van deze handel en het ermee gepaard gaande risico op het gebied van belastingen en subsidies, de kosten ten laste van de begroting van de EU of van de lidstaten hoog kunnen oplopen;
-
=alle andere handel in krachtens de douanevoorschriften van de Europese Unie en van de lidstaten verboden goederen. Om zich er in elk afzonderlijk geval van te vergewissen dat aan beide voorwaarden voor de uitoefening van het achtervolgingsrecht is voldaan, raadplege men deel II, nationale bladen, waarin per land is aangegeven welke feiten, genoemd in artikel 19, lid 2 , ook aanleiding kunnen geven tot uitlevering door dat land.
-
-De achtervolgde persoon moet op heterdaad zijn betrapt bij het plegen of medeplegen van een
van deze inbreuken.
-
-Het achtervolgingsrecht kan alleen worden uitgeoefend door de functionarissen die
iedere lidstaat daartoe bevoegd heeft verklaard (zie deel II, nationale bladen). - Uiterlijk wanneer de grens wordt overschreden nemen de achtervolgende functionarissen
contact op met de aangewezen contactpunten van de lidstaat op welks grondgebied de grensoverschrijdende achtervolging zal plaatsvinden. Zij brengen tezelfdertijd hun centrale coördinatiedienst op de hoogte. De gegevens van de door de lidstaten aangewezen contactpunten zijn opgenomen in deel II, nationale bladen.
-
-De achtervolging moet worden afgebroken zodra de autoriteiten van de staat op welks
grondgebied zij plaatsvindt, erom verzoeken. Op verzoek van de achtervolgende functionarissen
houden de bevoegde autoriteiten van deze staat de achtervolgde persoon staande, teneinde zijn
identiteit vast te stellen en/of tot aanhouding over te gaan.
-
-Het achtervolgingsrecht wordt uitgeoefend indien: = de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten niet bereikbaar waren voordat de grens door de achtervolgende functionarissen werd overschreden, of
-
=de autoriteiten gewaarschuwd zijn maar niet tijdig ter plaatse konden zijn om zelf de achtervolging voort te zetten.
-
-
-Indien een achtervolgde persoon op grond van artikel 20 is aangehouden, brengt de
douaneadministratie die de achtervolging uitvoert, onmiddellijk de nationale justitiële autoriteiten op de hoogte, teneinde de uitlevering van de betrokkene te vragen.
5.2.3 Procedures
-
-De achtervolgende functionaris moet het bepaalde in de artikelen 19 en 20 en het
nationale recht van de staat waar hij zich bevindt in acht nemen, en de aanwijzingen van de bevoegde autoriteiten van deze staat opvolgen.
-
-Achtervolging op zee - ook op volle zee en in de exclusieve economische zone - wordt
uitgevoerd met inachtneming van het internationale zeerecht (met name het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 december 1982 inzake het recht van de zee).
-
-De functionaris moet gemakkelijk herkenbaar zijn en in het bezit van zijn dienstpas. Het
dragen van burgerkleding in combinatie met het gebruik van niet-herkenbare voertuigen is verboden.
-
-De achtervolgende functionaris mag zijn dienstwapen dragen, tenzij de lidstaat op
welks grondgebied de achtervolging plaatsvindt uitdrukkelijk anders heeft bepaald (zie deel II, nationale bladen). Gebruik van het dienstwapen is verboden, behalve in geval van noodweer volgens het recht van de staat waar de achtervolging plaatsvindt (zie deel II, nationale bladen).
-
-Het is de achtervolgende functionaris verboden om in de staat op welks grondgebied de
achtervolging plaatsvindt woningen en niet voor het publiek toegankelijke plaatsen te betreden. De nationale definities van deze begrippen zijn in deel II, nationale bladen, opgenomen.
-
-De achtervolgende functionaris heeft niet het recht de betrokkene staande te houden, maar
wel het recht hem tijdelijk vast te houden, totdat de functionarissen van het buurland in staat
zijn hem te identificeren of aan te houden.
-
-De procedures voor uitoefening van het achtervolgingsrecht, alsmede - in voorkomend
geval - de procedures voor uitoefening van de aanhoudingsbevoegdheid, zijn opgenomen in de verklaring van iedere staat (zie deel II, nationale bladen).
