Lijst van vragen en antwoorden over van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie (36600-VIII-171) - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Officiële titel | Lijst van vragen en antwoorden over de Staat van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie (Kamerstuk 36600-VIII-171) |
---|---|
Documentdatum | 20-06-2025 |
Publicatiedatum | 20-06-2025 |
Commissie(s) | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Externe link | origineel bericht |
>Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum
19 juni 2025
Betreft
Reactie op Commissiebrief met lijst van feitelijke vragen inzake Staat van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie (Kamerstuk 36600-VIII-171)
Kennis en Strategie
Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
www.rijksoverheid.nl
Contactpersoon
Onze referentie
52757386
Uw brief
20 mei 2025
Uw referentie
36 600 VIII
Bijlagen
1
Hierbij sturen wij u de antwoorden op de vragen van de commissie over onze brief van 16 april 2025 inzake de Staat van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Eppo Bruins
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Mariëlle Paul
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
nr. Lijst van vragen en antwoorden
Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn)
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief d.d. 16 april 2025 inzake de Staat van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie (Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 171). De daarop door de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
Voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Easton
Nr
Vraag
1
In welke mate is het gebruikelijk - en transparant - om vakantiegeld en eindejaarsuitkering op te tellen bij het bruto maandsalaris, wanneer men het salarisniveau van een beroep presenteert?
Om het inkomen tussen verschillende beroepen goed te kunnen vergelijken, is het belangrijk om breder dan alleen naar het salaris te kijken. Dit geeft een representatiever beeld van het daadwerkelijke bruto-inkomen dan het salaris omdat vaste uitkeringen en toelagen structureel onderdeel vormen van het bruto inkomen. En in andere sectoren krijgt bijvoorbeeld niet iedereen een (vaste) eindejaarsuitkering. Verder wordt bijvoorbeeld bij het modale inkomen het salaris inclusief het vakantiegeld genoemd.
De beloning, het salaris incl. vakantie-uitkering en toelagen, geeft een volledig en juist beeld van het daadwerkelijke bruto-inkomen. De gemiddelde jaarlijkse beloning (bruto-inkomen) bestaat uit alle maandsalarissen in een jaar plus alle vaste toelagen die iedere leraar krijgt, het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering. Dit wordt vervolgens teruggerekend naar maandbedragen.
Op www.rijksoverheid.nl en www.werkeninhetonderwijs.nl staat transparant de beloning, inclusief de opbouw daarvan.
2
Hoe verenigt u de “bemoedigende uitwerking” van uw inzet op het verbeteren van de kwaliteit van het funderend onderwijs, waarover u schrijft, met de constatering dat in de onderbouw van het voortgezet onderwijs de gemiddelde rekenvaardigheid in het schooljaar 2023-2024 verder is afgenomen ten opzichte van 2022-2023 en dat gegevens uit het leerlingvolgsysteem van Cito voor het voortgezet onderwijs aantonen dat leesvaardigheid in elk geval sinds 2018 afneemt?1
De woorden “bemoedigende uitwerking” hebben in de eerste plaats betrekking op de groep van 645 scholen die aan de slag zijn gegaan in 2022 met de subsidie Verbetering basisvaardigheden en ondersteuning van de onderwijscoördinatoren ontvangen. Veel van deze scholen - met namen scholen in het po - zien zelfs na een betrekkelijke korte periode van nog geen twee jaar al positieve effecten op de prestaties van hun leerlingen bij taal en rekenen-wiskunde.2 Inmiddels wordt met de subsidie 95 procent van de leerlingen in het funderend onderwijs bereikt. De enquêtes onder subsidiescholen laten zien dat dit beeld ook bij de scholen uit de volgende subsidierondes positief is. In het najaar is ook het kwantitatieve effectonderzoek dat het CPB uitvoert, afgerond en kunnen we meer zeggen over het gemeten effect van de subsidie op de prestaties van leerlingen.
3
Hoe rijmt u het dat u enerzijds stelt dat het nodig blijft de basisvaardigheden te verbeteren, maar dat u anderzijds via de Voorjaarsnota bekend maakt geen loon- en prijsbijstelling toe te passen op het Masterplan basisvaardigen?
Alle scholen krijgen vanaf 1 januari 2027 minimaal € 182 gerichte bekostiging per leerling om te werken aan de basisvaardigheden. Deze lijn komt dit kabinet na.3 Het niet uitkeren van de prijsbijstelling voor dit jaar doet daar geen afbreuk aan. De verlaging van het totaal beschikbare budget voor basisvaardigheden bedraagt structureel € 0,7 miljoen. Dit komt omdat er dit jaar ook middelen zijn toegevoegd: de loonbijstelling, middelen voor leesbevordering en een deel (onbestede) middelen voor monitoring vanuit de begroting. Voor de subsidie Verbetering basisvaardigheden en de in dat kader verleende subsidies heeft een en ander geen gevolgen. Scholen weten dus waar zij op kunnen rekenen en kunnen daarop anticiperen.
4
Hoe gaat u nu verder richting geven aan het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs, gezien alle partijen uit het onderwijsveld zich hebben teruggetrokken?
Op verzoek van uw Kamer heeft u hieromtrent op 10 juni jl. een schriftelijke reactie ontvangen, voorafgaande aan de behandeling van de voorjaarsnota.4
5
Hoe denkt u de gedragen langetermijnvisie voor het onderwijs, die blijkens de onderhavige beleidsreactie noodzakelijk is, wel te ontwikkelen in de huidige context?
Op verzoek van uw Kamer heeft u een schriftelijke reactie ontvangen op 10 juni jl., aangaande het terugtrekken van de sociale partners uit de verdere gesprekken over het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs en de consequenties daarvan.5
6
Hoeveel bekostiging per jaar krijgen praktijkscholen gemiddeld vanuit het masterplan basisvaardigheden?
Er zijn inmiddels vier tranches van de subsidie Verbetering basisvaardigheden. De eerste subsidieronde van 2022 is vorige zomer afgerond, terwijl de laatste betaling van de subsidie aan de scholen die dit jaar starten in 2026 wordt gedaan. Opgeteld over alle vier tranches hebben 115 scholen uit het praktijkonderwijs subsidie gekregen of krijgen deze nog. Het gaat daarbij in totaal om € 19 miljoen aan subsidie. Per jaar verschillen de exacte bedragen, maar gemiddeld ontvangen scholen in het praktijkonderwijs tussen 2022 en 2026 dus € 3,8 miljoen per jaar. Vanaf 1 januari 2027 krijgen alle scholen minimaal € 182 gerichte bekostiging per leerling per jaar voor de verbetering van de basisvaardigheden.
7
Hoeveel bekostiging per jaar krijgen vmbo-scholen gemiddeld vanuit het masterplan basisvaardigheden?
In de onderbouw van het vo worden leerlingen niet geregistreerd als bijvoorbeeld vmbo-leerling. De verhoudingen in leerjaar drie geven wel een indicatie: 51 procent van de leerlingen zit dan op het vmbo, 46 procent op het havo/vwo en 3 procent op het praktijkonderwijs. Voor het regulier voortgezet onderwijs (vmbo, havo en vwo) als geheel geldt het volgende: 1.237 scholen krijgen gezamenlijk ruim € 782,5 miljoen subsidie. Gemiddeld ontvangen scholen in het voortgezet onderwijs tussen 2022 en 2026 bij elkaar € 156,5 miljoen per jaar. Vanaf 1 januari 2027 krijgen alle scholen minimaal € 182 gerichte bekostiging per leerling per jaar voor de verbetering van de basisvaardigheden.
8
Hoe verhoudt de bezuiniging op de Onderwijskansenregeling, die vooral vmbo-scholen raakt, zich tot uw zin: “Vooral onder vmbo-basis- en vmbo-kaderleerlingen blijven de reken- en taalprestaties onder het verwachte niveau”?
Hoeveel middelen een school ontvangt, hangt af van de populatie van de school. Wanneer er veel risico op onderwijsachterstanden is, ontvangt een school meer middelen. Deze middelen worden ingezet voor maatregelen om onderwijsachterstanden tegen te gaan, zoals extra ondersteuning, extra onderwijstijd en kleinere klassen. Met de bezuiniging zullen deze scholen die middelen niet meer ontvangen. Het kabinet blijft wel investeren in de basisvaardigheden, ook van vmbo-leerlingen. Vanuit het masterplan basisvaardigheden wordt ingezet op het verbeteren van taal- en rekenprestaties, daarvoor ontvangen alle scholen vanaf 2027 een vast bedrag per leerling, dus ook per vmbo-leerling.
9
Als het gemiddelde bedrag per vmbo-school vanuit de Onderwijskansenregeling wordt wegstreept tegen het gemiddelde bedrag per vmbo-school vanuit het Masterplan basisvaardigheden, hoeveel blijft er dan over?
De vraag is niet precies te beantwoorden. Scholen in het voorgezet onderwijs (vo) zijn vaak gemengde scholengemeenschappen, niet beperkt tot vmbo-scholen. Wel kan een indicatie gegeven worden aan de hand van alle 470 vo-scholen die middelen ontvangen uit de onderwijskansenregeling. Met de onderwijskansenregeling worden middelen verdeeld naar vo-scholen die relatief veel leerlingen hebben met risico’s op onderwijsachterstanden. Dit zijn relatief vaak vmbo-leerlingen. In 2025 ontvangen 470 scholen voor voortgezet onderwijs voor één of meer vestigingen gemiddeld per school circa € 380 duizend aan aanvullende bekostiging vanuit de regeling onderwijskansen. Hoe zwaarder de risico’s op achterstanden binnen de populatie van een school, hoe hoger het bedrag dat een school ontvangt. Dit kan oplopen tot meer dan 10% van de totale bekostiging die een school ontvangt. Voor het verbeteren van de basisvaardigheden zullen vanaf 2027 alle scholen middelen ontvangen via gerichte bekostiging. Dit is een vast bedrag van minimaal 182 euro per leerling, dus ook voor vmbo-leerlingen. Voor de groep van 470 vo-scholen die in aanmerking komen voor de regeling onderwijskansen gaat dat gemiddeld om circa € 294 duizend euro.
10
Op welke manier werkt u, naast de inzet voor de kwaliteit van het funderend onderwijs, aan gelijkwaardige kansen voor elk kind om zich optimaal te ontwikkelen, met inachtneming dat de Inspectie van het Onderwijs constateert dat leerlingen die gelijk geschikt zijn niet altijd gelijke kansen krijgen op verschillende selectie- en schakelmomenten tijdens hun schoolloopbaan?
Optimale ontwikkelkansen voor elk kind beginnen bij steengoed onderwijs in taal en rekenen gegeven door afdoende en gekwalificeerd onderwijspersoneel. Daar focust dit kabinet dus op. Daarnaast doen we meer. Zo gaan we met structurele financiering door met de programma’s School & Omgeving, Schoolmaaltijden en Brugfunctionaris. Deze programma’s ondersteunen de meest kwetsbare kinderen om zich zo optimaal mogelijk te ontwikkelen. Tot slot hebben we in het bijzonder aandacht voor de overgangsmomenten in het onderwijs, bijvoorbeeld met de subsidieregeling Overgang van po naar vo. Deze regeling ondersteunt scholen om in coalities te werken aan het versoepelen van deze overgang.
11
Wat voor maatregelen staan u voor ogen om het probleem van hoge werkdruk onder leraren en onvoldoende zeggenschap bij onderwijsprofessionals, zoals de Staat van het Onderwijs concludeert, aan te pakken, en hoe ziet u dit in relatie tot autonomie en zeggenschap van leraren?
Het aanpakken van de werkdrukbronnen in het onderwijs en het versterken van de zeggenschap van onderwijsprofessionals is essentieel voor de aantrekkelijkheid van het beroep en de kwaliteit van het onderwijs. Daarom is onderzoek gedaan. In juni wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten. Daarnaast is conform de aankondiging in het debat met uw Kamer over de sturing van het onderwijs gestart met de voorbereiding van het wetsvoorstel Versterken Inspraak Leraren en Schoolleiders. Dit wetsvoorstel dient de inspraak van leraren en schoolleiders stevig te borgen om zo de aantrekkelijkheid en kwaliteit voor de uitoefening van het vak, en daarmee de kwaliteit van het onderwijs, te versterken. Ook draagt dit bij aan de autonomie van leraren en schoolleiders waarmee het werkplezier vergroot wordt. Voor het zomerreces informeren wij uw Kamer verder over de inzet op de beroepsgroep, de lerarentoets en andere zaken die bijdragen aan het versterken van zeggenschap en de autonomie van de onderwijsprofessional. Daarnaast zorg ik er met de actualisatie van het curriculum en concrete kerndoelen voor dat de overladenheid word teruggedrongen en scholen een duidelijke opdracht hebben.
12
Hoe verhoudt het gebrek aan vertrouwen van de gehele onderwijssector in het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs zich tot de motie van de leden Van Zanten en Rooderkerk?6
Het concept van het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs is tot stand gekomen op basis van vele gesprekken met leraren, leerlingen, ouders, schoolleiders en andere betrokkenen. Het betrekken van leraren bij de totstandkoming van beleid is hierbij ook zeker aan de orde geweest, zowel via de werkwijze met gesprekken over het conceptplan als ook als thema om stappen op te zetten in het kader van dit conceptplan. De opmerking dat dit plan geen vertrouwen heeft laat ik dan ook bij de vragensteller.
Op verzoek van uw Kamer heeft u op 10 juni jl. een schriftelijke reactie ontvangen aangaande het terugtrekken van de sociale partners uit de verdere gesprekken over het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs.7
13
Gaat u door met het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs zonder de steun van leraren, scholen en scholieren?
Zie het antwoord op vraag 12.
14
Hoeveel scholen uit sociaaleconomisch minder sterke gebieden zijn betrokken bij het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs en hoe wordt voorkomen dat scholen met een relatief hoog aandeel leerlingen uit deze kwetsbare sociaaleconomische milieus achterblijven bij deze kwaliteitsverbetering?
De afgelopen periode zijn veel gesprekken gevoerd met een breed scala aan partijen, ook scholen met een relatief hoog aandeel leerlingen uit kwetsbare milieus horen daarbij.
15
Wat is volgens u de reden dat leerlingen in het vmbo-basis en vmbo-kader structureel onder het niveau voor rekenen en taal scoren, en welke specifieke ondersteuning wordt hen op dit moment geboden?
We weten al langer dat met name voor veel vmbo-basisleerlingen het maatschappelijk niveau 2F, zoals dat nu geldt vanuit de referentiekaders, na vier jaar nog niet gehaald wordt.8 Sinds de coronaschoolsluitingen zien we een verdere daling van prestaties in het hele voortgezet onderwijs. Er is daarom de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het onderwijs. Eerst met het Nationaal Programma Onderwijs en daarna met het Masterplan basisvaardigheden. De inspanningen zijn erop gericht om leerlingen in het hele funderend onderwijs beter te laten presteren, maar ook om hen goed op te vangen in het mbo. Daarbij is er specifiek aandacht voor het vmbo en laten we onderzoek naar effectieve aanpakken voor dit onderwijstype. In het kader van de curriculumherziening worden ook de referentieniveaus geëvalueerd en de examenprogramma’s aangepast, zodat leerlingen die slagen goed voorbereid beginnen aan het vervolgonderwijs en voorbereid zijn op de toekomst. In het mbo zorgen we voor een goede ondersteuning van startende studenten die de basisvaardigheden nog onvoldoende beheersen. Mbo-instellingen krijgen hiervoor in de studiejaren 2025/2026 en 2026/2027 in totaal € 47,2 miljoen om taal- en rekenachterstanden doelgericht aan te pakken om onnodige studievertraging en uitval te voorkomen.9
16
In welke regio’s is de werkdruk onder leraren het hoogst, en hoe verhouden deze regio's zich tot gebieden met sociaaleconomische achterstanden?
Ook dit thema heeft mijn aandacht. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over onderzoek dat hieraan raakt.
17
Hoeveel middelen worden binnen het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs vrijgemaakt voor het terugdringen van de werkdruk en hoe worden deze middelen verdeeld?
Zie het antwoord op vraag 4.
18
Op welke termijn worden welke afrekenbare doelen zichtbaar van de derde Onderwijsagenda waarin de schoolbesturen, de Expertisecentra voor Onderwijszorg, de openbare lichamen van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en het ministerie van OCW doelen en prioriteiten hebben beschreven om gezamenlijk te werken aan een hogere kwaliteit van het onderwijs in Caribisch Nederland?10
In de derde Onderwijsagenda’s zijn concrete doelen vastgelegd voor de periode 2023-2027. Deze doelen zijn bedoeld om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en vormen het uitgangspunt voor gezamenlijke inspanningen van de scholen, de openbare lichamen en OCW. De Onderwijsagenda’s van Bonaire en Saba zijn in juli 2023 vastgesteld, en de Onderwijsagenda van Sint Eustatius in januari 2024. De voortgang op de prioriteiten en mijlpalen worden regelmatig met alle partijen besproken waarbij gezamenlijk wordt gekeken wat daar nog meer voor nodig is. Niet alle doelen kunnen gelijktijdig worden behaald. Sommige onderdelen zijn al afgerond. Zo zijn er coaches beschikbaar gesteld die het onderwijspersoneel ondersteunen en zijn op Sint Eustatius de meerjarige onderhoudsplannen opgeleverd. De meeste onderdelen hebben een langere doorlooptijd en vragen continue inzet van alle partijen. Wij blijven ons gezamenlijk inzetten om alle doelen uit de derde Onderwijsagenda eind 2027 te behalen.
19
Hoe zorgt u ervoor zorgen dat er zicht blijft op de leerachterstand van leerlingen in het praktijkonderwijs op het gebied van taal en rekenen, aangezien er op dit moment geen uitspraken kunnen worden gedaan worden over deze leerachterstand?
In overleg met de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) wordt gekeken hoe leerlingen uit het praktijkonderwijs kunnen deelnemen aan de peilonderzoeken taal en rekenen, zodat er ook voor leerlingen in het praktijkonderwijs uitspraken gedaan kunnen worden over de beheersing van deze vaardigheden.
20
Kunt u kwantificeren in welke mate u, met de Aanpak voortijdig schoolverlaten en de inzet van mbo-instellingen in de kwaliteitsagenda’s mbo, een verdere daling verwacht van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters?
Zoals uw Kamer heeft verzocht 11, streven wij ernaar om in 2026 het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (hierna: vsv’ers) te laten dalen tot jaarlijks maximaal 18.000 in 2026. In schooljaar 2023/2024 waren dit er 29.263. Op basis van een doorrekening van de kwaliteitsplannen van de mbo-instellingen is de verwachting dat hun gezamenlijke inzet zal leiden tot 19.300 vsv’ers in het mbo in 2027.12 Dit aantal moet nog verder omlaag. Het landelijke actieplan vsv is een belangrijke om deze daling te bereiken. In de nieuwe regionale programma’s, die voortvloeien uit het wetsvoorstel van school naar duurzaam werk, worden regio’s verplicht om een ambitieuzer doel op te nemen dan in de kwaliteitsagenda’s nu is opgenomen. Hiervoor is vanaf 2026 jaarlijks ruim € 90 miljoen beschikbaar waarmee zij aanvullende maatregelen nemen gericht op de jongeren met de hoogste kans op uitval. Uw Kamer wordt over de landelijke vsv-cijfers en de nieuwe regionale programma’s in het voorjaar van 2026 geïnformeerd.
21
Hoe beziet u de druk op passend onderwijs, die u in verband brengt met de inrichting van het stelsel, in het kader van andere factoren zoals onderwijstijd en administratieve lasten?
