PIF: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (eerste lezing) = Voorbereiding van de trialoog - Hoofdinhoud
Contents
Documentdatum | 28-11-2016 |
---|---|
Publicatiedatum | 29-11-2016 |
Kenmerk | 14679/16 |
Van | Presidency |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Raad van de Europese Unie Brussel, 28 november 2016
PUBLIC
(OR. en)
14679/16
Interinstitutioneel dossier:
2012/0193 (COD) i LIMITE
DROIPEN 189 JAI 975 GAF 72 FIN 809 CADREFIN 111 FISC 199 CODEC 1702
NOTA van: het voorzitterschap aan: het Comité van permanente vertegenwoordigers nr. vorig doc.: 14225/16 Betreft: PIF: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (eerste lezing) = Voorbereiding van de trialoog
Achtergrond
Het voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de PIF-richtlijn) werd ingediend in juli 2012. In de Raad werd in juni 2013 een algemene oriëntatie overeengekomen, waarna in 2014 en 2015 vijf formele trialoogvergaderingen plaatsvonden met het Europees Parlement. De onderhandelingen werden daarna voor zeventien maanden geschorst, hoofdzakelijk omdat het Parlement niet akkoord kon gaan met de uitsluiting van btw-gerelateerde fraude van het toepassingsgebied van de richtlijn.
Op 23 november jongstleden werden de onderhandelingen met het Europees Parlement hervat met een zesde trialoog, die in een opvallend positieve sfeer verliep, op basis van de besprekingen van
het Coreper van 17 november 1 . Het voorzitterschap had de rapporteurs van het Parlement laten
weten dat zijn onderhandelingsmandaat slechts van voorlopige aard was, en dat het Coreper het mandaat of een akkoord met het Parlement zou moeten bevestigen.
De vertegenwoordigers van het Parlement wezen erop dat zij kunnen instemmen met de door het voorzitterschap voorgestelde tekst onder de volgende voorwaarden:
• een lagere drempel dan de 10 miljoen euro als vermeld in artikel 2, lid 2, of de introductie van alternatieve criteria in dat artikel (grensoverschrijdend element of strafbare feiten boven een bepaalde drempel)
• de herinvoering van het oude artikel 4, lid 1, inzake fraude bij openbare aanbestedingen, met de bijbehorende overweging 7a
• een herformulering van de bepaling inzake sancties in artikel 7, lid 3, om beter te verduidelijken dat de overeengekomen minimumsancties ook van toepassing zijn op btwfraude
• een wijziging van artikel 12, lid 4, in die zin dat de verjaringstermijn voor de uitvoering van sancties van acht op vijf jaar moet worden gebracht
• de opneming in artikel 18 van een nieuwe herzieningsclausule met betrekking tot btwfraude, mocht die bepaling worden gekoppeld aan een drempel.
Het Parlement benadrukte met klem dat het de richtlijn niet zou kunnen aanvaarden zonder dat er ten minste enkele vormen van btw-fraude in worden opgenomen.
1 Doc. 14225/16.
Op basis van de besprekingen tijdens de trialoog stelt het voorzitterschap de compromistekst in bijlage dezes voor. De belangrijkste nieuwe elementen ten opzichte van het ontwerp dat het laatst aan het Coreper is voorgelegd, zijn:
• de herinvoering van een bepaling betreffende fraude bij openbare aanbestedingen (artikel 4, lid 1, en overweging 7a);
• een herformulering van artikel 7, lid 3, die niet van invloed is op de wezenlijke inhoud;
• de toevoeging van een nieuwe alinea in artikel 18, lid 3, over de toekomstige herziening van de drempel als vermeld in artikel 2, lid 2.
Het voorzitterschap is van mening dat deze tekst een billijk en evenwichtig compromis tussen de standpunten van de Raad en het Parlement vormt.
Vanuit dit oogpunt verzoekt het voorzitterschap de delegaties ermee in te stemmen dat het voorzitterschap de tekst in de bijlage aan het Europees Parlement voorlegt als algemene compromistekst voor de richtlijn.
BIJLAGE
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Rekenkamer 2 ,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De bescherming van de financiële belangen van de Unie heeft niet alleen betrekking op het beheer van de begrotingskredieten, maar ook op alle maatregelen die negatieve gevolgen
hebben of dreigen te hebben op het patrimonium van de Unie, of van het patrimonium van de lidstaten voor zover dat van belang is voor het beleid van de Unie.
2 PB C ... van ..., blz. .
(2) De Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese
Gemeenschappen van 26 juli 1995 3 , en de bijbehorende protocollen van 27 september
1996 4 , 29 november 1996 5 , en 19 juni 1997 6 (de "overeenkomst") bevat minimumvoorschriften
betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties op het gebied van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. De overeenkomst is opgesteld door de lidstaten die hadden geconstateerd dat fraude met betrekking tot de ontvangsten en uitgaven van de Unie veelal het nationale kader overschrijdt en vaak wordt gepleegd door georganiseerde criminele groepen; op die basis is in die overeenkomst reeds onderkend dat het voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie noodzakelijk is dat frauduleuze gedragingen welke die belangen schaden, strafrechtelijk worden vervolgd.
Parallel met de overeenkomst is Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad 7
vastgesteld. In die verordening wordt een algemene regeling inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden ten aanzien van het Unierecht vastgelegd, en wordt tegelijk verwezen naar sectoriële regels ter zake, frauduleuze gedragingen als bedoeld in de overeenkomst, en de toepassing van het strafrecht en de strafprocedures van de lidstaten.