-
-Indien de aangehouden persoon niet de nationaliteit heeft van de staat op welks grondgebied
hij is aangehouden, moet hij uiterlijk zes uur na zijn aanhouding in vrijheid worden gesteld - de tijd tussen middernacht en negen uur 's ochtends niet meegerekend - tenzij in welke vorm
dan ook een gerechtelijk of - naar gelang van het nationale recht - administratief verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering wordt gedaan.
-
-Heeft de aangehouden persoon de nationaliteit van de aangezochte staat, dan valt hij onder de rechtsmacht van deze staat. Hij kan niettemin op bepaalde gronden worden
uitgeleverd.
-
-Een staat hoeft niet toe te stemmen in de uitoefening van het achtervolgingsrecht op
zijn grondgebied ( artikel 20, lid 8 ). - Na de operatie meldt de achtervolgende functionaris zich bij de bevoegde autoriteit om te
helpen bij het onderzoek, ook in rechte.
-
-Het verdient aanbeveling dat de achtervolgende functionaris zijn eigen centrale
coördinatiedienst op de hoogte brengt van het resultaat van de actie.
5.3 Grensoverschrijdende observatie (artikel 21)
Artikel 21 : Functionarissen van de douaneadministratie van een lidstaat die in hun land een persoon observeren ten aanzien van wie ernstige vermoedens bestaan dat deze betrokken is bij een in artikel 19, lid 2, bedoelde inbreuk, zijn bevoegd deze observatie op het grondgebied van een andere lidstaat voort te zetten wanneer deze staat daarvoor toestemming heeft gegeven op basis van een vooraf ingediend verzoek om bijstand. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.
Grensoverschrijdende observatie wordt al toegepast op voertuigen en personen, in verband met inbreuken op douanevoorschriften. De regel in artikel 21 dat de observatie in spoedeisende gevallen kan worden aangevangen voordat het buurland erin heeft toegestemd en dat zij iedere "betrokkene" kan betreffen, is een zeer nuttige bepaling gebleken. Dit geldt bijvoorbeeld in geval van commercieel containervervoer. De bestuurder kan gewoonlijk niet weten of de container smokkelwaar bevat.
Steeds bestaat de kans dat de in artikel 21 bedoelde observatie - zelfs ver achter de binnengrens - wordt ontdekt en dus moet worden stopgezet, en dat observerende functionarissen van een andere lidstaat in het buurland tot staandehouding moeten overgaan, mits zij daartoe bevoegd zijn.
5.3.1 Beginselen
Volgens artikel 21 mogen douanefunctionarissen, alsook functionarissen van andere bevoegde autoriteiten, een op hun grondgebied begonnen observatie voortzetten op het grondgebied van een andere lidstaat, met toestemming van deze lidstaat en onder de eventueel door hem vast te
stellen voorwaarden. In artikel 21 worden twee gevallen onderscheiden: - gewone observatie, die pas begint nadat in antwoord op een verzoek om bijstand toestemming is
verleend;
-
-observatie in bijzonder spoedeisende gevallen, die zonder toestemming mag worden voortgezet
op het grondgebied van een andere lidstaat.
5.3.2 Algemene voorwaarden
Voorwaarden voor de uitvoering van gewone en bijzonder spoedeisende observatie
-
-Grensoverschrijdende observatie kan plaatsvinden als er ernstige vermoedens bestaan dat een persoon betrokken is bij een van de in artikel 19, lid 2 , genoemde inbreuken. De waarschijnlijkheid dat er een inbreuk wordt gepleegd, volstaat. Het object van een
grensoverschrijdende observatie kan evengoed een verdachte als een bonafide expediteur of een koerier zijn. Het toepassingsgebied van dit artikel is door het begrip "betrokken (zijn)" zeer ruim. De te observeren persoon hoeft niet in strafrechtelijke zin dader van, of medeplichtig aan een inbreuk in de zin van artikel 19, lid 2, onder a) tot en met d) , te zijn. Het volstaat dat hij op enigerlei wijze iets te maken heeft met de inbreuk, of ermee in verband kan worden gebracht. Zodoende bestaat principieel ook de mogelijkheid tot grensoverschrijdende observatie van bonafide expediteurs of koeriers.
-
-Tot grensoverschrijdende observatie zijn slechts bepaalde functionarissen bevoegd (zie
deel II, nationale bladen).
-
-Het verzoek om observatie wordt gericht aan de in iedere lidstaat aangewezen
bevoegde autoriteit (zie deel II, nationale bladen).
