Correctief referendum (2000-2004)

Op 2 maart 2000 werd het voorstel voor een correctief referendum ingediend door de minister van Algemene Zaken, Wim Kok, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Bram Peper. Het voorstel werd voor de tweede lezing, op 16 september 2002 ingediend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Johan Remkes, en de minister van algemene zaken, Jan-Peter Balkenende.

Het betrof een exact kopie van het voorstel i dat was verworpen in 1999. Volgens het voorstel was het correctief wetgevingsreferendum een geschikt middel om, met behoud van het primaat van het vertegenwoordigend stelsel, de invloed van de kiezers op het beleid te vergroten. Bovendien zou het een bijdrage leveren aan de bevordering van een actief en betrokken burgerschap en het publieke debat. Het correctief referendum vereiste een wijziging in artikel 81, artikelen 89a tot en met 89g, 128a en 137, zesde lid.

Het voorstel had in de tweede lezing nooit een kans van slagen. In een brief aan de Kamer stond al vermeld dat het kabinet-Balkenende I i het voorstel niet zou verdedigen. Het werd dan ook tijdens de vergadering van 29 juni 2004 in tweede lezing verworpen in de Tweede Kamer.

1.

Het voorstel

In het voorstel zou een nieuwe paragraaf aan het slot van hoofdstuk 5 paragraaf 1 van de Grondwet zijn toegevoegd. Deze paragraaf regelde het referendum. Daarnaast zouden de artikelen 81, 128a en 137 zijn gewijzigd.

In het wetsvoorstel zou artikel 81 worden gewijzigd naar:

 

Artikel 81

De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk behoudens de mogelijkheid van een referendum met toepassing van §1A.

Na §1 van hoofdstuk 5 van de Grondwet zou een nieuwe paragraaf worden ingevoegd, luidende:

 

§1A. Referendum

Artikel 89a

  • 1. 
    Een voorstel van wet dat door de Staten-Generaal is aangenomen, wordt aan een referendum onder de in artikel 54 bedoelde kiesgerechtigden onderworpen, indien na een inleidend verzoek van ten minste veertigduizend kiesgerechtigden ten minste zeshonderdduizend kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar hebben gemaakt.
  • 2. 
    Aan het inleidend verzoek wordt geen gevolg gegeven, indien de Koning de Staten-Generaal kennis heeft gegeven van zijn besluit waarbij aan het voorstel de bekrachtiging is onthouden.

Artikel 89b

Een voorstel van wet kan niet aan een referendum worden onderworpen indien dit het koningschap, het koninklijk huis of de begroting betreft dan wel uitsluitend strekt tot uitvoering van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel 89c

De bekrachtiging van een voorstel van wet kan eerst plaatsvinden nadat over dit voorstel een referendum is gehouden of nadat is komen vast te staan dat daarover geen referendum wordt gehouden.

Artikel 89d

  • 1. 
    Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het voorstel van wet uitspreekt en deze meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, dan vervalt het voorstel van rechtswege.
  • 2. 
    Indien bij het referendum niet een meerderheid zich tegen het voorstel van wet uitspreekt, wordt het voorstel terstond bekrachtigd.

Artikel 89e

  • 1. 
    Indien de bekrachtiging van een voorstel van wet geen uitstel kan lijden, kan, mits het voorstel dit bepaalt, de bekrachtiging terstond plaatsvinden nadat de Staten-Generaal het voorstel hebben aangenomen. Het tot wet geworden voorstel kan overeenkomstig de artikelen 89a en 89b aan een referendum worden onderworpen.
  • 2. 
    Indien bij het referendum een meerderheid als bedoeld in artikel 89d, eerste lid, zich tegen de wet uitspreekt, vervalt de wet van rechtswege. De wet regelt zo nodig de gevolgen hiervan.

Artikel 89f

De artikelen 89a tot en met 89e zijn van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring van verdragen.

Artikel 89g

Alles wat verder het referendum betreft, wordt bij de wet geregeld.