(3) Met het oog op de uitvoering van het beleid van de Unie op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, waarvoor harmonisatiemaatregelen zoals
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad zijn genomen, is het van essentieel belang dat de strafrechtelijke bepalingen van de lidstaten verder op elkaar worden afgestemd door de bestuurs- en civielrechtelijke bescherming tegen de ernstigste fraudegerelateerde gedragingen aan te vullen, waarbij inconsistenties binnen en tussen deze rechtsgebieden dienen te worden vermeden.
3 PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48.
4 PB C 313 van 23.10.1996, blz. 1.
5 PB C 151 van 20.5.1997, blz. 1.
6 PB C 221 van 19.7.1997, blz. 11.
7 Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de
bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(4) Voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie is het noodzakelijk dat de fraude die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, en frauduleuze gedragingen met betrekking tot de ontvangsten, uitgaven en vermogensbestanddelen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie (de "begroting van de Unie"), waaronder
financiële operaties zoals kredietverstrekking en -neming, omvat, gemeenschappelijk wordt gedefinieerd. De notie ernstige strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk btw-stelsel, zoals vastgesteld bij Richtlijn 2006/112/EG i van de Raad, heeft betrekking op de ernstigste vormen van btw-fraude, met name carrouselfraude, ploffraude en btw-fraude die wordt gepleegd binnen een criminele organisatie, die een grote bedreiging zijn voor het gemeenschappelijk btw-stelsel en bijgevolg voor de begroting van de Unie. Strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk btw-stelsel, moeten als ernstig worden beschouwd wanneer zij betrekking hebben op het grondgebied van twee of meer lidstaten van de Unie, resulteren uit een frauduleuze constructie en wel zodanig dat deze strafbare feiten op gestructureerde wijze worden gepleegd teneinde misbruik te maken van het gemeenschappelijk btw-stelsel, en waarmee een totale uit de strafbare feiten voortvloeiende schade is gemoeid die de drempel van 10 miljoen EUR overschrijdt. Het begrip totale schade heeft betrekking op de geraamde schade, zowel voor de financiële belangen van de betrokken lidstaten als voor de Unie, die voortvloeit uit de gehele frauduleuze constructie. Dit is exclusief rentevoeten of straffen. Deze richtlijn strekt ertoe een bijdrage te leveren aan de inspanningen om deze criminele verschijnselen tegen te gaan.
(4a) Wanneer de Commissie de begroting op basis van gedeeld of indirect beheer tot uitvoering brengt, kan zij uitvoeringstaken aan de lidstaten delegeren of deze toevertrouwen aan
overeenkomstig de Verdragen opgerichte instanties of organen, of aan bepaalde andere entiteiten en personen. In al deze gevallen moeten de financiële belangen van de Unie op hetzelfde niveau worden beschermd als onder direct beheer van de Commissie.
(4b) Voor de toepassing van deze richtlijn zijn uitgaven met betrekking tot aanbestedingen alle uitgaven in verband met overheidsopdrachten als bedoeld in artikel 101, lid 1, van
Verordening nr. 966/2012 i 8 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de
algemene begroting van de Unie.
8 Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van
25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 20.10.2012, blz. 1).
(5) De Uniewetgeving inzake het witwassen van geld is onverkort van toepassing op het witwassen van de opbrengsten van de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten.
Een verwijzing naar de betrokken wetgeving dient te waarborgen dat de sanctieregeling van de onderhavige richtlijn van toepassing is op alle ernstige gevallen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.
(6) Corruptie vormt een bijzonder ernstige bedreiging voor de financiële belangen van de Unie, die in veel gevallen gepaard gaat met frauduleuze gedragingen. Aangezien elke overheidsfunctionaris
verplicht is onpartijdig te oordelen en keuzes te maken, dient het betalen en het aannemen van smeergeld om het oordeel of de keuze van de overheidsfunctionaris te beïnvloeden, onder de definities van corruptie te vallen, ongeacht de wet- of regelgeving van het land of de internationale organisatie van de functionaris in kwestie.
(7) De financiële belangen van de Unie kunnen worden aangetast door bepaalde gedragingen van een overheidsfunctionaris die met het beheer van middelen of activa is belast, zij het als verantwoordelijke dan wel als toezichthouder, die erop zijn gericht zich op oneigenlijke
wijze middelen of activa toe te eigenen, met als gevolg dat de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Strafbare feiten die betrekking hebben op dergelijke gedragingen dienen bijgevolg precies gedefinieerd te worden.
(7a) De financiële belangen van de Unie kunnen worden aangetast wanneer afzonderlijke inschrijvers informatie die niet publiek toegankelijk is, gebruiken om een onrechtmatig voordeel te verkrijgen. Dergelijke gedragingen kunnen ook de natuurlijke mededinging tussen inschrijvers verstoren of onmogelijk maken en kunnen de financiële belangen van de Unie schade toebrengen. Dit strafbare feit lijkt sterk op fraude, maar hoeft aan de zijde van de inschrijver niet noodzakelijk alle kenmerken van fraude te hebben, aangezien de kans bestaat dat de inschrijving geheel aan alle vereiste criteria voldoet. Het omvat correcte informatie die echter gebaseerd is op gegevens die op onrechtmatige wijze van overheidsinstanties zijn verkregen. Bijgevolg dient het verbod op fraude bij openbare aanbestedingen van toepassing te zijn wanneer een persoon die op onrechtmatige wijze, rechtstreeks of onrechtstreeks van het aanbestedende orgaan, niet-openbare precieze informatie in verband met de toekenning van subsidies of aanbestedingen van de Unie heeft ontvangen, deze gebruikt en er ongerechtvaardigd voordeel uit trekt met het oog op een onrechtmatig voordeel, althans in gevallen die niet onbeduidend zijn.