Belangrijke voorwaarde voor "gewone" grensoverschrijdende observatie:
-
-De aangezochte staat heeft, na een bijstandsverzoek van de verzoekende staat, toegestemd in de observatie (waaraan voorwaarden kunnen zijn verbonden).
Aan "bijzonder spoedeisende" grensoverschrijdende observatie zijn de volgende voorwaarden verbonden:
-
-Wegens het "bijzonder spoedeisende karakter" kon geen toestemming worden gevraagd. Dit is
het geval als de operatie van dien aard is dat het niet mogelijk is de autoriteiten van het buurland
te waarschuwen voordat de grens wordt overschreden.
-
-De bevoegde autoriteiten van de staat op welks grondgebied de observatie wordt voortgezet,
dienen nog tijdens de observatie onverwijld van de grensoverschrijding in kennis te worden gesteld; het is wenselijk dat tegelijkertijd de centrale coördinatiedienst wordt gewaarschuwd.
-
-Bij de bevoegde autoriteit van de staat op welks grondgebied de observatie wordt voortgezet,
moet onverwijld een bijstandsverzoek worden ingediend, waarin wordt aangegeven waarom zonder toestemming tot grensoverschrijding is overgegaan.
-
-De grensoverschrijdende observatie wordt stopgezet:
-
=op verzoek van de aangezochte staat; = indien de toestemming vijf uren na de grensoverschrijding nog niet is verleend.
-
5.3.3 Procedures
Voorafgaand aan de grensoverschrijding:
-
-Behalve in spoedeisende gevallen moet vooraf een verzoek om bijstand worden gericht
aan de bevoegde autoriteit van de staat op welks grondgebied de observatie zal plaatsvinden (zie deel II, nationale bladen). De staat die de toestemming (eventueel onder voorwaarden) verleent, kan ze ook weigeren;
-
-
-Het bijstandsverzoek bevat alle nodige informatie (bijvoorbeeld grondige motivering,
persoonsinformatie, transportmiddelen, namen van contactpersonen, zie tevens deel IV, modelformulier voor het verzoek om bijstand en samenwerking, ).
-
-Op verzoek kan de observatie worden toevertrouwd aan de functionarissen van de lidstaat op
welks grondgebied de observatie plaatsvindt.
Na overschrijding van de grens: - De observerende functionaris moet optreden overeenkomstig het nationale recht van de staat
waar hij zich bevindt, en de aanwijzingen van de bevoegde autoriteiten opvolgen.
-
-Behalve in geval van bijzonder spoedeisende observatie, moet de functionaris een document bij
zich hebben op basis waarvan hij de observatie mag uitvoeren. - Een functionaris die de leiding van de operatie heeft, moet zich als zodanig kunnen legitimeren. - De observerende functionaris mag zijn dienstwapen dragen, tenzij de aangezochte
lidstaat een algemene verklaring heeft afgelegd dat op zijn grondgebied geen wapens mogen worden binnengebracht, of uitdrukkelijk heeft bepaald dat functionarissen geen wapens mogen dragen (zie deel II, nationale bladen). Het gebruik ervan is in ieder geval verboden, behalve in geval van noodweer volgens het nationale recht van de aangezochte staat (zie deel II, nationale bladen).
-
-Het betreden van woningen en van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan (zie de definitie in deel II, nationale bladen).
-
-De geobserveerde persoon kan niet worden staande gehouden of aangehouden door
observerende functionarissen. Indien vooraf bekend is dat de betrokkene een grens zal overschrijden, besluiten de douaneadministraties onderling tot observatie. Als de observatie mislukt (bijvoorbeeld omdat de betrokkene ontdekt dat hij geobserveerd wordt), worden de nodige, onderling overeengekomen maatregelen getroffen. Indien niet vooraf bekend is dat de betrokkene een grens zal overschrijden, moet de functionaris die de observatie leidt in geval van mislukking de passende autoriteit (bijvoorbeeld de centrale coördinatiedienst) contacteren.
Na afloop van de grensoverschrijdende observatie
-
-De functionarissen die aan de observatie hebben deelgenomen, kan worden verzocht persoonlijk
een verklaring af te leggen aan de autoriteiten van de lidstaat waar de observatie heeft plaatsgevonden.
