Deel II: Het Handvest van Grondrechten van de Unie

Inhoudsopgave

  1. Onderverdeling
  2. Toelichting

1.

Onderverdeling

2.

Toelichting

  • 1. 
    Hierbij gaat voor de leden van de Conventie de tekst van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat als deel II in de Grondwet is opgenomen. Het Praesidium vestigt de aandacht van de leden van de Conventie op het volgende:
    • a) 
      Deze tekst geeft de tekst van het Handvest weer zoals dat in december 2000 is afgekondigd, met uitzondering van de wijzigingen in de algemene bepalingen van het Handvest waarover Werkgroep II overeenstemming heeft bereikt, alsook van enkele louter technische aanpassingen, die hieronder onder d) worden toegelicht. [noot vertaler: Ook zijn enkele wijzigingen van stilistische aard aangebracht]. Deze aanpak sluit aan bij de aanbeveling van de werkgroep - die is overgenomen door de plenaire zitting - om geen inhoudelijke veranderingen in het Handvest aan te brengen. De redactionele wijzigingen van de in december 2000 te Nice afgekondigde tekst worden aangegeven door doorhalingen en onderstrepingen.
    • b) 
      Wat betreft de wijzigingen in de algemene bepalingen in de artikelen 51 en 52 van het Handvest, is in de tekst precies de door Werkgroep II voorgestelde formulering overgenomen, waarover brede overeenstemming werd bereikt in de plenaire zitting. De enige, geringe redactionele wijziging ten opzichte van de tekst van de werkgroep, is dat de (Engelse) tekst [noot vertaler: niet voor de Nederlandse tekst]. thans spreekt van bevoegdheden en taken die toegekend / neergelegd zijn "in" in plaats van "by" de Grondwet; dit sluit aan bij de algemene benadering die door de Conventie wordt aangehouden voor de artikelen in deel I, te weten dat de bevoegdheden door de lidstaten worden toegekend en niet door de Grondwet zelf.

      Ten aanzien van het bijzondere geval van artikel 52, lid 2, van het Handvest (dat wil zeggen, de bepaling waarin, wat betreft de rechten in het Handvest die op de bestaande Verdragen zijn gebaseerd, verwezen wordt naar de voorwaarden en beperkingen als neergelegd in die Verdragen) heeft de werkgroep geconcludeerd, dat er behoefte blijft bestaan aan een dergelijke verwijzingsclausule. De werkgroep erkent echter dat artikel 52, lid 2, logisch gesproken wel een redactionele wijziging behoeft, waarvoor de werkgroep evenwel geen voorstel kon doen, aangezien deze afhankelijk is van de exacte algehele structuur van het grondwettelijk verdrag, die nog niet bekend was op het moment waarop de werkgroep een en ander besprak. Naar het oordeel van het Praesidium is de in de bijlage voorgestelde aanpassing van artikel 52, lid 2 (die gebaseerd is op een redactioneel voorstel van het werkgroeplid Sir Neil MacCormick), het meest geschikt voor een dergelijke clausule. Deze formulering zorgt namelijk voor rechtszekerheid en rechtscontinuïteit, die ook beoogd werden door het oorspronkelijke artikel 52, lid 2; deze formulering bewerkstelligt dat de Handvestrechten die slechts rechten "herhalen" welke reeds in het EG-Verdrag zijn neergelegd (met name de rechten van EU-burgers), onderworpen zijn aan de voorwaarden en beperkingen die tot op heden ook in het EG-Verdrag zijn neergelegd en die nu in deel III van de Grondwet zullen worden opgenomen of, in een aantal gevallen, in deel I. [Voetnoot: Artikel I-49 i , lid 3, betreffende de toegang tot documenten, en artikel I-50 i betreffende gegevensbescherming]