Deze richtlijn is niet van toepassing op inschrijvers die informatie gebruiken zonder te weten
dat deze niet openbaar is of zonder een onrechtmatig voordeel te beogen. Manipulatie van
aanbestedingsprocedures is in strijd met de mededingingsregels van de Unie en met
nationale wetgeving van gelijke strekking; dit gedrag is in de hele Unie onderworpen aan
publieke handhavingsacties en sancties en dient dan ook buiten het toepassingsgebied van
deze richtlijn te blijven.
(8) Wat passieve corruptie en oneigenlijke toe-eigening betreft, dient het begrip overheidsfunctionaris zodanig te worden gedefinieerd dat hieronder iedere functionaris valt die in de Unie, in de lidstaten dan wel in derde landen een ambt bekleedt. Particulieren worden steeds meer bij het beheer van de middelen van de Unie betrokken. Om de middelen van de Unie adequaat tegen corruptie en oneigenlijke toe-eigening te beschermen, moeten in de definitie van "overheidsfunctionaris" daarom ook personen worden opgenomen die geen ambt bekleden, maar toch zijn aangewezen om op vergelijkbare wijze een overheidsfunctie in verband met de middelen van de Unie uit te oefenen, zoals contractanten die bij het beheer van die middelen worden betrokken.
(9) Met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten dient het begrip "opzet" van toepassing te zijn op alle bestanddelen van die strafbare feiten. Of een handeling of nalaten opzettelijk is, kan worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden. Strafbare feiten door natuurlijke personen die zonder opzet zijn gepleegd, vallen niet onder deze richtlijn.
(10) Deze richtlijn verplicht de lidstaten niet om in gevallen waarin volgens het nationaal recht opzet wordt vermoed, te voorzien in sancties die bestaan in gevangenisstraffen voor de
plegers van niet ernstige strafbare feiten.
(11) Bepaalde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, houden in de praktijk dikwijls nauw verband met de strafbare feiten van artikel 83, lid 1, van het Verdrag en de daarop gebaseerde Uniewetgeving. De formulering van de bepalingen dient de
samenhang tussen dergelijke wetgeving en deze richtlijn dan ook te waarborgen.
(12) Voor zover de financiële belangen van de Unie ook geschaad of bedreigd kunnen worden door gedragingen die aan rechtspersonen zijn toe te schrijven, dienen deze aansprakelijk te zijn voor de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten die namens hen worden gepleegd.
(13) Teneinde de financiële belangen van de Unie in de gehele Unie op gelijkwaardige wijze te beschermen door middel van afschrikkende maatregelen, dienen de lidstaten voorts te
voorzien in bepaalde sancties, qua soort en strafmaat, voor de in deze richtlijn vastgestelde strafbare feiten. De strafmaat dient niet verder te gaan dan wat evenredig is met de strafbare feiten.
(14) Aangezien deze richtlijn in minimumregels voorziet, staat het de lidstaten vrij strengere maatregelen vast te stellen of te handhaven voor strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.
(15) Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de passende en doeltreffende toepassing van disciplinaire maatregelen of andere dan strafrechtelijke straffen. Bij de veroordeling van een persoon wegens een in deze richtlijn omschreven strafbaar feit mag rekening worden gehouden met andersoortige sancties die niet aan strafrechtelijke straffen kunnen worden gelijkgesteld en die dezelfde persoon al zijn opgelegd wegens de betrokken gedraging. Voor andere sancties dient het ne bis in idem-beginsel volledig in acht te worden genomen. Deze richtlijn strekt niet tot strafbaarstelling van gedrag waarvoor niet tevens disciplinaire straffen of andere maatregelen in verband met niet-naleving van officiële plichten zijn vastgesteld, voor zover dergelijke disciplinaire straffen of andere maatregelen kunnen worden getroffen ten aanzien van de betrokken personen.
(16) Aan natuurlijke personen dient in bepaalde gevallen een maximumstraf van ten minste vier jaar gevangenisstraf te kunnen worden opgelegd. Daartoe dienen ten minste gevallen van
aanzienlijke schade of aanzienlijk voordeel te behoren, waarbij schade of voordeel die/dat meer dan 100 000 EUR bedraagt, als aanzienlijk dient te worden beschouwd. Lidstaten die in hun nationale wetgeving niet in een uitdrukkelijke drempel voor aanzienlijke schade of aanzienlijk voordeel als basis voor een maximumstraf voorzien, dienen ervoor te zorgen dat het bedrag van de schade of het voordeel door hun rechtbanken naar behoren in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van sancties voor fraude en fraudegerelateerde strafbare feiten. De richtlijn belet lidstaten niet om te bepalen dat ook andere bestanddelen op de ernst van een strafbaar feit kunnen duiden, bijvoorbeeld wanneer de schade of het voordeel potentieel is, maar toch zeer aanzienlijk. Echter, voor strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk btw-stelsel, ligt de drempel boven welke de schade van een strafbaar feit als aanzienlijk dient te worden beschouwd, in overeenstemming met de richtlijn bij 10 miljoen EUR.
Er dienen minimumniveaus voor maximumgevangenisstraffen te worden vastgesteld om te waarborgen dat de financiële belangen van de Unie in de gehele Unie op gelijkwaardige wijze worden beschermd. De sancties dienen om in de gehele Unie potentiële criminelen af te schrikken.