-
-De autoriteiten van de aangezochte staat kunnen van de buitenlandse functionarissen
medewerking aan verdere actie, met name rechtsvervolging, verlangen.
5.3.4 Beperkingen van het recht tot grensoverschrijdende observatie
Een staat hoeft niet toe te stemmen in de uitoefening van het observatierecht op zijn grondgebied (zie deel II, nationale bladen)
-
5.4 Gecontroleerde aflevering (artikel 22)
Artikel 22, lid 1 : Elke lidstaat verbindt zich ertoe dat op verzoek van een andere lidstaat een gecontroleerde aflevering in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar inbreuken welke voor uitlevering vatbaar zijn, op zijn grondgebied kan worden toegestaan.
Bepaalde inbreuken kunnen aanleiding geven tot uitlevering (zie punt 5.2.2 van dit handboek).
5.4.1 Beginselen
De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied gecontroleerde aflevering kan worden toegestaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar inbreuken die tot uitlevering kunnen leiden.
Gecontroleerde aflevering is een werkmethode die erin bestaat verdachte of onwettige goederenzendingen niet bij de grens in beslag te nemen, maar onder grensoverschrijdend toezicht te houden totdat zij de plaats van bestemming hebben bereikt, teneinde een strafbaar feit op te sporen en de dader te identificeren.
Dit is een verplichte samenwerkingsvorm; een lidstaat kan dus niet op grond van artikel 30 verklaren dat hij de methode niet zal toepassen.
Het besluit om gecontroleerde aflevering toe te staan, moet in elk afzonderlijk geval worden genomen door de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten, in het kader van de nationale voorschriften.
Het verzoek tot gecontroleerde aflevering wordt aan de centrale coördinatiedienst van de ontvangende lidstaat gestuurd. De centrale coördinatiedienst van de verzoekende lidstaat ontvangt een kopie.
Bij een uitgaande gecontroleerde aflevering zien de justitiële autoriteiten af van rechtsvervolging en inbeslagneming. Naargelang van het geval kunnen zij aan de operatie de voorwaarde verbinden dat de aangezochte lidstaat garanties biedt of beloftes doet met betrekking tot de strafvervolging.
In de meeste gevallen wordt hieromtrent informatie gevraagd, die de aangezochte lidstaat op verzoek moet verstrekken, in elk afzonderlijk geval.
5.4.2 Algemene voorwaarden
Een inbreuk in de zin van artikel 4, punt 3 , kan alleen tot gecontroleerde aflevering leiden indien is voldaan aan twee voorwaarden:
-
-de inbreuk moet genoemd zijn in artikel 19, lid 2 , en - de inbreuk moet tot uitlevering kunnen leiden.
Om zich ervan te vergewissen dat aan beide voorwaarden is voldaan, raadplege men deel II, nationale bladen.
Gecontroleerde aflevering moet worden uitgevoerd en geleid door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten op welks grondgebied de aflevering plaatsvindt.
De bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat neemt het toezicht op de aflevering over bij de grens of op een overeengekomen plaats.
Een zending kan worden onderschept voor controle en vervolgens worden doorgelaten met onveranderde inhoud, of nadat de inhoud is verwijderd of al dan niet geheel is vervangen. Daarvoor is in elk afzonderlijk geval de toestemming van de betrokken lidstaten vereist.
De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de goederen tot op de eindbestemming onder toezicht staan, zodat zij te allen tijde de daders kan aanhouden en de goederen in beslag kan nemen.
5.4.3 Verzoek tot gecontroleerde aflevering
Het verzoek tot gecontroleerde aflevering moet de meeste van de volgende essentiële gegevens bevatten:
-
-een korte beschrijving van de zaak; - de reden voor de operatie; - feitelijke informatie ter motivering van de operatie; - de aard en de omvang van de levering (drugs, sigaretten of andere goederen); - de vermoedelijke transportmiddelen; - het vermoedelijke traject; - de plaats waar de aangezochte staat vermoedelijk zal worden betreden, respectievelijk
verlaten;
-
-de identiteit van de verdachte (naam, geboortedatum, verblijfplaats, nationaliteit,
persoonsbeschrijving);
-
-gegevens omtrent de instantie die toestemming heeft gegeven tot de operatie; - nauwkeurige informatie over de douane-, politie- en andere handhavingsautoriteiten die bij
de operatie betrokken zijn;
-
-naam en contactgegevens van de bevoegde functionaris die met de operatie is belast; - informatie over voorgestelde speciale technieken.