    • c) 
      Artikel 42 i van het Handvest betreffende de toegang tot documenten vormt het enige geval waarin naar aanleiding van de bevindingen van deze Conventie een inhoudelijke wijziging van een in het Handvest neergelegd recht nodig bleek te zijn. Dit recht werd slechts herhaald in het Handvest met de werkingssfeer die werd goedgekeurd in het Verdrag van Amsterdam. De Conventie wil thans echter een stap verder gaan (zoals blijkt uit Artikel [36] i in deel I) en dit recht uitbreiden tot documenten van de instellingen, organen en agentschappen van de Unie in het algemeen.
    • d) 
      In de tekst van het Handvest zijn de volgende technische aanpassingen aangebracht:
      • i) 
        de termen "Gemeenschap" en "Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap" / "Verdrag betreffende de Europese Unie" zijn vervangen door, respectievelijk, "Unie" en "Grondwet";
      • ii) 
        de zeven "hoofdstukken" van het Handvest zijn thans de zeven "titels" van deel II van de Grondwet geworden;
      • iii) 
        het opschrift van titel 7 is uitgebreid en luidt thans als volgt: "Algemene bepalingen voor de interpretatie en de toepassing van het Handvest"; de reden hiervan is, dat duidelijk moet zijn - en hierom werd ook gevraagd in een bijdrage van verscheidene Conventieleden [Voetnoot: Vgl. doc. CONV 659/03 CONTRIB 292 (Christophersen, De Vries, Hain, Roche, Hjelm-Wallén).] - dat, ten gevolge van de opneming van het Handvest als deel II van de Grondwet, de algemene bepalingen van die titel de interpretatie en de toepassing van het gehele Handvest regelen, en dat deze uitsluitend van toepassing zijn op dit deel van de Grondwet.
      • iv) 
        waar het huidige Handvest spreekt van de "instellingen en organen van de Unie", moet thans de formulering luiden: "instellingen, organen en agentschappen van de Unie". [Voetnoot: Zoals het Praesidium van de vorige Conventie in zijn toelichtingen verklaarde, werd de formulering "instellingen en organen van de Unie" in het Handvest gebezigd met de bedoeling, hiermee "alle instanties aan te duiden die door de verdragen of door handelingen van afgeleid recht in het leven zijn geroepen (zie artikel 286, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap)". Aangezien de ontwerp-Grondwet thans overal spreekt van "instellingen, organen en agentschappen" (vgl. Artikel I-49 i , lid 3, en artikel I-50 i van deel I, alsook de artikelen over het Hof van Justitie in deel III), moeten in het Handvest dezelfde bewoordingen worden gebruikt.]
  • 2. 
    Het Praesidium heeft zich gebogen over de vraag - die in verscheidene wijzigingsvoorstellen van Conventieleden aan de orde wordt gesteld - of bepaalde grondrechten in deel I van de Grondwet herhaald moeten worden, hoewel zij uit hoofde van de opneming van het Handvest ook in deel II zullen komen, of dat deze herhalingen verwijderd moeten worden door de betrokken bepalingen in deel I te schrappen. Het Praesidium concludeerde op dit punt dat het noemen van de rechten van EU-burgers (evenals het noemen van non-discriminatie op grond van nationaliteit) in zowel deel I als in het Handvest gerechtvaardigd is, aangezien deze rechten constituerend zijn voor het begrip zelf van Europees burgerschap, zoals ingevoerd door het Verdrag van Maastricht. Deze rechten (of althans een aantal daarvan, zoals vrijheid van beweging en stemrecht (actief en passief) van EU-burgers in het land waar zij verblijf houden) vormen een bijzonder kenmerk van de Unie en zij kunnen per definitie niet op nationaal niveau worden gewaarborgd. Hierdoor onderscheiden zij zich van andere rechten in het Handvest, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst enzovoort, die vergelijkbaar zijn met grondrechten die in nationale grondwetten worden beschermd.

    Ten aanzien van de rechten van het Handvest die in de titel "Het democratisch leven van de Unie" in deel I worden herhaald, heeft het Praesidium overwogen dat het recht van inzage in documenten en het recht op bescherming van persoonsgegevens (twee rechten die in zekere zin elkaar aanvullen) beschouwd worden - althans door tal van Conventieleden - als cruciale elementen van de bijzondere wijze waarop het democratische leven van de Unie op supranationaal niveau gestalte krijgt. Voor deze Conventieleden zouden de Artikel I-49 i, lid 3, en I-50 i in deel I onvolledig zijn indien zij slechts regels inzake de bijzonderheden, de beperkingen en de rechtsgrondslagen van transparantie en gegevensbescherming zouden bevatten en het recht zelve ongenoemd zouden laten. Tegelijkertijd zou het ook niet onlogisch zijn om beide rechten in het Handvest (deel II van de Grondwet) te zien terugkomen; dit zou benadrukken dat deze rechten ook tot de waarlijke grondrechten van de Unie behoren. [Voetnoot: Juist dit argument is reeds gehanteerd door advocaat-generaal Léger (in zaak 353/99 P, Raad versus Hautala) met betrekking tot het Handvestartikel inzake het recht op toegang tot documenten.]

  • 3. 
    Werkgroep II heeft beklemtoond dat de "toelichtingen" op het Handvest die onder verantwoordelijkheid van het Praesidium van de Handvest-Conventie zijn opgesteld (en die een rol hebben gespeeld bij het bereiken van overeenstemming over de tekst van het Handvest in die Conventie, hoewel zij niet aan de plenaire zitting van die Conventie zijn voorgelegd), één van de belangrijke instrumenten voor de interpretatie van de tekst vormen die een juist begrip van het Handvest kunnen bewerkstelligen. Aanbevolen wordt, de toelichtingen van Werkgroep II op de redactionele aanpassingen van de horizontale bepalingen van het Handvest integraal op te nemen in de oorspronkelijke toelichtingen op het Handvest. Voorts deed de werkgroep de aanbeveling om, na de mogelijke opneming van het Handvest in de Grondwet op passende wijze de aandacht te vestigen op de toelichtingen, die volgens haar weliswaar geen juridische waarde hebben, maar ter verduidelijking van de bepalingen van het Handvest dienen. Het zou met name belangrijk zijn om ruimere bekendheid te geven aan de toelichtingen.

    Het Praesidium besloot in reactie op deze aanbeveling, dat de technische uitvoering van een dergelijke bijgewerkte en geconsolideerde versie van de toelichtingen uit 2000 dient te gebeuren onder het gezag van de voorzitter van Werkgroep II, die overleg dient te plegen met de leden van de werkgroep, waarna het resultaat vóór de afronding van de Conventie ter bekrachtiging aan het Praesidium moet worden voorgelegd. Momenteel wordt hieraan gewerkt.