Er zijn nog te veel leerlingen die niet de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Daarom werken we aan de verbetering van passend onderwijs. In de brief van 24 april 2025 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op de verbeteraanpak passend onderwijs. In het kader van de verbeteraanpak werken we ook aan het terugdringen van de administratieve lasten. Bijvoorbeeld rondom de ontwikkelingsperspectieven en de procedure voor de afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring. Samen met belanghebbenden is een "Verbetertraject ontwikkelingsperspectief en toelaatbaarheidsverklaring" gestart, met o.a. als doel te komen tot een functioneel ontwikkelingsperspectief, dat zo beknopt mogelijk is, de wettelijke vereisten bevat en overbodige administratie voorkomt. Ook zijn een handreiking en trainingen voor onderwijsprofessionals onderdeel van dit traject. Rondom de toelaatbaarheidsverklaringen zetten we onder andere in op de afgifte van toelaatbaarheidsverklaringen voor langere duur en het verplicht maken van een landelijk format voor de aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring. We zien geen directe relatie tussen onderwijstijd en de druk op passend onderwijs.
22
Hoe ziet u de toegenomen vraag naar plekken in het speciaal onderwijs in het licht van de voortgang van de 25 maatregelen passend onderwijs?13
Zoals aangegeven in de recente Kamerbrief over passend onderwijs is het vooral belangrijk om te weten waar de stijging van het aantal leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs door komt.14 Daarom laten we onderzoek doen naar de oorzaken van de stijging van het aantal leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zullen we kijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
23
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de enige vo-school op Sint-Eustatius ook in 2024 wederom niet aan de basiskwaliteit voldoet?
De inspectie de beoordeelt de onderwijskwaliteit van deze school wederom als onvoldoende. Het feit dat het de enige vo-school op het eiland betreft, maakt de situatie extra kwetsbaar. Daarom is het van belang dat de school zo spoedig mogelijk de onderwijskwaliteit op orde brengt. De school ontvangt hiervoor ondersteuning vanuit de overheid.
24
Welke structurele maatregelen worden overwogen om de situatie op de vo-school op Sint-Eustatius duurzaam te verbeteren?
Het op orde brengen van de onderwijskwaliteit is de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. De school staat onder voortdurende aandacht van de inspectie. Er zijn herstelopdrachten afgegeven en bijbehorende hersteltermijnen afgesproken. Zo moet het schoolbestuur het zicht op de ontwikkeling en begeleiding van leerlingen verbeteren, en moet er voor alle leerlingen van het praktijkonderwijs een handelingsplan worden opgesteld. Uit het vervolgtoezicht moet blijken of de school de onderwijskwaliteit weer op orde heeft gebracht. In het kader van de derde onderwijsagenda hebben we middelen beschikbaar gesteld voor ondersteuning van de scholen.
25
Uit de Staat van het Onderwijs 2025 komt naar voren dat de uitval onder studenten sterk samenhangt met het inkomen van hun ouders, hoe duidt u deze cijfers?
Het klopt dat studenten van ouders met lagere inkomens vaker uitvallen of switchen. Dit geldt ook voor eerstegeneratiestudenten, mannelijke studenten en studenten met een migratieachtergrond. In het onderzoek naar de doorstroom van eerstegeneratiestudenten en vergelijkbare groepen, concludeert Dialogic dat verschillende achtergrondkenmerken tegelijk voorkomen bij een student.15 Deze zijn daarmee niet los van elkaar te zien en te destilleren tot één verklarend kenmerk als het gaat om het risico op uitval en switch. Wel is het aannemelijk dat financiële stress een effect heeft op het studiesucces (en welzijn) van studenten. Ook in het mbo is in eerdere onderzoeken16 aangetoond dat financiële problemen de kans op voortijdig schoolverlaten vergroten.
De financiële positie van studenten heeft daarom ook de bijzondere aandacht van dit kabinet. In de beleidsreactie op het onderzoek dat het Nibud heeft gedaan naar de financiële positie van studenten, is uiteengezet welke maatregelen dit kabinet neemt om studenten financieel weerbaar te maken.17 Het Nibud voert het Studentenonderzoek iedere twee jaar uit. Daarmee blijft de financiële situatie van studenten zorgvuldig gemonitord worden.
26
Hoeveel procent van de meldingen over sociale veiligheid is door instellingen afgehandeld conform de aanbevelingen van de Arbeidsinspectie?
In het rapport van de Arbeidsinspectie uit 2024 staat geen aanbeveling die specifiek betrekking heeft op de afhandeling van klachten of een percentage daarvan. Wel wordt aanbevolen om te onderzoeken “hoe de informele procedures om te melden beter kunnen aansluiten op de behoeften van medewerkers met klachten over werkdruk en ongewenst gedrag.”18 Momenteel wordt in opdracht van OCW een onderzoek uitgevoerd naar de klacht- en meldvoorzieningen op instellingen. Dit zal naar verwachting voor de zomer met een beleidsreactie naar de Tweede Kamer worden verzonden.
27
Hoeveel meldingen van stagediscriminatie, sociale onveiligheid of stagemisbruik zijn de afgelopen drie jaar geregistreerd bij mbo- en ho-instellingen, en hoe wordt deze informatie landelijk verzameld en gedeeld?
Er wordt niet landelijk geregistreerd hoe vaak studenten in het mbo, hbo en wo melding maken over stagediscriminatie, sociale onveiligheid of stagemisbruik. Studenten kunnen deze zaken melden bij een vertrouwenspersoon binnen hun instelling. Daarnaast kunnen studenten ook melding maken bij de Inspectie van het Onderwijs of de Arbeidsinspectie. Voor meldingen van discriminatie kunnen zij, naast hun eigen onderwijsinstelling, terecht bij het landelijk meldpunt Discriminatie.nl.
In het kader van sociale veiligheid werken hogescholen en universiteiten momenteel aan een op sectorniveau geaggregeerd overzicht van monitoringsresultaten. Zij zullen dit overzicht voor de zomer van 2025 beschikbaar stellen aan de minister van OCW. Daarnaast besteden instellingen, zoals omschreven in het bestuursakkoord Hoger onderwijs en Wetenschap, in hun jaarverslag expliciet en herkenbaar aandacht aan ontwikkelingen op het gebied van sociale veiligheid en inclusie. Hogescholen die een centraal meldpunt hebben in het kader van stagediscriminatie, geven aan dat er ongeveer 1 melding per maand binnenkomt, zo’n 10 meldingen per jaar. Bij sommigen zijn dat er slechts 2 of 3.
Daarnaast meet de Nationale Studentenenquête (hierna: NSE) elk jaar onder andere het gevoel van sociale (on)veiligheid onder hbo- en wo-studenten door deze te vragen of ze zich veilig voelen om zichzelf te zijn op de instelling. In 2024 (en ook de jaren daarvoor) was het percentage studenten dat aangaf zich veilig te voelen om zichzelf te zijn op de instellingen zo’n 85%.
Ook in het mbo is er geen totaaloverzicht van alle meldingen. Wel rapporteert SBB, zoals in het Stagepact is afgesproken, sinds 2024 jaarlijks over de meldingen van stagediscriminatie die bij hen zijn binnengekomen in de landelijke rapportage Meldingen Stagediscriminatie. In de rapportage is te lezen dat in 2023 bij bekostigde onderwijsinstellingen in totaal 56 meldingen van stagediscriminatie zijn geregistreerd. Via het klachtenportaal van SBB zijn daarnaast nog 42 meldingen binnengekomen. Over eerdere jaren zijn geen cijfers gepubliceerd.
28
In hoeverre is het voeren van gesprekken over pesten, discriminatie en polarisatie momenteel verankerd in de opleiding en nascholing van leraren in het po, vo en mbo, mede in het licht van de aanbeveling van leraren uit de Staat van het Onderwijs 2025 om beter toegerust te worden voor het voeren van dergelijke gesprekken?
Het bespreekbaar maken van complexe onderwerpen komt aan bod in de lerarenopleiding en bij het pedagogisch-didactisch getuigschrift. De aandacht voor dit thema wordt verder versterkt met de nu lopende herijking van de kennisbases voor lerarenopleidingen. Het bespreekbaar maken van complexe onderwerpen wordt ook aangeboden in nascholingstrajecten. Nascholing valt onder de verantwoordelijkheid van de werkgevers, zij kunnen hierop inzetten als zij dat noodzakelijk of wenselijk achten.
29
Hoe duidt u de bevinding uit de Staat van het Onderwijs 2025 dat 20 procent van de mbo-4-studenten en 32 procent van de entreestudenten aangeeft discriminatie te hebben meegemaakt tijdens hun opleiding?
Deze cijfers zijn zorgelijk. Voor mbo-studenten én personeel is een veilige leer- en werkomgeving van groot belang. Een veilige omgeving is essentieel om een sfeer te creëren waarin studenten zich kunnen ontwikkelen. Daarom wordt er op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel voor een zorgplicht voor de veiligheid voor mbo- en hbo-instellingen en universiteiten. Daarmee wordt de verantwoordelijkheid die instellingen dragen voor veiligheid wettelijk vastgelegd. Zo worden instellingen verplicht om veiligheidsbeleid te voeren en dialoog te bevorderen binnen hun instelling. Ook wordt het interne en externe toezicht versterkt. Zoals toegezegd, zal het wetsvoorstel in het najaar van 2025 in internetconsultatie gaan. Het zal dan naar verwachting in 2026 worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Waar het gaat over discriminatie bij de stage geldt dat in de erkenningsvoorwaarden om leerbedrijf te worden is opgenomen dat er sprake moet zijn van een (sociaal) veilige leerplaats. Hier hoort bij dat er geen sprake is van discriminatie. SBB neemt alle meldingen over stagediscriminatie en sociale onveiligheid in behandeling en gaat hierover in gesprek met het betreffende leerbedrijf. Dit kan leiden tot verbeterafspraken en, indien nodig, tot intrekking van de erkenning. In het Stagepact MBO is tevens afgesproken dat iedere school zorgt voor een laagdrempelig meldpunt, met ondersteuning en nazorg voor de student, indien de student stagediscriminatie meemaakt. Vrijwel alle scholen hebben inmiddels zo’n meldpunt.
30
Hoe zorgt u ervoor dat de afspraken uit het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy voor het Funderend Onderwijs breed wordt nageleefd?
Schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor de digitale veiligheid. Het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy Funderend Onderwijs dat in april 2023 is gelanceerd helpt hen daarbij. Vanuit het programma Digitaal Veilig Onderwijs is in de eerste fase vooral ingezet op de ondersteuning van schoolbesturen bij de opgave de digitale veiligheid te verhogen en toe te werken naar het streefniveau van het normenkader. Daarmee wordt het onderwijs stap voor stap een stukje veiliger. In de tweede fase van het programma richten we ook toezicht en handhaving in. Op dit moment lopen er gesprekken met o.a. de PO-Raad, VO-raad en de Inspectie van het Onderwijs over de manier waarop toezicht en handhaving t.a.v. digitale veiligheid in het funderend onderwijs worden ingericht. Daarbij wordt zowel gekeken naar de rol van RvT’s in intern toezicht, als naar de rol van de Inspectie in extern toezicht. Hierover wordt uw Kamer in het najaar van 2025 nader geïnformeerd.
31
Heeft u indicaties dat het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy voor het Funderend Onderwijs voldoende en breed wordt nageleefd in het onderwijs, en kunt u dit uitdrukken in het aantal scholen dat de normen heeft geïmplementeerd?
Uit een indicatieve nulmeting vanuit het programma Digitaal Veilig Onderwijs blijkt dat onder de 15 onderzochte schoolbesturen geen enkel bestuur op alle normen aan niveau 3 voldoet.19 Veel besturen zijn goed op weg en steeds bewuster met digitale veiligheid bezig, maar er is nog veel werk te doen. Dat blijkt ook uit onderzoek van SIVON onder 14 schoolbesturen. Daar varieert het volwassenheidsniveau van besturen tussen de 1,5 en 2,7 met een gemiddelde van 1,9 (op een schaal van 1 tot 5 en streefniveau 3).20 Om de stand in de hele sector goed inzichtelijk te maken komt er vanuit het programma een monitor waarmee vanaf 2026 periodiek het niveau van de sector gemeten gaat worden.
32
Wat voor mechanisme voor het 24/7 bijhouden van (cyber)dreigingen bedoelt u en welke voorzieningen zijn hiervoor beschikbaar?
Met een mechanisme om 24/7 dreigingen te monitoren wordt bedoeld dat de instellingen in het vervolgonderwijs beschikken over een passende Security Operations Center (SOC)-oplossing voor monitoring en passende opvolging. Veelal zijn instellingen aangesloten op de SOC-oplossing van SURF. In de brief21 die 24 april jl. naar de Kamer is verzonden over de voortgang op cyberweerbaarheid wordt hier verder in gegaan.
33
Wat is het gevolg van thuis-of-kluisbeleid voor smartphones op de sociale en digitale veiligheid op scholen?
Uit de monitor van de landelijke afspraak mobiele telefoons in de klas blijkt dat scholen op eigen wijze invulling aan de afspraak geven, bijvoorbeeld door een 'thuis-of-in-de-kluis'-beleid of door leerlingen hun telefoon vóór aanvang van de les te laten inleveren.22 Uit de monitoring blijkt ook dat de afspraak werkt en dat de afspraak leidt tot meer sociale interactie tussen leerlingen, een betere concentratie tijdens de les en een toegenomen gevoel van sociale veiligheid bij zowel leerlingen als docenten. De effecten op digitale veiligheid zijn niet onderzocht.
34
Hoeveel scholen hebben inmiddels thuis-of-kluisbeleid voor smartphones ingevoerd en hoe kunt u dit aandeel vergroten?
Uit de monitor blijkt dat ongeveer de helft van de scholen het ‘thuis of in de kluis’ principe toepast. Op de andere helft van de scholen geldt een verbod tijdens de lessen. De resultaten van de monitor en de signalen die ons bereiken, laten zien dat de afspraak de gewenste effecten heeft en dat scholen er in de praktijk goed mee uit de voeten kunnen.
35
Wat is de status van de motie van het lid Kathmann en betrekt u deze bij het uitwerken van plannen voor cyberweerbare scholen?23
Met de verkenning door Dialogic naar de kansen en knelpunten van alternatieven voor software van grote techbedrijven is invulling gegeven aan deze motie.24 Inmiddels is een vervolgonderzoek gestart naar de voorwaarden voor een mogelijke overstap naar een alternatief.
Tegelijkertijd worden in het funderend onderwijs relevante stappen genomen. Het programma Edu-v werkt bijvoorbeeld aan een keurmerk voor digitale producten. Daarnaast is SIVON, de ICT-inkooporganisatie voor het FO, dit jaar gestart met een pilot voor een Open Source Program Office (OSPO). Het OSPO zal het doel hebben om overzicht aan te brengen in de bestaande open source toepassingen die relevant zijn voor het onderwijs.
Voor wat betreft cyberveiligheid, moeten schoolbesturen passende maatregelen nemen om hun informatiebeveiliging en privacy op orde te hebben. Het programma Digitaal Veilig Onderwijs ondersteunt hen hierbij. Zo zijn er binnen DVO DPIA’s25 uitgevoerd op onderwijssoftware, is er een normenkader voor informatiebeveiliging en privacy ontwikkeld en is het school-CERT26 ter ondersteuning bij hacks en digitale dreigingen gestart.
36
Hoeveel meldingen van sociale onveiligheid zijn sinds mei 2024 binnengekomen bij hogescholen en universiteiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 27 hebben onderwijsinstellingen vele voorzieningen ingericht voor hun medewerkers en studenten om zich te melden als er zich iets heeft voorgedaan of als zij iets willen bespreken in het kader van sociale veiligheid. De meldingen worden echter niet centraal verzameld.
37
Wat is volgens u de reden achter het ontbreken van een duidelijke definitie van stagediscriminatie, sociale onveiligheid en stagemisbruik in het vo?
Omdat het bieden van een veilige werkplek een verantwoordelijkheid van de stagebedrijven is, en stages in het voortgezet onderwijs maar een heel beperkt deel van het curriculum uitmaken in vergelijking met het mbo, worden er vanuit het voortgezet onderwijs hier geen definities voor gegeven of cijfers over bijgehouden. Het is natuurlijk onacceptabel als er bij stages sprake is van discriminatie, onveiligheid of misbruik. Het gaat om kinderen in een afhankelijke positie, dus die moeten vrij en veilig kunnen leren en werken. Werkgevers, namelijk de stagebedrijven van een leerling, zijn verantwoordelijk voor de veiligheid op de werkplek. Zij moeten er dus ook voor zorgen dat leerlingen uit het voortgezet onderwijs die stage lopen dat veilig kunnen doen. Voor deze stageplekken gelden verschillende eisen. Denk bijvoorbeeld aan dat het stagebedrijf erkend moet zijn door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB), dat de stagebegeleider een opleiding gevolgd heeft, dat er een door school, het stagebedrijf, ouders en leerling getekende stageovereenkomst is.
Scholen moeten daarnaast jaarlijks verplicht de veiligheidsbeleving van leerlingen monitoren. De informatie die deze monitor oplevert kunnen scholen gebruiken om hun veiligheidsbeleid te verbeteren. Dat kan dus ook betrekking hebben op signalen over onveiligheid of discriminatie tijdens stages.
38
Bent u voornemens om alsnog tot een heldere en uniforme definitie van stagediscriminatie, sociale onveiligheid en stagemisbruik te komen, zodat onderwijsinstellingen, leerbedrijven en de Inspectie op basis van dezelfde begrippen beleid kunnen voeren en toezicht kunnen houden? Zo ja, binnen welke termijn?
Het is aan de door Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (hierna: SBB) erkende stagebedrijven om voor een veilige werkomgeving te zorgen. Het kabinet vindt het belangrijk dat SBB en andere betrokken partijen werken aan de genoemde thema’s. Overigens kan een erkenning ook nu al worden ingetrokken als niet aan de voorwaarden voor erkenning wordt voldaan.
39
Wat is volgens u de reden dat gevallen van stagediscriminatie in het vo niet actief worden bijgehouden?
Stage in het voortgezet onderwijs is, in tegenstelling tot het mbo, op slechts een aantal plekken verplicht onderdeel van het curriculum. Daarnaast is het bieden van een veilige werkplek de verantwoordelijkheid van de door SBB erkende stagebedrijven. Scholen moeten jaarlijks verplicht de veiligheidsbeleving van leerlingen monitoren. De informatie die deze monitor oplevert kunnen scholen gebruiken om hun veiligheidsbeleid te verbeteren. Dat kan dus ook betrekking hebben op signalen over stagediscriminatie. Omdat veiligheid in dit geval een verantwoordelijkheid is van de stagebedrijven, is het niet aan ons ministerie om hier cijfers over bij te houden.
40
Bent u bereid om structurele registratie van dergelijke meldingen verplicht te stellen voor instellingen in het vo? Zo ja, binnen welke termijn?
Nee.
41
In hoeverre zijn onderwijsinstellingen verplicht om stageplekken vooraf te screenen op sociale veiligheid en het voorkomen van discriminatie?
Bij het vooraf screenen van stageplekken op sociale veiligheid bestaan er verschillen tussen het mbo en het hbo/wo. In het algemeen is het vooraf screenen van stageplekken op sociale veiligheid en voorkomen van discriminatie geen aparte verplichting voor onderwijsinstellingen. Het is in de eerste plaats aan stagebedrijven of -organisaties om ervoor te zorgen dat discriminatie niet op de werkvloer plaatsvindt en te zorgen voor een sociaal veilige werkomgeving. Dit vloeit voort uit de zorgplicht voor het voorkomen van psychosociale arbeidsbelasting vanuit de Arbowet. Het is aan de arbeidsinspectie om hierop toe te zien en in te grijpen als signalen hier aanleiding toe geven.