Na artikel 128 van de Grondwet zou een nieuw artikel worden toegevoegd, dat luidt:

 

Artikel 128a

Een besluit dat door provinciale staten of de gemeenteraad is genomen, wordt, behoudens bij of krachtens de wet te stellen uitzonderingen, aan een beslissend referendum onder de in de artikelen 129 en 130 bedoelde kiesgerechtigden voor provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad onderworpen indien een bij wet te bepalen aantal van deze kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar maakt, een en ander volgens bij of krachtens de wet te stellen regels.

Aan artikel 137 van de Grondwet zou een nieuw lid worden toegevoegd, dat luidt:

 

Artikel 137

  • 6. 
    Een voorstel tot verandering in de Grondwet kan alleen aan een referendum worden onderworpen nadat het door de Staten-Generaal in tweede lezing is aangenomen.

Daarnaast zou er aan de Grondwet een additioneel artikel worden toegevoegd.

2.

Wetgevingsdossier(s)

3.

Historische ontwikkeling

Over referenda wordt in Nederland al decennialang gediscussieerd. Voorstanders vinden volksstemmingen een goede manier om burgers meer invloed te geven. Tegenstanders stellen dat in een representatieve democratie volksvertegenwoordigers zijn gekozen om zorgvuldige belangenafwegingen te maken. Tijdens de algehele herziening van de Grondwet, die in 1983 werd afgerond, was er tijdelijk sprake van invoering van een referendum, maar dit voorstel haalde het uiteindelijk niet. Vanaf de jaren 1990 kregen partijen die voorstander waren van invoering van een referendum meer aanhang.

Het toetreden van D66 tot de paarse kabinetten-Kok in de jaren 1990 leidde tot het grondwetsvoorstel waarmee het bindend correctief referendum in de Grondwet zou worden vastgelegd. Bij het aantreden Kabinet-Kok II was het correctief referendum opgenomen in het regeerakkoord. In februari 1996 diende het kabinet het betreffende wetsvoorstel in. Daarbij werd uitgegaan van eerdere voorstellen van een Staatscommissie-Biesheuvel uit 1985. Burgers moeten hierdoor tot drie weken na aanvaarding van een wetsvoorstel de tijd krijgen om een 'inleidend verzoek' te doen voor het houden van een referendum. Daarvoor zijn de handtekeningen van 40.000 kiesgerechtigden nodig.

In de Nacht van Wiegel in 1999 sneuvelde dat voorstel echter in de tweede lezing in de Eerste Kamer. D66 was zeer ontstemd over de verwerping, omdat de partij het referendum als een van haar 'kroonjuwelen' beschouwde. De stemming leidde dan ook tot een kabinetscrisis, waarop het kabinet in de loop van 19 mei zijn ontslag aanbood. Nadat D66 aanvankelijk weinig voelde voor een lijmpoging, werd na enige tijd toch een compromis bereikt na een geslaagde bemiddelingspoging door de vicepresident van de Raad van State, Tjeenk Willink. Dat compromis hield in dat er nog tijdens de periode van het tweede kabinet-Kok een Tijdelijke Referendumwet zou komen, waarin een consultatief correctief referendum zou worden geregeld. Het kabinet zou bovendien het Grondwetsvoorstel opnieuw (in eerste lezing) indienen.

Dit gebeurde op 2 maart 2000, waarop het voorstel werd aangenomen in de eerste lezing op 11 december 2001. In kabinet-Balkenende I was echter geem steun voor het grondwetsvoorstel. Bij het indienen van het voorstel in de tweede lezing was al bekendgemaakt dat het kabinet het voorstel niet zou verdedigen. Het kabinet stelde daarin namelijk geen voorstander te zijn van het instrument referendum. Het kabinet was van mening dat referenda berustten op de onjuiste veronderstelling dat openbaar bestuur niet meer is dan de optelsom van afzonderlijke maatregelen die naar believen kunnen worden afgewezen. Het kabinet gaf aan zich daarentegen te willen focussen op het versterken van de representatieve democratie.

4.

Meer informatie