5.5 Infiltratie (artikel 23)
Artikel 23, lid 1 : Op verzoek van de verzoekende autoriteit kan de aangezochte autoriteit functionarissen van de douaneadministratie van de verzoekende lidstaat, of in opdracht van deze administratie werkzame functionarissen die onder een fictieve identiteit optreden (infiltranten), toestemming geven om op het grondgebied van de aangezochte lidstaat op te treden.
5.5.1 Beginselen
Infiltratie is een samenwerkingsvorm die inhoudt dat een functionaris van de douaneautoriteit van een lidstaat - of een functionaris die werkzaam is in opdracht van deze autoriteit - toestemming krijgt om onder een fictieve identiteit op het grondgebied van een andere lidstaat op te treden.
Deze bepaling staat uitdrukkelijk toe dat voor infiltratieoperaties functionarissen worden ingezet die optreden namens de douane of een andere bevoegde autoriteit. Dit zorgt ervoor dat infiltranten van andere autoriteiten die de douane van de verzoekende staat bijstand verlenen, overeenkomstig artikel 23 onder hun gefingeerde identiteit kunnen optreden.
Zoals blijkt uit de formulering "kan … toestemming geven" in artikel 23, lid 1 , betreft het geen dwingend voorschrift. Het inzetten van infiltranten wordt overgelaten aan de beoordeling van de lidstaat op welks grondgebied de infiltratie zou plaatsvinden.
De nationale voorschriften zijn in deel II (nationale bladen) bij elkaar gezet.
N.B.: De Overeenkomst Napels II (in het bijzonder artikel 23) regelt niet het inzetten van personen te wier aanzien de autoriteiten tuchtrechtelijk onbevoegd zijn.
5.5.2 Algemene voorwaarden
De voorwaarden waaronder infiltratie is toegestaan en de voorwaarden waaronder zij wordt uitgevoerd, worden door de aangezochte autoriteit overeenkomstig het nationale recht bepaald. Daarbij kunnen per geval voorwaarden worden opgelegd die afwijken van of strenger zijn dan het bepaalde in artikel 23 juncto artikel 19 . De verzoekende autoriteit dient deze verplichtingen ten volle in acht te nemen.
Grensoverschrijdende infiltratie komt alleen in aanmerking in de gevallen waarin in de verzoekende lidstaat reeds met deze vorm van informatiewinning is begonnen en tijdens het onderzoek de noodzaak ontstaat in een andere lidstaat bepaalde contacten te leggen.
Als deze vorm van bijstand geboden wordt, hoeft de operatie niet te worden afgebroken wanneer de daders hun activiteiten naar andere lidstaten verplaatsen of ze aldaar voortzetten.
Infiltratieoperaties hebben een beperkte duur.
Voor een grensoverschrijdende operatie is altijd een tevoren bij de aangezochte lidstaat ingediend schriftelijk verzoek vereist. Spontane onderzoeksoperaties met gebruikmaking van infiltratie, bijvoorbeeld vanwege het spoedeisende karakter, zijn niet toegestaan.
Toestemming tot infiltratie kan alleen worden gevraagd als de zaak zeer moeilijk zou kunnen worden opgehelderd zonder gebruik te maken van deze vorm van onderzoek ( artikel 23, lid 1 ).
Gezien de inzet van middelen die met infiltratie gepaard gaat, moet voor deze voorwaarde een strenge maatstaf worden aangelegd.
Infiltratieoperaties blijven beperkt tot het verzamelen van informatie en het leggen van contacten met daders. Afwikkeling van pseudo-aankopen en van gefingeerde afleveringen - een essentieel onderdeel van infiltratie - is evenwel toegestaan.
De aangezochte autoriteit levert de nodige personele en technische ondersteuning. Zij treft alle vereiste
maatregelen om de infiltranten tijdens de operatie in de aangezochte lidstaat te beschermen.
5.6 Gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams ( artikel 24 )
Artikel 24, lid 1 : Met wederzijdse instemming kunnen de autoriteiten van verschillende lidstaten een gemeenschappelijk bijzonder onderzoeksteam oprichten dat gestationeerd is in één lidstaat en dat uit op de betrokken gebieden gespecialiseerde functionarissen bestaat.