(17) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat wanneer het strafbare feit wordt gepleegd binnen een
criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841 i/JBZ van de Raad 9 , dit
overeenkomstig de vigerende regels in hun rechtsstelsel als verzwarende omstandigheid wordt beschouwd. Zij dienen ervoor te zorgen dat rechters deze verzwarende omstandigheid bij de veroordeling van daders kunnen laten meewegen, ofschoon rechters niet tot de toepassing ervan verplicht zijn. De lidstaten zijn niet verplicht in de verzwarende omstandigheid te voorzien wanneer in het nationale recht de strafbare feiten in de zin van Kaderbesluit 2008/841 i van de Raad strafbaar zijn gesteld als een afzonderlijk strafbaar feit en zij strengere sancties tot gevolg kunnen hebben.
(18) Gelet op met name de mobiliteit van de daders en opbrengsten van onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, alsook op de complexe grensoverschrijdende
onderzoeken die dit meebrengt, dienen alle lidstaten in hun rechtsmacht regels vast te stellen om tegen deze activiteiten te kunnen optreden. De lidstaten zorgen er zo voor dat hun rechtsmacht zich uitstrekt tot situaties waarin een strafbaar feit wordt gepleegd door middel van informatie- en communicatietechnologie waartoe vanaf hun grondgebied toegang werd verkregen.
(18a) Gelet op de mogelijkheid van meerdere rechtsmachten voor onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende grensoverschrijdende strafbare feiten dienen de lidstaten ervoor
zorgen dat het ne bis in idem-beginsel ten volle in acht wordt genomen bij de toepassing van het nationale recht waarin deze richtlijn is omgezet.
9 PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42.
(19) De lidstaten stellen regels vast inzake de verjaringstermijnen die zij nodig hebben om te kunnen optreden tegen onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie
schaden. In geval van strafbare feiten waarop een maximale sanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf staat, dient de verjaringstermijn minstens vijf jaar te bedragen te rekenen vanaf het moment waarop het strafbare feit werd gepleegd. Dit laat onverlet dat lidstaten ook geen verjaringstermijnen voor onderzoek, vervolging en handhaving kunnen vaststellen.
(21) Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken en andere regels uit hoofde van het Unierecht, met name van
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 10 van het Europees Parlement en de Raad over de
onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), dient de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie alsmede de technische en operationele bijstand die de Commissie aan de bevoegde nationale autoriteiten verleent, naargelang zij hieraan behoefte hebben om de coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te faciliteren, passend te worden geregeld, opdat er doeltreffend kan worden opgetreden tegen de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. De door de Commissie verleende bijstand mag niet inhouden dat zij deelneemt aan de onderzoeks- of vervolgingsprocedures die de nationale autoriteiten in een individuele strafzaak voeren. De Rekenkamer en de controleurs die belast zijn met het controleren van de begrotingen van de instellingen, organen en instanties dienen aan OLAF en aan andere bevoegde autoriteiten alle feiten te melden die uit hoofde van deze richtlijn als strafbare feiten zouden kunnen worden aangemerkt, en de lidstaten dienen erop toe te zien dat
nationale auditorganen, als omschreven in artikel 59 van Verordening 966/2012 i 11 , dat ook
doen, in overeenstemming met artikel 8 van Verordening 883/2013 i.
10 Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 i van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
11 Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van
25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(22) De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen over de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen. Indien nodig kunnen bij het verslag voorstellen worden gevoegd waarin rekening wordt gehouden met
eventuele ontwikkelingen, met name in verband met de financiering van de Uniebegroting.
(23) De Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese
Gemeenschappen van 26 juli 1995 12 en de bijbehorende protocollen, van 27 september
1996 13 , 29 november 1996 14 en 19 juni 1997 15 , moeten door deze richtlijn worden
vervangen ten aanzien van de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn.
(23a) Voor de toepassing van artikel 3, lid 4, punt d), van Richtlijn 2015/849 i dient de verwijzing naar ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, als
omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, te worden uitgelegd als fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, als omschreven in artikel 3 en in artikel 7, lid 3, of, wat betreft strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk btw-stelsel, in artikel 2, lid 2, van deze richtlijn.
12 PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48.
13 PB C 313 van 23.10.1996, blz. 1.
14 PB C 151 van 20.5.1997, blz. 1.
15 PB C 221 van 19.7.1997, blz. 11.
(24) Passende tenuitvoerlegging van deze richtlijn door de lidstaten impliceert onder meer de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde nationale autoriteiten en de
uitwisseling daarvan tussen de lidstaten enerzijds en tussen de bevoegde organen van de Unie anderzijds. Op de verwerking van persoonsgegevens op nationaal niveau, tussen de bevoegde nationale autoriteiten, dient het acquis van toepassing te zijn. De uitwisseling van persoonsgegevens tussen lidstaten dient te voldoen aan de vereisten van Kaderbesluit
2008/977/JBZ van de Raad 16 . Voor zover de instellingen, de organen en de instanties
van de Unie persoonsgegevens verwerken, dienen zij dit te doen met inachtneming van
Verordening (EG) nr. 45/2001 i van het Europees Parlement en de Raad 17 en van de
toepasselijke regels inzake geheimhouding in het kader van gerechtelijk onderzoek.
(25) Bij de toepassing van strafrechtelijke sancties met het oog op afschrikking dient terdege rekening te worden gehouden met de grondrechten. Deze richtlijn voldoet aan de
grondrechten en houdt rekening met de beginselen die uitdrukkelijk zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake strafbare feiten en sancties, en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbare feit te worden berecht of gestraft (ne bis in idem). Deze richtlijn beoogt de volledige eerbiediging van die rechten en beginselen te waarborgen en zij moet dienovereenkomstig worden toegepast.