Tegelijkertijd hebben onderwijsinstellingen ook een verantwoordelijkheid richting hun studenten, zeker als de stage een formeel onderdeel is van het curriculum, zoals in de meeste gevallen in het mbo. In het mbo kan daarom alleen stage gelopen worden bij een erkend leerbedrijf. In de erkenningsvoorwaarden is opgenomen dat leerbedrijven verplicht zijn om een goede leerplaats te bieden in (sociaal) veilige omstandigheden. Dat er geen sprake is van stagediscriminatie staat benoemd als uitwerking van een (sociaal) veilige leerplaats. SBB is verantwoordelijk voor de erkenning van leerbedrijven en deze screening vindt in het mbo dus plaats door SBB.
Tot slot hebben onderwijsinstellingen in het hbo/wo hebben een directe relatie met het werkveld/ afnemend beroepenveld en vaak langjarig en goed contact, waar ze studenten aan koppelen voor hun stage. Studenten worden bij de stages begeleid vanuit de opleiding door een stagedocent, die tijdens de stage contact onderhoudt met de student. De meeste hbo- en wo-opleidingen hanteren daarnaast stageovereenkomsten, waarin zij eisen aan het werkveld stellen die een goede stage waarborgen. Deze overeenkomsten zijn niet wettelijk verplicht, maar worden door onderwijsbonden wel geadviseerd te gebruiken om bijvoorbeeld discriminatie tegen te gaan.
42
Op welke manier wordt studenten met een kwetsbare positie, zoals studenten met een migratieachtergrond, beperking of lage sociaaleconomische status, actief ondersteuning geboden bij het melden van onveilige of discriminerende situaties tijdens stages?
In het Stagepact mbo 2023-2027 is afgesproken dat meldpunten laagdrempelig en toegankelijk moeten zijn. Studenten worden tijdens de voorbereiding van de BPV geïnformeerd over hun rechten bij onveilige of discriminerende situaties en krijgen hierbij begeleiding van stagebegeleiders op school. Leerbedrijven hebben ook de verantwoordelijkheid om goede begeleiding en een sociaal veilige leeromgeving te bieden. Deze vereisten zijn vastgelegd in het erkenningsreglement van SBB.
In het Manifest tegen stagediscriminatie in het hbo en wo (2022-2026)27 is afgesproken dat er vanuit de onderwijsinstellingen aan studenten een adequate borging wordt geboden ten aanzien van het zoeken, vinden en behouden van een stageplek in de context van gelijke kansen. Daarbij is afgesproken dat onderwijsinstellingen zorgen voor een laagdrempelige en toegankelijke procedure voor het melden en bespreekbaar maken van stagediscriminatie. In het kader van professionalisering, leren stagedocenten ook hoe ze voorafgaand en tijdens de stage kunnen zorgen dat studenten bij hen meldingen maken van racisme, discriminatie of uitsluiting. Daarnaast worden er vanuit de meeste onderwijsinstellingen eisen gesteld aan stagebiedende organisaties wat betreft de inhoud van de stage en de begeleiding van studenten. Deze eisen worden door de opleidingen gemonitord.
43
Hoe wordt geborgd dat opleidingen niet uitsluitend afhankelijk zijn van studentmeldingen om zicht te houden op sociale veiligheid, gezien de erkende hoge meldingsdrempel onder studenten?
Er zijn verschillende manieren waarop instellingen zicht kunnen houden op de sociale veiligheid. Instellingen kunnen in algemene zin de (ervaren) sociale veiligheid monitoren, via bijvoorbeeld de JOB monitor voor het mbo, en voor hbo- en wo-instellingen via de Nationale Studenten Enquête. Waar nodig kan een instellingsbestuur hierop acteren vanuit de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving. Daarnaast werken hogescholen en universiteiten momenteel aan een overzicht van monitoringsresultaten sociale veiligheid geaggregeerd op sectorniveau op basis van verschillende bestaande monitors en enquêtes. Zij zullen dit voor de zomer van 2025 beschikbaar stellen aan de minister van OCW. Als onderdeel van de integrale aanpak sociale veiligheid werkt het kabinet aan het verbeteren van de voorzieningen voor klachten en meldingen door studenten en medewerkers. In opdracht van OCW wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de klacht- en meldvoorzieningen. Dit zal waarschijnlijk voor de zomer met een beleidsreactie naar de Tweede Kamer worden gezonden. Conform de cao-universiteiten wordt tevens gewerkt aan een meldpunt sociale veiligheid per universiteit. Ook werk ik aan een wetsvoorstel voor een zorgplicht sociale veiligheid voor het gehele vervolgonderwijs en onderzoek. Dit is gericht op onder meer de verplichting tot cyclisch beleid, inclusief monitoring en evaluatie, het bevorderen van de interne dialoog binnen instellingen en versterking van het interne en externe toezicht. Naar verwachting gaat dit wetsvoorstel in het najaar van 2025 in internetconsultatie.
44
Wordt overwogen om stagediscriminatie en sociale onveiligheid bij stages expliciet op te nemen in de kwaliteitscriteria voor leerbedrijven en in het toezichtskader van de Inspectie?
In het erkenningsreglement van SBB staat dat leerbedrijven verplicht zijn om een goede leerplaats te bieden in (sociaal) veilige omstandigheden. Dat er geen sprake is van stagediscriminatie staat benoemd als uitwerking van een (sociaal) veilige leerplaats. Daarmee is dit al een belangrijk onderdeel van de erkenning. SBB neemt alle meldingen over stagediscriminatie en sociale onveiligheid in behandeling en gaat hierover in gesprek met het betreffende leerbedrijf. Dit kan leiden tot verbeterafspraken en, indien nodig, tot intrekking van de erkenning.
De inspectie gaat niet over de kwaliteitscriteria voor leerbedrijven, die verantwoordelijkheid ligt bij SBB. De ontwikkeling van het kader is in een te pril stadium om uitspraken te doen of wordt overwogen om stagediscriminatie en sociale onveiligheid bij stages expliciet op te nemen.
45
Bestaan er momenteel richtlijnen voor studievoorlichting aan aankomende studenten in het hbo en wo?
Het is aan instellingen om studenten goed voor te lichten over de inhoud van de opleiding, zodat aankomend studenten een goede keuze kunnen maken. Hier zijn geen richtlijnen voor. Wel hebben studenten, wanneer zij zich uiterlijk voor 1 mei inschrijven voor hun studie, recht op een studiekeuzecheck. Hiermee kunnen studenten nagaan of de gekozen opleiding echt passend is of dat een andere studie wellicht beter past. Het Landelijk Centrum Studiekeuze (hierna: LCSK) is daarnaast vanuit het Ministerie van OCW belast met de wettelijke taak om objectieve, betrouwbare en vergelijkbare studiekeuze-informatie te verzamelen en (kosteloos) te verspreiden. Dit doet het LCSK onder andere via de website studiekeuze123.nl, het verspreiden van voorlichtingsmateriaal onder decanen op middelbare scholen en middels aparte campagnes.
46
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vóór 1 februari uitschrijft vanwege een eventueel negatief bsa28?
Het aantal studenten dat zich voor 1 februari uitschreef uit het hbo of wo betrof in het studiejaar 2023-2024 18.639 studenten. Welke studenten een (voorlopig) negatief bsa ontvangen wordt niet landelijk geregistreerd en kan daarom niet gekoppeld worden aan landelijke cijfers over uitval en switch. Het is daarom niet bekend waarom deze studenten zich (in deze periode) uitschreven.
Via de Startmonitor wordt wel steekproefsgewijs gevraagd aan eerstejaarsstudenten of zij eerder zijn uitgevallen (ongeacht wanneer dit is gebeurd) en wat de reden hiervoor was. Hier wordt over gerapporteerd via het Trendrapport.29 In het studiejaar 2022-2023 gaf 14 procent van de studenten in het wo die eerder uitvielen en wisselden van studie aan dat een negatief bsa hier aan ten grondslag lag. In het hbo betrof dit 3 procent van de studenten die eerder uitvielen en wisselden van studie.30
47
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vanwege een eventueel negatief bsa uitschrijft na 1 februari maar voor 1 maart?
Het aantal studenten dat zich na 1 februari en voor 1 maart uitschreef uit het hbo of wo betrof in het studiejaar 2023-2024 1.859 studenten. Zoals ook in het vorige antwoord aangegeven is niet bekend waarom deze studenten zich (in deze periode) uitschreven.
48
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vanwege een eventueel negatief bsa uitschrijft na 1 maart?
Het aantal studenten dat zich na 1 maart uitschreef uit het hbo en wo betrof in het studiejaar 2023-2024 24.193 studenten. Dit is exclusief de studenten die zich niet actief uitschrijven, maar zich niet opnieuw inschrijven voor het volgende collegejaar. Zij worden aan het einde van het collegejaar automatisch uitgeschreven. Het is niet bekend waarom deze studenten zich uitschreven
49
Hoe groot is in Nederland de onderwijsvrijheid in termen van gelijke bekostiging voor en vrijheid om de religieuze denkbeelden over te dragen op de scholieren, in vergelijking met omliggende landen in de Europese Unie?
De grootte van de onderwijsvrijheid in termen van gelijke bekostiging voor en vrijheid om religieuze denkbeelden over te dragen op scholieren verschilt per land. In de meeste omliggende landen ondersteunt het principe van onderwijsvrijheid de stichting van scholen die religieuze denkbeelden overbrengen op scholieren.
Bijvoorbeeld in België staat de vrijheid van onderwijs, net als in Nederland, ook centraal. Volgens het oriëntatierecht mogen scholen gesticht worden op basis van religie en deze privéscholen worden net als openbare scholen gesubsidieerd.31 In Duitsland wordt de oprichting van (religieuze) privéscholen beschermd door de grondwet.32 De scholen ontvangen subsidies vanuit de deelstaten voor operationele kosten mits ze door de overheid zijn erkend als gelijkwaardig aan het openbare onderwijs.33 Ook in Denemarken ontvangen scholen subsidie ongeacht de ideologische, religieuze, politieke, of ethische beginselen die ten grondslag liggen aan de oprichting van de school.34 In Luxemburg ontvangen (religieuze) privéscholen subsidie van de overheid, ongeacht of ze het nationale curriculum toepassen.
Het Franse beleid wijkt af van het beleid in de bovengenoemde landen. Het Franse schoolsysteem is gebaseerd op het principe van secularisme. Uit respect voor de overtuigingen van leerlingen en hun ouders mag er in het land geen godsdienstonderwijs in het lesprogramma worden geboden. Gesubsidieerde onderwijsinstellingen mogen dus geen religieus onderwijs in het curriculum bieden.35 Daarnaast is bekeringsdrang verboden en mag personeel geen uiting geven aan eventuele eigen geloofsovertuigingen, ook niet in bijvoorbeeld sieraden of kleding.
50
Waarom denkt de Inspectie dat een optimistische toon helpt als 65 procent van de vmbo-b/k leerlingen voor lezen en schrijven onder het minimumniveau van de basisschool zit?
De inspectie vraagt op meerdere plekken in het rapport nadrukkelijk aandacht voor de noodzaak om het lees- (en schrijf-)onderwijs te verbeteren. Specifiek besteedt de inspectie aandacht aan leerlingen die onderwijs volgen op een vmbo-b/k afdeling, omdat hier het grootste risico bestaat voor latere laaggeletterdheid. De inspectie is in de Staat van het Onderwijs helder over de feiten. Zij vindt het onveranderd belangrijk om problemen in het onderwijs te benoemen en agenderen. In de Staat van het Onderwijs komt naast de controlerende ook de stimulerende rol van de inspectie tot uiting. De inspectie gaat ervan uit dat zij juist ook in haar stimulerende rol en bijvoorbeeld met het doen van aanbevelingen kan bijdragen aan beter onderwijs.
51
Hoe verklaart u dat bij de steekproefonderzoeken in het funderend onderwijs de meeste herstelopdrachten werden gegeven voor het burgerschapsonderwijs, dat op veel scholen niet doelgericht, niet samenhangend en niet herkenbaar is, maar dit burgerschapsonderwijs ook niet altijd is afgestemd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie?
De inspectie heeft geen onderzoek naar de verklaring voor deze bevindingen gedaan. In het algemeen gesproken ziet de inspectie dat scholen aangeven dat ze het niet altijd gemakkelijk te vinden de relatief recente wettelijke burgerschapsopdracht (per augustus 2021) vorm te geven en ook dat de expertise die daarvoor nodig is op plekken nog ontbreekt. Het vraagt facilitering, prioritering en leiderschap van bestuur en schoolleiding. De inspectie constateert dat scholen daarbij behoefte hebben aan ondersteuning. De nieuwe kerndoelen voor burgerschap geven een meer concrete invulling van wat leerlingen op dat terrein moeten kennen en kunnen. Dit geeft houvast en focus. Waar verduidelijking van wettelijke eisen zinvol is, zet ik daarop in met aanvullende communicatie en ondersteuning van scholen, zoals door activiteiten van het Expertisepunt Burgerschap.
52
Kunt u de herstelopdrachten voor het burgerschapsonderwijs uitsplitsen naar richting (openbaar, reformatorisch, islamitisch enz.)?
Het beeld dat de inspectie rapporteert over de herstelopdrachten voor burgerschapsonderwijs is gebaseerd op inspectieonderzoek op steekproeven van scholen. Deze steekproeven zijn erop gericht een landelijk beeld te kunnen schetsen. Ze zijn niet zodanig opgezet dat betrouwbare uitspraken over deelgroepen, zoals scholen van een specifieke denominatie, mogelijk zijn.
53
Waar en wanneer is de beslissing gevallen om tekortkomingen in het burgerschapsonderwijs niet in het eindoordeel van de Inspectie mee te laten tellen, maar slechts te laten leiden tot een herstelopdracht?
Aanvankelijk was het thema burgerschap onderdeel van de standaard onderwijsaanbod (OP1). Op het moment dat de herziene wettelijke opdracht van toepassing werd (2021), was in eerste instantie sprake van stimulerend toezicht, vanwege de tijd die scholen doorgaans wordt gegeven voor implementatie van herziene of nieuwe wettelijke eisen. Per augustus 2023 kreeg het onderzoekskader van de inspectie uitbreiding met de (nieuwe) standaard OP0 (basisvaardigheden), waarvan ook burgerschap onderdeel is. Met deze standaard toetst de inspectie het aanbod voor Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap in het po, vo en mbo. De nieuwe standaard wordt door de inspectie gefaseerd ingevoerd, waarbij er in eerste instantie geen sprake is geweest van oordelen op de standaard. Hiertoe is besloten om scholen extra tijd te geven om op dit punt de nodige stappen te maken; de inspectie achtte oordelen op de standaard OP0 nog niet effectief. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 28 juni 2024, waarbij de onderzoekskaders 2024 werden aangeboden.36 In de voortgangsbrief toezicht van 20 december 2024 is uw Kamer geïnformeerd dat de inspectie vanaf 1 augustus 2025 de standaard basisvaardigheden (OP0) zal meewegen in het eindoordeel op school- of afdelingsniveau.37
54
Kunt u precies uiteenzetten hoe het zit met de representativiteit van de gedane steekproeven door de Inspectie, gegeven eerdere stellige persberichten van de Inspectie waar geen enkel woord gewijd is aan (het gebrek aan) representativiteit?
De steekproeven geven een goede dwarsdoorsnede van het scholenveld. Het voorbehoud dat de inspectie in de Staat van het Onderwijs maakt, gaat over een ander statistisch kenmerk, namelijk de zogeheten ‘betrouwbaarheid’. Omdat de steekproeven pas volgend jaar (po) of over 3 jaar (overige deelsectoren) omvangrijk genoeg zijn om definitieve uitspraken te doen (dat wil zeggen: met een hoge mate van betrouwbaarheid) benoemt de inspectie de uitkomsten in de Staat van het Onderwijs als ‘indicatief’. Dit deed de inspectie ook al in de Staat van het Onderwijs 2024.
55
Hoeveel herstelopdrachten zijn er gegeven voor onvoldoende burgerschapsonderwijs?
In onderstaande tabel staat het aantal herstelopdrachten voor burgerschap per sector (primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs) in het schooljaar 2023-2024.
po
(v)so
Vo
Aantal onderzochte scholen/afdelingen
260
92
306
Aantal scholen dat 1 of meer herstelopdrachten kreeg
147
51
190
% scholen dat 1 of meer herstelopdrachten kreeg
56,5
55,4
62,1
56
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van onvoldoende beoordelingen binnen het mbo?
De belangrijkste oorzaak van het oordeel onvoldoende in het mbo zijn onvoldoende onderwijsresultaten. De standaard Studiesucces in het onderzoekskader van de inspectie is een zogenoemde kernstandaard. Als de inspectie een kernstandaard als onvoldoende beoordeelt, betekent dit dat het eindoordeel voor de opleiding ook direct onvoldoende is. 45 procent van de opleidingen waar de standaard Studiesucces beoordeeld kon worden, kreeg het oordeel onvoldoende op deze standaard. Voor bekostigd mbo niveau 2, 3 en 4 is de definitie en uitwerking van Studiesucces geregeld in het Uitvoeringsbesluit WEB en in de Regeling studiesucces mbo.
57
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat er in de Staat van het Onderwijs 2025 wel sprake is van het eufemisme ‘ongediplomeerde uitstroom’, maar nergens van de term ‘voortijdig schoolverlaters’?
Bij voortijdig schoolverlaten gaat het om onderwijsverlaters zonder startkwalificatie die niet binnen een jaar ergens anders in het onderwijs zijn ingeschreven. Bij ongediplomeerde uitstroom, het gegeven dat de inspectie betrekt in haar oordeel op de standaard Studiesucces, gaat het om studenten die gestart zijn met een mbo-opleiding bij een instelling, maar die opleiding niet bij de instelling met een diploma hebben afgerond. Het gaat dus om verschillende groepen. Van een eufemisme is bij ‘ongediplomeerde uitstroom’ geen sprake.
58
Hoe verklaart u dat bij het reguliere onderzoek jarenlang slechts zo’n twee procent van de onderwijsinstellingen het oordeel onvoldoende of zeer zwak kreeg, maar bij een aselect steekproefonderzoek van de Inspectie in het schooljaar 2023-2024 van de 260 scholen in het primair onderwijs 36 scholen het oordeel onvoldoende en 7 het oordeel zeer zwak kregen (=17 procent onvoldoende of zeer zwak)?
De inspectie werkt risicogericht. Ze voert jaarlijks een risico- en prestatieanalyse uit bij alle scholen en besturen en doet vervolgens risicogericht onderzoek bij de scholen waar dat het meest nodig is. Dit leidde tot het percentage van circa 2% van alle scholen die het oordeel Onvoldoende of Zeer zwak kregen. De inspectie heeft niet de capaciteit om alle scholen met een verhoogd risico te onderzoeken. Wel legt de inspectie contact met de besturen van deze scholen, zodat deze besturen op het verhoogde risico kunnen acteren. Naast risicogericht onderzoek doet de inspectie steekproefsgewijs kwaliteitsonderzoek bij scholen. Deze onderzoeken dienen ertoe het aantal schoolbezoeken te verhogen, een landelijk beeld te creëren en de uitkomsten te benutten voor verdere verbetering van de prestatie- en risico monitor.
59
Wat betekent de constatering van de Inspectie dat de kwaliteit op twee van de vijf scholen verbonden aan Justitiële Jeugdinrichtingen tekortschiet voor de uitvoering van de motie van het lid Westerveld?38
Deze constatering van de inspectie laat zien dat er verbeteringen nodig zijn bij deze scholen. De inspectie heeft herstelopdrachten gegeven aan deze twee scholen en doen op basis daarvan opnieuw onderzoek. Ook de Onderwijsraad roept met het advies “Onderwijs in Justitiële Jeugdinrichtingen” op om het onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen (hierna: JJI’s) beter tot zijn recht te laten komen. De beleidsreactie op dit advies vanuit OCW en JenV wordt nog voor de zomer naar uw Kamer verstuurd.