5.6.1 Beginselen
Een gemeenschappelijk bijzonder onderzoeksteam is een samenwerkingsvorm die de lidstaten de mogelijkheid biedt om met onderling goedvinden voor een bepaald doel bijzondere groepen van functionarissen op te richten. Deze samenwerkingsvorm is bedoeld om moeilijke onderzoeken in te stellen, die aanzienlijke middelen vereisen en waarvoor een gelijktijdig, gecoördineerd optreden vereist is, of om gemeenschappelijke acties ter voorkoming of opsporing van bepaalde soorten douane-inbreuken te coördineren.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen samen besluiten gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams op te richten. Dit is een verplichte samenwerkingsvorm; een lidstaat kan dus niet op grond van artikel 30 verklaren dat hij de methode niet zal toepassen.
Gemeenschappelijke onderzoeksteams scheppen de mogelijkheid om een hechte, vlotte en snelle samenwerking tussen personen op te zetten, zonder dat de betrokken lidstaten voor elk afzonderlijk aspect bijstand hoeven te vragen. De leden van het team kunnen in beslag genomen documenten samen onderzoeken, elkaar bewijsmateriaal verschaffen dat vervolgens in administratieve of gerechtelijke procedures wordt gebruikt, en verder onderzoek opzetten.
Tijdens de operatie wordt voortdurend van gedachten gewisseld.
Alle leden moeten weten wat de autoriteiten van de verschillende lidstaten nodig hebben aan bewijsmateriaal, wat hun strafrechtelijke procedures zijn, enzovoort.
In de Overeenkomst Napels II staat duidelijk dat de lidstaten gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteam kunnen opzetten om een inbreuk op te sporen en/of te voorkomen. Hieronder worden ook de speciale analyseteams verstaan, waarvan de taken (preventie en opsporing van bepaalde soorten strafbare feiten) voorafgaand aan het onderzoek worden vervuld.
5.6.2 Algemene voorwaarden
De inbreuken die tot de samenstelling van een gemeenschappelijk bijzonder onderzoeksteam kunnen leiden, zijn genoemd in artikel 19, lid 2 . Het team kan alleen voor een bepaalde duur worden opgericht. Het staat onder leiding van een functionaris uit de lidstaat op welks grondgebied het team optreedt. Deze lidstaat verschaft het team het voor zijn taak benodigde organisatorische kader.
Het team voegt zich naar het recht van de lidstaat waar het zich bevindt. De leden hebben geen operationele bevoegdheid op het grondgebied van een andere lidstaat.
In geval van grootschalige onregelmatigheden op douanegebied wordt het in artikel 18 van
Verordening (EG) nr. 515/97 i bedoelde administratieve onderzoek van de verschillende lidstaten door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) gecoördineerd. Dit houdt in dat de lidstaten op initiatief van OLAF bijeenkomen om de resultaten van hun onderzoek uit te wisselen en verder onderzoek te coördineren. De bedoelde onregelmatigheden kunnen volgens de wetgeving van de lidstaten tevens strafbare feiten zijn. De lidstaten kunnen de gelegenheid te baat nemen om hiernaar een aanvullend, parallel onderzoek te laten instellen door een gemeenschappelijk onderzoeksteam in de zin van artikel 24 van de Overeenkomst Napels II. Het is dus mogelijk dat tegelijk een administratief onderzoek en een strafrechtelijk onderzoek wordt gevoerd met betrekking tot douanevoorschriften van de Europese Unie.
6. Bilaterale overeenkomsten en nationale bepalingen (artikel 1, lid 2, en artikel 2)
Artikel 1, lid 2 : Onverminderd artikel 3 doet deze overeenkomst geen afbreuk aan de toepasselijke bepalingen inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen justitiële autoriteiten, aan de verder reikende bepalingen van bilaterale en multilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten aangaande samenwerking in de zin van lid 1 tussen de douane- of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, noch aan de regelingen die op hetzelfde gebied zijn overeengekomen op basis van een uniforme wetgeving of van specifieke regelingen die in wederkerige toepassing van bijstand voorzien.
Artikel 2 : De douaneadministraties passen deze overeenkomst toe binnen de grenzen van de bevoegdheden die hun krachtens de nationale bepalingen zijn toegekend. Niets in deze overeenkomst kan worden uitgelegd als een wijziging in de bevoegdheden die krachtens de nationale bepalingen aan de douaneadministraties in de zin van deze overeenkomst zijn toegekend.
De lidstaten hoeven zich niet te onthouden van sluiting van nieuwe overeenkomsten of toepassing van de bestaande overeenkomsten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, dan wel van bilaterale of multilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse rechtshulp in douanezaken, mits die overeenkomsten gunstiger zijn.
De douaneadministraties passen deze overeenkomst toe binnen de grenzen van hun nationale bevoegdheid. De overeenkomst laat de nationale bevoegdheid van de douaneadministraties onverlet.
Deel IV Modelformulieren
Modelformulier voor het verzoek om bijstand en samenwerking
1. Algemene informatie betreffende het verzoek
Naam en adres van de verzoekende autoriteit: Tel: Fax: e-mail: Naam correspondent Dossiernummer: Datum en plaats van invulling van het formulier: Naam en adres van de aangezochte autoriteit: Tel: Fax: e-mail: Lijst van andere eventueel benaderde autoriteiten: Dit document is de schriftelijke bevestiging van een telefonisch verzoek : JA NEE Dringend: JA NEE Zo JA, waarom: Gelijktijdige uitvoering van andere rechtshulp: JA NEE Zo JA, referenties van het dossier:
2. Soort verzoek
- Verzoek om bijstand
Op initiatief van de justitiële autoriteiten: JA NEE Vorm van het verzoek: Verzoek om inlichtingen Verzoek tot grensoverschrijdende observatie Verzoek tot onderzoek Verzoek tot kennisgeving
- Bijzondere vormen van samenwerking volgens titel IV van de overeenkomst
Grensoverschrijdende achtervolging Grensoverschrijdende observatie Gecontroleerde aflevering
Infiltratie Gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams 3. Doel en reden van het verzoek (1)
Toelichting van het doel van en de redenen voor het verzoek: Vermelding van de douane-inbreuken waarnaar een onderzoek is ingesteld en omschrijving van de verdenkingen: Toepasselijke wet- en regelgeving: In de verzoekende lidstaat uitgevoerde maatregelen en verkregen resultaten: Vereiste maatregelen (2): Aantal bijlagen (3):
4. Natuurlijke of rechtspersonen en/of voertuigen waarop het verzoek om bijstand of samenwerking betrekking heeft (Deze gegevens mogen eveneens worden meegedeeld betreffende personen die de inbreukpleger vergezellen)
NAAM: familienaam, meisjesnaam, voornaam, enz. FIRMANAAM: naam van de onderneming, btw-nummer, code accijnzen, enz. OVERGELEGD IDENTITEITSBEWIJS: aard en nummer, datum en plaats van afgifte GEBOORTEDATUM EN -PLAATS: ADRES (straat, huisnummer, postcode, woonplaats): BEROEP (of sector waarin werkzaam): VOERTUIG (type, kentekennummer, chassisnummer, kleur, naam van de eigenaar, enz. ); GOED WAAROP DE FRAUDE BETREKKING HEEFT (4): aard en hoeveelheid. Zijn de goederen op grond van de wetgeving van de aangezochte lidstaat in beslag genomen? JA NEE Mogelijke wijze van camouflage en verpakking, land van oorsprong, plaats van bestemming:
(1) Beknopt, nauwkeurig en eenvoudig formuleren. Geen afkortingen of lokale uitdrukkingen gebruiken. Vermeld de nationale wet of regelgeving die is overtreden. Als het verzoek volgt op een verslag van de douane, ten minste het volgende vermelden: datum, plaats en tijdstip van de inbeslagname, soort controle. Deze rubriek niet invullen in geval van een verzoek tot
kennisgeving. (2) Bij voorkeur aangeven, in de vorm van een in volgorde van prioriteit genummerde lijst, of de
eventuele gevraagde documenten gewaarmerkt moeten zijn of niet. Indien om toezicht wordt
verzocht, moeten de desbetreffende plaatsen, vervoermiddelen en goederen worden vermeld.
(3) De bijlagen bundelen per thema, nummeren en voorzien van een inhoudsopgave. De bijlagen
kunnen rapporten, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften, uittreksels van processtukken,
afschriften van handelsdocumenten, enz. bevatten. In geval van een verzoek tot kennisgeving
moet het voorwerp van de mede te delen beslissingen en besluiten worden vermeld. Een
vertaling in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat moet
worden bijgevoegd.
(4) Indien het verzoek betrekking heeft op een van de bijzondere vormen van samenwerking,
moeten de aard en indien mogelijk de omvang worden vermeld van de goederen welke onder die
samenwerkingsvorm vallen (artikel 19, lid 2).
Modelformulier voor de verstrekking van informatie
1. Bijstand op eigen initiatief Verstrekking van inlichtingen op eigen initiatief (artikel 17) Verstrekking van inlichtingen op grond van op eigen initiatief verricht toezicht (artikel 16,
punt a)) Doel van en redenen voor de verstrekking:
2. Antwoord van de aangezochte autoriteit (5) op een verzoek om bijstand of samenwerking Verstrekking van inlichtingen ingevolge een verzoek (artikelen 10 en 11)
Verstrekking van de resultaten van een gevraagd onderzoek (artikel 12) Verstrekking van inlichtingen ingevolge een verzoek om uitvoering van een bijzondere vorm
van samenwerking (titel IV) Referentie van het verzoek om bijstand of samenwerking: Naam en adres van de verzoekende autoriteit: Dossiernummer van het verzoek: Naam en adres van de met het onderzoek belaste autoriteit: Dossiernummer bij de aangezochte autoriteit: Naam van de contactpersoon: Naam, maatschappelijke zetel en/of woonplaats van de partijen bij de procedure: Plaats waar bewijsmateriaal is ontdekt of meegedeeld: Overige relevante informatie die van belang kan zijn voor de verzoekende autoriteit:
3. Inlichtingen en/of resultaten
Uitgevoerde maatregelen en verkregen resultaten (1): Aantal bijlagen (3): Verdere nuttige gegevens:
4. Natuurlijke of rechtspersonen en/of voertuigen waarop het verzoek om bijstand of samenwerking betrekking heeft (Deze gegevens mogen eveneens worden meegedeeld betreffende personen die de inbreukpleger vergezellen)
NAAM: familienaam, meisjesnaam, voornaam, enz. FIRMANAAM: naam van de onderneming, btw-nummer, code accijnzen, enz. OVERGELEGD IDENTITEITSBEWIJS: aard en nummer, datum en plaats van afgifte GEBOORTEDATUM EN -PLAATS: ADRES (straat, huisnummer, postcode, woonplaats): BEROEP (of sector waarin werkzaam): VOERTUIG (type, kentekennummer, chassisnummer, kleur, naam van de eigenaar, enz. ); GOED WAAROP DE FRAUDE BETREKKING HEEFT (4): aard en hoeveelheid. Zijn de goederen op grond van de wetgeving van de aangezochte lidstaat in beslag genomen? JA NEE Mogelijke wijze van camouflage en verpakking, land van oorsprong, plaats van bestemming
(1) Beknopt, nauwkeurig en eenvoudig formuleren. Geen afkortingen of lokale uitdrukkingen gebruiken. Vermeld de nationale wet of regelgeving die is overtreden. Als het verzoek volgt op een verslag van de douane, ten minste het volgende vermelden: datum, plaats en tijdstip van de inbeslagname, soort controle. Deze rubriek niet invullen in geval van een verzoek tot
kennisgeving. (2) Bij voorkeur aangeven, in de vorm van een in volgorde van prioriteit genummerde lijst, of de
eventuele gevraagde documenten gewaarmerkt moeten zijn of niet. Indien om toezicht wordt
verzocht, moeten de desbetreffende plaatsen, vervoermiddelen en goederen worden vermeld.
(3) De bijlagen bundelen per thema, nummeren en voorzien van een inhoudsopgave. De bijlagen
kunnen rapporten, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften, uittreksels van processtukken,
afschriften van handelsdocumenten, enz. bevatten. In geval van een verzoek tot kennisgeving
moet het voorwerp van de mede te delen beslissingen en besluiten worden vermeld. Een
vertaling in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat moet
worden bijgevoegd.
(4) Indien het verzoek betrekking heeft op een van de bijzondere vormen van samenwerking,
moeten de aard en indien mogelijk de omvang worden vermeld van de goederen welke onder die
samenwerkingsvorm vallen (artikel 19, lid 2).
(5) Overeenkomstig het handboek van 22 juli 1999 betreffende wederzijdse administratieve bijstand
in douanezaken (doc. 11563/99 ENFOCUSTOM 49 + COR 1(en)).
________________