(25a) Onverminderd de ter zake geldende sectorspecifieke regelgeving van de Unie inzake financiële correcties en terugvordering van ten onrechte uitgegeven bedragen, dienen de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om de snelle terugvordering van deze bedragen en de overdracht daarvan naar de begroting van de Unie te waarborgen.
16 Kaderbesluit 2008/977 i/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van
persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).
17 Verordening (EG) nr. 45/2001 i van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(25b) Administratieve maatregelen en sancties spelen een belangrijke rol bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de
verplichting om administratieve maatregelen en sancties van de Unie in de zin van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 toe te passen.
(25c) Deze richtlijn dient de lidstaten ertoe te verplichten om in hun nationale wetgeving te voorzien in strafrechtelijke straffen voor de onder deze richtlijn vallende frauduleuze handelingen en
fraudegerelateerde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Deze richtlijn dient geen verplichtingen te scheppen met betrekking tot de toepassing van zulke straffen of van enig ander bestaand rechtshandhavingssysteem, in individuele gevallen. De lidstaten mogen in beginsel administratieve maatregelen en sancties parallel blijven toepassen op het onder de richtlijn vallende gebied. Bij de toepassing van het nationale recht waarin deze richtlijn is omgezet, dienen de lidstaten er evenwel voor te zorgen dat het opleggen van strafrechtelijke sancties voor strafbare feiten overeenkomstig deze richtlijn en van administratieve maatregelen en sancties niet tot een schending van het Handvest van de grondrechten leidt.
(25d) Deze richtlijn dient de bevoegdheden van de lidstaten voor het naar eigen goeddunken structureren en organiseren van hun belastingadministratie met het oog op een correcte vaststelling, beoordeling en inning van de belasting over de toegevoegde waarde, alsmede een doeltreffende toepassing van de btw-wetgeving, onverlet te laten.
(26) Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de bepalingen van het Verdrag, van het
Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, van de Statuten van het Hof van Justitie, en van de teksten ter uitvoering daarvan, of soortgelijke bepalingen
in het nationaal recht, betreffende de opheffing van de immuniteiten. Bij de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht en bij de toepassing van het nationale recht waarin deze richtlijn is omgezet, wordt ten volle rekening gehouden met deze voorrechten en immuniteiten, inclusief de eerbiediging van de vrijheid van het mandaat van de leden.
(27) Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de algemene regels en beginselen van het nationale strafrecht inzake de toepassing en uitvoering van straffen op grond van de concrete
omstandigheden van afzonderlijke gevallen.
(28) Daar de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, en wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Krachtens het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
(29) Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen.
(30) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het
Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk.
(31) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van
Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Titel I: Onderwerp en definitie
Artikel 1 Onderwerp
Bij deze richtlijn worden minimumregels vastgesteld voor het omschrijven van strafbare feiten en sancties op het gebied van de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad; doel daarbij is om, in overeenstemming met het acquis van de Unie op dit gebied, effectief bij te dragen aan een krachtigere bescherming tegen strafbare feiten waardoor die financiële belangen worden geschaad.
Artikel 2 Definitie van de financiële belangen van de Unie en toepassingsgebied van de richtlijn
-
1.Voor de toepassing van deze richtlijn worden onder "de financiële belangen van de Unie" alle ontvangsten, uitgaven en activa verstaan die worden gedekt door, zijn verworven in het kader van, of zijn verschuldigd aan:
-
a)de begroting van de Unie;
-
b)de begrotingen van de instellingen, organen en instanties die op grond van de Verdragen zijn opgericht, en de begrotingen die zij direct dan wel indirect beheren en controleren.
-
-
2.Wat betreft ontvangsten uit eigen middelen uit de btw, is deze richtlijn uitsluitend van toepassing in gevallen van ernstige inbreuken op het gemeenschappelijk btw-stelsel. Voor de toepassing van deze richtlijn worden inbreuken op het gemeenschappelijk btw-stelsel als ernstig beschouwd indien het in artikel 3, onder d), beschreven opzettelijke handelen of nalaten betrekking heeft op het grondgebied van twee of meer lidstaten van de Europese Unie en er een totale schade van ten minste 10 miljoen EUR mee is gemoeid.
-
3.Deze richtlijn laat de structuur en de werking van de belastingadministratie van de lidstaten onverlet.
Titel II: Strafbare feiten op het gebied van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad
Artikel 3 Fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, een strafbaar feit vormt, wanneer deze opzettelijk wordt gepleegd. Voor de toepassing van deze richtlijn bestaat fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, in:
-
a)wat uitgaven die geen verband houden met aanbestedingen betreft, elk handelen of nalaten waarbij:
-
i)valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg oneigenlijke toe-eigening of wederrechtelijk achterhouden van middelen of activa afkomstig van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen;
-
ii)met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden; of
-
iii)deze middelen worden misbruikt doordat zij voor andere doelen worden aangewend dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend;
-
-
b)wat uitgaven in verband met aanbestedingen 18 betreft, elk handelen of nalaten waarbij:
-
i)valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg oneigenlijke toe-eigening of wederrechtelijk
achterhouden van middelen of activa afkomstig van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen;
-
ii)met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden; of
-
iii)deze middelen worden misbruikt doordat zij voor andere doelen worden aangewend dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend, hetgeen de financiële belangen van de Unie schaadt;
tenminste wanneer die handeling is gepleegd met het oog op een onrechtmatig voordeel voor de dader of een derde en ten koste van de financiële belangen van de Unie;
-
18 Het concept openbare aanbestedingen is reeds geregeld in de EU-wetgeving, bijvoorbeeld in
het Financieel Reglement of de richtlijnen inzake overheidsopdrachten, in tegenstelling tot het
concept "steun".