60
Hoeveel volwassenen worden bereikt met trajecten binnen de volwasseneneducatie en hoe verhoudt zich dit tot het geschatte aantal laaggeletterden?
Uit PIAAC-onderzoek (2024) blijkt dat in Nederland 3 miljoen volwassenen tussen de 16 en 75 jaar beperkte basisvaardigheden (taal-, reken- en digitale vaardigheden) hebben. De trajecten binnen de volwasseneducatie zijn gericht op het versterken van deze vaardigheden. Gemeenten hebben hier een regierol in en daarmee ook beleids- en bestedingsvrijheid. Dat maakt dat de Rijksoverheid de exacte hoeveelheid bereikte volwassenen niet bijhoudt. Daarnaast is het ingewikkeld door regionale verschillen en de ruimte voor laagdrempelig en flexibel cursusaanbod. Het CBS publiceert jaarlijks het Landelijk Beeld Volwasseneneducatie om inzicht te geven in de deelname aan cursussen. Vorig jaar zijn er ongeveer 65.000 (non)-formele cursussen gevolgd. Deze aantallen geven geen compleet beeld van de brede aanpak op basisvaardigheden, maar slechts de trajecten die met WEB-middelen bekostigd worden. Er zijn veel meer financieringsstromen die ook gebruikt kunnen worden om basisvaardigheden te verbeteren, zoals gemeentelijke financiering van bibliotheken en middelen van provincies. Het daadwerkelijke aantal gevolgde cursussen en daarmee het bereik ligt dus naar verwachting hoger.
61
Hoeveel besturen voldoen niet aan de wettelijke eisen van kwaliteitszorg en wat waren de redenen dat deze niet voldeden aan de wettelijke eisen van kwaliteitszorg?
119 van de 460 onderzochte besturen in het funderend onderwijs voldeden in de schooljaren 2021/2022-2022/2023-2023/2024 niet aan alle wettelijke vereisten met betrekking tot de kwaliteitszorg. In het mbo waren dat er 14 van de 80. Concrete (toetsbare) doelen ontbraken, plannen werden niet (volledig) uitgevoerd, of beleid werd niet (aantoonbaar) geëvalueerd. Hierdoor kon het bestuur het stelsel van kwaliteitszorg niet (goed) uitvoeren, waardoor de wettelijke zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs niet werd nageleefd.
62
Hoe kwantificeert u digitale weerbaarheid in het onderwijs: wanneer zijn docenten, scholen en leerlingen wat u betreft ‘weerbaar’?
Het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy Funderend Onderwijs is de operationalisering van digitale veiligheid en weerbaarheid in het funderend onderwijs. Door toe te werken naar niveau 3 van alle normen in het normenkader besteden scholen aandacht aan alle relevante aspecten van digitale veiligheid, waaronder techniek, organisatie en kennis bij medewerkers.
63
Welke activiteiten zijn bewezen effectief in het vergroten van de digitale weerbaarheid en wat doet u om deze activiteiten te stimuleren?
Digitale weerbaarheid vergt een brede aanpak met aandacht voor veilige systemen, duidelijke verantwoordlijkheden binnen organisaties en het gedrag van individuele medewerkers. Vanuit het programma Digitaal Veilig Onderwijs wordt een breed scala aan activiteiten uitgevoerd waarmee deze verschillende aspecten van digitale veiligheid worden belicht. Het programma kijkt daarbij ook nadrukkelijk naar wat werkt in andere sectoren, bijvoorbeeld bij gemeentes en in de zorg.
64
Op hoeveel scholen worden leerlingen actief gewezen op veilige meldmogelijkheden voor online misbruik, zoals de hulplijnen van Offlimits?
Elke school heeft een zorgplicht voor de sociale veiligheid en moet daar beleid op maken. Met het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs wordt nader inkleuring gegeven aan de zorgplicht voor een veilige schoolomgeving. Dit wetsvoorstel wordt voor de zomer aan uw Kamer aangeboden. Het wetsvoorstel verplicht scholen onder andere tot het aanstellen van een interne én een externe vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersonen krijgen tot taak om leerlingen te begeleiden en waar nodig door te verwijzen naar een professionele hulpverlenende instantie. Wanneer het bevoegd gezag de vertrouwenspersonen niet adequaat in staat stelt om hun taak uit te voeren, kan de inspectie daar toezicht op houden. Daarnaast is al geruime tijd de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl in de lucht, waar leerlingen, ouders en onderwijspersoneel kunnen vinden waar ze terecht kunnen met hun vragen en ervaringen en waar ze die kunnen melden
65
Op hoeveel scholen worden lessen over digitale weerbaarheid gegeven, bijvoorbeeld het lesprogramma van HackShield, en wat kunt u doen om het aandeel van gegeven lessen te vergroten?
OCW heeft geen inzicht in de manier waarop scholen invulling geven aan digitale weerbaarheid in het onderwijs. OCW stelt kerndoelen vast, die aangeven wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Het is aan lerarenteams en de schoolleider om naar eigen inzicht lesmaterialen te kiezen en te gebruiken die passen bij de context van de school en hun leerlingen. In de nieuwe conceptkerndoelen is digitale geletterdheid opgenomen. In de kerndoelen digitale geletterdheid wordt aandacht besteed aan digitale weerbaarheid aan de hand van veiligheid, privacy, mediawijsheid en de digitale samenleving.
66
Wat zijn uw antwoorden op de volgende vragen die aan het onderwijs worden voorgelegd: “Welke kansen biedt [AI-]technologie en hoe kunnen we zicht krijgen op risico's en deze beperken?”
Om de inzet en ontwikkeling van AI verantwoord te laten plaatsvinden bestaat het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI). In dit lab werken onderzoekers, scholen en bedrijven samen om AI-toepassingen te maken die de kwaliteit van het onderwijs verbeteren. Deze toepassingen kunnen het onderwijs motiverender maken en tijdswinst voor docenten opleveren. Zo worden onder meer een AI-tool ontwikkeld die leerlingen helpt bij technisch lezen en toepassingen die het automatisch nakijken van open vragen ondersteunt met AI.
Maar er zijn ook risico’s. De kwaliteit van pedagogische relaties tussen leerling en leraar kan afnemen; leraren kunnen minder regie over het leerproces ervaren. Daarom is er voor scholen ondersteuning beschikbaar, zoals de gratis AI-cursus voor leraren en de handreiking AI voor scholen van Kennisnet.39 OCW verkent met de onderwijssector hoe de maatregelen uit de Europese AI-verordening vertaald kunnen worden naar het onderwijs. En SIVON, de ICT-coöperatie van het funderend onderwijs, brengt in kaart welke AI-toepassingen een risico kunnen vormen bij gebruik in het onderwijs.
67
Doet het grootschalige gebruik van AI in de klas de strategische afhankelijkheid van slechts enkele (niet-Europese) techleveranciers toenemen?
Het is aannemelijk dat het toenemende gebruik van AI in het onderwijs de afhankelijkheid van enkele (niet-Europese) techleveranciers doet toenemen omdat deze leveranciers de belangrijkste AI-platforms leveren. SURF, de ICT-coöperatie voor het onderwijs en de wetenschap, is bezig met het ontwikkelen van een AI-fabriek, in samenwerking met de Nederlandse overheid en de Europese Commissie. Ook werkt SURF aan GPT-NL, een AI-taalmodel gestoeld op de Nederlandse taal en cultuur.
68
Hoe groot is de invloed van digitale apparaten, zoals een laptop of een telefoon, op de financiële stress van huishoudens met kinderen die naar school gaan?
De invloed van digitale apparaten op de financiële stress van huishoudens met schoolgaande kinderen verschilt sterk en is onder meer afhankelijk van factoren zoals inkomen, aantal kinderen, financiële vaardigheden en de (bekendheid met) beschikbare regelingen. We hebben geen inzicht in de omvang van deze invloed. Uit onderzoek naar bestaande regelingen voor devices blijkt dat er mensen buiten deze regelingen kunnen vallen, zoals werkenden met geldzorgen of gezinnen met meerdere kinderen die financieel kwetsbaar zijn.40 In 2025 wordt gericht op deze groep eenmalig €5 miljoen beschikbaar gesteld via Leergeld Nederland. Daarmee worden op korte termijn ongeveer 9.000 leerlingen geholpen. Een deel van de middelen wordt daarnaast ingezet om de bestaande regelingen beter onder de aandacht te brengen bij de betreffende doelgroep.
69
Wat is de reden dat in alle sectoren, behalve het mbo, de kosten harder stegen dan de opbrengsten?
In 2023 zijn de uitgaven van onderwijsinstellingen harder gestegen dan de opbrengsten, behalve in het mbo. De hogere stijging van uitgaven kan mogelijk deels verklaard worden door de cao-afspraken met de verschillende onderwijssectoren voor 2023.
Daarnaast zijn er verschillende mogelijke redenen dat voor mbo-instellingen de opbrengsten harder zijn gestegen dan de kosten. Zo kregen instellingen achteraf in december 2023 het resultaatafhankelijk onderdeel van in totaal € 217,6 miljoen uitgekeerd op basis van de Regeling kwaliteitsafspraken 2019-2022. Deze investeringen in het mbo waren al in 2022 geëffectueerd. In de mbo-sector lag de loonontwikkeling in het jaar 2023 lager dan in de andere onderwijssectoren, maar heeft in 2024 een verdere stijging doorgemaakt. Over een breder tijdspanne bezien (bijvoorbeeld 2022-2024), is dit verschil in contractloonontwikkeling tussen de verschillende onderwijssectoren er niet. Het verschil wordt dus verklaard het moment van afsluiten en de duur van de verschillende cao’s.
70
Waarom stegen de kosten in het mbo minder hard dan de andere sectoren?
Zie het antwoord op vraag 69.
71
Wat is de reden dat er een forse stijging is van de huisvestingskosten in het mbo en wo?
Uit de verantwoording van instellingen blijkt dat de huisvestingslasten in het mbo met 32% zijn gestegen. Hiervan wordt 74% verklaard door de gestegen kosten voor gas, water en licht. In het wo zijn de huisvestingslasten met 26% gestegen, waar 63% van de stijging wordt veroorzaakt door de gestegen kosten voor gas, water en licht. Voor het hbo geldt ook dat de kosten voor gas, water en licht zijn gestegen, namelijk met 40%, maar daar zijn de huurlasten en onderhoudskosten minder hard gestegen in vergelijking met het mbo en wo. De afgelopen jaren zijn de energieprijzen flink gestegen, scholen en instellingen hebben verschillende soorten contracten, vaak langer dan 1 jaar, waardoor stijging van de energiekosten in sommige gevallen op een later moment pas in de lasten te zien zijn.
72
Welke maatregelen worden genomen om de financiële reserves in het onderwijs af te bouwen?
De afbouw van de financiële reserves worden door het ministerie en de inspectie gevolgd. Schoolbesturen verantwoorden zich over hun financiële reserves in het jaarverslag. Bij bestuursonderzoeken spreekt de inspectie besturen erop aan als hun reserve de signaleringswaarde overstijgt. Daarbij constateert de inspectie dat er aandacht voor reservevorming is en dat bijna alle besturen zich erover verantwoorden. De mogelijk bovenmatige reserves in het onderwijs zijn in 2023 gedaald. Schoolbesturen in het funderend onderwijs verwachten in de periode van 2024 tot en met 2026 meer geld uit te geven. In het mbo en ho zijn er relatief weinig instellingen die mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen hebben, en is de verwachting dat het mogelijk bovenmatige publiek eigen vermogen de komende jaren nog dalen door afnemende studentenaantallen. Verwacht wordt ook dat de mogelijk bovenmatige reserves voor het funderend onderwijs voor het grootste deel zullen verdwijnen. Zoals in het regeerprogramma is aangekondigd wordt ernaar gestreefd om in het funderend onderwijs met een norm te komen voor geld dat moet landen in de klas en een norm voor maximale overhead. Daar gaat een sturende werking vanuit en het helpt bij het gesprek met de medezeggenschapsraad over de besteding van de bekostiging.
73
Kunt u uiteenzetten of de Inspectie heeft onderzocht of de wettelijke burgerschapsopdracht met “de wettelijke eis dat sprake is van concrete leerdoelen en een samenhangend aanbod” voldoende concreet en werkbaar is geformuleerd voor scholen, gelet op het feit dat scholen volgens de Inspectie op dezelfde onderdelen (doelgerichtheid en samenhangend aanbod) niet voldoen aan de wettelijke opdracht?
Zie ook het antwoord op vraag 51. De inspectie heeft niet onderzocht wat de oorzaak is van het relatief grote aantal herstelopdrachten voor burgerschapsonderwijs. Wel ziet de inspectie dat scholen aangeven dat voor hen niet altijd duidelijk is wat de wet vraagt. De inspectie wijst er echter ook op dat ontwikkeling van burgerschap voldoende facilitering en prioritering vraagt. Daarbij vraagt ook de ontwikkelkracht van scholen aandacht; zo laat het toezicht van de inspectie zien dat veel scholen er nog onvoldoende in slagen concrete leerdoelen te formuleren. Waar verduidelijking van wettelijke eisen zinvol is, zet ik daarop in met aanvullende communicatie en ondersteuning van scholen, zoals door activiteiten van het Expertisepunt Burgerschap. Intussen slaagt een eveneens substantiële groep van de scholen er wel in concrete leerdoelen en een samenhangend aanbod te formuleren, wat aangeeft dat het voor een betrekkelijk grote groep wel degelijk mogelijk is te voldoen aan de wettelijke opdracht. De evaluatie van de wettelijke burgerschapsopdracht wordt eind 2025 afgerond. Het is van belang dat de inspectie het toezicht continueert, zodat ook via die lijn wordt ingezet op het stimuleren van de onderwijsontwikkeling gericht op burgerschap.
74
Hoeveel scholen scoorden of scoren een voldoende (of beter) op de basisvaardigheden, maar krijgen alsnog een onvoldoende (of slechter) als
eindresultaat?
De inspectie geeft nog geen oordelen op de standaard basisvaardigheden, maar geeft waar nodig wel herstelopdrachten. Het komt beperkt voor dat een school, afdeling of opleiding geen herstelopdracht krijgt op een of meer basisvaardigheden en tegelijkertijd wel het eindoordeel Onvoldoende of Zeer zwak krijgt. Het gaat om 3 tot 4 procent van de gevallen in schooljaar 2023-2024.
75
Wat zijn de verschillen in reken- en taalprestaties tussen vmbo-basis/kader en andere onderwijsniveaus?
Voor leesvaardigheid leerjaar 2 staan de behaalde referentieniveaus in het peilingsonderzoek vo in figuur 2.2.2a (zie pagina 51). Het grootste deel van de leerlingen uit leerjaar 2 vmbo-basis/kader functioneert voor lezen onder 1F. Dat aandeel is bij vmbo-gt veel kleiner, en bij havo/vwo afwezig.
In het schooljaar 2021-2022 behaalde voor rekenvaardigheid leerjaar 2 25% van de vmbo-b en vmbo-k leerlingen 1F rekenen. Van de vmbo-gt leerlingen behaalde 75% 1F rekenen.
76
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het eindoordeel op de nieuwe standaard Basisvaardigheden OP0 vanaf 1 augustus 2025 een valide beeld zal geven over de onderwijskwaliteit van de basisvaardigheden, gelet op het aantal herstelopdrachten dat nu enkel wordt gegeven voor burgerschap?
Het oordeel op de nieuwe standaard Basisvaardigheden OP0 zoals dat voorzien is in de onderzoekskaders die per 1 augustus 2025 gaan gelden (formele besluitvorming hierover vindt nog plaats) zal op zichzelf geen valide beeld geven over de onderwijskwaliteit wat de basisvaardigheden betreft. Met de standaard OP0 toetst de inspectie het aanbod voor Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap in het po, vo en mbo. Samen met de oordelen op een aantal andere standaarden ontstaat er een vollediger beeld over de onderwijskwaliteit op de basisvaardigheden. Het gaat daarbij om de OP2 (Zicht op ontwikkeling; te weten de ontwikkeling van de leerlingen), OP3 (Pedagogisch-didactisch handelen; te weten van de leraren) en OR1 (Onderwijsresultaten; de resultaten die de school met de leerlingen behaalt). De wijze waarop de standaard OP0 - ook in samenhang met de andere standaarden - vanaf 1 augustus 2025 zal worden gewogen, voorkomt dat het oordeel over burgerschap onevenredig doorwerkt in het oordeel van de inspectie. Het oordeel op de standaard OP0 zal per 1 augustus 2025 onvoldoende zijn als twee van de drie basisvaardigheden binnen die standaard onvoldoende zijn. Verder leidt een onvoldoende op de standaard OP0 niet direct tot het eindoordeel onvoldoende op school- of afdelingsniveau.
77
Kunt u uiteenzetten in hoeverre scholen kunnen rekenen op een toereikende ondersteuningsstructuur die hen zal helpen in de gerichte ontwikkeling en verankering van bevordering van burgerschap in de dagelijkse schoolpraktijk, nu de Inspectie stelt dat de overheid hierbij kan helpen “door de infrastructuur voor ondersteuning van het burgerschapsonderwijs te versterken”?
Sinds 2022 is er een ondersteuningsstructuur ingericht om scholen te helpen bij het realiseren van hun wettelijke burgerschapsopdracht. Deze structuur omvat onder meer de onderwijscoördinatoren van het Masterplan Basisvaardigheden en het Expertisepunt Burgerschap. Zij bieden scholen ondersteuning bij het vormgeven, uitvoeren en evalueren van een samenhangende en doelgerichte aanpak van burgerschapsonderwijs. We zijn blijvend scherp op hoe we de ondersteuningsstructuur kunnen versterken, om zo scholen zo optimaal mogelijk te ondersteunen.
78
Hoe verklaart u dat ondanks de hoge percentages die in het schooljaar 2023-2024 in het primair onderwijs zijn behaald (99 procent van de leerlingen die voor lezen minimaal niveau 1F haalt en 75 procent die niveau 2F haalt) en de percentages die in voorgaande jaren van gelijke omvang zijn, uit diverse onderzoeken blijkt dat het met de leesvaardigheid van de Nederlandse scholieren slecht is gesteld?
Een verklaring is dat internationale onderzoeken meer aandacht besteden aan hogere orde vaardigheden, zoals interpreteren, kritisch analyseren en evalueren, dan de doorstroomtoetsen die gebruikt worden om een uitspraak te doen over de referentieniveaus die in Nederland gehanteerd worden. Een andere verklaring is dat de doorstroomtoets een zogenaamde high-stakestoets is: de score hiervan bepaalt mede het basisschooladvies en speelt via de standaard onderwijsresultaten een rol in het toezicht op scholen. De toetsen in internationale onderzoeken en de peilingsonderzoeken zijn low-stakestoetsen: er zijn geen belangrijke consequenties aan verbonden voor leerlingen en scholen. Een derde mogelijke verklaring is dat wat geleerd is in het basisonderwijs onderhouden moet worden in het voortgezet onderwijs. Op basis van Peil onderzoeken in de onderbouw van het voortgezet onderwijs zien we dat dit niet altijd lukt. Het meest waarschijnlijk is dat deze drie verklaringen samen het verschil in resultaten tussen de doorstroomtoets en overige onderzoeken verklaren.
79
In hoeverre is de discrepantie tussen enerzijds de 99 procent die in het schooljaar 2023-2024 minimaal niveau 1F behaalt en de 75 procent die niveau 2F behaalt en anderzijds de onderzoeken waaruit blijkt dat het met de leesvaardigheid van de Nederlandse scholieren beroerd is gesteld te verklaren uit de mogelijkheid dat de begrijpend lezen toets de werkelijke leesvaardigheid slecht toetst?