-
c)wat betreft andere ontvangsten dan de in punt d) bedoelde ontvangsten uit eigen middelen uit de btw, elk handelen of nalaten waarbij:
-
i)valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden verminderd;
-
ii)met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;
-
iii)met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt.
-
-
d)wat betreft ontvangsten uit eigen middelen uit de btw, elk handelen of nalaten in het kader van grensoverschrijdende frauduleuze constructies waarbij:
-
i)valse, onjuiste of onvolledige btw-gerelateerde verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de begroting van de Unie worden verminderd;
-
ii)met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting btw-gerelateerde informatie wordt achtergehouden;
-
iii)correcte btw-gerelateerde verklaringen worden overgelegd met het oog op frauduleuze verhulling van niet-betaling of wederrechtelijke vestiging van rechten op btw-terugbetalingen.
Artikel 4 Fraudegerelateerde strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie
worden geschaad
-
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat het onrechtmatig openbaar maken of gebruiken van niet-openbare informatie bij het inschrijven op een openbare aanbesteding of het aanvragen van een subsidie, en wel op een wijze waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en met het oog op een onrechtmatig voordeel, een strafbaar feit vormt wanneer het opzettelijk gebeurt, althans in gevallen die niet onbeduidend zijn.
-
2.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat het witwassen van geld in de zin van artikel 1, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 i van het Europees Parlement en
de Raad 19 waarbij vermogen betrokken is dat afkomstig is uit de strafbare feiten waarop de
onderhavige richtlijn betrekking heeft, een strafbaar feit vormt.
19 PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.
-
3.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat passieve en actieve corruptie, wanneer opzettelijk gepleegd, strafbare feiten vormen.
-
a)Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder passieve corruptie: de handeling van een overheidsfunctionaris die rechtstreeks of via een tussenpersoon voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander vraagt of
aanneemt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten waardoor de financiële belangen van de Unie worden of waarschijnlijk zullen worden geschaad;
-
b)Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder actieve corruptie: de handeling van wie een overheidsfunctionaris rechtstreeks of via een tussenpersoon een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft, aanbiedt of verstrekt om in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten waardoor de financiële belangen van de Unie worden of waarschijnlijk zullen worden geschaad;
-
-
4.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat oneigenlijke toe-eigening, wanneer opzettelijk gepleegd, een strafbaar feit vormt.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder "oneigenlijke toe-eigening": het vastleggen of besteden van middelen en het zich toe-eigenen of gebruiken van activa door eender welke overheidsfunctionaris die direct dan wel indirect met het beheer van middelen of activa is belast, voor andere doeleinden dan die waarvoor zij bestemd waren, waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
-
5.Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder "overheidsfunctionaris":
-
a)een ambtenaar van de Unie of een nationale ambtenaar, met inbegrip van elke nationale ambtenaar van een andere lidstaat en elke nationale ambtenaar van een derde land;
-
i)onder "ambtenaar van de Unie" wordt verstaan:
-
-
eenieder die bij overeenkomst is aangesteld in de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid in de zin van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie of van
de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie,
eenieder die door de lidstaten of door een overheids- of particuliere instelling ter beschikking van de Europese Unie is gesteld om functies uit te oefenen die overeenstemmen met de functies die worden uitgeoefend door ambtenaren van de Unie of andere personeelsleden.
Onverminderd het bepaalde betreffende voorrechten en immuniteiten in Protocollen nr. 3 en 7 bij het VEU en het VWEU, worden de leden van instellingen, organen en instanties die overeenkomstig de Verdragen zijn ingesteld en het personeel van die organen aan ambtenaren van de Unie gelijkgesteld, voor zover het Statuut van de ambtenaren van de Unie of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie niet op hen van toepassing zijn;
-
ii)de term "nationaal ambtenaar" wordt uitgelegd overeenkomstig de definitie van "ambtenaar" of "overheidsfunctionaris" in de zin van het nationaal recht van de lidstaat of het derde land waar de betrokkene die hoedanigheid heeft.
In geval van een door een lidstaat ingestelde strafvervolging tegen een ambtenaar van een andere lidstaat of tegen een nationaal ambtenaar van een derde land is eerstgenoemde lidstaat evenwel slechts gehouden de definitie van "nationaal ambtenaar" toe te passen voor zover deze verenigbaar is met zijn nationale recht.
De term "nationaal ambtenaar" omvat eenieder die een uitvoerend, bestuurlijk of rechterlijk ambt op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau bekleedt. Eenieder die een wetgevend ambt op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau bekleedt, wordt aan een nationaal ambtenaar gelijkgesteld.
-
b)ieder ander die als daartoe aangewezen persoon een overheidsfunctie bekleedt die het beheer van of de besluitvorming inzake de financiële belangen van de Unie in de
lidstaten of in derde landen behelst.
Titel III: Algemene bepalingen inzake de strafbare feiten op het gebied [...] van de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad
Artikel 5 Uitlokking, medeplichtigheid en poging 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat uitlokking van en
medeplichtigheid aan het plegen van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde feiten strafbaar worden gesteld.
-
2.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat een poging om een van de in artikel 3 en artikel 4, lid 3, bedoelde strafbare feiten te plegen, strafbaar wordt gesteld.
Artikel 6 Aansprakelijkheid van rechtspersonen 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat rechtspersonen aansprakelijk
kunnen worden gesteld voor elk van de in de artikelen 3, 4 en 5 genoemde strafbare feiten wanneer die feiten tot hun voordeel zijn gepleegd door eenieder die hetzij individueel hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreedt, en bij de rechtspersoon een leidende functie bekleedt, op grond van: a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen; b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of c) de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.
-
2.Tevens nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te waarborgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer ten gevolge van gebrekkig toezicht of
gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 konden worden begaan ten voordele van die rechtspersoon door een onder diens gezag staande persoon.
-
3.De aansprakelijkheid van een rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit niet de strafrechtelijke vervolging uit van natuurlijke personen die als dader bij de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten betrokken zijn of uit hoofde van artikel 5 strafrechtelijk aansprakelijk zijn.
-
4.Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder "rechtspersoon": ieder lichaam dat krachtens het toepasselijke recht rechtspersoonlijkheid bezit, met uitzondering van staten en
andere overheidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag, alsmede publiekrechtelijke internationale organisaties.
Artikel 7 Sancties voor natuurlijke personen
-
1.Ten aanzien van natuurlijke personen waarborgen de lidstaten dat de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen
worden bestraft.
-
2.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde feiten strafbaar worden gesteld met een maximumstraf die gevangenisstraf inhoudt.
-
3.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde feiten strafbaar worden gesteld met een maximumstraf van ten minste vier jaar gevangenisstraf wanneer er aanzienlijke schade of een aanzienlijk voordeel mee is gemoeid. De schade of voordelen van de in artikel 3, punten a), b) en c), en artikel 4 bedoelde strafbare feiten worden als aanzienlijk beschouwd wanneer er meer dan 100 000 EUR mee is gemoeid. De schade of voordelen van de in artikel 3, punt d), bedoelde strafbare feiten worden,
onverminderd artikel 2, lid 2, altijd als aanzienlijk beschouwd.
Ook op grond van andere ernstige, in het nationale recht omschreven, omstandigheden kunnen de lidstaten in een maximumstraf van ten minste vier jaar gevangenisstraf voorzien.
-
4.Indien met strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, punten a), b) en c), en artikel 4 schade van minder dan 10 000 EUR en voordelen van minder dan 10 000 EUR zijn gemoeid, kunnen de lidstaten ook in andere dan strafrechtelijke sancties voorzien.
-
5.Lid 1 geldt onverminderd de uitoefening van disciplinaire bevoegdheden tegen overheidsfunctionarissen door de bevoegde autoriteiten.
Artikel 8 Verzwarende omstandigheid
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat het feit dat een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 3, 4 of 5 wordt gepleegd binnen een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841 i/JBZ van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit, als verzwarende omstandigheid wordt beschouwd.
Artikel 9 Soorten minimumsancties voor rechtspersonen
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat tegen een rechtspersoon die volgens artikel 6 aansprakelijk is gesteld, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden getroffen; deze sancties omvatten strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere sancties omvatten, zoals:
-
a)uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;
-
b)tijdelijke of permanente uitsluiting van aanbestedingsprocedures;
-
c)een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;
-
d)plaatsing onder toezicht van de rechter;
-
e)gerechtelijke ontbinding;
-
f)tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.
Artikel 10 Bevriezing en confiscatie
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om mogelijk te maken dat de opbrengsten van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten en de daarbij gebruikte hulpmiddelen kunnen worden bevroren en geconfisqueerd. De lidstaten die gebonden zijn door Richtlijn 2014/42 i/EU van het
Europees Parlement en de Raad 20 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en
opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie, doen dat overeenkomstig die richtlijn.
20 Richtlijn 2014/42 i/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en
confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).
Artikel 11 Rechtsmacht
-
1.Elke lidstaat [...] neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten die:
-
a)geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd;
-
b)zijn gepleegd door een eigen onderdaan.
-
-
2.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten die worden gepleegd door een persoon op wie op het tijdstip van het strafbare feit het Statuut van de ambtenaren of de Regeling
welke van toepassing is op de andere personeelsleden, van toepassing is. Elke lidstaat [...] kan de rechtsmachtsregels van dit lid niet of slechts in specifieke gevallen dan wel onder specifieke voorwaarden toepassen, en stelt de Commissie daarvan in kennis.
-
3.Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht tevens te vestigen ten aanzien van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, indien:
-
a)de dader zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied heeft; b) het strafbare feit is gepleegd in het voordeel van een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde rechtspersoon; of c) het strafbare feit is gepleegd door een ambtenaar van die lidstaat in het kader van de uitoefening van zijn ambt.
-
-
4.Voor het in lid 1, punt b), bedoelde geval nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te waarborgen dat hun rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld indien het slachtoffer aangifte heeft gedaan op de plaats waar de strafbare feiten zijn gepleegd of indien de staat van de plaats waar de strafbare feiten zijn gepleegd, een aanklacht heeft geformuleerd.
Artikel 12 Verjaring van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een verjaringstermijn waardoor
de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten voldoende lange tijd nadat zij zijn gepleegd nog aan onderzoek, vervolging, een proces en een rechterlijke beslissing kunnen worden onderworpen, zodat die feiten effectief kunnen worden aangepakt.
-
2.De lidstaten nemen, in geval van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 waarop een maximale sanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf staat, de nodige maatregelen
om te waarborgen dat zij die strafbare feiten gedurende ten minste vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd, aan onderzoek, vervolging, een proces en een rechterlijke beslissing kunnen onderwerpen.