Dit is niet specifiek onderzocht. Elke leesvaardigheidstoets hanteert een bepaalde operationalisering van leesvaardigheid en kent zijn beperkingen.
80
Hoeveel scholen zouden het oordeel ‘onvoldoende’ of ‘zeer zwak’ moeten krijgen op basis van de standaard Basisvaardigheden OP0, uitgesplitst naar Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap?
Op basis van (enkel) de standaard basisvaardigheden krijgt geen enkele school of opleiding het eindoordeel onvoldoende of zeer zwak. De inspectie geeft momenteel geen oordeel op de standaard OP0 en neemt de standaard niet mee in het eindoordeel. De inspectie geeft wel herstelopdrachten, als er niet voldaan wordt aan de wettelijke vereisten van de standaard. Voorzien is dat de standaard OP0 per 1 augustus 2025 wel beoordeeld gaat worden, maar een onvoldoende op deze standaard zal ook dan niet direct leiden tot een eindoordeel onvoldoende op school- of opleidingsniveau.
81
Klopt het dat de doorstroomtoets niet geschikt is om tegelijkertijd aan te tonen of een leerling referentieniveau 1F én 1S/2F beheerst?
Nee, dat klopt niet. De doorstroomtoetsen zijn geschikt om de beheersing van zowel 1F als 2F/1S te meten op de onderdelen begrijpend lezen, taalverzorging en rekenen. Hierbij is 2F voor taal en 1S voor rekenen. Alle doorstroomtoetsen bestaan voor ieder verplicht onderdeel (lezen, rekenen en taalverzorging) uit opgaven van referentieniveaus 1F en 1S/2F. Van ieder referentieniveau zijn ongeveer evenveel opgaven opgenomen. Bij de samenstelling wordt er rekening mee gehouden dat de opgaven een goede afspiegeling zijn van de inhoud zoals beschreven in het referentiekader.
Voor ieder onderdeel worden de scores van alle opgaven gebruikt om te bepalen of een leerling 1F en/of 1S/2F beheerst. Als een leerling 1S/2F beheerst, betekent dit automatisch dat de leerling ook 1F beheerst
82
Wat maakt dat de Inspectie op basis van de doorstroomtoetsen het volgende concludeert: "Uit de doorstroomtoetsen blijkt dat 99% van de basisschoolleerlingen minstens het fundamentele niveau 1F voor lezen beheerst aan het einde van de basisschool (figuur 2.2.1a). Driekwart behaalt ook het streefniveau 2F. De meeste leerlingen (96%) beheersen aan het eind van de basisschool ook het fundamentele niveau 1F voor taalverzorging. Ruim de helft van de leerlingen behaalt streefniveau 2F bij taalverzorging", en betekent dat dat de relativerende woorden over de centrale examens Nederlands hierop niet van toepassing zijn?
De inspectie baseert haar conclusie over de doorstroomtoetsen op de jaarlijkse peiling Taal en Rekenen einde basisonderwijs. Zoals bekend betreft het centraal examen de afsluiting van het voortgezet onderwijs. Wij herkennen niet dat er sprake is van relativerende woorden met betrekking tot de centrale examens Nederlands.
83
Klopt het dat de Inspectie de doorstroomtoets gebruikt om te meten of leerlingen de referentieniveaus beheersen?
De doorstroomtoets meet op stelsel- en schoolniveau of referentieniveaus beheerst worden op het fundamenteel niveau 1F en de streefniveaus 2F voor lezen en taalverzorging en 1S voor rekenen. Het is van belang dat bepaalde niveaus worden behaald, ten behoeve van het vervolgonderwijs. De inspectie gebruikt deze gegevens als onderdeel van haar toezicht.
84
Vindt u het aannemelijk dat vmbo-b/k-scholieren in minder dan twee jaar tijd een sprong maken van 65 procent die onder 1F-niveau presteert naar een situatie waarin vrijwel alle scholieren slagen voor Nederlands op 2F-niveau?
Het is van groot belang dat leerlingen op het vmbo het fundamentele niveau aan basisvaardigheden aanleren. Dit is inderdaad een ingewikkelde opgave, die ook de urgentie aantoont van wat we doen in het kader van het Masterplan basisvaardigheden, en de specifieke aandacht die daarbinnen wordt besteed aan het vmbo.
85
Wanneer heeft de Inspectie in het verleden gesignaleerd dat de leesvaardigheid in primair en voortgezet onderwijs niet goed werd getoetst, aangezien er nog steeds kritiek klinkt van deskundigen op de manier waarop leesvaardigheid wordt getoetst, waarbij deze deskundige menen dat de begrijpend lezen-toets geen goede graadmeter vormt voor de leesvaardigheid van de leerlingen en daardoor zelfs goed leesonderwijs in een verkeerde richting stuurt?
De inspectie heeft niet gesteld dat de leesvaardigheid in primair en voortgezet onderwijs niet goed wordt getoetst en dat de manier van toetsen het leesonderwijs in de verkeerde richting stuurt. In het recente Peil-onderzoek over leesvaardigheid heeft de inspectie wel suggesties voor verbetering van de toetsing van leesvaardigheid genoteerd. Daarnaast pleit de inspectie in de Staat van het Onderwijs 2025 voor taalbewust lesgeven, waarbij taaldomeinen geïntegreerd aangeboden worden.
86
Welke consequenties verbindt u aan de constatering: “Al met al kunnen we in elk geval voor Nederlandse taal aan de hand van de resultaten op de centrale examens Nederlands niet goed vaststellen of leerlingen aan het einde van het vo de beoogde referentieniveaus taal beheersen”, mede in het licht van de motie van het lid Jadnanansing41?
Het eindexamen Nederlands is geijkt op de referentieniveaus. Het doel van het examen is evenwel niet om het referentieniveau te meten. Het eindexamen, dat zowel het school- als het centraal examen omvat, meet de beheersing van het examenprogramma Nederlands. Hoewel dus geen rechtstreekse uitspraak kan worden gedaan over de beheersing van het referentieniveau, kan er wel een uitspraak worden gedaan over de beheersing van de eindtermen. Zowel de examenprogramma’s voor Nederlands als het referentiekader worden momenteel herzien. Daarbij wordt gestreefd naar een betere aansluiting tussen het referentiekader, het examenprogramma en het centraal examen, maar versmallen we het examenprogramma en centraal examen nadrukkelijk niet tot het Referentiekader Taal alleen. Belangrijke onderdelen als literatuur en argumentatieve vaardigheden horen bij het vak Nederlands en de ontwikkeling van leerlingen.
87
Wat gaat u doen met de bevinding dat “de resultaten op de centrale examens Nederlands niet goed vaststellen of leerlingen aan het einde van het vo de beoogde referentieniveaus taal beheersen”?
Zie het antwoord op vraag 86.
88
Kunt u uiteenzetten hoe bij het gericht nastreven van heldere leerdoelen het stimulerend toezicht op de (definitieve) kerndoelen van burgerschap zich verhoudt tot het handhavend toezicht op de nieuwe standaard Basisvaardigheden OP0 dat per 1 augustus 2025 zal gelden?
De inspectie houdt (uitsluitend) toezicht op basis van wettelijke eisen. De nieuwe kerndoelen maken op dit moment nog geen deel uit van het curriculum. Tot dat het geval is, houdt de inspectie toezicht op basis van de nu geldende kerndoelen. Het toezicht op de eisen uit de wettelijke burgerschapsopdracht zal overigens met de invoering van de nieuwe kerndoelen niet veranderen. De beoordeling van standaard OP0 uit het onderzoekskader gebeurt eveneens op basis van de geldende wettelijke eisen ten aanzien van burgerschap.
89
Kunt u uiteenzetten of en hoe leraren en leraren in opleiding voldoende worden toegerust in kennis en middelen om burgerschap doelgericht en samenhangend te integreren in het curriculum, aangezien de Inspectie erop wijst dat leraren het lastig vinden om concrete leerdoelen te formuleren en vooral denken vanuit lesactiviteiten?
Burgerschap is sinds 2017 opgenomen in de landelijke kennisbases voor de lerarenopleidingen. De aandacht voor dit thema wordt verder versterkt met de nu lopende herijking van de kennisbases voor de lerarenopleidingen. Hierin worden de leerdoelen voor startende leraren met betrekking tot burgerschap verder uitgewerkt, aansluitend op de nieuwe kerndoelen voor burgerschap. Bij deze herijking wordt expliciet aandacht besteed aan het vakoverstijgende karakter van het kerndoel en aan de verwachtingen dat studenten op basis van (vak)didactiek goed burgerschapsonderwijs moeten kunnen geven vanuit een visie. De nieuwe kennisbases worden nu ontwikkeld en zijn naar verwachting per september 2026 in alle lerarenopleidingen geïmplementeerd. Mochten er signalen zijn dat dit thema onvoldoende aan bod komt, wordt dit geagendeerd in het Opleidingsberaad. Om zo samen met werkgevers, lerarenorganisaties en -opleiders te bepalen wat er aanvullend mogelijk en nodig is.
Zittende leraren kunnen terecht bij het Expertisepunt Burgerschap voor ondersteuning bij het versterken van hun burgerschapsonderwijs. Dit expertisepunt ontwikkelt en deelt kennis, instrumenten en praktijkvoorbeelden, mede om leraren handvatten te bieden bij het formuleren van leerdoelen en het doelgericht en samenhangend vormgeven van burgerschapsonderwijs in het curriculum.
90
Zijn er prestatiestandaarden waarmee u het niveau van digitale geletterdheid in het Nederlandse onderwijs kan afmeten tegen dat van andere landen?
ICILS bevat prestatiestandaarden waarmee het niveau van digitale geletterdheid van Nederlandse leerlingen vergelijkbaar wordt gemaakt met andere landen. Voor zowel computer- en informatiegeletterdheid (CIL) als computationeel denken (CT) zijn internationaal geharmoniseerde vaardigheidsniveaus vastgesteld.
91
Waaruit blijkt dat leerlingen met een wo-advies gemiddeld hoger digitaal geletterd zijn dan leerlingen met een advies voor vmbo-k?
Leerlingen met een vwo-advies (aangenomen dat vraagsteller dat bedoelt) zijn in algemene zin in staat tot leerprestaties op een hoger cognitief niveau dan leerlingen met een vmbo-k-advies. Dat geldt niet alleen voor digitale vaardigheden, maar in algemene zin. Het ligt dus voor de hand dat leerlingen met een vwo-advies (waarbij basisscholen de brede ontwikkeling van leerlingen meenemen, dus ook hun digitale geletterdheid) gemiddeld hoger digitaal geletterd zijn dan leerlingen met een advies voor vmbo-k, net zoals zij gemiddeld een hoger niveau van taal- en rekenvaardigheid zullen hebben. Het verschil tussen vmbo-k-niveau en vwo-niveau is in de regel niet volledig te overbruggen.42
92
Hoe komt het dat leerlingen met een vwo-advies gemiddeld hoger digitaal geletterd zijn dan leerlingen met een advies voor vmbo-k en hoe kan dit verschil worden overbrugd?
Idem vraag 91.
93
Hoe verklaart u dat Nederland internationaal gezien laag scoort op computer- en informatiegeletterdheid van leerlingen?
Uit ICILS 2023 blijkt dat Nederlandse leerlingen gemiddeld onder het basisniveau van CIL scoren.43 Tegelijkertijd liggen deze scores rond het internationale gemiddelde, omdat in andere landen ook veel leerlingen onder het basisniveau scoren. Dat de scores in Nederland onder het basisniveau liggen is te verklaren door een combinatie van factoren, zoals dat kerndoelen voor digitale geletterdheid nog niet verankerd zijn in het curriculum, leraren relatief weinig professionaliseren op digitaal vlak, er relatief grote verschillen tussen leerlinggroepen bestaan en beperkte aandacht voor digitale vaardigheden in de dagelijkse lespraktijk is. Dat in andere landen ook veel leerlingen onder het basisniveau scoren laat zien dat Nederland hier niet uniek in is, maar deze uitdagingen breder spelen. Om internationaal te leren van best practices op het gebied van professionalisering op digitaal vlak, werk ik samen met de Vlaamse overheid en de Europese Commissie in het project Empowering educators in the digital transition.
94
Hoe verklaart u het succes van de ICILS44 landen die het hoogst scoren op computer- en informatiegeletterdheid?
Landen die hoog scoren op computer- en informatiegeletterdheid onderscheiden zich onder meer door een duidelijke en expliciete verankering van CIL in het curriculum, systematische beoordeling en monitoring op landelijk niveau en een hoge mate van professionele ontwikkeling van leraren (gericht op zowel pedagogisch en didactisch effectief gebruik van digitale middelen, als integratie in het lesontwerp).
95
Hoe verklaart u dat ondanks de grote betrokkenheid van onderwijzers bij digitale geletterdheid het slechts de helft van scholen lukt om hun visie om te zetten in concrete activiteiten?
Digitale geletterdheid, met name de meer complexe elementen daarvan (zoals AI, programmeren, security), is een relatief nieuw onderwerp voor veel scholen, en vraagt bovendien om specifieke expertise. Zeker in het primair onderwijs maakt dit dat scholen ermee worstelen om een visie om te zetten in concrete onderwijsactiviteiten.
96
Wat kunt u doen om scholen te helpen om hun visie op digitale geletterdheid om te zetten in actie?
Met nieuwe, meer richtinggevende kerndoelen, uitwerking daarvan in leerlijnen en ondersteuning in leermiddelen, worden scholen en leraren hiermee geholpen. Hier zal de komende jaren veel aandacht voor zijn. Ook is er een Expertisepunt Digitale Geletterdheid waar scholen met hun vragen terecht kunnen.
97
Waaruit blijkt dat Nederland in de aandacht voor digitale geletterdheid negatief afwijkt van andere landen?
Zie antwoorden bij vragen 90, 93 en 94. Om scholen meer duidelijkheid te geven wat er van hen wordt verwacht, worden deze zomer de conceptkerndoelen van digitale geletterdheid opgeleverd en zal daarna gewerkt worden aan wettelijke verankering en zorgvuldige implementatie. Ook brengen we samen met de Vlaamse overheid en de Europese Commissie best practices in kaart voor professionalisering van leraren, gericht op zowel digitale geletterdheid als een effectief gebruik van digitale middelen in de klas.
98
Hoe verklaart u dat de Nederlandse Staat de kwaliteit van nieuwkomersonderwijs niet garandeert en het recht op onderwijs voor nieuwkomers niet waarborgt, zoals is geconcludeerd in de Staat van het Onderwijs 2025, mede in het licht van het recht op onderwijs (artikel 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind)?
Het nieuwkomersonderwijs staat onder druk en er zijn in sommige gemeenten wachtlijsten. Met name het aantal verhuisbewegingen in de asielopvang en het verblijf van minderjarigen in tijdelijke opvanglocaties stellen het onderwijs voor een uitdaging. Scholen, besturen en gemeenten spannen zich veelal maximaal in om deze wachtlijsten zoveel mogelijk te voorkomen en alle kinderen zo snel mogelijk een plaats te bieden. We bieden gemeenten en schoolbesturen daarbij ondersteuning door lokaal en regionaal actief mee te denken, partijen samen te brengen, de regie te nemen en uitleg te geven over relevante wet- en regelgeving.
Wanneer het aantoonbaar niet lukt om alle kinderen in een regio onderwijs te bieden, hebben gemeenten de mogelijkheid om toestemming te vragen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in te richten. In deze tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen (hierna: tnv’s) mag onder voorwaarden worden afgeweken van bijvoorbeeld onderwijstijd, om de toegang tot het onderwijs voor kinderen ook in noodsituaties mogelijk te maken. In praktijk zien we dat het op veruit de meeste locaties lukt om kinderen snel naar school te laten gaan. Daar waar tnv’s zijn toegestaan, zijn die voor beperkte tijd nodig.
De inspectie geeft aan dat door de mogelijkheid om in deze tnv’s af te wijken, de kwaliteit van het onderwijs niet is gegarandeerd. Als het alternatief echter is dat kinderen nog langer op een wachtlijst staan, kan de tnv een gepaste noodoplossing zijn, In de tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen is vastgelegd hoe de minimale basiskwaliteit er in de tnv uit moet zien. Er zijn waarborgen in de wet ingebouwd om er voor te zorgen dat de tnv’s alleen in echte noodgevallen (wanneer het alternatief helemaal geen onderwijs is) worden ingezet. De tijdelijke wet die de tnv’s mogelijk maakt wordt geëvalueerd en, zoals eerder aan uw Kamer is toegezegd, wordt gewerkt aan een toekomstverkenning om te komen tot structurele verbeteringen in het stelsel voor onderwijs aan nieuwkomers.
99
Gaat u komen met specifiek nader beleid dat zich richt op het vergroten van kansen, zoals de Inspectie suggereert, opdat dit het eraan bijdraagt dat leerlingen en studenten meer mogelijkheden hebben om het onderwijs te verlaten met een diploma dat past bij hun leerpotentieel?
Optimale ontwikkelkansen voor elk kind beginnen bij steengoed onderwijs in taal en rekenen van afdoende en gekwalificeerd onderwijspersoneel. Daar focust dit kabinet dus op. In het po en vo gaan we met structurele financiering door met de programma’s School & Omgeving, Schoolmaaltijden en Brugfunctionaris. Deze programma’s ondersteunen de meest kwetsbare kinderen om zich zo optimaal mogelijk te ontwikkelen. Daarnaast wordt met de doorstroomtoets voor een passend schooladvies gezorgd. Leerlingen die op de toets laten zien dat ze meer uitdaging aankunnen, krijgen door een bijstelling van het schooladvies de kans om voortgezet onderwijs te volgen dat past bij hun capaciteiten.
De komende studiejaren 2025/2026 en 2026/2027 wordt in totaal 47,2 miljoen euro vrijgemaakt binnen de OCW-begroting voor het mbo. Mbo-instellingen kunnen deze middelen inzetten voor extra begeleiding door bijvoorbeeld extra onderwijspersoneel in te zetten. Het doel is om studievertraging, uitval en ongelijke kansen door onvoldoende beheersing van de basisvaardigheden, zoveel mogelijk te voorkomen. Het is belangrijk dat we schoolkosten voor mbo-studenten binnen de perken houden, zodat financiën geen drempel vormen om onderwijs te volgen. Daarom evalueren we bestaande regelingen en afspraken voortdurend en zetten we in op de bekendheid hiervan onder scholen en studenten.
Hbo- en wo-instellingen hebben de afgelopen jaren studievoorschotmiddelen gekregen voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit en de begeleiding van studenten. Deze middelen zijn per 2025 structureel toegevoegd aan de lumpsum. Het betreft hier een bedrag van € 694 miljoen per jaar. Daarnaast is in studiejaar 2023-2024 de basisbeurs in het hbo en wo opnieuw ingevoerd, wat ook bijdraagt aan de financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs.
100
In hoeverre ziet u in de constateringen van de Inspectie dat ongelijke kansen en de verschillen tussen leerlingen hardnekkig zijn, redenen om meer gerichte acties te ondernemen dan de activiteiten die u onderneemt in het kader van het Masterplan basisvaardigheden?
Optimale ontwikkelkansen voor elke leerling beginnen bij goed onderwijs in taal en rekenen van afdoende en gekwalificeerd onderwijspersoneel. Daar focust dit kabinet dus op. Daarnaast doen we meer. Zo gaan we met structurele middelen door met de programma’s School & Omgeving, Schoolmaaltijden en Brugfunctionaris. Deze programma’s ondersteunen de meest kwetsbare kinderen om zich zo optimaal mogelijk te ontwikkelen.
101
Ziet u mogelijkheden om de niveaus van basisvaardigheden aan het begin, tijdens en aan het einde van de basisschoolperiode beter in beeld te brengen zonder dat dit de toetsdruk voor basisscholieren verder opvoert?
Op dit moment is er al veel bekend over de prestaties van basisschoolleerlingen en is er geen reden om daar meer toetsen aan toe te voegen. Het is vooral belangrijk om door te zetten wat er al gemonitord wordt, zodat we de ontwikkeling over de jaren steeds beter in beeld krijgen en ook meer zicht krijgen op de verschillen tussen groepen leerlingen. De Monitor basisvaardigheden verschijnt sinds 2024 in het najaar en geeft vanuit verschillende bronnen een integraal beeld. In het po gaat het om de volgende onderzoeken: jaarlijkse analyse van data uit leerlingvolgsystemen (alle po-scholen hebben verplicht een leerlingvolgsysteem), data over de doorstroomtoets, peilingsonderzoeken van de inspectie en internationale peilingsonderzoeken, zoals TIMMS, PIRLS en IELS
102
Hoeveel geld zijn huishoudens gemiddeld kwijt aan digitale apparaten en softwarepakketten voor een schoolgaand kind?
OCW gaat uit van een bedrag van €228,- per leerling per jaar in het voortgezet onderwijs voor de kosten van de aanschaf, het onderhoud en het beheer van een device. Het gaat hierbij om de kosten van een device dat doorgaans in het voortgezet onderwijs wordt gebruikt. In de praktijk kunnen er zowel goedkopere als duurdere opties zijn, afhankelijk van de specificaties die door scholen worden gesteld.
103
Wat klopt er van het beeld dat de recente daling in leerprestaties het sterkst is onder leerlingen van wie de ouders geen startkwalificatie hebben en onder leerlingen uit gezinnen met een relatief laag inkomen45, en dat het, om tot kansrijk beleid te komen teneinde de leerprestaties in het basisonderwijs te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen, van belang is om een goed beeld te krijgen van de leerprestaties van verschillende groepen leerlingen tijdens de basisschoolperiode?46
Het is inderdaad van belang om de verschillen tussen groepen leerlingen goed in het oog te houden. In de lopende monitoring van de ontwikkeling van de prestaties van leerlingen is er vanzelfsprekend ook aandacht voor de verschillen tussen groepen leerlingen. Daarbij wordt ook gekeken naar het opleidingsniveau van ouders. De monitoring van de prestaties laat een iets genuanceerder beeld zien, dat het artikel van De Wolf beschrijft waarnaar in de vraag verwezen wordt. Dat is gebaseerd op data die gaan tot en met de zomer van 2021. Het klopt dat in het eerste jaar na de uitbraak van corona de leergroei van leerlingen met laag opgeleide ouders veel harder werd geraakt dan de leergroei van leerlingen met hoog opgeleide ouders. Dat komt overeen met het internationale beeld. Juist voor deze groep leerlingen blijkt fysiek onderwijs van groot belang. Met de verschillen in vertragingen tussen groepen leerlingen is vervolgens bij het verdelen van de middelen uit het NPO voor het inhalen van de coronavertragingen over scholen ook op ingespeeld. Scholen met een hogere achterstandsscore kregen meer middelen.
Op basis van de analyses van NCO-data tot en met voorjaar 2024 zien we het beeld vervolgens ook kantelen. De leergroei van leerlingen met praktisch opgeleide ouders bij spelling en begrijpend lezen was toen weer op het niveau van voor corona en in sommige leerjaren zelfs groter dan voor corona. Bij leerlingen met hoog opgeleide ouders zagen we op dat moment bij spelling en lezen juist de minst gunstige ontwikkeling van de leergroei in vergelijking met de periode voor corona. Alhoewel er geen direct causaal verband kan worden aangetoond suggereert dit mogelijk ook dat ongelijk investeren loont.
104
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd nu de Inspectie signaleert dat het leerlingenvervoer, waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn, steeds meer in de knel komt vanwege personeelstekorten en aanbestedingsproblemen?47
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer. De uitvoering gaat echter niet altijd goed en leerlingen, ouders en scholen hebben hier last van. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten en gemeenten zijn hier vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 6 november jl. op gewezen en verzocht om verantwoordelijkheid te nemen.
Verbeteringen voor het leerlingenvervoer vallen binnen de verbeteragenda doelgroepenvervoer, waarvan het ministerie van VWS penvoerder is. Over de voortgang van de verbeteragenda is uw Kamer recent (20 mei jl.) door de staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg geïnformeerd.48
105
In hoeverre verbindt u voor uw beleid consequenties aan de constatering van de Inspectie dat juist op scholen waar veel leerlingen zitten met een kans op onderwijsachterstanden (in de Randstad en vooral de grote steden) het lerarentekort het grootst is?
Dit beeld zien we terug in de jaarlijkse metingen van de personeelstekorten. Juist scholen met veel leerlingen met risico op onderwijsachterstanden worden geraakt door het lerarentekort. Daarom verbinden we hier concrete maatregelen aan. Zo stimuleren we regionale samenwerking via de onderwijsregio’s. Schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep werken samen in onderwijsregio’s om vanuit solidariteit te zorgen voor voldoende (blijvend) goed opgeleid onderwijspersoneel. Onderwijsregio’s maken een analyse van de situatie in hun regio, en zetten vervolgens in op concrete activiteiten passend bij de uitdaging(en) in deze regio.
In de G5 zijn de tekorten het hoogst. Daarom zijn er extra financiële middelen beschikbaar voor een geïntensiveerde aanpak in het po in de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht Almere). Hier gaan we ook de komende jaren mee door via de onderwijsregio’s. De G5 kan in het po ook gebruikmaken van de beleidsregel andere dag- en weekindeling G5 om de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs te waarborgen op scholen met een tekort.
106
Hoeveel leraren in het primair en in het voortgezet onderwijs zitten er dit moment in de WW49 en wat is het aantal leraren in de WW door de jaren heen?
In de tabel hieronder is opgenomen hoeveel werkenden in de onderwijssectoren een WW-uitkering hadden in de jaren 2015-2023.50
Aantal WW-uitkeringen (ultimo)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Po
7.912
7.187
6.232
4.704
3.443
2.655
1.778
1.351
1.064
Vo
2.585
2.567
2.416
2.184
2.090
2.101
1.491
1.171
1.264
Het aantal leraren met een WW-uitkering ultimo 2023
Po: 484
Vo: 766
De onderwijs cao’s voorzien ook in bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen aanvullend op- en na afloop van de WW. Vanaf 2023 is het ook mogelijk om onderscheid te maken naar functiecategorie, waaronder leraar. Het aantal onderwijsmedewerkers met een bovenwettelijke aansluitende uitkering na de WW per ultimo 2023 bedraagt voor het primair onderwijs
3.251, waarvan 79% 60 jaar of ouder is (2.577 personen).
Voor het voortgezet onderwijs gaat het om 1.377 onderwijsmedewerkers, waarvan 75% 60 jaar of ouder is (1.032 personen).51
107
Kunt u per provincie, leeftijd en duur van de WW het aantal leraren (primair en voortgezet onderwijs) die een WW ontvangen inzichtelijk maken?
De uitsplitsingen provincie, leeftijd en WW-duur zijn niet beschikbaar. Zie het vorige antwoord voor totaal aantallen werkenden en leraren met WW per sector.
108
In hoeverre worden WW-gerechtigden (financieel) gestimuleerd om aan de slag te gaan in het onderwijs door bijvoorbeeld (gedurende de WW) een onderwijsbevoegdheid te halen?
Het UWV ondersteunt WW-gerechtigden bij het vinden van nieuw werk. Dat doen zij onder andere door re-integratiebegeleiding. Dat is maatwerk. Beroepen in het onderwijs zijn door het UWV als ‘langdurig kansrijk’ aangemerkt. UWV kan daarom scholing tijdens de WW toestaan en (gedeeltelijk) vergoeden als die de kans op werk vergroot. Wel moet worden opgemerkt dat het behalen van een onderwijsbevoegdheid tijd en middelen vragen die niet voor iedereen zijn weggelegd tijdens de duur van de WW. Een zij-instroom in beroep (ZiB)-traject kan uitkomst bieden. Personen met een hbo- of wo-opleiding kunnen dan betaald in dienst treden bij een schoolbestuur terwijl ze in twee jaar hun bevoegdheid halen. Het voortraject kan dan mogelijk binnen de WW doorlopen worden. Tot slot heeft het Participatiefonds de wettelijke taak om uitkeringsgerechtigden die uit het primair onderwijs komen terug te begeleiden naar een baan, dat kunnen dus ook mensen zijn die al een onderwijsbevoegdheid hebben.
109
In hoeverre bent u bereid om de aanvullende maatregelen die de Staat van het Onderwijs 2025 vermeldt, te faciliteren, zoals het extra stimuleren van brede en langjarige brugklassen, het verder ontwikkelen van interne differentiatie in de onderbouw van het vo en het ontwikkelen van objectieve en betrouwbare toetsing in voortgezet onderwijs?
De aanbevelingen die in de SvhO 2025 zijn opgenomen zijn belangrijk: ze vormen waardevolle input bij het beantwoorden van de vragen ‘Doen we de goede dingen?’ en ‘Doen we de dingen goed?’. Waar noodzakelijk en mogelijk - ook in het licht van de huidige budgettaire beperkingen - zullen de aanbevelingen uiteraard betrokken worden bij het evalueren of herzien van staand beleid, of bij het ontwikkelen van nieuw beleid.
110
Hoe beoordeelt u de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie in het hoofdstuk ‘De inzet van tijdelijke versus structurele middelen’?
In de SvhO wordt aangegeven dat subsidies tijdelijk zijn en het daardoor lastig is om is om langetermijnbeleid uit te zetten. Het is belangrijk dat scholen kunnen werken aan duurzame kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Voor de subsidies voor Basisvaardigheden en School en Omgeving is daarom reeds aangekondigd dat deze worden omgezet naar structurele bekostiging. Verdere stappen om te komen tot structurele bekostiging voor structurele taken worden momenteel bezien.
Vanwege het samenspel tussen allerlei factoren is de doelmatigheid en doeltreffendheid van maatregelen op het gebied van kansengelijkheid lastig hard aan te tonen, zoals ook in de SvhO wordt aangegeven. Juist daarom is de conclusie van Andersson Elfers Felix (2024) belangrijk dat de maatregelen rondom kansengelijkheid grotendeels aannemelijk doeltreffend zijn. We blijven ook werken aan het verbeteren van de doeltreffendheid door bijvoorbeeld de maatregelen rondom Schoolmaaltijden en School en omgeving te monitoren en te werken aan evidence-informed met het programma Ontwikkelkracht.
Tot slot is het voorstelbaar dat incidentele middelen vanuit diverse organisaties en regio’s leiden tot verschillende procedures met eigen tijdlijnen en voorwaarden voor scholen. Daarom wordt, zoals de motie van de Kamerleden Westerveld en De Hoop (GroenLinks-PvdA) vraagt, onderzocht welke financiële middelen er nodig zijn voor de transitie naar inclusief onderwijs, zodat er in de toekomst een passende manier van financiering wordt vormgegeven die recht doet aan de praktijk.
111
Welke maatregelen overweegt u om de versnippering in het beleid rond kansengelijkheid in het onderwijs effectief tegen te gaan?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de duurzame vormgeving van School & Omgeving, wordt bij de structurele vormgeving van de programma’s Schoolmaaltijden, Brugfunctionaris en School & Omgeving verkend of en waar de financieringsstromen kunnen worden gebundeld. 52
112
Deelt u de opvatting van de Inspectie dat een fundamenteel probleem als kansenongelijkheid ook vraagt om een structurele beleidsaanpak?
Ja, dat doet dit kabinet door te focussen op goed onderwijs in taal en rekenen van afdoende en gekwalificeerd onderwijspersoneel. Ook voor de leerlingen die dat het meest nodig hebben, door structureel in te zetten op extra programma’s zoals School & Omgeving, Schoolmaaltijden en de Brugfunctionaris. Tot slot zetten we in op het vergroten van de kennisbasis die kan dragen aan het ontwikkelen van het talent van iedere leerling in het onderwijsstelsel, bijvoorbeeld via leertrajecten met de NRO over de overgang van het po naar het vo, en de doorstroom in het vo.
113
Hoe beoordeelt u de voorgenomen bezuiniging op de Onderwijskansenregeling in het licht van de aanbeveling om structurele middelen in te zetten voor kansengelijkheid, en bent u bereid deze bezuiniging te heroverwegen?
Hiervoor verwijzen wij u verder naar de brief die op verzoek van uw Kamer nog voor de behandeling van de Voorjaarsnota naar uw Kamer zal worden gestuurd.
114
Bent u voornemens om, conform de aanbevelingen van de Inspectie, meer structurele en directe financiering beschikbaar te stellen aan maatschappelijke organisaties die actief bijdragen aan het vergroten van kansengelijkheid?
Bij de structurele vormgeving van de programma’s Schoolmaaltijden, Brugfunctionaris en School & Omgeving willen we allereerst scholen in de beste positie brengen om de extra leer- en ontwikkeltijd en ondersteuning aan te laten sluiten bij de schoolcontext en het pedagogisch klimaat van de school. In de uitwerking zal vanzelfsprekend ook aandacht zijn voor de verbinding met maatschappelijke organisaties die bijdragen aan het vergroten van kansengelijkheid.
115
Wordt de reden tot uitschrijving dan wel uitval door onderwijsinstellingen gevraagd en geregistreerd?
In het hbo en wo verschilt het per onderwijsinstelling of en hoe ze redenen voor uitschrijving of uitval uitvragen en registreren. Landelijk wordt dit gemonitord middels de Startmonitor (een jaarlijkse enquête onder eerstejaarsstudenten). In deze enquête worden studenten die zijn uitgevallen of geswitcht gevraagd naar de redenen die hieraan ten grondslag lagen. Op basis van het besluit register onderwijsdeelnemers is het voor mbo-instellingen verplicht de reden van uitschrijving te registreren en te delen met DUO.
116
In hoeverre monitoren onderwijsinstellingen sociale binding en het welbevinden van studenten?
In het funderend onderwijs zijn scholen verplicht jaarlijks de sociale veiligheid van leerlingen in kaart te brengen.
Mbo en ho hebben geen wettelijke verplichting om de sociale binding en het welbevinden van studenten te monitoren. Veel mbo-instellingen nemen de JOB-monitor af en/of laten hun studenten de vragenlijst van testjeleeftstijl invullen. Beide instrumenten genereren rapporten op instellingsniveau en bieden aanknopingspunten voor beleid. In 2024 hebben 51 mbo-instellingen meegedaan aan de JOB-monitor. Een van de thema’s in de JOB-monitor is omgeving, sfeer en sociale veiligheid. 37 mbo-instellingen hebben hun studenten een vragenlijst van testjeleefstijl laten invullen. Contact & Vriendschap en Agressie & Veiligheid zijn thema’s in deze vragenlijst.
In het ho vullen veel studenten de Nationale Studenten Enquête (NSE) in. De uitkomsten hiervan helpen hogescholen en universiteiten om te zien op welke punten ze hun opleidingen opleiding nog kunnen verbeteren. Sommige instellingen voor hoger onderwijs werken met welzijns-apps. Studenten kunnen deze invullen en krijgen zo inzicht in waar de zorgen rondom welbevinden liggen. Dit kunnen ze vervolgens delen met de school, zodat ze gericht hulp kunnen krijgen. Studenten kunnen zo zelf de regie nemen op hun welbevinden. De instellingen krijgen zo data over welke problematieken spelen in de studentenpopulatie.
117
Hoeveel instellingen bieden hun studenten (buiten de introductieweek) structureel extracurriculaire activiteiten aan die gericht zijn op sociale binding, zoals excursies of interdisciplinaire projecten?
Er is geen overzicht van hoeveel instellingen hun studenten structureel extracurriculaire activiteiten aanbieden die gericht zijn op sociale binding. In het mbo is in de Werkagenda mbo afgesproken om het welzijn van studenten te verbeteren. Mbo-instellingen kunnen hiervoor de kwaliteitsmiddelen inzetten. Deelname aan introductieweken wordt tevens gestimuleerd vanuit de Werkagenda, wat bij kan dragen aan sociale binding.
In het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap is afgesproken dat onderwijsinstellingen een kader voor een integrale aanpak studentenwelzijn ontwikkelen en deze uitvoeren. Dit kader is in 2023 gepubliceerd en heeft als een van de pijlers het werken aan sociale binding en sense of belonging (je thuis voelen). Onderwijsinstellingen besteden hier dus aandacht aan. Dit kunnen zij op een eigen, gepaste, manier invullen. Bijvoorbeeld door hier aandacht aan te besteden in het curriculum of door extracurriculaire activiteiten te organiseren. Veel opleidingen kennen studieverenigingen die activiteiten op dit vlak organiseren, veelal met financiering van de instelling. In 2025 wordt het Kader Studentenwelzijn tussentijds geëvalueerd om geleerde lessen in kaart te brengen. Er zal onder meer worden gekeken hoe instellingen invulling geven aan het vergroten van sociale binding. Begin 2026 wordt uw Kamer over de uitkomsten van de tussenevaluatie geïnformeerd.
118
Is er sprake van minder studieuitval- of studiewissel bij instellingen die een verplicht matchingproces voor eerstejaarsstudenten kennen?
Hierover hebben we landelijk geen gegevens. Zoals aangekondigd in de brief over toegankelijkheid en doorstroom53 is voornemen om in 2026 de studiekeuzecheck te evalueren. Er zal dan gekeken worden naar de effectiviteit hiervan. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten van deze evaluatie.
119
Op welke manier is de studiekeuzecheck op dit moment vormgegeven voor aankomende studenten in het hoger onderwijs?
De inhoud van de studiekeuzecheck verschilt per opleiding. Studenten die zich vóór 1 mei aanmelden voor een opleiding hebben recht op een studiekeuzecheck en een bijbehorend (niet bindend) advies over de studiekeuze. Studenten die zich na 1 mei aanmelden, kunnen door de instelling verplicht worden gesteld om een studiekeuzecheck te maken. Zoals aangekondigd in de brief over toegankelijkheid en doorstroom54 is voornemen om in 2026 de studiekeuzecheck te evalueren. Er zal dan gekeken worden naar de effectiviteit hiervan. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten van deze evaluatie.
120
Hoe beweegt u scholen richting bewezen effectieve programma’s tegen pesten?
Het is natuurlijk van belang dat scholen zoveel mogelijk werken met bewezen effectieve interventies, daarom stimuleren we dat. Zo heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) een database met effectieve jeugdinterventies. Daarbij wordt aangegeven in welke mate die effectief zijn. Nieuwe interventies kunnen zich bij het NJi aanmelden om beoordeeld te worden. Daarnaast helpt de Stichting School en Veiligheid scholen in het funderend onderwijs en mbo op weg, door aan te geven wat de werkzame elementen zijn van antipestprogramma’s en hoe je die in moet bedden in een bredere aanpak. Wel blijft de keuze van een programma binnen ons onderwijssysteem aan de school zelf, conform artikel 23 van de Grondwet. Zij hebben de vrijheid om zelf een degelijk en effectief programma te kiezen dat past bij de aanpak en de problematiek van hun school.
121
Welke rol kan de STORM-aanpak hier spelen?55
STORM is een aanpak om het mentaal welbevinden van leerlingen te vergroten. Scholen en instellingen kunnen deze aanpak inzetten als ze dat willen. Scholen en instellingen ontvangen bekostiging die ook bedoeld is voor lesmethoden en -pakketten. Zij hebben de vrijheid om zelf een degelijk en effectief programma te kiezen dat past bij de aanpak en de problematiek van hun school, conform artikel 23 van de Grondwet.
122
Hoe voorkomt u de steeds ernstiger wordende vorm van fysieke geweld in pestgedrag?
Het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs, dat voor de zomer nog naar uw Kamer wordt gestuurd, gaat strengere eisen stellen aan scholen. We geven daarbij een nadere inkleuring aan de wettelijke zorgplicht voor de veiligheid die scholen nu al hebben. Dat gaat ook om ernstig(er) fysiek geweld. Zo komt er een registratieplicht voor incidenten en een meldplicht bij de inspectie voor ernstige incidenten en versterken we de monitoring van de veiligheidsbeleving. Scholen moeten daarbij samenwerken met onder andere politie en gemeenten, want dit kunnen ze niet alleen. Samen met JenV werken we in een aantal programma’s samen aan het terugdringen van geweld op scholen, zoals het programma Wapens en Jongeren en de aanpak Preventie met Gezag. We helpen om de samenwerking ook lokaal te versterken, bijvoorbeeld door helder te maken welke gegevens kunnen worden gedeeld tussen scholen en andere partijen. We ondersteunen scholen via Stichting School en Veiligheid (SSV) met protocollen, handreikingen en concrete ondersteuning als een incident zich voordoet. SSV heeft een advieslijn en een calamiteitenteam. Ook gaat SSV in 2025 en 2026 de ondersteuning voor scholen op het terrein van deze zwaardere vormen van onveiligheid aanscherpen en uitbreiden. Tot slot roepen we scholen op om aangifte bij de politie te doen indien zij strafbare feiten vermoeden.
123
Wat gaat u doen om de handelingsverlegenheid aan te pakken?
We ondersteunen scholen via Stichting School en Veiligheid, die handreikingen en protocollen bieden, en ook een advieslijn hebben en een calamiteitenteam. Zij hebben speciaal aandacht voor online pesten en harde geweldsincidenten. Samen met het ministerie van Justitie en Veiligheid werken we in een aantal programma’s aan het ondersteunen van scholen en de omliggende partijen zoals politie en jeugdwerk om dat tegen te gaan. Met het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs scherpen we de eisen aan scholen in het funderend onderwijs ook verder aan. Dat wetsvoorstel komt voor de zomer nog naar uw Kamer. Bij de implementatie gaan we scholen extra ondersteunen om dat goed te doen. Daar hebben we extra geld voor vrijgemaakt.
124
Hoeveel kinderen met extra ondersteuningsbehoefte dan wel hoogbegaafdheid staan op wachtlijsten of zitten thuis zonder onderwijs?
Er is geen landelijk zicht op de reden waarom kinderen thuiszitten. Het wetsvoorstel terugdringen schoolverzuim dat in uw Kamer ligt, zal meer inzicht bieden in het aantal kinderen dat thuis zit en het type verzuim.
125
Hoe ziet u de conclusie van de Inspectie en aanbeveling aan de overheid om meer te sturen op inclusief onderwijs in het licht van de huidige situatie zoals beschreven in het rapport ‘Behoeften bij leraren en docenten aan ondersteuning en professionalisering bij passend en meer inclusief onderwijs’ van augustus 2024?56
We werken aan de randvoorwaarden om inclusief onderwijs überhaupt mogelijk te maken. Daarbij zetten we eerst in op het ondersteunen van scholen en samenwerkingsverbanden die (willen) werken richting inclusief onderwijs en werken we samen met het onderwijs- en zorgveld aan de verdere beleidsontwikkeling voor inclusief onderwijs. We doen dit bijvoorbeeld door de inzet van de beleidsregel inclusieve leeromgeving, zodat reguliere scholen en scholen uit het gespecialiseerd onderwijs een multidisciplinair team kunnen vormen. Hiermee komen we ook tegemoet aan de behoefte van de leraren aan een betere ondersteuning zoals beschreven wordt in het rapport. Ook stimuleren en versterken we de voorlopers en brengen we hen samen in leernetwerken waarin zij ervaringen uitwisselen en van en met elkaar leren. Via het Steunpunt Passend Onderwijs bieden we informatievoorziening aan over wat er binnen de huidige wetgeving al mogelijk is voor alle scholen en samenwerkingsverbanden. Daarnaast worden de doelstellingen van inclusief onderwijs uitgewerkt en richten we een monitor in zodat we de komende 10 jaar kunnen volgen in welke mate de gestelde doelen bereikt worden.
126
Hoeveel studenten maken gebruik van aanvullende studiebegeleiding of voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte?
Er zijn veel verschillende voorzieningen voor studenten die dat nodig hebben zoals financiële ondersteuning (bijv. de voorziening prestatiebeurs of het studentenondersteuningsfonds) of onderwijsvoorzieningen gericht op het toegankelijker maken van onderwijsdeelname (bijv. aangepaste vormen van tentaminering). Er is geen totaaloverzicht hoeveel studenten gebruik maken van aanvullende studiebegeleiding of voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte. Voor de voorziening prestatiebeurs geldt dat deze in 2024 aan circa 15.000 studenten is toegekend. In 2023 werd bijna 18.000 keer uit het studentenondersteuningsfonds een financiële tegemoetkoming uitgekeerd aan hbo- en wo- studenten. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar de bredere maatwerkvoorzieningen in het hbo en wo voor studenten met een ondersteuningsvraag. Hierbij wordt tevens gekeken naar hoeveel studenten deze voorzieningen aanvragen en hoeveel daarvan worden toe- en afgewezen. De Kamer wordt hierover voor de zomer van 2026 geïnformeerd.
127
Wat is de gemiddelde wachttijd voor gespecialiseerde begeleiding (zoals
studentenpsychologen) in het hbo en wo?
Dat is niet bekend. We hebben geen informatie over wachttijden bij studentpsychologen of andere hulp bij onderwijsinstellingen.
128
Hoe beoordeelt u de mogelijke rol van het maatschappelijk middenveld bij het verlichten van de druk op het onderwijsveld, en op welke wijze zou deze bijdrage vorm kunnen krijgen?
Samenwerking tussen betrokkenen bij de vormgeving van goed onderwijs is belangrijk, zowel op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Door zicht te hebben wat er speelt in de scholen en in wisselwerking met het maatschappelijk middenveld kunnen we er gezamenlijk voor zorgen dat we beleid en afspraken maken die nodig en passend zijn om goed onderwijs aan alle leerlingen te bieden en kan onnodige druk op het onderwijsveld worden voorkomen.
129
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om de samenwerking tussen het onderwijsveld en het maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken?
In de SvhO beveelt de inspectie aan de leraren en bonden aan om de samenwerking te intensiveren op landelijk niveau en binnen de school zodat de stem van de leraar wordt meegenomen in beleid en om de kwaliteit van het vak te bevorderen. Dit is in lijn met wat wij in de brieven aan uw Kamer schreven over de lerarenstrategie (Kamerstuk 27 923, nr. 497) en in reactie op het Onderwijsraadadvies Een stevige stem (Kamerstuk 33223, nr. 8). Daarin schrijven wij het van belang te vinden dat leraren kunnen meepraten en meebeslissen over het beleid. Zij zijn immers de experts die dagelijks voor de klas staan. We ondersteunen daarom de vorming van een representatieve en onafhankelijke beroepsgroep. Voor de zomer informeren we uw Kamer over de stand van zaken.
130
Hoe beoordeelt u de mogelijke rol van het maatschappelijk middenveld bij het verlichten van de druk op het onderwijsveld, en op welke wijze zou deze bijdrage vorm kunnen krijgen?
Zie het antwoord op vraag 128.
131
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om de samenwerking tussen het onderwijsveld en het maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken?
Zie het antwoord op vraag 129.
132
Wat gaat u ondernemen tegen de veel hogere werkdruk voor leraren in vergelijking met andere sectoren, nu 65 procent van de leraren in het primair onderwijs en 59 procent in het voortgezet onderwijs vindt dat ze vaak heel veel werk moeten doen, terwijl dit in heel Nederland geldt voor slechts 40 procent van de werknemers?
Zie het antwoord op vraag 11. Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief waarin de aanpak van werkdruk in het onderwijs wordt toegelicht.
133
Welke gegevens en berekeningen onderbouwen de bewering dat het gemiddelde bruto maandsalaris van een voltijdsleraar in het po 6100 euro bedraagt en dat van een voltijdsleraar in het vo 6200 euro?
In de gemiddelde beloning wordt rekening gehouden met de schalen en treden van alle leraren in loondienst (voltijd en deeltijd) in het basisonderwijs en het speciaal (basis en voorgezet) onderwijs. Deze gewogen gemiddelde beloning geeft een representatief beeld van wat leraren verdienen bij een voltijdsaanstelling. De gegevens zijn op basis van DUO en de cao’s. Op www.rijksoverheid.nl en www.werkeninhetonderwijs.nl staat transparant de wijze waarop deze beloning wordt berekend. De gemiddelde jaarlijkse beloning (bruto inkomen) bestaat uit alle maandsalarissen in een jaar plus alle vaste toelagen die iedere leraar krijgt, het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering.
134
Wat is het resultaat van de maatregelen die in landen als Ierland en België worden genomen om de werkdruklast in het onderwijs te verlagen?
In de Staat van het Onderwijs noemt de inspectie Engeland, Wales en België als landen die maatregelen hebben genomen om de werkdruk in het onderwijs te verlagen. Er zijn nog geen data bekend over de resultaten van de maatregelen die in deze landen worden genomen. De maatregelen zijn van recente datum (2023 of later).
135
Hoeveel scholen hebben op dit moment (nog) geen professioneel statuut en welke maatregelen neemt u om het aantal scholen met een professioneel statuut, conform de motie van de leden Pijpelink en Soepboer, te verhogen?57
Op dit moment fluctueert het percentage scholen dat een professioneel statuut heeft. In het schooljaar 2019/2020 beschikte 45% van de basisscholen over een statuut, terwijl dit in 2020/2021 was gedaald naar 35%. Recentere, betrouwbare gegevens zijn niet beschikbaar. Bovendien blijkt uit steekproefsgewijs onderzoek (2021) dat op ongeveer een derde van de scholen met een professioneel statuut dit document na het opstellen niet meer actief wordt besproken binnen het onderwijsteam. Om het aantal scholen met een professioneel statuut te verhogen en beter te ondersteunen bij de implementatie ervan, wordt gesproken met de sociale partners. Hieruit bleek dat er breed draagvlak bestaat voor het ontwikkelen van een toolkit. De precieze invulling van de toolkit wordt nog bezien. Daarnaast is er voor het funderend onderwijs het wetsvoorstel ‘versterking zeggenschap leraren en schoolleiders’ aangekondigd. Dit wetsvoorstel wil vastleggen dat het professioneel statuut cyclisch besproken wordt en de rol van de medezeggenschap bij het vaststellen van dit document versterken.
136
Hoe vaak heeft de Inspectie handhavend opgetreden bij scholen die niet voldoen aan het hebben van een professioneel statuut?
In haar risicogerichte toezicht kan de inspectie het ontbreken van een professioneel statuut aan de orde stellen en herstelopdrachten geven. Er zijn geen data beschikbaar over hoe vaak deze herstelopdracht gegeven wordt. Zie ook het antwoord op vraag 135.
137
Wat voor conclusies trekt u over het aantal onbevoegd gegeven lessen uit de gevolgen die de Inspectie signaleert voor de onderwijskwaliteit op scholen met een lerarentekort?
Uit cijfers van de inspectie blijkt dat bij scholen die in schooljaar 2023-2024 als eindoordeel voor de kwaliteit een onvoldoende kregen het lerarentekort gemiddeld 12% was. Op scholen met het eindoordeel voldoende was dit iets minder dan 9%. Het onderzoek maakt niet duidelijk of tekorten leiden tot onvoldoende onderwijskwaliteit, of onvoldoende onderwijskwaliteit op een school leidt tot het vertrek van sommige leraren. Het is daarom van belang dat we dit blijven monitoren. Bevoegd gegeven lessen zijn de norm en daar blijven we op inzetten. Daarnaast zetten we onverminderd in op het aanpakken van het lerarentekort.
138
Hoe beoordeelt de Inspectie de kwaliteit van bekwaamheid van de afstudeerders van de educatieve minoren, nu blijkt dat vooral de kwantiteit centraal (aantal mensen dat start, doorstroomt etc.) staat?
De inspectie heeft niet de taak om de kwaliteit van de opleidingen of de bekwaamheid van de afstudeerders te beoordelen. De NVAO beoordeelt de kwaliteit van lerarenopleidingen, inclusief het programma van de educatieve minor bij de accreditatie. De visitatiepanels hebben in de laatste visitatieronde niet alleen gekeken naar het programma, maar ook naar het voldoen aan de bekwaamheidseisen en kwamen daarbij tot een positief oordeel.
139
In hoeverre wilt u vervolg geven aan de uitkomsten van het onderzoek naar het pdg58, nu de Inspectie signaleert dat taalvaardigheid voor pdg’ers een struikelblok is en dat vakdidactiek in het traject nog onvoldoende aan bod komen?
Voor wat betreft de taalvaardigheid van pdg’ers wordt gewacht op het advies van de beroepsgroep voor het herijken van de bekwaamheidseisen. Wanneer wij dit advies ontvangen zullen wij kritisch bekijken of alle vakdidactische kennis en vaardigheden zijn opgenomen onder de vakdidactische bekwaamheidseis en niet gedeeltelijk onder de vakinhoudelijke bekwaamheidseis, zoals nu het geval is. Aan de hand van het advies voor het herijken van de bekwaamheidseisen van de beroepsgroep zal bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn om de taalvaardigheid van pdg’ers te verbeteren.
140
Hoe verklaart u dat de regelingen voor zijinstromers die aan de slag gaan als docent in het mbo ongunstiger zijn dan voor zijinstromers in het hbo?
Aan docenten in het mbo worden andere eisen gesteld dan aan docenten in het hbo. Dit werkt ook door in de eisen die gesteld worden aan de zij-instromers. Om als docent te mogen werken in het mbo is een getuigschrift van een eerste- of tweedegraads lerenopleiding of een PDG-getuigschrift (Getuigschrift Pedagogisch Didactische scholing) én een geschiktheidsverklaring van het bevoegd gezag van de mbo-instelling noodzakelijk. Eisen aan docenten in het mbo sluiten meer aan bij eisen aan leraren in het funderend onderwijs. Voor het funderend onderwijs is ook een getuigschrift van een eerste- of tweedegraads lerarenopleiding nodig. Voor het hbo zijn geen benoemingsvereisten vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het HBO heeft - op basis van zelfregulering - de Basisdidactische Bekwaamheid (BDB) voor docenten in het hbo ontwikkeld. Het is aan de hbo-instelling om dit te bepalen, mede op basis van landelijke afspraken. De eisen aan mbo-docenten zijn strenger mede doordat een gedeelte van de mbo-studenten nog geen startkwalificatie heeft.
Voor po-, vo- en mbo-instellingen is het mogelijk om subsidie aan te vragen voor zij-instromers in het po, vo en mbo via de Regeling subsidie zij-instroom.59
141
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bindend studieadvies, uitgesplitst naar hbo en wo?
In het studiejaar 2022-2023 gaf 14% van de studenten in het wo die uitvielen of wisselden van studie aan dat een negatief bsa hieraan ten grondslag lag. In het hbo betrof dit 3% van de studenten die uitvielen of wisselden van studie.60
142
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bindend studieadvies en vallen uit?
Zie ook het antwoord op vraag 141. In het studiejaar 2022-2023 gaf 14% van de studenten in het wo die uitvielen of wisselden van studie aan dat een negatief bsa hieraan ten grondslag lag. In het hbo betrof dit 3% van de studenten die uitvielen of wisselden van studie.61
143
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bsa en switchen binnen de instelling?
Onderzoek uit 2021 toont aan dat, onder een steekproef van studenten, zo’n 40% van de studenten met een negatief bsa switchte naar een opleiding binnen dezelfde sector. Zo’n 12% switchte naar dezelfde studie bij een andere instelling.62 Er zijn geen recentere gegevens bekend en er wordt niet centraal geregistreerd in welke mate studenten met een negatief bsa naar een andere opleiding binnen dezelfde instelling switchen.
144
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bsa en switchen naar een andere instelling?
Zie ook het antwoord op vraag 143. Onderzoek uit 2021 toont aan dat, onder een steekproef van studenten, zo’n 40% van de studenten met een negatief bsa switchte naar een opleiding binnen dezelfde sector. Zo’n 12% switchte naar dezelfde studie bij een andere instelling.63 Er zijn geen recentere gegevens bekend en er wordt niet centraal geregistreerd in welke mate studenten met een negatief bsa naar een andere instelling switchen.
145
Welke instellingen hebben het bsa (gedeeltelijk) afgeschaft, versoepeld of vervangen door een niet-bindend studieadvies, en wat zijn de effecten hiervan op studierendement, uitval en switch?
In antwoord op Kamervragen is onlangs aangegeven dat niet centraal wordt geregistreerd welke instellingen en opleidingen wel/niet een bsa hanteren.64 Van een aantal hogescholen is bekend dat ze hun eigen norm voor het bsa hebben versoepeld, of van plan zijn dit te doen, zoals Fontys,65 Avans,66 Zuyd Hogeschool,67 Hogeschool Rotterdam68 en de Hanzehogeschool.69
146
Wat zijn de financiële gevolgen bij een onderwijsinstelling van uitval wegens een negatief bsa ten opzichte van een vertraagde studieduur?
Bij uitval van een student loopt een onderwijsinstelling graadbekostiging (bekostiging per afgeleverde graad) mis, ongeacht of een negatief bsa of andere redenen ten grondslag lagen aan de uitval. Verder komt de bekostiging tot stand op basis van het aantal nominaal studerende studenten. Studenten die langer studeren, vallen dus buiten de verdeling van de middelen aan de desbetreffende instelling.
147
Wat is de reden dat zij-instromers niet tevreden zijn over begeleiding op de werkplek?
De mate van tevredenheid over de begeleiding vanuit de lerarenopleiding hangt nauw samen met het geboden maatwerk. Hoe meer maatwerk de opleiding biedt, hoe meer tevreden men is over de ondersteuning en begeleiding vanuit de opleiding (Loopbaanmonitor Onderwijs 2024). Zoals ook de Inspectie van het Onderwijs in de Staat stelt is het merendeel van de zij-instromers in beroep tevreden over de begeleiding tijdens het zij-instroomtraject (po: 70%, vo 63% en mbo 71%). In het po worden zij-instromers in het begin vaak bovenformatief ingezet. In het vo en mbo gebeurt dit veel minder vaak.
148
Hoe wordt begeleiding voor startende leraren op de werkplek in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs georganiseerd en in hoeverre is deze begeleiding onafhankelijk?
Scholen hebben veel autonomie in de inrichting van de begeleiding van startende leraren. Het ministerie van OCW stelt hiervoor geen landelijke richtlijnen op. Wel kunnen leraren terugvallen op afspraken in de cao’s, waarin kaders zijn vastgelegd over onder andere de tijd en middelen voor begeleiding en professionalisering.
De financiering voor begeleiding komt via de lumpsum bij scholen terecht. Daarnaast zijn er aanvullende middelen beschikbaar via onder meer de Subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s, het Groeifondsproject Nationale Aanpak Professionalisering Leraren, en - specifiek voor het mbo - de Werkagenda mbo, die ook inzet op loopbaanperspectief en begeleiding van starters.
Hoewel de begeleiding op schoolniveau wordt georganiseerd, bieden de cao-afspraken en aanvullende regelingen duidelijke kaders en waarborgen, ook wat betreft onafhankelijkheid en kwaliteit.
149
Krijgen scholen of de beroepsgroep financiering voor de begeleiding van starters in het onderwijs?
Ja, scholen krijgen op verschillende manieren financiering voor de begeleiding van starters. Ten eerste kunnen scholen gebruik maken van de lumpsum voor de begeleiding van starters in het onderwijs. Ten tweede is er geld beschikbaar via de Subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s. Ten derde via het Groeifondsproject Nationale Aanpak Professionalisering Leraren. En tot slot is er voor het mbo vanuit de Werkagenda mbo middelen beschikbaar voor carrièreperspectief, waaronder de begeleiding van startende leraren.
150
Wat is de uitstroom van startende leraren (zij-instromers en starters) uit het onderwijs, in absolute aantallen en percentages, en wat zijn de redenen voor deze uitstroom?
Uit de Loopbaanmonitor Onderwijs blijkt dat de meeste pas afgestudeerden van de lerarenopleiding in het onderwijs gaan werken.70 Van de pabo-afgestudeerden is in het laatst bekend jaar 5% na één jaar uitgevallen, van de afgestudeerden van de tweedegraads lerarenopleidingen 6% en van de universitaire lerarenopleidingen 7%. In absolute aantallen gaat dit respectievelijk om 165, 188 en 36 afgestudeerden. De ervaring leert dat een deel van deze uitgevallen starters later weer terugkeert in het onderwijs.
Op basis van de beschikbare data zijn er geen harde uitspraken te doen over waarom starters het onderwijs verlaten. Een mogelijke verklaring is de arbeidsmarkt in de regio. Hoe beter de arbeidsmarkt, hoe groter de kans dat men elders gaat werken. Daarnaast spelen wellicht ook zaken mee rond de inhoud van het werk of de werkzekerheid.
151
Welke consequenties verbindt u aan de constateringen dat naar schatting 2,2 miljoen volwassenen in Nederland laaggeletterd of laaggecijferd zijn, maar de trajecten die er zijn om deze mensen, waaronder nieuwkomers, een betere positie op de arbeidsmarkt te geven, niet voldoende aansluiten op het beroepsonderwijs, waardoor de doorstroom naar beroepsopleidingen die leiden tot een startkwalificatie wordt beperkt en talent onbenut blijft?
Basisvaardigheden zijn belangrijk om optimaal te kunnen participeren in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Daarom wordt jaarlijks ongeveer 81 miljoen euro beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het aanbieden van cursussen basisvaardigheden. Doorstroom naar het beroepsonderwijs kan voor een deel van de doelgroep een juiste route zijn. Voor anderen zijn flexibelere vormen van leren en ontwikkelen passender bij hun situatie, zoals leren op de werkvloer, (deel)certificaten of kortdurende trainingen. Om het leren van basis- én vakvaardigheden te stimuleren is het project ‘LLO Collectief’ gestart. Doel van dit project is om een Leven Lang Ontwikkelen beter toegankelijk te maken voor deze doelgroep en daarmee hun positie op de arbeidsmarkt of doorstroom naar het beroepsonderwijs te verbeteren. Hiervoor is in totaal 50,5 miljoen euro beschikbaar gesteld vanuit het Nationaal Groeifonds.
152
Hoe waardeert u de constatering van de Inspectie dat een breed onderwijsaanbod essentieel is, omdat de ontwikkeling van leerlingen en studenten verder reikt dan uitsluitend een sterke kennisbasis?
Deze constatering van de inspectie kunnen we alleen maar onderschrijven. Vanuit het Masterplan worden scholen daarom ook aangemoedigd om, naast het grote belang van taal en rekenen, te werken aan de basisvaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid. Er is in het nieuwe curriculum veel aandacht voor de samenhang tussen leergebieden en kennis als fundament voor leesvaardigheid. Dat neemt niet weg dat goed kunnen lezen, schrijven en rekenen het absolute fundament is voor iedere leerling om mee te kunnen doen in het onderwijs, de samenleving en uiteindelijk op de arbeidsmarkt en daarom ook focus verdient.
153
Op welke wijze borgt u dat de nadruk op basisvaardigheden niet ten koste gaat van andere belangrijke competenties, zoals beroepsgerichte en sociaal-economische vaardigheden?
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de focus op basisvaardigheden ten koste gaat van andere competenties. Basisvaardigheden zijn ook geen zelfstandig vak of programmaonderdeel. Basisvaardigheden worden verweven door het gehele curriculum, zowel het theoretische als praktische. Het is eerder andersom: het gesprek over de verbetering van basisvaardigheden zorgt er binnen scholen voor dat alle leraren binnen een school zich verantwoordelijk voelen om te werken aan de verbetering van de basisvaardigheden. We zien bijvoorbeeld dat teams in het vmbo er samen over nadenken hoe zij de basisvaardigheden meer kunnen integreren in de praktijkgerichte vakken. In het mbo worden de basisvaardigheden veelal geïntegreerd in de beroepscontext aangeboden aan studenten. Op deze manier worden theorie en praktijk aan elkaar verbonden. Dat is voor veel leerlingen en studenten motiverend.
154
Kunt u kwantificeren in welke mate de Inspectie de laatste jaren het toezicht op scholen intensiveerde waardoor deze besturen minder vaak kon bezoeken, mede in vergelijking met de schoolbezoeken en bestuursbezoeken in de jaren die voorafgingen aan deze intensivering?
De inspectie brengt op dit moment in kaart hoeveel scholen zij heeft bezocht in de periode van 2012 tot 2024. De Auditdienst Rijk kijkt in hoeverre deze analyse betrouwbaar, ordelijk en controleerbaar tot stand is gekomen. Deze informatie zal na het zomerreces met uw Kamer worden gedeeld, gelijktijdig met het onderzoek van de Auditdienst Rijk naar de rapportage over de aantallen schoolbezoeken van de inspectie in de periode 2012-2021.
155
Kunt u kwantificeren in welke mate de Inspectie de komende jaren binnen de beschikbare capaciteit meer gaat inzetten op risicogericht bestuurstoezicht en kunt u daarbij toelichten wat dit gaat betekenen voor het toezicht op scholen?
In de Kamerbrief van 25 april 2025is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de motie Rooderkerk (D66) c.s.71, waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat alle scholen periodiek, de vier jaar zo dicht mogelijk benaderend, fysiek bezocht worden door de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie brengt in beeld wat maximaal mogelijk is, en wat dit betekent voor haar (wettelijke) taken, zoals het toezicht op besturen dat in de afgelopen periode met een sterker risicogerichte aanpak al fors is afgeschaald ten gunste van het toezicht op scholen. Hiermee wordt uitvoering aan de motie-Rooderkerk gegeven.72 De resultaten van de uitvoeringstoets en de wijze waarop de motie wordt uitgevoerd, ontvangt uw Kamer uiterlijk voor de begrotingsbehandeling.
156
Welke onderzoeken tonen aan dat bestuursgericht onderwijstoezicht leidt tot structureel beter onderwijs in de leslokalen?
Kort na de start van het bestuursgerichte toezicht heeft de Radboud Universiteit Nijmegen op verzoek van de inspectie onderzoek gedaan naar effecten van het vernieuwde toezicht op de onderwijskwaliteit. De onderzoekers concludeerden op dat moment dat de effecten op de onderwijskwaliteit (nog) niet vast te stellen waren en dat het toezicht maar voor een deel invloed had op de processen die de onderwijskwaliteit beïnvloeden. Het was mogelijk te vroeg om effecten te kunnen vaststellen. Daarom voert een consortium onder leiding van Oberon in opdracht van de inspectie momenteel opnieuw onderzoek uit naar effecten van het toezicht van de inspectie op besturen. De hoofdvraag van het onderzoek is hoe het bestuurstoezicht bijdraagt aan de kwaliteit van de besturing door besturen en de sturing op school- en opleidingsniveau.
Los van onderzoek zijn de besturen verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun scholen of opleidingen en voor deugdelijk financieel beheer en waar nodig voor herstel. Besturen zijn in de positie om continu de vinger aan de pols te houden bij hun scholen of opleidingen en kunnen indien nodig ook direct ingrijpen. Daarom is de inspectie zich vanaf 2017 sterker op besturen gaan richten, als onderdeel van de toezichtmix waarmee de inspectie zich richt op scholen, besturen en het onderwijsstelsel. Voor het financieel toezicht dat zich richt op de tientallen miljarden overheidsbekostiging geldt dat het op bestuursniveau uitgeoefend moet worden en niet op school- of opleidingsniveau uitgeoefend kan worden.
157
Welk deel van de schoolbesturen in respectievelijk primair en voortgezet onderwijs werd de afgelopen vier jaren bezocht?
In de afgelopen vier jaar (2021 tot en met 2024) bezocht de inspectie zowel in het po als het vo iets minder dan de helft van de besturen. Deze vorm van toezicht is door de inspectie fors afgeschaald, zodat zij meer en intensiever toezicht op scholen kan houden. In de jaarverslagen van de inspectie van de afgelopen vier jaar staan de in de tabel genoemde getallen van bestuursbezoeken.
2021*
2022
2023
2024
PO
52
155
135
65
VO
15
69
43
7
-
*coronajaar
158
Hoe reageert u op de zin “Daarom zetten wij als inspectie binnen de beschikbare capaciteit de komende jaren meer in op risicogericht bestuurstoezicht” in het licht van eerdere Kamerdebatten waar de Kamer juist vroeg om meer schoolgericht toezicht?
Om tegemoet te komen aan de politiek breed aanwezige wens om meer scholen te bezoeken, heeft de inspectie het bestuurstoezicht de afgelopen anderhalf jaar afgeschaald; zij zet nu meer in op risicogericht toezicht bij besturen. De daardoor vrijgekomen capaciteit kan benut worden voor schoolbezoeken.
Uw Kamer is met de brief van 25 april jl. geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de motie Rooderkerk die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat alle scholen periodiek, de vier jaar zo dicht mogelijk benaderend, fysiek bezocht worden door de inspectie.73 De inspectie brengt in beeld wat maximaal mogelijk is en wat dit betekent voor haar (wettelijke) taken, zoals ook het toezicht op besturen. De resultaten van de uitvoeringstoets en de wijze waarop de motie wordt uitgevoerd, ontvangt uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling.
159
Hoeveel individuele, unieke scholen werden er jaarlijks bezocht in de jaren van 2016 tot nu en hoeveel scholen gaan er naar verwachting vanaf nu per jaar worden bezocht?
De inspectie brengt op dit moment in kaart hoeveel scholen zij heeft bezocht in de periode van 2012 tot 2024. De Auditdienst Rijk kijkt in hoeverre deze analyse betrouwbaar, ordelijk en controleerbaar tot stand is gekomen. Deze informatie zal na het zomerreces met uw Kamer worden gedeeld, gelijktijdig met het onderzoek van de Auditdienst Rijk naar de rapportage over de aantallen schoolbezoeken van de inspectie in de periode 2012-2021. Daarnaast voert de inspectie momenteel een uitvoeringstoets uit hoe alle (unieke) scholen periodiek, de vier jaar zo dicht mogelijk benaderend, fysiek bezocht kunnen worden. De resultaten van de uitvoeringstoets en de wijze waarop de motie-Rooderkerk die aanleiding was voor deze uitvoeringstoets wordt uitgevoerd, ontvangt uw Kamer uiterlijk voor de begrotingsbehandeling.74
1
Seton, B., Koops, J., Frissen, S., & Feskens, R. Leervertraging in het voortgezet onderwijs 2024. Monitoren van vaardigheden voor het Nationaal Programma Onderwijs en het Masterplan Basisvaardigheden. Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling, Arnhem.
2
Kamerstukken II, 2024-2025, 31293, nr. 775
3
Kamerstukken II, 2023-2024, 31293, nr. 732
4
Kamerstukken II, 2024-2025, 36725-VIII-3
5
Kamerstukken II, 2024-2025, 36725-VIII-3
6
Kamerstuk 27 923, nr. 503.
7
Kamerstukken II, 2024-2025, 36725-VIII-3
8
Onna, M. van, Straat, H., & Alberts, R., Verslag ijkingsonderzoek centrale examens Nederlands VO 2014 aan de referentiesets en referentieniveaus taal (2014)
9
Kamerstukken II, 2024-2025, 31524, nr. 657.
10
Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 133.
11
Kamerstukken II 2023/24, 31524, nr. 609.
12
ResearchNed (2024). Monitor Werkagenda Mbo 2023-2027 en Stagepact 2023-2027: Prioriteit 1 - Kansengelijkheid: Analyse kwaliteitsplannen.
13
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 497, nr. 371.
14
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 497, nr. 497.
15
Zie: Een serieuze zaak - De wereld van kansenongelijkheid voor eerstegeneratiestudenten achter het halen van een diploma | Rapport | Rijksoverheid.nl
16
Algemene Rekenkamer (2024), Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs en CBS (2021), Samenhang tussen problemen en de kans op voortijdig schoolverlaten.
17
Kamerbrief over onderzoek naar financiële positie studenten | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
18
Arbeidsinspectie (2024) Arbo in bedrijf special: Onderzoeksrapport Psychosociale arbeidsbelasting universiteiten, Onderzoek naar de stand van zaken rond werkdruk en ongewenst gedrag en de aanpak hiervan op 14 Nederlandse publieke universiteiten, p. 60. [https://www.nlarbeidsinspectie.nl/publicaties 14 mei 2024]
19
https://www.kennisnet.nl/onderzoek/nulmeting-normenkader-ibp-waar-staat-het-funderend-onderwijs-met-informatiebeveiliging/
20
https://sivon.nl/2024/04/publieksversie-deep-dive/#:~:text=*Deep%20Dive%20is%20een%20van,medewerkers%20digitaal%20veilig%20kunnen%20werken
21
Kamerstuk 31288-1189
22
Carrión Braakman et al., 2024, Monitoring landelijke afspraak mobiele telefoons en andere devices in de klas - Tussenrapport nulmeting, Amsterdam: Kohnstamm Instituut, Utrecht: Oberon Onderzoek en Advies.
23
Kamerstuk 32 761, nr. 277.
24
Kamerbrief digitalisering en leermiddelen FO: Digitale leermiddelen | Tweede Kamer der Staten-Generaal
25
Data Protection Impact Assesments
26
Computer Emergency Response Team
27
Manifest tegen stagediscriminatie hoger onderwijs | Publicatie | Rijksoverheid.nl
28
Bsa: bindend studieadvies.
29
Trends in het ho - Publicaties - DUO
30
Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/06/23/monitor-beleidsmaatregelen-hoger-onderwijs-2022-2023
31
https://eurydice.eacea.ec.europa.eu/eurypedia/belgium-flemish-community/organisation-private-education
32
https://www.gesetze-im-internet.de/englisch_gg/englisch_gg.html
33
https://eurydice.eacea.ec.europa.eu/eurypedia/germany/early-childhood-and-school-education-funding
34
https://eurydice.eacea.ec.europa.eu/eurypedia/denmark/organisation-private-education
35
https://eurydice.eacea.ec.europa.eu/eurypedia/france/fundamental-principles-and-national-policies
36
Kamerstuk 31293, nr.739
37
Kamerstuk 31293, nr.780
38
Kamerstuk 35000 XVI, nr. 81.
39
Te vinden op respectievelijk https://onderwijs.ai-cursus.nl/ en https://www.kennisnet.nl/artificial-intelligence/handreiking-ai-voor-scholen/
40
Kamerstukken II 32034, 2024/25, nr. 54, bijlage 1171895.
41
Kamerstuk 33 905, nr. 7.
42
Uit het ICILS 2023 onderzoek blijkt dat leerlingen in het tweede leerjaar van het VWO het basisniveau behalen van digitale geletterdheid, maar dat geldt niet voor leerlingen in het tweede leerjaar van het VMBO. Daarnaast blijkt uit het Peil onderzoek digitale vaardigheden 2021-2022 dat leerlingen met een VWO schooladvies hoger digitaal geletterd zijn dan leerlingen met een advies voor de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Uit dit onderzoek blijk dat digitale geletterdheid het sterkst samenhangt (positief) met het voorlopig schooladvies van leerlingen.
43
Daarbij dient aangetekend te worden, dat gelet op beperkingen in de dataverzameling in Nederland, de directe vergelijkbaarheid en conclusiekracht voor de internationale vergelijking beperkt zijn. Zie: Fraillon et al., 2025, ICILS 2023: Preparing for Life in a Digital World - International Report, Amsterdam: IEA.
44
ICILS: International Computer and Information Literacy Study
45
Wolf, I. de (2023). Kwaliteit basisonderwijs staat onder druk. https://esb.nu/kwaliteit-basisonderwijs-staat-onder-druk/
46
Claes, E. e.a. Ongelijkheid tussen leerlingen neemt toe tijdens basisschooltijd. https://esb.nu/ongelijkheid-tussen-leerlingen-neemt-toe-tijdens-basisschooltijd/
47
De Geus, W., Van den Hurk, A., Van Leeuwen, R., & Van Aarsen, E, (2023). Ouders over leerlingenvervoer. Ervaringen van ouders met leerlingenvervoer. Oberon.
48
Kamerbrief over Verbeteragenda Doelgroepenvervoer | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
49
WW: werkloosheidsuitkering
50
Bron: WW-uitkeringen - Onderwijs algemeen - DUO Open Onderwijsdata en Sociale zekerheid - Onderwijs algemeen - DUO Open Onderwijsdata
51
Bron: WWplus, 4e kwartaal 2023.
52
Kamerbrief over duurzame vormgeving School en Omgeving | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
53
Kamerstukken II 2024/25, 31288, nr. 1188
54
Kamerstukken II 2024/25, 31288, nr. 1188
55
Strong Teens and Resilient Minds (STORM), https://stormaanpak.nl/.
56
Kamerstuk 31 497, nr. 496.
57
Kamerstuk 27 923, nr. 465.
58
Pdg: pedagogisch didactisch getuigschrift.
59
wetten.nl - Regeling - Regeling subsidie zij-instroom - BWBR0039459
60
Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/06/23/monitor-beleidsmaatregelen-hoger-onderwijs-2022-2023
61
Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/06/23/monitor-beleidsmaatregelen-hoger-onderwijs-2022-2023
62
Cornelisz, I., Vermeulen, S., Van Klaveren, C. (2021). Naar een breder begrip van de gevolgen van bindend studieadvies door koppeling van instellingsdata aan registerdata. Den Haag, NRO.
63
Cornelisz, I., Vermeulen, S., Van Klaveren, C. (2021). Naar een breder begrip van de gevolgen van bindend studieadvies door koppeling van instellingsdata aan registerdata. Den Haag, NRO.
64
Kenmerk 2025Z02480
65
https://www.fontys.nl/nieuws/fontys-schaft-binnen-twee-jaar-het-bindend-studieadvies-af/
66
https://punt.avans.nl/2025/01/bindend-studieadvies-vervalt-met-te-weinig-studiepunten-in-jaar-1-hoef-je-avans-niet-mer-verplicht-te-verlaten/#:~:text=Avans%20stopt%20volgend%20
67
https://www.zuyd.nl/over-zuyd/nieuws/2021/02/bindend-studieadvies
68
https://www.hogeschoolrotterdam.nl/voorlichting/begeleiding-en-voorzieningen/hulp-bij-studie/mijn-studie/studie-advies/
69
https://www.oogtv.nl/2023/03/hanzehogeschool-stopt-met-bindend-studieadvies/#:~:text=De%20Hanzehogeschool%20stopt%20met%20het,gebruik%20maken%20van%20dit%20advies.
70
Loopbaanmonitor Onderwijs 2024 | Rapport | Rijksoverheid.nl
71
Kamerstuk 31 293, nr. 797
72
Kamerstuk 31 293, nr. 797
73
Kamerstuk 31 293, nr. 797
74
Kamerstuk 31 293, nr. 797
Pagina 0 van 47