-
3.In afwijking van lid 2 kunnen de lidstaten een verjaringstermijn van minder dan vijf jaar, doch niet minder dan drie jaar, vaststellen, mits zij waarborgen dat die termijn bij welbepaalde
handelingen kan worden onderbroken of opgeschort. 4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de uitvoering mogelijk te maken van:
-
a)een gevangenisstraf van meer dan één jaar; of anders b) een gevangenisstraf in geval van een strafbaar feit waarop een maximumstraf van ten minste vier jaar gevangenisstraf staat, die na een definitief vonnis wegens een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 is opgelegd voor ten minste vijf jaar vanaf de datum van de definitieve veroordeling. Deze termijn kan verlengingen van de verjaringstermijn omvatten die voortvloeien uit een onderbreking of opschorting.
Artikel 13 Terugvordering
-
Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de terugvordering:
-
i)op EU-niveau, van de ten onrechte betaalde bedragen in de context van het begaan van de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, lid 1, punten a), b) en c), en de artikelen 4 en 5;
-
ii)op nationaal niveau, van niet-betaalde btw in de context van het begaan van de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), en de artikelen 4 en 5.
Artikel 14 Verhouding tot andere toepasselijke rechtshandelingen van de Unie De toepassing van de administratieve maatregelen, sancties en boetes die zijn vastgesteld in de wetgeving van de Unie, met name in de zin van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 2988/95 i, of in nationale wetgeving die is vastgesteld overeenkomstig een specifieke verplichting uit hoofde van de wetgeving van de Unie, doet aan deze richtlijn geen afbreuk. De lidstaten waarborgen dat strafvorderingen die zijn ingesteld op grond van nationale bepalingen tot uitvoering van deze richtlijn, geen bovenmatige gevolgen hebben voor de passende en doeltreffende toepassing van administratieve maatregelen, sancties en boetes die zijn vastgesteld in de EU- wetgeving of nationale uitvoeringsbepalingen en die niet kunnen worden gelijkgesteld aan strafvorderingen.
Titel IV: Slotbepalingen
Artikel 15 Samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Commissie
(Europees Bureau voor fraudebestrijding)
-
1.Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken, werken de lidstaten, Eurojust, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden samen bij de bestrijding van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten. Daartoe verleent de Commissie, en in voorkomend geval Eurojust, de technische en operationele bijstand die de bevoegde nationale autoriteiten nodig kunnen hebben om coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te faciliteren.
-
2.Teneinde de constatering van de feiten te vergemakkelijken en een daadwerkelijke bestrijding van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten te waarborgen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten binnen de grenzen van hun bevoegdheid gegevens uitwisselen
met de Commissie. De Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten houden in elk specifiek geval rekening met de eisen inzake geheimhouding en met de regels inzake gegevensbescherming. Onverminderd nationale wetgeving over toegang tot informatie, kan een lidstaat daartoe bij het verstrekken van informatie aan de Commissie bijzondere voorwaarden stellen aan het gebruik van die informatie door de Commissie of door een andere lidstaat waaraan die informatie kan worden doorgegeven.
2a. De Rekenkamer en de controleurs die belast zijn met het controleren van de begrotingen van de krachtens de Verdragen opgerichte instellingen, organen en instanties, alsmede van de door de instellingen beheerde en gecontroleerde begrotingen, melden aan OLAF en aan andere
bevoegde autoriteiten alle feiten waarvan zij tijdens hun taakuitoefening kennis krijgen en die zouden kunnen worden aangemerkt als strafbare feiten in de zin van de artikelen 3, 4 en 5. De lidstaten waarborgen dat de nationale controle-instanties dit ook doen.
Artikel 16 Vervanging van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de
Europese Gemeenschappen
De Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de
Europese Gemeenschappen, met inbegrip van de bijbehorende Protocollen van 27 september 1996, 29 november 1996 en 19 juni 1997, ("de Overeenkomst") wordt voor de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn, vervangen met ingang van [datum van toepassing krachtens artikel 17, lid 1, tweede alinea]. Voor de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn, gelden verwijzingen naar de Overeenkomst als verwijzingen naar deze richtlijn.
Artikel 17
Omzetting
-
1.De lidstaten dienen uiterlijk [twee jaar na de vaststelling] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Zij passen die bepalingen toe vanaf … .
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële
bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing en de
formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 18 Verslaglegging en beoordeling
-
1.Uiterlijk op [24 maanden na het verstrijken van de termijn voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan
deze richtlijn te voldoen.
-
2.Onverminderd verslagleggingsverplichtingen krachtens andere Uniewetgeving, zenden de lidstaten de Commissie jaarlijks de volgende statistieken over de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde strafbare feiten toe, voor zover deze op centraal niveau in de betrokken lidstaat
beschikbaar zijn:
-
a)het aantal keren dat er strafvervolging is ingesteld, het aantal strafprocedures die geleid hebben tot seponering, tot vrijspraak en tot veroordeling, en het aantal lopende
strafrechtelijke procedures;
-
-
b)de bij strafrechtelijke procedures teruggevorderde bedragen en de geraamde schade.
-
3.Uiterlijk op [60 maanden na het verstrijken van de termijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een
beoordeling van het effect van de nationale wetgeving tot omzetting van deze richtlijn op de preventie van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. De Commissie houdt rekening met verslagen krachtens de leden 1 en 2 van dit artikel. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
De Commissie beoordeelt ook, uiterlijk 36 maanden na het verstrijken van de termijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, aan de hand van bij de lidstaten verzamelde gegevens, of de drempel in artikel 2, lid 2, passend is voor de algemene doelstelling van versterking van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en zij brengt daarover verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad.
Artikel 19 Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 20 Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter