Herziene voorschriften voor kapitaalvereisten (CRD IV) [eerste lezing] - Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen = tekst van het politiek akkoord

1.

Kerngegevens

Document­datum 26-03-2013
Publicatie­datum 28-03-2013
Kenmerk 7747/13
Van Presidency
Aan Permanent Representatives Committee (part 2)
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

RAAD VAN Brussel, 26 maart 2013 (10.04) DE EUROPESE UNIE (OR. en)

7747/13

Interinstitutioneel dossier: 2011/0202 (COD) i

EF 51 ECOFIN 215 CODEC 650

NOTA van: het voorzitterschap aan: het Comité van permanente vertegenwoordigers (2e deel)

nr. Comv.: 13284/11 EF 112 ECOFIN 531 CODEC 1284 + ADD1, ADD2

Betreft: Herziene voorschriften voor kapitaalvereisten (CRD IV) [eerste lezing]

  • Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen = tekst van het politiek akkoord

Hierbij gaat voor de delegaties de tekst van het politiek akkoord over bovengenoemd voorstel.

Wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel zijn aangegeven.

NL

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van

betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

NL

Overwegende hetgeen volgt:

(1) ▌ In de G20-verklaring "Strengthening the Financial System" van 2 april 2009 werd

opgeroepen tot een internationaal samenhangende inspanning om de transparantie, de verantwoording en de regulering van de bankensector te versterken door het kapitaal in de bankensector kwantitatief en kwalitatief te verbeteren zodra het economisch herstel verzekerd is. In de verklaring werd er ook toe opgeroepen een aanvullende niet-risicogebaseerde maatstaf in te voeren om het overmatig gebruik van hefboomfinanciering in het bankwezen aan banden te leggen en een raamwerk voor sterkere liquiditeitsbuffers te ontwikkelen. Op grond van het door de G20 verleende mandaat bereikte de Group of Central Bank Governors and Heads of Supervision (GHOS) overeenstemming over een aantal maatregelen om de regulering van het bankwezen aan te scherpen. Die maatregelen werden bekrachtigd door de leiders van de G20 op de top van Pittsburgh van 24 en 25 september 2009 en werden in detail uitgewerkt in december 2009. In juli en september 2010 deed de GHOS twee nieuwe mededelingen over het ontwerp en de kalibrering van die nieuwe maatregelen en in december 2010 publiceerde het Bazels Comité voor bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision - BCBS) de definitieve maatregelen, die bekend staan als Bazel III.

(2) De Groep op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU, onder voorzitterschap van Jacques de Larosière, verzocht de Europese Unie een sterker geharmoniseerd pakket

financiële regulering te ontwikkelen. In het kader van de toekomstige Europese toezichtarchitectuur onderstreepte de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 ook dat er één Europees "rulebook" moet worden opgesteld dat toepasselijk is voor alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen van de eengemaakte markt.

(2a) In het de Larosière-rapport is opgemerkt dat een lidstaat strengere nationale maatregelen moet kunnen vaststellen die in het betreffende land als geschikt worden beschouwd om de financiële stabiliteit te waarborgen, zolang de beginselen van de interne markt en de overeengekomen minimale basisnormen in acht worden genomen.

NL

(3) Richtlijn 2006/48/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende

de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen 1 en Richtlijn 2006/49/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 2 inzake

de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen ("instellingen") zijn herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Tal van bepalingen van de Richtlijnen 2006/48/EG i en 2006/49/EG i zijn op zowel kredietinstellingen als beleggingsondernemingen van toepassing. Ter wille van een coherente toepassing van deze bepalingen is het passend ze samen te voegen in nieuwe rechtshandelingen: een richtlijn en deze verordening. Ten behoeve van de duidelijkheid dienen de bepalingen van de bijlagen bij de genoemde richtlijnen in het dispositief van die nieuwe rechtshandelingen te worden opgenomen.

(4) ▌Deze beide nieuwe rechtshandelingen moeten samen het juridische kader vormen dat van toepassing is op de toegang tot de werkzaamheden, het toezichtskader en de prudentiële voorschriften voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Om die reden moet ▌ deze verordening in onderlinge samenhang worden gelezen met ▌Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

1 PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

2 PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

NL

(5) Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], die gebaseerd is op artikel 53, lid 1,

VWEU, dient onder meer te bevatten de bepalingen betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, de nadere regels voor de governance van die instellingen en het toepasselijke toezichtskader, zoals bepalingen betreffende de vergunningverlening voor de bedrijfsuitoefening, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen, de uitoefening van de vrijheid van vestiging en van het recht op het vrij verrichten van diensten, en de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst in dit verband, alsook de bepalingen inzake het aanvangskapitaal en de toetsing van de kapitaalvereisten (Supervisory Review) van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.

(6) Deze verordening moet onder meer de prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen bevatten die strikt verband houden met de werking van de

bancaire markt en de markt voor financiële diensten en bedoeld zijn om de financiële stabiliteit van de marktexploitanten alsook een hoge mate van bescherming van beleggers en deposanten te garanderen. Deze verordening beoogt een doorslaggevende bijdrage te leveren aan de goede werking van de interne markt en dient bijgevolg te worden gebaseerd op de bepalingen van artikel 114 VWEU, uitgelegd conform de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

NL

(7) Hoewel de Richtlijnen 2006/48/EG i en 2006/49/EG i de voorschriften van de lidstaten op het gebied van prudentieel toezicht tot op zekere hoogte hebben geharmoniseerd, bieden zij de lidstaten toch aanzienlijke keuzevrijheid en mogelijkheden om ▌voorschriften vast te stellen die strenger zijn dan de voorschriften van die richtlijnen. Dit resulteert in dusdanige verschillen tussen nationale voorschriften dat zij het grensoverschrijdend verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging zouden kunnen belemmeren, en zodoende een goede werking van de interne markt zouden kunnen belemmeren.

(7b) Ter wille van de rechtszekerheid en om in de Unie gelijke mededingingsvoorwaarden te kunnen garanderen, is een voor alle marktdeelnemers geldend uniform pakket regels

van cruciaal belang voor de werking van de interne markt. Om marktverstoringen en regelgevingsarbitrage tegen te gaan, moet derhalve door middel van eerstepijlermaatregelen voor maximale harmonisatie worden gezorgd. Dit brengt met zich mee dat de overgangsperioden waarin deze verordening voorziet onontbeerlijk zijn voor de probleemloze uitvoering van deze verordening en om onzekerheid voor de markten te voorkomen.

(7d) Gelet op het werk dat de Standards Implementation Group (werkgroep implementatie van standaarden) van het Bazels Comité voor bankentoezicht verricht met betrekking tot monitoring en evaluatie van de implementatie van het Bazels raamwerk voor toetsingsvermogen door de landen die lid zijn van het Comité, moet de Commissie, doorlopend of althans na de publicatie van elk voortgangsverslag inzake de implementatie van

Bazel III door het Bazels Comité voor bankentoezicht, actuele informatie verstrekken over de implementatie en omzetting in nationale wetgeving van Bazel III in andere belangrijke rechtsgebieden, inclusief een beoordeling van de consistentie van de wetgeving of regulering van andere landen met de internationale minimumstandaard, om verschillen op te sporen die gelijke mededingingsvoorwaarden in het gedrang zouden kunnen brengen.

NL

(8) Om de belemmeringen ▌voor het handelsverkeer en de ▌concurrentieverstoringen die voortvloeien uit verschillen tussen nationale wetgevingen weg te nemen en te voorkomen ▌dat er nog meer belemmeringen voor het handelsverkeer en aanzienlijke concurrentieverstoringen zouden ontstaan, is het bijgevolg nodig een verordening vast te stellen ter bepaling van uniforme voorschriften die in alle lidstaten toepasselijk zijn.

(9) Door de prudentiële vereisten in de vorm van een verordening vast te stellen, zou ervoor worden gezorgd dat deze vereisten rechtstreeks op hen van toepassing zijn. Dit zou voor uniforme voorwaarden zorgen doordat wordt voorkomen dat nationale vereisten onderling verschillen als gevolg van de omzetting van een richtlijn. Deze verordening zou ertoe

leiden dat alle kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen als omschreven in deze verordening in de hele Unie dezelfde voorschriften volgen, hetgeen ook zou bijdragen aan het vertrouwen in de stabiliteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, in het bijzonder in stresssituaties. Een verordening zou ook de regulering minder complex maken en de nalevingskosten van bedrijven verminderen, in het bijzonder voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met grensoverschrijdende werkzaamheden, en concurrentieverstoringen helpen terugdringen. Gelet op het eigen karakter van de vastgoedmarkten, die gekenmerkt worden door economische ontwikkelingen en rechtsmachtverschillen die specifiek zijn voor lidstaten, regio's en lokale gebieden, moeten de bevoegde autoriteiten op basis van de wanbetalingservaring en verwachte marktontwikkelingen in bepaalde gebieden hogere risicogewichten kunnen vaststellen of striktere criteria kunnen toepassen voor blootstellingen gedekt met zekerheid in de vorm van vastgoed.

NL

(10) Op gebieden die niet door deze verordening worden bestreken, waaronder bijvoorbeeld dynamische voorzieningen, voorschriften inzake nationale regelingen voor gedekte

obligaties die geen verband houden met de behandeling van gedekte obligaties volgens de voorschriften van deze verordening, het verwerven en houden van deelnemingen binnen en buiten de financiële sector voor doeleinden die geen verband houden met de prudentiële vereisten van deze verordening, dienen de bevoegde autoriteiten of de lidstaten nationale voorschriften te kunnen opleggen, voor zover die niet onverenigbaar zijn met deze verordening.

(10a) De voornaamste in de Unie opgevolgde aanbevelingen van het rapport Larosière waren de opstelling van één "rulebook" en de schepping van een Europees kader voor macroprudentieel toezicht, die tot doel hadden in combinatie de financiële stabiliteit te waarborgen.

Het "rulebook" staat in voor een robuust en uniform regelgevingskader ter bevordering van de eengemaakte markt en belet dat zich mogelijkheden tot regelgevingsarbitrage voordoen. Binnen de eengemaakte markt voor financiële diensten kunnen macroprudentiële risico's echter op tal van manieren van elkaar verschillen, met een scala van nationale specifieke factoren, waardoor er bijvoorbeeld variaties kunnen optreden in de structuur en de omvang van de bancaire sector in vergelijking met de algehele economie en de kredietcyclus.

(10b) De richtlijn en de verordening zijn uitgerust met tal van instrumenten ter voorkoming en limitering van macroprudentiële en systeemrisico's, en zorgen aldus voor flexibiliteit

terwijl zij tevens garanderen dat het gebruik van die instrumenten adequaat wordt gecontroleerd zodat het functioneren van de interne markt niet belemmerd wordt, en er voorts voor zorgen dat die instrumenten op transparante en samenhangende wijze worden gebruikt.

NL

aast het in de richtlijn opgenomen instrument van de systeemrisicobuffer, moeten, indien macroprudentiële of systeemrisico's een lidstaat aangaan, de aangewezen autoriteiten van de betrokken lidstaat de mogelijkheid hebben die risico's met bepaalde specifieke individuele maatregelen te ondervangen wanneer dat voor de bestrijding van dat risico doeltreffender wordt geacht. Het ESRB en de EBA moeten in de gelegenheid worden gesteld adviezen te verstrekken waarin wordt beoordeeld of de voorwaarden voor dergelijke nationale macroprudentiële maatregelen vervuld zijn, en er moet worden voorzien in een mechanisme van de Unie waarmee wordt belet dat de nationale maatregelen worden genomen indien er zeer sterke aanwijzingen zijn dat niet aan de toepasselijke voorwaarden is voldaan. Hoewel bij deze verordening uniforme microprudentiële voorschriften voor instellingen worden vastgesteld, blijft voor de lidstaten een aansturende rol in het macroprudentieel toezicht weggelegd, vanwege hun deskundigheid en hun bestaande verantwoordelijkheden met betrekking tot financiële stabiliteit. In dit specifieke geval moet, nu het besluit tot vaststelling van nationale macroprudentiële maatregelen bepaalde beoordelingen omvat met betrekking tot risico's die uiteindelijk van invloed kunnen zijn op de macro-economische, fiscale en budgettaire situatie van de lidstaat in kwestie, de bevoegdheid tot afwijzing van de voorgenomen nationale macroprudentiële maatregelen overeenkomstig artikel 291 VWEU worden toegekend aan de Raad, die besluit op voorstel van de Commissie.

Indien de Commissie bij de Raad een voorstel tot afwijzing van die nationale maatregelen heeft ingediend, moet de Raad dat voorstel onverwijld bestuderen en besluiten of de nationale maatregelen al dan niet worden afgewezen; overeenkomstig het reglement van orde van de Raad kan door een lidstaat of door de Commissie een stemming worden gevraagd. Overeenkomstig artikel 296 VWEU dient de Raad zijn besluit met betrekking tot de inachtneming van de in deze verordening aan zijn optreden gestelde voorwaarden met redenen te omkleden.

NL

Gezien het belang van het macroprudentiële en het systeemrisico voor de financiële markt van de lidstaat in kwestie en de daaruit voortvloeiende noodzaak snel te reageren, is het belangrijk dat de termijn waarbinnen de Raad moet besluiten op één maand wordt bepaald.

Indien de Raad, na uitvoerige bestudering van het door de Commissie ingediende voorstel tot afwijzing van de voorgenomen nationale maatregel, tot de conclusie komt dat de in deze verordening neergelegde voorwaarden voor het afwijzen van de nationale maatregelen niet vervuld zijn, dient hij zijn besluit steeds op duidelijke en ondubbelzinnige wijze met redenen te omkleden.

(10d) Tot aan de harmonisatie van de liquiditeitsvereisten in 2015 en van de hefboomratio in 2018 kunnen de lidstaten deze maatregelen naar eigen goeddunken toepassen, met

inbegrip van limitering van macroprudentiële of systeemrisico's opgevat als risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor het financiële stelsel en de reële economie in een bepaalde lidstaat.

(10da) Systeemrisicobuffers of individuele maatregelen van lidstaten om systeemrisico's voor die lidstaten te ondervangen, kunnen worden toegepast op de bankensector in het

algemeen of op een of meer onderdelen van de sector, in de zin van instellingen met gelijksoortige risicoprofielen in hun bedrijfsactiviteiten, dan wel op risicoblootstellingen met betrekking tot een of meer binnenlandse economische of geografische sectoren van de bankensector als geheel.

NL

(10e) Indien de aangewezen autoriteiten van twee of meer lidstaten dezelfde veranderingen in de intensiteit van de systeemrisico's of de macroprudentiële risico's constateren die in

elke lidstaat op nationaal niveau een risico voor de financiële stabiliteit inhouden en die naar het oordeel van de aangewezen autoriteiten beter door middel van nationale maatregelen kunnen worden ondervangen, kunnen de lidstaten een gezamenlijke kennisgeving doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het ESRB en de EBA. Samen met die kennisgeving aan de Commissie, de Raad, het ESRB en de EBA moeten zij relevant bewijs indienen, mede omvattende de met bewijs onderbouwde argumenten voor de gezamenlijke kennisgeving.

(10f) De Commissie moet voorts gemachtigd worden een tijdelijke verhoging van het niveau van het eigen vermogen, risicogewichten en vereisten voor grote risicoblootstellingen en openbaarmaking vast te stellen. Dergelijke bepalingen moeten één jaar van toepassing zijn, tenzij het Europees Parlement of de Raad binnen twee maanden bezwaar heeft

aangetekend tegen de gedelegeerde handeling. De Commissie moet vermelden om welke redenen zij van deze urgentieprocedure gebruikmaakt. De Commissie wordt slechts gemachtigd strengere prudentiële vereisten op te leggen voor blootstellingen die voortvloeien uit marktontwikkelingen in de Unie of daarbuiten met gevolgen voor alle lidstaten.

(10g) Een toetsing van de macroprudentiële regelgeving is ten slotte op haar plaats opdat de Commissie onder meer kan beoordelen of het huidige macroprudentiële

instrumentarium in deze verordening of in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] doeltreffend, doelmatig en transparant is, of er nieuwe instrumenten moeten worden voorgesteld, of de bestaande macroprudentiële instrumenten van deze verordening of van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] voor het ondervangen van soortgelijke risico's elkaar naar behoren dekken en mogelijk in zekere mate overlappen, en wat voor wisselwerking er bestaat tussen internationaal overeengekomen standaarden voor systeeminstellingen en het bepaalde in deze verordening casu quo in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

NL

(11) Wanneer de lidstaten richtsnoeren van algemene strekking aannemen, in het bijzonder op gebieden waar de vaststelling van ontwerpen van technische normen door de Commissie ophanden is, mogen deze richtsnoeren niet indruisen tegen het Unierecht noch de

toepassing ervan in het gedrang brengen.

(12) Deze verordening belet de lidstaten niet om, in voorkomend geval, gelijkwaardige vereisten op te leggen aan ondernemingen die niet binnen haar toepassingsgebied vallen.

(13) De in deze verordening vastgelegde algemene prudentiële vereisten worden aangevuld met individuele regelingen die door de bevoegde autoriteiten worden getroffen naar aanleiding van hun doorlopende toetsing van elke kredietinstelling en ▌beleggingsonderneming

afzonderlijk. In een richtlijn zou onder meer moeten worden aangegeven welke regelingen toezichthouders kunnen treffen. De bevoegde autoriteiten moeten immers in staat zijn naar

eigen inzicht regelingen op te leggen.

(14) Deze verordening mag geen negatieve invloed hebben op het vermogen van bevoegde autoriteiten om specifieke vereisten vast te stellen in het kader van het in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] beschreven proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder (Supervisory Review and Evaluation Process), dat moet worden

toegesneden op het specifieke risicoprofiel van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.

(15) Bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 i van het Europees Parlement en de Raad van

24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit ▌ is de

Europese Bankautoriteit (EBA) opgericht. Die verordening strekt tot het verbeteren van de kwaliteit en de consistentie van het nationale toezicht en het versterken van het toezicht op grensoverschrijdende groepen.

NL

(15b) Met het oog op de onvermijdelijke uitbreiding van de bevoegdheden en taken van de

EBA waarin deze verordening voorziet, dienen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erop toe te zien dat passende personele en financiële middelen onverwijld beschikbaar worden gesteld.

(16) Overeenkomstig Verordening (EU) Nr. 1093/2010 i dient de EBA op te treden binnen het toepassingsgebied van de Richtlijnen 2006/48/EG i en 2006/49/EG i. De EBA dient ook op te treden op het werkterrein van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met

betrekking tot zaken die niet rechtstreeks onder genoemde richtlijnen vallen, voor zover haar optreden noodzakelijk is om de effectieve en consistente toepassing van die handelingen te waarborgen. In deze verordening dient rekening te worden gehouden met de rol en functie van de EBA en moet worden bijgedragen aan de uitoefening van de in genoemde verordening omschreven bevoegdheden van de EBA.

a de waarnemingsperiode en de volledige uitvoering van een liquiditeitsvereiste overeenkomstig artikel 444, moet worden nagegaan of de praktische totstandkoming en werking van enkele liquiditeitssubgroepen, alsook de vaststelling of is voldaan aan de criteria inzake een specifieke intragroepbehandeling voor grensoverschrijdende instellingen, kunnen worden vergemakkelijkt door aan de EBA de bevoegdheid toe te kennen om op eigen initiatief een bindende bemiddeling te verrichten met het oog op het bereiken van gezamenlijke beslissingen door de bevoegde autoriteiten uit hoofde van de artikelen 18 en 19 van deze verordening. Derhalve moet de Commissie op dat moment, als onderdeel van een van de algemene verslagen over de werkzaamheden van de EBA krachtens artikel 81 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i, specifiek onderzoeken of aan de EBA een dergelijke bevoegdheid moet worden toegekend, en moet zij de resultaten van dit onderzoek opnemen in haar verslag dat in voorkomend geval vergezeld gaat van passende voorstellen.

NL

(16a) In het verslag van de groep op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU, onder voorzitterschap van Jacques de Larosière, werd de conclusie getrokken dat microprudentieel

toezicht de financiële stabiliteit niet doeltreffend kan waarborgen zonder rekening te houden met ontwikkelingen op macroniveau, terwijl macroprudentieel toezicht niet zinvol is tenzij dit op een of andere manier van invloed kan zijn op het toezicht op microniveau.

auwe samenwerking tussen de EBA en het ESRB is van fundamenteel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ESRB en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De EBA moet meer bepaald in staat zijn om alle door de bevoegde autoriteiten vergaarde relevante informatie aan het ESRB te bezorgen overeenkomstig de in deze verordening neergelegde rapportageverplichtingen.

(16b) Gezien de desastreuze gevolgen van de recente financiële crisis zijn de algemene doelstellingen van deze verordening de economisch nuttige bankactiviteiten die het algemeen belang dienen te stimuleren en onhoudbare financiële speculatie zonder echte toegevoegde waarde te ontmoedigen. Dit impliceert een algemene hervorming van de wijze waarop spaargeld in de richting van productieve investeringen wordt gekanaliseerd. Om een duurzame en diverse banksector in Europa te waarborgen, moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid krijgen om hogere kapitaalvereisten op te leggen aan systeemrelevante instellingen die ten gevolge van hun bedrijfsactiviteiten een bedreiging kunnen vormen voor de wereldeconomie.

NL

(17) Voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die aan hun cliënten toebehorende gelden en/of effecten aanhouden, moeten gelijkwaardige financiële vereisten gelden in

het belang van gelijke waarborgen voor spaarders en eerlijke concurrentieverhoudingen tussen vergelijkbare groepen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.

(18) Aangezien kredietinstellingen en beleggingsondernemingen op de interne markt rechtstreeks met elkaar concurreren, moeten de vereisten inzake monitoring in de gehele Unie gelijkwaardig zijn, rekening houdend met de verschillende risicoprofielen van de instellingen.

(19) Wanneer het ten behoeve van het toezicht nodig is de omvang van het geconsolideerde eigen vermogen van een groep kredietinstellingen en beleggingsondernemingen te bepalen, dient deze berekening te geschieden overeenkomstig deze verordening.

(20) Volgens deze verordening zijn eigenvermogensvereisten van toepassing op individuele en op geconsolideerde basis, tenzij de bevoegde autoriteiten in door hen passend geachte

gevallen geen toezicht op individuele basis toepassen. Individueel, geconsolideerd en grensoverschrijdend geconsolideerd toezicht zijn waardevolle instrumenten bij het toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.

NL

(21) Om een toereikende solvabiliteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen binnen een groep te waarborgen, is het van essentieel belang dat de kapitaalvereisten worden toegepast op basis van de geconsolideerde situatie van deze instellingen in de groep. Om te waarborgen dat het eigen vermogen op de juiste wijze binnen de groep wordt verdeeld en waar nodig kan worden ingezet voor de bescherming van spaargelden, dienen de kapitaalvereisten te gelden voor de individuele kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

binnen een groep, tenzij dit doel op een andere, effectieve wijze kan worden gerealiseerd.

(21a) De minderheidsbelangen van financiële tussenholdings die aan de vereisten van deze verordening moeten voldoen op gesubconsolideerde basis, kunnen ook in aanmerking komen (binnen de toepasselijke grenzen) voor het tier 1-kernkapitaal van de groep op geconsolideerde basis, omdat het tier 1-kernkapitaal van een financiële tussenholding dat aan minderheidsbelangen kan worden toegerekend en het gedeelte van datzelfde kapitaal dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend, in voorkomend geval de verliezen van hun dochterondernemingen in gelijke mate opvangen.

(22) Ten aanzien van de bij de berekening van het eigen vermogen en van de toereikendheid ervan voor het risico waaraan een kredietinstelling of beleggingsonderneming is blootgesteld, en ten aanzien van de bij de risicobepaling te gebruiken boekhoudkundige

techniek dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van Richtlijn 86/635/EEG i van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde

jaarrekening van banken en andere financiële instellingen ▌ , waarin enkele aanpassingen

van de bepalingen van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG i van de Raad van 13 juni 1983

betreffende de geconsolideerde jaarrekening ▌ zijn vervat, of met Verordening (EG)

nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende

de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen ▌, naargelang welke

voorschriften in het kader van de nationale wetgeving op de boekhouding van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen van toepassing zijn.

NL

(23) Omwille van een toereikende solvabiliteit moeten er kapitaalvereisten worden vastgesteld waarbij actiefposten en posten buiten de balanstelling naar risicograad worden gewogen.

(24) Op 26 juni 2004 heeft het BCBS een kaderovereenkomst gesloten over de internationale convergentie van kapitaalmeting en kapitaalvereisten ("het Bazel II-raamwerk"). De

bepalingen van de Richtlijnen 2006/48/EG i en 2006/49/EG i die in deze verordening zijn overgenomen, komen overeen met de bepalingen van het Bazel II-kapitaalraamwerk. Doordat de aanvullende elementen van Bazel III in deze verordening zijn opgenomen, komt deze bijgevolg overeen met het bepaalde in Bazel II en Bazel III.

(25) Het is van essentieel belang rekening te houden met de diversiteit van de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de Unie; daartoe moeten zij kunnen kiezen uit verschillende berekeningsmethoden voor de kapitaalvereisten ten aanzien van het kredietrisico, waarin de risicogevoeligheidsniveaus en de mate van verfijning variëren. Door het gebruik van externe ratings en van door de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen zelf opgestelde ramingen van individuele kredietrisicoparameters worden de risicogevoeligheid en de prudentiële soliditeit van de kredietrisicovoorschriften aanzienlijk verbeterd. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten worden aangemoedigd om over te stappen op de risicogevoeliger methoden. Bij de opstelling van de ramingen die nodig zijn voor de toepassing van de in deze verordening vervatte kredietrisicobenaderingen moeten kredietinstellingen en beleggingsondernemingen de door hen gehanteerde processen voor meting en beheer van het kredietrisico ▌verbeteren om over methoden ter bepaling ▌van de voor kredietinstellingen geldende wettelijke eigenvermogensvereisten ▌te kunnen beschikken die de aard, de omvang en de complexiteit van de processen van de afzonderlijke kredietinstellingen en beleggingsondernemingen weerspiegelen. In dat opzicht moet de gegevensverwerking in verband met het innemen en beheren van blootstellingen met betrekking tot cliënten worden geacht tevens de ontwikkeling en de validatie van systemen voor beheer en meting van kredietrisico te omvatten.

NL

Dit dient niet alleen het rechtmatig belang van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, maar ook het doel van deze verordening, namelijk verbeterde methoden tot meting en beheer van risico's toe te passen en die tevens voor de wettelijke eigenvermogensvereisten te gebruiken. Desalniettemin vergen risicogevoeliger benaderingen aanzienlijke deskundigheid en middelen, naast een toereikend volume van kwalitatief hoogwaardige gegevens. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten derhalve aan hoge normen voldoen alvorens die benaderingen in het kader van de wettelijke vereisten inzake eigen vermogen toe te passen. In het licht van het lopende werk om te voorzien in achtervangmechanismen voor interne modellen, moet de Commissie een verslag indienen, in voorkomend geval vergezeld van een afzonderlijk wetgevingsvoorstel, over de mogelijkheid de Bazel I-vloer langer toe te passen.

(26) De kapitaalvereisten moeten evenredig zijn aan de te ondervangen risico's. De vereisten moeten met name het risicoverlagende effect van een groot aantal relatief beperkte

blootstellingen weerspiegelen.

NL

(26a) Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) vormen een van de pijlers van de

Europese economie door de fundamentele rol die zij spelen bij het creëren van groei en werkgelegenheid. Het herstel en de toekomstige groei van de Europese economie zijn in hoge mate afhankelijk van de beschikbaarheid van kapitaal en financiering waarmee kleine en middelgrote ondernemingen in de EU de investeringen in nieuwe technologie en apparatuur kunnen verrichten die nodig zijn om hun concurrentiekracht te verbeteren. Doordat alternatieve financieringsbronnen slechts in beperkte mate beschikbaar zijn, wegen de gevolgen van de bankencrisis extra door op kmo's in de Unie. In de huidige context is het dan ook zaak de financieringskloof voor kmo's te dichten en ervoor te zorgen dat een passende stroom van bankkredieten de kmo's bereikt. Op de kapitaalopslagen voor blootstellingen aan in kmo's belichaamd risico moet een ondersteuningsfactor van 0,7619 in mindering worden gebracht om instellingen in staat te stellen hun kredietverlening aan kmo's te verruimen. Te dien einde moeten de kredietinstellingen de uit de toepassing van de ondersteuningsfactor voortvloeiende vermindering van hun toetsingsvermogen effectief en uitsluitend aanwenden om in een toereikende stroom van kredieten naar EU-kmo's te voorzien. De toezichthoudende autoriteiten moeten het totale bedrag aan kmo-blootstellingen bij kredietinstellingen en het totale op het toetsingsvermogen in mindering gebrachte bedrag periodiek bezien.

NL

(27) Overeenkomstig het op 10 januari 2011 door de GHOS bekrachtigde besluit van het BCBS moeten alle aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van een instelling volledig en

permanent kunnen worden afgeschreven of volledig in tier 1-kernkapitaal kunnen worden omgezet wanneer het punt van niet-levensvatbaarheid van de instelling wordt bereikt. In de EU-wetgeving moet, als onderdeel van de vereisten in verband met het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, de nodige wetgeving worden opgenomen om ervoor te zorgen dat eigenvermogensinstrumenten onder het mechanisme voor additionele verliesabsorptie vallen. Indien er op 31 december 2015 nog geen wetgeving van de Unie is aangenomen die voorschrijft dat kapitaalinstrumenten volledig en permanent worden afgeschreven of in tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden omgezet wanneer een instelling niet langer als levensvatbaar wordt beschouwd, moet de Commissie onderzoeken en rapporteren of een dergelijke bepaling in deze verordening moet worden opgenomen, en moet zij in het licht van dat onderzoek passende wetgevingsvoorstellen doen.

(27b) De minderheidsbelangen van financiële tussenholdings die op gesubconsolideerde basis aan de vereisten van deze verordening moeten voldoen, kunnen ook in aanmerking

komen (binnen de toepasselijke grenzen) voor het tier 1-kernkapitaal van de groep op geconsolideerde basis, omdat het tier 1-kernkapitaal van een financiële tussenholding dat aan minderheidsbelangen kan worden toegerekend en het gedeelte van datzelfde kapitaal dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend, in voorkomend geval de verliezen van hun dochterondernemingen in gelijke mate opvangen.

NL

(28) De bepalingen van deze verordening beantwoorden aan het evenredigheidsbeginsel, met name wat betreft de verschillen in omvang en schaal van de transacties en in het scala van de werkzaamheden van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel houdt tevens in dat voor blootstellingen met betrekking tot

particulieren en kleine partijen zo eenvoudig mogelijke ratingprocedures worden erkend, ook in het kader van de interneratingbenadering ("IRB-benadering").

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgelegde vereisten evenredig zijn met de aard, de omvang en de complexiteit van de risico's die voortvloeien uit het bedrijfsmodel en de door de instelling verrichte activiteiten.

De Commissie dient ervoor te zorgen dat gedelegeerde en uitvoeringshandelingen en technische regulerings- en uitvoeringsnormen stroken met het evenredigheidsbeginsel, zodat de evenredige toepassing van deze verordening gewaarborgd wordt. De EBA dient er daarom voor te zorgen dat alle technische regulerings- en uitvoeringsnormen zodanig geformuleerd zijn dat het evenredigheidsbeginsel in acht genomen en gehandhaafd wordt.

De bevoegde autoriteiten moeten passende aandacht besteden aan gevallen waar zij vermoeden dat informatie als beschermd of vertrouwelijk werd aangemerkt om de openbaarmaking van die informatie te voorkomen. Een instelling kan er weliswaar voor kiezen om informatie niet openbaar te maken omdat deze als beschermd of vertrouwelijk wordt beschouwd, maar het feit dat informatie als beschermd of vertrouwelijk wordt beschouwd, bevrijdt de instelling niet van haar aansprakelijkheid die voortvloeit uit de niet-openbaarmaking van die informatie indien deze wordt geacht een wezenlijk effect te sorteren.

NL

(29) Door het "evolutionaire" karakter van deze verordening kunnen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen kiezen uit drie benaderingen van uiteenlopende complexiteit. Om in het bijzonder kleine kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in staat te stellen voor de meer risicogevoelige IRB-benadering te kiezen, moeten de desbetreffende bepalingen zo worden opgevat dat de blootstellingscategorieën alle blootstellingen

omvatten die in deze verordening direct of indirect met de in deze categorieën ondergebrachte blootstellingen worden gelijkgesteld. Bij wijze van algemene regel dienen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot het proces van toezicht door de toezichthouder (Supervisory Review Process) geen onderscheid maken tussen de drie benaderingen, d.w.z. dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die de standaardbenadering aanwenden, niet louter en alleen daarom aan een strenger toezicht worden onderworpen.

(30) Kredietrisicolimiteringstechnieken moeten in sterkere mate in aanmerking worden genomen binnen een raamwerk van voorschriften dat ervoor zorgt dat de solvabiliteit niet wordt ondermijnd door onterechte inaanmerkingneming. De relevante momenteel in de lidstaten in de bankensector gebruikelijke zekerheden voor kredietrisicolimitering moeten in de mate van het mogelijke in de standaardbenadering, maar ook in de andere

benaderingen, in aanmerking worden genomen.

(31) Om ervoor te zorgen dat de risico's en risicobeperkingen als gevolg van securitisatieactiviteiten en beleggingen van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen naar behoren worden weerspiegeld in hun kapitaalvereisten, zijn er ook voorschriften nodig die een risicogevoelige en vanuit prudentieel oogpunt deugdelijke behandeling van dergelijke activiteiten en beleggingen garanderen. Daartoe is er een duidelijke en alomvattende definitie van securitisatie nodig waaronder elke transactie of regeling valt waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of pool van blootstellingen, in tranches wordt onderverdeeld. Een blootstelling die aanleiding geeft tot een directe betalingsverplichting voor een transactie of regeling die wordt gebruikt om materiële activa te financieren of te beheren, moet niet worden beschouwd als een blootstelling in het kader van een securitisatie, zelfs als de transactie of regeling betalingsverplichtingen met een verschillende rangorde inhoudt.

NL

(31a) aast toezicht om financiële stabiliteit te waarborgen, moeten de mechanismen worden verbeterd die zijn ontwikkeld met het oog op een doeltreffende bewaking en voorkoming van mogelijke zeepbellen, teneinde te zorgen voor een optimale toewijzing van kapitaal in het licht van de macro-economische uitdagingen en doelstellingen, in het bijzonder met betrekking tot langetermijninvestering in de reële economie.

(32) Operationeel risico is een significant risico waaraan kredietinstellingen en beleggingsondernemingen blootstaan en dat met eigen vermogen moet worden gedekt. Het is van essentieel belang dat rekening wordt gehouden met de diversiteit van de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de Unie; daartoe moeten zij kunnen kiezen uit

verschillende berekeningsmethoden voor de vereisten ten aanzien van het operationeel risico, waarin de risicogevoeligheidsniveaus en de mate van verfijning variëren. Er moeten passende prikkels zijn om kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ertoe te bewegen over te stappen op de risicogevoeligere methoden. Omdat de technieken voor meting en beheer van het operationele risico nog niet helemaal zijn uitgerijpt, moeten de voorschriften regelmatig worden geëvalueerd en zo nodig worden bijgewerkt; dit geldt ook voor de vereisten ten aanzien van verschillende bedrijfsonderdelen en de erkenning van risicolimiteringstechnieken. Bijzondere aandacht dient hierbij uit te gaan naar het in aanmerking nemen van verzekeringen in de eenvoudige benaderingen ter berekening van de kapitaalvereisten voor het operationele risico.

(33) De bewaking en de beheersing van de blootstellingen van kredietinstellingen dienen integraal deel uit te maken van het toezicht op deze instellingen. Een overmatige

concentratie van blootstellingen met betrekking tot één cliënt of groep verbonden cliënten kan derhalve tot een onaanvaardbaar risico op verlies leiden. Een dergelijke situatie kan worden geacht nadelig te zijn voor de solvabiliteit van een kredietinstelling.

NL

(34) Om uit te maken of er sprake is van een groep verbonden cliënten en daarmee van blootstellingen die vanuit een risico-oogpunt één geheel vormen, is het ook van belang dat rekening wordt gehouden met risico's die voortvloeien uit een gemeenschappelijke bron van significante financiering die wordt verstrekt door de kredietinstelling of de beleggingsonderneming zelf, de financiële groep waartoe zij behoort of met haar verbonden partijen.

(35) Hoewel het wenselijk is om bij de berekening van de waarde van blootstellingen uit te gaan van hetgeen bepaald is voor de berekening van de eigenvermogensvereisten, moeten voor de bewaking van grote risicoblootstellingen voorschriften zonder toepassing van risicogewichten of risicograden worden vastgesteld. Bovendien berusten de in de

solvabiliteitsregeling gehanteerde technieken voor kredietrisicolimitering op de aanname dat het kredietrisico goed gespreid is. Bij grote risicoblootstellingen waarbij sprake is van een concentratierisico jegens één grote tegenpartij ("single name") is het kredietrisico niet goed gespreid. Daarom moeten er prudentiële voorzorgsmaatregelen gelden ten aanzien van het effect van die technieken. In dit verband moet bij grote risicoblootstellingen worden voorzien in een effectieve uitwinning van de kredietprotectie.

(36) Aangezien een verlies op een blootstelling met betrekking tot een kredietinstelling of een beleggingsonderneming even ernstig kan zijn als een verlies op enig andere blootstelling, moeten dergelijke blootstellingen op dezelfde wijze worden behandeld en gerapporteerd als elke andere blootstelling. Er is voorzien in een alternatieve kwantitatieve limiet om

de onevenredig zware impact van die benadering op kleinere instellingen te beperken. Daarnaast wordt voorzien in een vrijstelling voor zeer kortstondige blootstellingen in verband met geldtransfers, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing, afwikkeling en bewaring van financiële instrumenten ten behoeve van cliënten, en dit ten bate van de soepele werking van de financiële markten en de daaraan gerelateerde infrastructuur. Onder deze diensten vallen bijvoorbeeld de clearing en afwikkeling van geldposities en andere activiteiten die de afwikkeling vergemakkelijken. De bedoelde blootstellingen omvatten onder meer blootstellingen die mogelijk niet voorspelbaar zijn en dus niet onder de volledige controle van een kredietinstelling vallen, onder meer saldo's op interbancaire rekeningen die voortvloeien uit betalingen van cliënten, met inbegrip van overgemaakte of afgeboekte honoraria en rente, en andere betalingen voor cliëntendiensten, alsmede gegeven of ontvangen zekerheden.

NL

(37) Het is van belang de belangen van ondernemingen die leningen in verhandelbare effecten en andere financiële instrumenten "herverpakken" (initiators of sponsors), en die van de

ondernemingen die in deze effecten of instrumenten beleggen (beleggers), gelijk te laten lopen. Om dit te bereiken, moet de initiator of sponsor verplicht worden een significant belang in de onderliggende activa te behouden. Daarom is het van belang dat de initiators of de sponsors ten aanzien van de leningen in kwestie risico blijven dragen. Meer in het algemeen mogen securitisatietransacties niet zo worden opgezet dat de toepassing van de vereisten voor het aanhouden wordt ontweken, met name door middel van een vergoedings- en/of een tariefstructuur. Dit aanhouden moet gelden in alle situaties waarin de belangrijkste economische kenmerken van een securitisatie van toepassing zijn, ongeacht de juridische structuren of instrumenten die worden aangewend om deze economische kenmerken te verkrijgen. Met name bij een overdracht van het kredietrisico door middel van securitisatie zouden beleggers hun beslissingen pas na het betrachten van due diligence mogen nemen en daarvoor hebben zij deugdelijke informatie over de securitisaties nodig.

NL

(38) Het vigerende kader voorziet er tevens in dat meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden niet is toegestaan. Voor een bepaalde securitisatie volstaat het als

hetzij de initiator, hetzij de sponsor, hetzij de oorspronkelijke kredietverstrekker onder het vereiste valt. Evenzo dienen, wanneer securitisatietransacties andere securitisaties als onderliggende waarde hebben, de vereisten voor het aanhouden alleen te gelden voor de securitisatie waarop de belegging van toepassing is. Voor gekochte kortlopende vorderingen gelden de vereisten voor het aanhouden niet als deze voortvloeien uit bedrijfsactiviteiten in het kader waarvan zij met korting worden overgedragen of verkocht om deze activiteiten te financieren. De bevoegde autoriteiten dienen het risicogewicht met betrekking tot het niet-naleven van de verplichtingen inzake due diligence en risicobeheer in verband met de securitisatie toe te passen bij ongewone overtredingen van gedragslijnen en procedures die relevant zijn voor de beoordeling van de onderliggende risico's. Daarnaast moet de Commissie evalueren of voorkoming van het meervoudig toepassen van de vereisten voor het aanhouden praktijken in de hand kan werken waarbij de vereisten voor het aanhouden worden omzeild, en of de securitisatievoorschriften doeltreffend worden gehandhaafd door de toezichthoudende autoriteiten.

NL

(39) Om de risico's van gesecuritiseerde blootstellingen in zowel de handelsportefeuille als de niet-handelsportefeuille naar behoren ▌te kunnen beoordelen, moet due diligence worden betracht. Bovendien moeten de due-diligenceverplichtingen evenredig zijn. Due-diligenceprocedures moeten bijdragen tot een groter vertrouwen tussen initiators, sponsors en

beleggers. Daarom is het wenselijk dat relevante informatie over de due-diligenceprocedures naar behoren openbaar wordt gemaakt.

(40) Wanneer een instelling ▌een blootstelling met betrekking tot haar eigen moederonderneming of andere dochterondernemingen van die moederonderneming inneemt, is bijzondere voorzichtigheid geboden. Het beheer van dergelijke door ▌instellingen ▌ingenomen blootstellingen moet volledig zelfstandig worden gevoerd, met inachtneming van de beginselen van goed beheer, en los van elke andere overweging. Dat is met name van belang bij grote risicoblootstellingen en in gevallen die niet eenvoudig verband houden met intragroepsbeheer of gebruikelijke intragroepstransacties. De toezichthoudende autoriteiten moeten bijzondere aandacht schenken aan dergelijke blootstellingen binnen groepen. Dergelijke normen behoeven echter niet te worden toegepast wanneer de moederonderneming een financiële holding of een kredietinstelling is, of wanneer de andere dochterondernemingen kredietinstellingen, financiële instellingen, of ondernemingen die nevenactiviteiten verrichten, zijn, mits al deze ondernemingen onder het toezicht op geconsolideerde basis op de kredietinstelling vallen.

NL

(41) Gezien de risicogevoeligheid van de voorschriften voor de kapitaalvereisten moet regelmatig worden nagegaan of deze een significante impact op de conjunctuurcyclus hebben. De Commissie dient, rekening houdende met het standpunt van de Europese Centrale Bank, over deze aspecten verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.

(42) De kapitaalvereisten voor handelaren in grondstoffen, ook handelaren die thans vrijstelling van de vereisten van Richtlijn 2004/39/EG i genieten, moeten opnieuw worden onderzocht.

(43) De liberalisering van de elektriciteits- en de gasmarkten is zowel uit economisch als uit politiek oogpunt een belangrijke doelstelling voor de Unie. In het licht daarvan moeten de kapitaalvereisten en andere prudentiële voorschriften die gelden voor ondernemingen die op die markten actief zijn, evenredig zijn en dienen zij de liberaliseringsdoelstelling niet onnodig te doorkruisen. Deze doelstelling moet in het bijzonder voor ogen worden

gehouden wanneer deze verordening wordt getoetst.

NL

(44) Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die in hersecuritisaties beleggen, moeten due diligence betrachten, ook ten aanzien van de onderliggende securitisaties en de nietgesecuritiseerde

blootstellingen die er uiteindelijk aan ten grondslag liggen. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten beoordelen of blootstellingen in het kader van programma's van door activa gedekte bedrijfsobligaties gehersecuritiseerde blootstellingen zijn, inclusief blootstellingen in het kader van programma's die tranches in de hoogste rang van afzonderlijke pools van globale leningen verwerven wanneer geen van die leningen een gesecuritiseerde of gehersecuritiseerde blootstelling is, en wanneer de protectie voor het eerste verlies voor elke belegging van de verkoper van de leningen komt. In laatstgenoemde situatie dient een poolspecifieke liquiditeitsfaciliteit over het algemeen niet als een gehersecuritiseerde blootstelling te worden beschouwd, omdat het een tranche is van één pool van activa (d.w.z. de relevante pool van globale leningen) waarin geen gesecuritiseerde blootstellingen zitten. Daarentegen zou een kredietverbetering voor het gehele programma die slechts enkele van de verliezen dekt boven de door de verkoper verstrekte protectie in de diverse pools, over het algemeen een onderverdeling van het risico van een pool van meerdere activa met ten minste één gesecuritiseerde blootstelling vormen en bijgevolg een gehersecuritiseerde blootstelling zijn. Niettemin dienen, indien een dergelijk programma zichzelf volledig met één categorie bedrijfsobligaties financiert, en indien de kredietverbetering voor het gehele programma geen hersecuritisatie is of de bedrijfsobligaties volledig worden gedragen door de kredietinstelling of beleggingsonderneming die als sponsor optreedt, waarbij de belegger in bedrijfsobligaties daadwerkelijk bloot staat aan het wanbetalingsrisico van de sponsor en niet de onderliggende pools of activa, die bedrijfsobligaties over het algemeen niet als een gehersecuritiseerde blootstelling te worden beschouwd.

NL

(45) De bepalingen betreffende voorzichtige waardering voor de handelsportefeuille moeten gelden voor alle instrumenten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, ongeacht of zij deel uitmaken van de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Er moet worden verduidelijkt dat, wanneer

voorzichtige waardering tot een lagere boekwaarde leidt dan die welke feitelijk in de rekeningen is opgevoerd, de absolute waarde van het verschil in mindering dient te worden gebracht op het eigen vermogen.

(46) Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen dienen, naar keuze, ofwel een kapitaalvereiste toe te passen op de gesecuritiseerde blootstellingen die krachtens deze verordening een risicogewicht van 1250% krijgen, ofwel deze blootstellingen af te trekken van de

tier 1-kernkapitaalbestanddelen, ongeacht of ze deel uitmaken van haar handelsportefeuille of haar niet-handelsportefeuille.

(47) Het dient voor instellingen die als initiator of sponsor optreden niet mogelijk te zijn het verbod op stilzwijgende steun te omzeilen door voor zulke steun hun handelsportefeuille te gebruiken.

NL

(48) Met Richtlijn 2006/48/EG i werd binnen de standaardbenadering een preferentieel risicogewicht ingevoerd voor blootstellingen met betrekking tot kleine of middelgrote ondernemingen of natuurlijke personen, alsook de mogelijkheid voor instellingen om op interne ratings gebaseerde benaderingen toe te passen wanneer zij zelf het risicogewicht ramen, rekening houdende met de degelijkheid van hun eigen overnemingscriteria. Binnen deze verordening moeten preferentiële risicogewichten van kracht blijven. Er moet echter binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden getoetst welke voordelen eventueel verbonden zijn aan het verlagen van de risicogewichten of het uitbreiden van de toepassing ervan tot nog meer blootstellingen. Die toetsing moet empirisch worden onderbouwd en uitgaan van betrouwbare gegevens inzake kredietverliezen op blootstellingen met betrekking tot kleine of middelgrote ondernemingen of natuurlijke personen die gedurende een volledige conjunctuurcyclus zijn geleden. Bij de toetsing moet bijzondere aandacht uitgaan naar impact op kredietverstrekking aan consumenten.

(49) Onverminderd de openbaarmakingsverplichtingen die uitdrukkelijk in deze verordening zijn neergelegd, dienen de openbaarmakingsverplichtingen tot doel te hebben dat

marktdeelnemers correcte en volledige informatie ontvangen over het risicoprofiel van individuele instellingen. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen dienen derhalve te worden verplicht om niet uitdrukkelijk in deze verordening vermelde aanvullende informatie openbaar te maken indien dit nodig is om aan deze doelstelling te voldoen. Tegelijkertijd moeten de bevoegde autoriteiten passende aandacht besteden aan gevallen waar zij vermoeden dat informatie door een instelling als beschermd of vertrouwelijk werd aangemerkt om de openbaarmaking van die informatie te voorkomen.

NL

(50) Wanneer in een externe kredietbeoordeling van een gesecuritiseerde blootstelling het effect van de door de beleggende instelling zelf verstrekte kredietprotectie is meegenomen, dient de instelling geen aanspraak te kunnen maken op het lagere risicogewicht dat uit die protectie voortvloeit. De securitisatiepositie dient niet van het kapitaal te worden afgetrokken ▌als er andere manieren zijn om een risicogewicht te bepalen dat overeenstemt met het werkelijke risico van de positie, waarbij de kredietprotectie buiten

beschouwing blijft.

(51) Aangezien de normen voor interne modellen voor de berekening van de kapitaalvereisten voor marktrisico's recentelijk niet goed blijken te hebben gefunctioneerd, moeten zij

worden versterkt. Met name wat de weergave van de kredietrisico's in de handelsportefeuille betreft, dienen deze normen te worden vervolledigd. Daarenboven dienen kapitaalopslagen een component die stressomstandigheden weergeeft te omvatten ter versterking van de kapitaalvereisten bij verslechterende marktomstandigheden en ter vermindering van het mogelijke optreden van procyclische effecten. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten voorts reverse stresstests uitvoeren om te onderzoeken in welke scenario's de levensvatbaarheid van instellingen bedreigd zou kunnen worden, tenzij zij kunnen aantonen dat een dergelijke test niet noodzakelijk is. Gezien de specifieke problemen die zich recent bij het gebruik van op interne modellen gebaseerde benaderingen voor de behandeling van securitisatieposities hebben voorgedaan, zouden kredietinstellingen en beleggingsondernemingen nog slechts in beperkte mate over de mogelijkheid mogen beschikken om voor securitisatierisico's in de handelsportefeuille modellen te hanteren en dient ten aanzien van securitisatieposities in de handelsportefeuille automatisch een gestandaardiseerd kapitaalvereiste te gelden.

NL

(52) In deze verordening worden beperkte uitzonderingen voor bepaalde activiteiten inzake correlatiehandel vastgelegd, volgens welke een instelling van haar toezichthouder

toestemming kan krijgen om een kapitaalopslag voor het algehele risico te berekenen, met inachtneming van strenge vereisten. In dergelijke gevallen moet de instelling verplicht worden op die activiteiten een kapitaalopslag toe te passen die gelijk is aan het hogere van twee bedragen, namelijk de kapitaalopslag overeenkomstig die intern ontwikkelde benadering of 8 % van de kapitaalopslag voor specifiek risico overeenkomstig de gestandaardiseerde meetmethode. De instelling dient er niet toe te worden verplicht die blootstellingen aan de opslag voor additioneel risico te onderwerpen, maar die blootstellingen moeten zowel in de value-at-risk (risicowaarde)- als in de stressed value-at-risk-maatstaf worden opgenomen.

NL

(53) Gelet op de aard en de omvang van de onverwachte verliezen die kredietinstellingen en beleggingsondernemingen tijdens de financiële en economische crisis hebben geleden, is het noodzakelijk de kwaliteit en de harmonisering van het eigen vermogen dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten aanhouden, verder te verbeteren. Dit houdt onder meer in dat er een nieuwe definitie moet worden vastgesteld van de kernbestanddelen

van kapitaal die beschikbaar zijn om onverwachte verliezen op te vangen wanneer die zich voordoen, dat de definitie van hybride kapitaal moet worden bijgesteld en dat er uniforme prudentiële aanpassingen moeten worden aangebracht aan het eigen vermogen. Voorts moet het niveau van het eigen vermogen aanzienlijk worden opgetrokken, inclusief nieuwe kapitaalratio's die toegespitst zijn op de kernbestanddelen van het eigen vermogen welke beschikbaar zijn voor het opvangen van verliezen wanneer die zich voordoen. Van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen waarvan de aandelen op een gereglementeerde markt in de Unie genoteerd zijn, wordt verwacht dat zij alleen met die beursgenoteerde gewone aandelen die beantwoorden aan een reeks strenge criteria voor de kernkapitaalinstrumenten en de openbaar gemaakte reserves van de instelling, aan hun kapitaalvereisten met betrekking tot de kernbestanddelen van kapitaal voldoen. Om naar behoren rekening te houden met de verscheidenheid aan rechtsvormen waarbinnen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de Unie opereren, zal de reeks strenge criteria voor de kernbestanddelen van de kapitaalinstrumenten er voor instaan dat de kernbestanddelen van de kapitaalinstrumenten voor instellingen die niet genoteerd zijn op een gereglementeerde markt in de Unie, van de hoogste kwaliteit zijn. Dit zou de instellingen niet mogen beletten om op aandelen waaraan gedifferentieerde stemrechten of geen stemrechten verbonden zijn, uitkeringen te doen die een veelvoud zijn van de uitkeringen op aandelen waaraan een proportioneel hoger aantal stemrechten verbonden is, op voorwaarde dat, ongeacht het aantal stemrechten, de strenge criteria voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden nageleefd, met inbegrip van de criteria betreffende de flexibiliteit van betalingen, en dat, indien er een uitkering plaatsvindt, die uitkering wordt gedaan op alle door de instelling uitgegeven aandelen.

NL

(53a) Blootstellingen aan het risico inzake handelsfinancieringen zijn uiteenlopend van aard, maar hebben bepaalde kenmerken gemeen, zoals het feit dat het om beperkte, kortlopende kredieten gaat en dat na te trekken valt wie voor de terugbetaling

verantwoordelijk is. Er liggen goederen- en dienstentransacties aan ten grondslag die de reële economie ondersteunen en in de meeste gevallen dienen om in de dagelijkse behoeften van kleine bedrijven te voorzien, en op die manier economische groei en werkgelegenheid helpen creëren. De instroom en de uitstroom van goederen en diensten houden elkaar meestal in evenwicht en het liquiditeitsrisico is dan ook beperkt.

(53aa) Het is dienstig dat de EBA een lijst bijhoudt en actualiseert van de vormen van kapitaalinstrumenten die in iedere lidstaat als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden aangemerkt. De EBA dient instrumenten die geen staatssteuninstrumenten zijn, die zijn uitgegeven na de inwerkingtreding van deze verordening en die niet voldoen aan de in deze verordening bepaalde criteria, uit de lijst te verwijderen en die verwijdering aan het publiek bekend te maken. Indien instrumenten die door de EBA uit de lijst zijn verwijderd, na de bekendmaking door de EBA toch nog als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden aangemerkt, dient de EBA ten volle gebruik te maken van haar bevoegdheden, met name die welke haar zijn verleend bij Verordening (EU) nr. 1093/2010, artikel 17, betreffende inbreuken op het Unierecht. Gememoreerd zij dat, om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, een drietrapsmechanisme van toepassing is, waarbij in eerste instantie de EBA bevoegd is gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. In tweede instantie is, indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, de Commissie bevoegd om, rekening houdend met de aanbeveling van de EBA, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd. Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, is de EBA in derde instantie bevoegd besluiten te nemen die tot individuele financiële instellingen worden gericht. Daarnaast zij gememoreerd dat de Commissie op grond van artikel 258 VWEU bevoegd is om, indien zij van oordeel is dat een lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichting niet is nagekomen, de zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

NL

(53b) Deze verordening dient geen afbreuk te doen aan het vermogen van bevoegde autoriteiten om voorafgaandegoedkeuringsprocessen in stand te houden met betrekking tot contracten betreffende aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaalinstrumenten. In deze gevallen mogen die kapitaalinstrumenten alleen worden toegerekend aan aanvullendtier 1- of tier 2-kapitaal van de instellingen die deze goedkeuringsprocessen succesvol hebben doorlopen.

(54) Met het oog op een betere marktdiscipline en een grotere financiële stabiliteit, moeten er meer gedetailleerde vereisten worden ingevoerd inzake de openbaarmaking van de vorm en de aard van toetsingsvermogen, en moeten er prudentiële aanpassingen worden

aangebracht om ervoor te zorgen dat beleggers en deposanten voldoende worden geïnformeerd over de solvabiliteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.

(54a) Voorts is het nodig dat de bevoegde autoriteiten kennis hebben van het niveau, ten minste in geaggregeerde vorm, van retrocessieovereenkomsten, het uitlenen van effecten en alle vormen van lasten op activa. Dergelijke informatie moet aan de bevoegde

autoriteit worden gerapporteerd. Teneinde de marktdiscipline te verbeteren, moeten er meer gedetailleerde voorschriften worden ingevoerd voor de openbaarmaking van retrocessieovereenkomsten en gewaarborgde financiering.

NL

(55) De nieuwe definitie van kapitaal en de nieuwe toetsingsvermogensvereisten moeten op dusdanige wijze worden ingevoerd dat rekening wordt gehouden met de verschillende nationale uitgangspunten en omstandigheden en dat de aanvankelijke verschillen met

betrekking tot de nieuwe normen gedurende de overgangsperiode afnemen. Om de passende continuïteit van het niveau van het eigen vermogen te garanderen, zal gedurende de overgangsperiode worden voorzien in grandfatheringbepalingen voor instrumenten die vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn uitgegeven in de context van een herkapitalisatiemaatregel op grond van de regels voor staatssteun.

Afhankelijkheid van staatssteun moet in de toekomst zo veel mogelijk worden beperkt. Voor zover staatssteun in bepaalde omstandigheden noodzakelijk blijkt, dient de verordening een raamwerk te bieden om dergelijke omstandigheden te ondervangen. Meer bepaald moet in de verordening worden bepaald welke behandeling dient te gelden voor eigenvermogensinstrumenten die zijn uitgegeven in de context van een herkapitalisatiemaatregel op grond van de regels voor staatssteun. Aan de mogelijkheid voor instellingen om voor die behandeling in aanmerking te komen, moeten strikte voorwaarden worden verbonden. Voor zover die behandeling de mogelijkheid biedt om van de nieuwe criteria betreffende de kwaliteit van eigenvermogensinstrumenten af te wijken, dienen die afwijkingen zo veel mogelijk te worden beperkt.

In de behandeling voor bestaande kapitaalinstrumenten die in de context van een herkapitalisatiemaatregel op grond van de regels voor staatssteun zijn uitgegeven, moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen kapitaalinstrumenten die wél en kapitaalinstrumenten die niet aan de vereisten van deze verordening voldoen. In deze verordening moeten derhalve passende overgangsbepalingen voor het laatstgenoemde geval worden opgenomen.

NL

(56) Op grond van Richtlijn 2006/48/EG i moeten kredietinstellingen tot en met

31 december 2011 een eigen vermogen hebben dat ten minste gelijk is aan gespecificeerde minimumbedragen. Gezien de aanhoudende impact van de financiële crisis op de bankensector en de verlenging van de door het BCBS goedgekeurde overgangsregelingen voor kapitaalvereisten, is het passend voor een beperkte periode opnieuw een lagere limiet vast te stellen tot er voldoende eigen vermogen wordt aangehouden overeenkomstig de bij deze verordening vastgestelde overgangsregelingen voor eigen vermogen, die vanaf de datum van uitvoering tot 2019 stapsgewijs zullen worden ingevoerd.

(56a) Voor groepen die significante bank- of beleggingsactiviteiten alsook verzekeringsactiviteiten omvatten, voorziet Richtlijn 2002/87/EG i betreffende financiële conglomeraten in specifieke voorschriften die een dergelijke "dubbeltelling" van kapitaal ondervangen. Richtlijn 2002/87/EG i is gebaseerd op internationaal overeengekomen beginselen voor de omgang met sectordoorsnijdende risico's. Dit voorstel versterkt de manier waarop deze voorschriften voor financiële conglomeraten van toepassing zijn op groepen van banken en beleggingsondernemingen, door te zorgen voor een degelijke en consistente toepassing ervan. Verdere wijzigingen die eventueel nodig mochten blijken, zullen aan bod komen bij de in 2015 verwachte toetsing van Richtlijn 2002/87/EG i.

(57) De financiële crisis heeft aangetoond dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen het tegenpartijkredietrisico dat verbonden is aan otc-derivaten schromelijk onderschat

hebben. Daarom hebben de G20-leiders in september 2009 ertoe opgeroepen meer otc-derivaten via een centrale tegenpartij (CTP) te laten clearen. Daarnaast vroegen zij otc-derivaten die niet centraal kunnen worden gecleard, aan hogere eigenvermogensvereisten te onderwerpen, opdat er naar behoren rekening wordt gehouden met de hogere risico's die eraan verbonden zijn.

NL

(58) Naar aanleiding van de oproep van de G20-leiders heeft het BCBS als onderdeel van

Bazel III de regeling voor tegenpartijkredietrisico wezenlijk veranderd. Naar verwachting zal Bazel III de eigenvermogensvereisten met betrekking tot de otc-derivaten en financieringstransacties voor effecten van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen significant verhogen en voorzien in sterke prikkels om kredietinstellingen en beleggingsondernemingen gebruik te doen maken van CTP's. Naar verwachting zal Bazel III ook voorzien in verdere prikkels om het risicobeheer van tegenpartijkredietblootstellingen te versterken en de huidige regeling voor de behandeling van blootstellingen aan het kredietrisico met betrekking tot CTP's te herzien.

(59) De instellingen moeten aanvullend eigen vermogen aanhouden vanwege het uit otc-derivaten voortvloeiend risico van aanpassing van de kredietwaardering. Instellingen moeten voorts een hogere correlatie van de waarde van activa toepassen bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor tegenpartijkredietrisicoblootstellingen die voortvloeien uit otc-derivaten en effectenfinancieringstransacties ten aanzien van bepaalde financiële instellingen. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten er ook toe worden verplicht, de meting en het beheer van het tegenpartijkredietrisico aanzienlijk te verbeteren door beter om te gaan met wrong-way risk, tegenpartijen met een hoge hefboomfinanciering en zekerheden, in combinatie met dienovereenkomstige

verbeteringen op het gebied van back testing en stress testing.

(60) Blootstellingen aan het transactierisico met betrekking tot CTP's hebben doorgaans baat bij het door CTP's verschafte mechanisme voor multilaterale verrekening en verliesverdeling. Bijgevolg houden zij een zeer laag tegenpartijkredietrisico in en hoeven zij dan ook maar

aan een zeer laag eigenvermogensvereiste te worden onderworpen. Tegelijk zou dit vereiste positief moeten zijn om ervoor te zorgen dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen hun blootstellingen met betrekking tot CTP's volgen en bewaken in het kader van een goed risicobeheer en om te weerspiegelen dat zelfs blootstellingen aan het transactierisico met betrekking tot CTP's niet zonder risico zijn.

NL

(61) Een wanbetalingsfonds van een CTP is een mechanisme dat voorziet in de onderlinge verdeling (omslag) van verliezen onder de clearingleden van de CTP. Het wordt gebruikt wanneer de door de CTP na wanbetaling van een clearinglid geleden verliezen groter zijn dan de marges en de bijdragen van dat clearinglid aan het wanbetalingsfonds en enige andere verdediging die de CTP kan gebruiken alvorens een beroep te doen op de bijdragen aan het wanbetalingsfonds van de overige clearingleden. Bijgevolg is het verliesrisico dat voortvloeit uit blootstellingen met betrekking tot bijdragen aan een wanbetalingsfonds hoger dan het verliesrisico in verband met transactieblootstellingen. Daarom moet deze soort blootstellingen aan een hoger eigenvermogensvereiste onderworpen worden.

(62) Het hypothetische kapitaal van een CTP moet een variabele zijn die nodig is om het eigenvermogensvereiste te bepalen voor de blootstellingen van een clearinglid in verband met zijn bijdragen aan een wanbetalingsfonds van een CTP. Het mag uitsluitend als zodanig worden gezien. Met name mag het niet worden gezien als het kapitaal dat een CTP door zijn bevoegde autoriteit verplicht wordt aan te houden.

(63) De toetsing van de behandeling van tegenpartijkredietrisico en met name het invoeren van hogere eigenvermogensvereisten voor bilaterale derivatencontracten om het hogere risico te weerspiegelen dat dergelijke contracten voor het financiële stelsel inhouden, heeft een

vaste plaats in het streven van de Commissie naar efficiënte, veilige en degelijke derivatenmarkten. Bijgevolg completeert deze verordening ▌Verordening (EU) nr. 648/2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters ▌.

NL

(63a) De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2015 de voorschriften inzake grote risicoblootstellingen te toetsen. In afwachting van de uitkomst van deze toetsing moet het de lidstaten gedurende een voldoende lange overgangperiode toegestaan blijven te besluiten om bepaalde grote risicoblootstellingen van die voorschriften vrij te stellen. In

aansluiting op de besprekingen in het kader van het voorstel met betrekking tot Richtlijn 2009/111/EG i en gelet op internationale en Europese ontwikkelingen terzake, dient de Commissie verslag uit te brengen over de vraag of vrijstellingen uit hoofde van artikel 389, lid 2, op discretionaire wijze dan wel op een meer algemene wijze moeten blijven worden toegepast, alsook over de vraag of de aan die blootstellingen verbonden risico's met andere in deze verordening vastgestelde effectieve middelen worden ondervangen.

(63b) Teneinde ervoor te zorgen dat de door de bevoegde autoriteiten verleende vrijstellingen voor risicoblootstellingen de samenhang van de uniforme voorschriften van deze

verordening niet permanent in gevaar brengen, moeten de bevoegde autoriteiten, na een overgangsperiode en wanneer de bovengenoemde toetsing geen resultaat oplevert, de EBA raadplegen over de vraag of het al dan niet passend is van deze mogelijkheid gebruik te blijven maken.

(64) De jaren die aan de financiële crisis voorafgingen, werden gekenmerkt door een buitensporige toename van de blootstellingen van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in verhouding tot hun eigen vermogen (hefboomfinanciering). Tijdens de financiële crisis werden kredietinstellingen en beleggingsondernemingen door verliezen en een tekort aan financiering gedwongen hun hefboomfinanciering in korte tijd aanzienlijk terug te dringen. Dit verhoogde de neerwaartse druk op de prijzen van activa, met nog meer verliezen voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen tot gevolg, hetgeen wederom leidde tot een verdere vermindering van hun eigen vermogen. Deze negatieve spiraal had uiteindelijk tot gevolg dat er minder krediet beschikbaar kwam voor de reële economie en dat de crisis dieper werd en langer zou gaan duren.

NL

(65) Op risico gebaseerde eigenvermogensvereisten zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat er voldoende eigen vermogen is om onverwachte verliezen te dekken. De crisis heeft echter laten zien dat deze vereisten op zich niet volstaan om kredietinstellingen en beleggingsondernemingen te beletten buitensporige en onhoudbare hefboomrisico's te nemen.

(66) In september 2009 hebben de G20-leiders afgesproken internationaal overeengekomen regels te zullen ontwikkelen ter ontmoediging van buitensporige hefboomfinanciering. Daartoe onderschreven zij de invoering van een hefboomratio ter aanvulling van het

Bazel II-raamwerk.

(67) In december 2010 heeft het BCBS richtsnoeren betreffende de berekeningsmethode voor de hefboomratio gepubliceerd. Deze voorschriften bepalen dat de hefboomratio, de onderdelen en het verloop ervan ten aanzien van het op risico gebaseerde vereiste zullen worden bewaakt gedurende een waarnemingsperiode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2017. Het BCBS is voornemens in de eerste helft van 2017 op grond van de resultaten van de waarnemingsperiode eventuele definitieve aanpassingen aan te brengen aan de definitie en de kalibratie van de hefboomratio met het oog op een migratie naar een bindend vereiste op 1 januari 2018 op basis van een passende toetsing en kalibratie. De richtsnoeren van het BCBS voorzien ook in de bekendmaking van de hefboomratio en de onderdelen ervan per

7747/13 oms/PAU/mt 42

NL

(68) Een hefboomratio is een nieuw regulerings- en toezichtsinstrument voor de Unie. Conform internationale overeenkomsten moet de hefboomratio eerst als een additioneel element

worden ingevoerd dat naar inzicht van de toezichthoudende autoriteiten op individuele instellingen kan worden toegepast. De rapportageverplichtingen voor instellingen zouden de mogelijkheid bieden tot een passende toetsing en kalibratie met het oog op migratie naar een bindend vereiste in 2018.

(69) Bij het toetsen van de impact van de hefboomratio op de verschillende bedrijfsmodellen moet er bijzondere aandacht uitgaan naar bedrijfsmodellen die geacht worden een laag risico in te houden, zoals hypothecaire leningen en gespecialiseerde kredietverlening aan regionale overheden, lagere overheden of publiekrechtelijke lichamen.

Op basis van de ontvangen gegevens en de bevindingen van de toetsing door de toezichthouder gedurende de waarnemingsperiode dient de EBA in samenwerking met de bevoegde autoriteiten een indeling van bedrijfsmodellen en risico's te ontwikkelen. Op basis van een passende analyse, waarin tevens historische gegevens of stressscenario's worden meegenomen, moet worden beoordeeld welke niveaus van de hefboomwerkingsratio passend zijn om de veerkracht van de respectieve bedrijfsmodellen te waarborgen, alsmede of deze niveaus als drempels dan wel als bandbreedtes moeten worden vastgesteld. adat de waarnemingsperiode en de kalibratie van de respectieve niveaus van de hefboomratio hebben plaatsgevonden, kan de EBA, op basis van de beoordeling, een passende statistische evaluatie, inclusief gemiddelden en standaarddeviaties, van de hefboomratio bekend maken. adat de hefboomratio is vastgesteld, moet de EBA een passende statistische evaluatie, inclusief gemiddelden en standaarddeviaties, van de hefboomratio met betrekking tot de onderscheiden categorieën instellingen bekend maken.

NL

(70) ▌Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten ▌in het kader van het interne beoordelingsproces van de kapitaaltoereikendheid (internal capital adequacy assessment process - ICAAP) het niveau en de ontwikkeling van de hefboomratio en het hefboomrisico

bewaken. Die bewaking moet in het kader van het proces van toetsing door de toezichthouder plaatsvinden. a de inwerkingtreding van de vereisten inzake de hefboomratio dienen de bevoegde autoriteiten meer bepaald de ontwikkelingen in het bedrijfsmodel en het corresponderende risicoprofiel in het oog te houden, om ervoor te zorgen dat de indeling van de instellingen actueel en accuraat blijft.

(72) Goede bestuursstructuren, transparantie en openbaarmaking zijn van cruciaal belang voor een degelijk beloningsbeleid. Teneinde ten behoeve van de markt een adequate transparantie van hun beloningsstructuren en het daaraan verbonden risico te verzekeren, dienen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen gedetailleerde informatie openbaar te maken over hun beloningsbeleid en -praktijk, alsook de uit vertrouwelijkheidsoverwegingen

geaggregeerde bedragen voor die personeelsleden wier beroepsactiviteiten het risicoprofiel van de kredietinstelling of beleggingsonderneming wezenlijk beïnvloeden. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld voor alle belanghebbenden. Deze bijzondere vereisten mogen geen afbreuk doen aan meer algemene openbaarmakingsvereisten betreffende het beloningsbeleid dat horizontaal in verschillende sectoren wordt toegepast. Voorts moeten de lidstaten kunnen voorschrijven dat beleggingsondernemingen en kredietinstellingen meer gedetailleerde informatie over beloning ter beschikking stellen.

NL

(72a) De erkenning van een ratingbureau als externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) dient niet te leiden tot verdere afscherming van een markt die nu reeds door drie

belangrijke ondernemingen wordt gedomineerd. De EBA en de centrale banken dienen ervoor te zorgen dat meer ratingbureaus als EKBI worden erkend, om zo de markt open te stellen voor andere ondernemingen, evenwel zonder dat de eisen voor erkenning worden verlaagd of afgezwakt.

(73) Richtlijn 95/46/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van

persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens 1 en Verordening (EG)

nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer

van die gegevens 2 dienen geheel van toepassing te zijn op de verwerking van persoonsgegevens

voor de doeleinden van deze verordening.

1 PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

2 PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

NL

(74) Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten een gediversifieerde buffer van liquide activa aanhouden, die zij kunnen gebruiken om te voorzien in liquiditeitsbehoeften in kortstondige situaties van liquiditeitsstress. Aangezien het niet mogelijk is vooraf met zekerheid te bepalen welke specifieke activa binnen iedere categorie activa achteraf

aan schokken onderhevig zouden kunnen zijn, zou het gepast zijn het aanhouden te propageren van een gediversifieerde liquiditeitsbuffer van hoge kwaliteit die is samengesteld uit verschillende categorieën activa. Een concentratie van activa en een te grote afhankelijkheid van marktliquiditeit leidt tot een systeemrisico voor de financiële sector en dient te worden voorkomen. Gedurende een initiële waarnemingsperiode moet daarom een uitgebreide set activa van hoge kwaliteit in aanmerking worden genomen, die vervolgens zal worden gebruikt om een liquiditeitsdekkingsratio (Liquidity Coverage Ratio - LCR) te definiëren. Bij het opstellen van een uniforme definitie van liquide activa zouden ten minste overheidsobligaties en gedekte obligaties die worden verhandeld op transparante markten met een doorlopende omzet geacht worden als activa met een uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit te worden aangemerkt. Ook zou het passend zijn dat activa die in overeenstemming zijn met artikel 404, lid 1, punten a) tot en met c), zonder beperkingen in de buffer worden opgenomen. Wanneer kredietinstellingen en beleggingsondernemingen de liquiditeitsvoorraad aanspreken, moeten zij een plan opstellen voor het weer op niveau brengen van de door hen aangehouden liquide activa. De bevoegde autoriteiten moeten zich ervan vergewissen dat het plan toereikend is en tot uitvoering wordt gebracht.

NL

(75) De voorraad liquide activa moet te allen tijde beschikbaar zijn om de uitstroom aan liquiditeit te kunnen opvangen. Het niveau van de liquiditeitsbehoeften in een kortstondige situatie van liquiditeitsstress moet op gestandaardiseerde wijze worden bepaald zodat er wordt voorzien in een uniforme deugdelijkheidsnorm en een gelijk speelveld. Er moet voor worden gezorgd dat die gestandaardiseerde bepaling geen onbedoelde gevolgen heeft voor financiële markten, kredietverstrekking en economische groei, mede rekening houdend met de uiteenlopende bedrijfs- en beleggingsmodellen en financieringsomgevingen van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen her en der in de Unie. Daartoe moet er een waarnemingsperiode voor het liquiditeitsdekkingsvereiste gelden. Op basis van de waarnemingen en met verslagen van de EBA ter onderbouwing moet de Commissie worden gemachtigd een gedelegeerde handeling vast te stellen tot tijdige invoering van een gedetailleerd en geharmoniseerd liquiditeitsdekkingsvereiste voor de Unie. Met het oog op de wereldwijde harmonisatie inzake liquiditeitsregulering dient een eventuele gedelegeerde handeling tot invoering van het liquiditeitsdekkingsvereiste overeenkomstig artikel 444 vergelijkbaar te zijn met de LCR als bepaald in het definitief internationaal raamwerk voor de meting en de bewaking van en voor standaarden betreffende het liquiditeitsrisico (international framework for liquidity risk measurement, standards and monitoring) van het BCBS, rekening houdend met Europese en nationale specifieke aspecten.

NL

Te dien einde dient de EBA gedurende de waarnemingsperiode onder meer te toetsen en na te gaan of het passend is een drempel te hanteren van 60% voor liquide activa van niveau 1, een instroomplafond dat 75% van de uitstromen dekt en infasering van de LCR, te beginnen met 60% per 1 januari 2015 en stapsgewijs toenemend tot 100%. Bij het beoordelen van en het rapporteren over de uniforme definities betreffende de voorraad liquide activa dient de EBA de door het BCBS opgestelde definitie van liquide activa van hoge kwaliteit (High Quality Liquid Assets - HQLA) in aanmerking te nemen, rekening houdend met Europese en nationale specifieke aspecten. De EBA moet nagaan voor welke valuta's de behoeften van EU-instellingen aan liquide activa de beschikbaarheid van deze liquide activa in die valuta's overschrijden, en zij moet ook jaarlijks nagaan of afwijkingen, waaronder die welke in deze verordening zijn omschreven, moeten worden toegepast. Voorts moet de EBA jaarlijks nagaan of er aan de toepassing door EU-instellingen van die afwijkingen en in deze verordening vastgestelde afwijkingen eventuele aanvullende voorwaarden moeten worden gekoppeld, dan wel of bestaande voorwaarden moeten worden herzien. De EBA moet de resultaten van haar analyse voorleggen in een jaarverslag aan de Europese Commissie.

(75a) Ten behoeve van de efficiëntie en om administratieve lasten te beperken, dient de EBA te voorzien in een samenhangend rapportagekader dat gebaseerd is op een geharmoniseerd pakket van normen voor liquiditeitsvereisten die in de gehele Unie dienen te worden

toegepast. Te dien einde moet de EBA uniforme rapportageformats en IT-oplossingen ontwikkelen waarbij de bepalingen van deze verordening en van de richtlijn in aanmerking worden genomen. Tot de datum waarop de liquiditeitsvereisten volledig van toepassing zijn, dienen instellingen de nationale rapportagevereisten te blijven naleven.

NL

(75b) De EBA dient in samenwerking met het ESRB richtsnoeren af te geven over de beginselen die moeten worden gehanteerd bij het aanspreken van de voorraad liquide activa in stresssituaties.

(75b) Er mag niet zonder meer op worden gerekend dat kredietinstellingen of beleggingsondernemingen liquiditeitssteun zullen ontvangen van andere kredietinstellingen of beleggingsondernemingen die tot dezelfde groep behoren wanneer zij moeilijkheden ondervinden om hun betalingsverplichtingen na te komen. Onder strikte voorwaarden en met de individuele toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten, moeten de bevoegde autoriteiten echter individuele kredietinstellingen of beleggingsondernemingen van de toepassing van het liquiditeitsdekkingsvereiste kunnen ontheffen en deze kredietinstellingen of beleggingsondernemingen aan een geconsolideerd vereiste kunnen onderwerpen teneinde instellingen toe te staan hun liquiditeitsbeheer centraal op het niveau van de groep of een subgroep te verrichten.

(75c) Volgens dezelfde logica zouden, zodra het liquiditeitsdekkingsvereiste een bindende maatregel wordt en indien geen ontheffing wordt verleend, liquiditeitsstromen tussen twee instellingen die tot dezelfde groep behoren en die aan geconsolideerd toezicht zijn onderworpen, alleen preferentiële instroom- en uitstroompercentages mogen krijgen in gevallen waarin de instellingen over alle nodige waarborgen beschikken. Dergelijke specifieke preferentiële behandelingen moeten nauwkeurig worden omschreven en aan de vervulling van een aantal strenge, objectieve voorwaarden worden gekoppeld. De specifieke behandeling die van toepassing is op een bepaalde stroom binnen een groep dient te worden bepaald aan de hand van een methodiek waarbij gebruik wordt gemaakt van objectieve criteria en parameters om de specifieke niveaus van de instroom en de uitstroom tussen de instelling en de tegenpartij te bepalen. Op basis van de

waarnemingen en met het verslag van de EBA ter onderbouwing moet de Commissie, voor zover passend, worden gemachtigd om overeenkomstig artikel 444 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van deze specifieke intragroepbehandelingen, alsook van de methodiek en de objectieve criteria waaraan die behandelingen gekoppeld worden, evenals de modaliteiten van de gemeenschappelijke besluitvorming met betrekking tot de beoordeling van die criteria.

NL

(75d) De door het nationaal agentschap voor het beheer van activa ( ational Asset

Management Agency - AMA) in Ierland uitgegeven obligaties zijn bijzonder belangrijk voor het herstel van Ierse bankensector; voor die uitgifte is vooraf toestemming verleend

door de lidstaten van de EU en de uitgifte is door de Europese Commissie goedgekeurd als staatssteunmaatregel om probleemactiva van de balansen van bepaalde kredietinstellingen af te voeren. De uitgifte van deze obligaties maakt, als overgangsmaatregel die de steun van de Commissie en de ECB heeft gekregen, integraal deel uit van de herstructurering van het Ierse bankwezen. Deze door de Ierse regering gegarandeerde obligaties zijn aangemerkt als beleenbaar onderpand voor monetaire beleidstransacties. Als onderdeel van de in artikel 481 bedoelde verslagen en de gedelegeerde handeling uit hoofde van artikel 444 dient de Commissie zich te buigen over specifieke mechanismen voor de toepassing van grandfathering op overdraagbare activa, uitgegeven of gegarandeerd door entiteiten overeenkomstig de EU-regels voor staatssteun. In die optiek zou de Commissie een verslag moeten indienen, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, waarin er rekening mee wordt gehouden dat instellingen die de liquiditeitsvereisten overeenkomstig deel 6 berekenen, toestemming moeten krijgen om door het AMA uitgegeven senior obligaties tot en met december 2019 als activa met een uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit te beschouwen.

NL

Evenzo zijn de obligaties die door het nationaal agentschap voor het beheer van activa in

Spanje worden uitgegeven bijzonder belangrijk voor het herstel van de Spaanse bankensector;

de uitgifte van die obligaties maakt, als overgangsmaatregel die de steun van de

Commissie en de ECB heeft gekregen, integraal deel uit van de herstructurering van

het Spaanse bankwezen. De uitgifte van deze obligaties is onderdeel van de specifieke

voorwaarden die betrekking hebben op de financiële sector, zoals bepaald in het op

23 juli 2012 tussen de Spaanse autoriteiten en de Commissie gesloten memorandum van

overeenstemming, en de overdracht van activa vergt de goedkeuring van de Commissie

als zijnde een staatssteunmaatregel om probleemactiva van de balansen van bepaalde

kredietinstellingen af te voeren; voorzover deze obligaties door de Spaanse regering

worden gegarandeerd en aan te merken zijn als beleenbaar onderpand voor monetaire

beleidstransacties, dient de Commissie zich, als onderdeel van de in artikel 481 bedoelde

verslagen en de gedelegeerde handeling uit hoofde van artikel 444, te buigen over

specifieke mechanismen voor de toepassing van grandfathering op overdraagbare activa,

uitgegeven of gegarandeerd door entiteiten overeenkomstig de EU-regels voor staatssteun.

In die optiek zou de Commissie een verslag moeten indienen, in voorkomend

geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, waarin er rekening mee wordt gehouden dat

instellingen die de liquiditeitsvereisten overeenkomstig deel 6 berekenen, toestemming

moeten krijgen om door het nationale agentschap voor het beheer van activa in Spanje

uitgegeven senior obligaties ten minste tot en met december 2023 als activa met een

uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit te beschouwen.

(75e) Op basis van de in artikel 481 bedoelde verslagen en bij de opstelling van het wetgevingsvoorstel inzake liquiditeitsvereisten uit hoofde van artikel 444 dient de Commissie tevens te bezien of die behandeling eveneens moet gelden voor senior obligaties, uitgegeven door juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met de nationale agentschappen voor het beheer van activa in Ierland en Spanje, die met hetzelfde oogmerk zijn opgericht en die bijzonder belangrijk zijn voor het herstel van de bankensector in enige andere lidstaat, in zoverre die obligaties door de centrale overheid van de lidstaat in kwestie zijn gegarandeerd en als beleenbaar onderpand voor monetaire beleidstransacties zijn aangemerkt.

NL

(75f) Bij het ontwikkelen van de ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot artikel 411, lid 3, dient de EBA als methode voor het meten van de additionele

uitstroom een gestandaardiseerde benadering op basis van historische gegevens te overwegen.

(75g) In afwachting van de invoering van de nettostabielefinancieringsratio ( SFR) als bindende minimumnorm overeenkomstig de procedure van artikel 481 bis, moeten instellingen de algemene financieringsverplichting als bedoeld in artikel 401 bis, lid 1, in acht nemen. De algemene financieringsverplichting is geen ratiovereiste. Indien er, in afwachting van de invoering van de SFR, door middel van een nationale bepaling een stabielefinancieringsratio als minimumnorm wordt ingevoerd, moeten instellingen daaraan voldoen.

(76) Afgezien van liquiditeitsbehoeften op korte termijn moeten kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ook financieringsstructuren instellen die op langere termijn stabiel zijn. In december 2010 kwam het BCBS overeen dat de nettostabielefinancieringsratio (Net Stable Funding Ratio - NSFR) uiterlijk op 1 januari 2018 een minimumnorm zou worden en dat het BCBS strenge rapportageprocessen zou instellen voor de bewaking van de ratio gedurende de overgangsperiode, de gevolgen van deze normen voor financiële markten, kredietverstrekking en economische groei zou blijven nagaan, en zo nodig onbedoelde gevolgen zou ondervangen. Het BCBS is daarbij overeengekomen dat er voor de NSFR een waarnemingsperiode zou gelden en dat in een toetsingsclausule zou worden voorzien. In dit verband moet de EBA op basis van de bij deze verordening voorgeschreven rapportage onderzoeken hoe aan een stabielefinancieringsvereiste gestalte kan worden gegeven. Op basis van dat onderzoek moet de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement een verslag indienen, voor zover passend vergezeld van voorstellen voor de invoering van een dergelijk vereiste uiterlijk in 2018.

NL

(77) Tekortkomingen in de corporate governance van een aantal kredietinstellingen en beleggingsondernemingen hebben ertoe bijgedragen dat er in de bankensector

buitensporige en onverantwoorde risico's zijn genomen die hebben geleid tot de ondergang van individuele instellingen en tot systeemproblemen.

(78) Om de bewaking van de praktijken inzake corporate governance van instellingen te vergemakkelijken en de marktdiscipline te verbeteren, moeten kredietinstellingen en beleggingsondernemingen hun regelingen inzake corporate governance openbaar maken. Hun leidinggevende organen moeten een verklaring goedkeuren en openbaar maken waarin het publiek de verzekering wordt gegeven dat deze regelingen toereikend en efficiënt zijn.

(78a) Om rekening te houden met de diversiteit van de bedrijfsmodellen van financiële instellingen in de eengemaakte markt moeten bepaalde structurele vereisten voor de lange termijn, zoals de nettostabielefinancieringsratio en de hefboomratio, nauwkeurig worden bestudeerd met het oog op het bevorderen van een verscheidenheid aan deugdelijke bankstructuren die een bijdrage hebben geleverd en moeten blijven leveren aan de Europese economie.

(78b) Om huishoudens en bedrijven doorlopend te voorzien van financiële diensten is een stabiele financieringsstructuur nodig. De kenmerken van de langetermijnfinancieringsstromen in op banken gebaseerde financiële stelsels in veel lidstaten verschillen

doorgaans wellicht van die op andere internationale markten. Daarnaast kunnen in de lidstaten specifieke financieringsstructuren tot ontwikkeling zijn gekomen ter waarborging van een stabiele financiering voor langetermijninvesteringen, waaronder gedecentraliseerde bankstructuren voor het kanaliseren van liquiditeit of gespecialiseerde door hypotheek gedekte waardepapieren die worden verhandeld op zeer liquide markten of een welkome vorm van belegging vormen voor langetermijnbeleggers. Met deze structurele factoren moet terdege rekening worden gehouden. Te dien einde is het van essentieel belang dat de EBA en het ESRB, zodra de laatste hand is gelegd aan internationale normen, op basis van de bij deze verordening voorgeschreven rapportage onderzoeken hoe aan een stabielefinancieringsvereiste gestalte moet worden gegeven, ten volle rekening houdend met de verscheidenheid aan financieringsstructuren op de Europese bankenmarkt.

NL

(79) Teneinde ervoor te zorgen dat er gedurende een overgangsperiode een geleidelijke convergentie ontstaat tussen het niveau van het eigen vermogen en de prudentiële aanpassingen die worden aangebracht in de definitie van eigen vermogen overal in de Unie alsook in de in deze verordening vastgestelde definitie van eigen vermogen, moeten de eigenvermogensvereisten van deze verordening stapsgewijs worden ingevoerd. Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat deze geleidelijke invoering spoort met de verbeteringen die de lidstaten recent hebben aangebracht aan de vereiste eigenvermogensniveaus en aan de in de lidstaten geldende definitie van eigen vermogen. Te dien einde moeten de bevoegde autoriteiten tijdens de overgangsperiode binnen bepaalde onder- en bovengrenzen bepalen hoe snel zij het vereiste eigenvermogensniveau en de prudentiële aanpassingen die in deze verordening zijn vastgesteld, zullen invoeren.

(80) Teneinde een vlotte overgang te faciliteren van de uiteenlopende prudentiële aanpassingen die momenteel in de lidstaten worden aangebracht, naar het pakket prudentiële

aanpassingen dat in deze verordening wordt vastgesteld, moeten de bevoegde autoriteiten gedurende een overgangsperiode in zekere mate kunnen blijven voorschrijven dat instellingen prudentiële aanpassingen in het eigen vermogen aanbrengen die een afwijking van deze verordening vormen.

(81) Teneinde ervoor te zorgen dat instellingen over voldoende tijd beschikken om te voldoen aan de nieuwe vereiste niveaus en de nieuwe definitie van het eigen vermogen, moeten

bepaalde kapitaalinstrumenten die niet stroken met de in deze verordening vastgestelde definitie van eigen vermogen, tussen 1 januari 2013 en 31 december 2021 geleidelijk worden afgeschaft. Voorts moeten bepaalde instrumenten met staatsinbreng gedurende een beperkte periode ten volle in het eigen vermogen in aanmerking worden genomen. Daarnaast moeten agiorekeningen gerelateerd aan bestanddelen die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor Richtlijn 2006/48/EG i als eigen vermogen werden aangemerkt, in bepaalde omstandigheden als tier 1-kernkapitaal worden aangemerkt.

NL

(82) Teneinde te zorgen voor een geleidelijke convergentie naar uniforme voorschriften inzake openbaarmaking door instellingen om marktdeelnemers te voorzien van nauwkeurige en

brede informatie betreffende het risicoprofiel van individuele instellingen, moeten openbaarmakingsvereisten geleidelijk worden ingevoerd.

(83) Teneinde in te spelen op marktontwikkelingen en rekening te houden met de ervaring die met de toepassing van deze verordening is opgedaan, moet de Commissie ertoe worden

verplicht bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen, in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen, betreffende de mogelijke impact van kapitaalvereisten op de conjunctuur, de minimumeigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties, grote risicoblootstellingen, liquiditeitsvereisten, hefboomfinanciering, blootstellingen aan overgedragen kredietrisico, tegenpartijkredietrisico en de oorspronkelijkeblootstellingsmethode, blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen, betreffende de definitie van in aanmerking komend kapitaal en het toepassingsniveau van deze verordening.

(83a) De belangrijkste functie van het juridisch kader voor kredietinstellingen moet erin bestaan essentiële diensten voor de reële economie te waarborgen en moreel risico te beperken. De structurele scheiding tussen de nutsactiviteiten en de zakenactiviteiten binnen een bankgroep kan een belangrijk instrument zijn om deze doelstelling te

ondersteunen. Geen enkel voorschrift in de vigerende wetgeving zou daarom de invoering van maatregelen die een dergelijke scheiding tot stand brengen, mogen voorkomen. De Commissie moet ertoe worden verplicht de kwestie van een dergelijke structurele scheiding in de Unie te onderzoeken en bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen, in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

NL

Evenzo met het oog op het beschermen van deposanten en het vrijwaren van financiële stabiliteit, moet een lidstaat ook structurele maatregelen kunnen vaststellen die voorschrijven dat kredietinstellingen waaraan in die lidstaat een vergunning is verleend, hun blootstellingen met betrekking tot verschillende juridische entiteiten verminderen afhankelijk van hun activiteiten, ongeacht waar deze activiteiten zijn gesitueerd. Omdat dergelijke maatregelen echter een negatief effect kunnen hebben doordat zij de eengemaakte markt versnipperen, mogen zij enkel onder strikte voorwaarden worden goedgekeurd in afwachting van de inwerkingtreding van een toekomstig wetgevingsvoorstel dat dergelijke maatregelen expliciet harmoniseert.

(84) Om de in deze verordening vastgestelde vereisten nader in te vullen, moet aan de

Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen betreffende technische aanpassingen aan deze verordening ter verduidelijking van definities om te zorgen voor een uniforme toepassing van deze verordening of om in te spelen op ontwikkelingen op de financiële markten, ter aanpassing van de terminologie en van de formulering van de definities aan latere desbetreffende handelingen, ter aanpassing van de bepalingen van deze verordening betreffende het eigen vermogen, als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van standaarden voor jaarrekeningen of Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken, ter uitbreiding van de lijst van blootstellingscategorieën voor de standaard- of de IRB- benadering om in te spelen op de ontwikkelingen op de financiële markten, ter aanpassing van bepaalde bedragen die betrekking hebben op die blootstellingscategorieën, om in te spelen op de gevolgen van inflatie, ter aanpassing van de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling, en ter aanpassing van specifieke bepalingen en technische criteria voor de omgang met het tegenpartijkredietrisico, de standaard- of de IRB-benadering, kredietrisicolimitering, securitisatie, operationele risico's, marktrisico, liquiditeit, ▌hefboomfinanciering en openbaarmaking, om in te spelen op de ontwikkelingen op de financiële markten of op het gebied van standaarden voor jaarrekeningen of Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken en risicometing en de rapportage van de resultaten van de evaluatie van diverse kwesties met betrekking tot het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG i.

NL

(85) Aan de Commissie moet ook de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter bepaling van een tijdelijke verlaging van het in deze verordening vastgestelde niveau van het eigen vermogen of van risicogewichten, om rekening te houden met bijzondere omstandigheden, ter verduidelijking van de vrijstelling van bepaalde blootstellingen van de toepassing van bepalingen van deze verordening inzake grote risicoblootstellingen, ter nadere invulling van bedragen die

relevant zijn voor de berekening van de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille om in

te spelen op economische en monetaire ontwikkelingen, ter aanpassing van de categorieën

beleggingsondernemingen die in aanmerking komen voor bepaalde afwijkingen met

betrekking tot vereiste eigenvermogensniveaus, teneinde in te spelen op ontwikkelingen op

de financiële markten, ter verduidelijking van het vereiste dat beleggingsondernemingen

eigen vermogen dienen te hebben dat gelijk is aan een vierde van hun vaste kosten in het

voorgaande jaar om ervoor te zorgen dat deze verordening op uniforme wijze wordt

toegepast, ter bepaling van de bestanddelen van het eigen vermogen waarvan de door een

instelling aangehouden instrumenten van relevante entiteiten moeten worden afgetrokken,

ter invoering van aanvullende overgangsbepalingen met betrekking tot de behandeling van

actuariële winsten en verliezen bij het meten van de op vaste toezeggingen gebaseerde

pensioenverplichtingen van instellingen, en om het niveau van het eigen vermogen tijdelijk

op te trekken ▌.

(86) Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie

moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden

aan het Europees Parlement en de Raad.

(86a) Overeenkomstig de aan het Verdrag gehechte verklaring 39 ad artikel 290 van het

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Commissie de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.

NL

(87) De Commissie moet voorts gemachtigd worden ▌een tijdelijke verhoging van het niveau van het eigen vermogen, risicogewichten en eventuele prudentiële voorschriften vast te

stellen om te kunnen reageren op marktontwikkelingen. ▌

(88) De uitvaardiging van technische normen op het gebied van financiële diensten moet resulteren in een harmonisatie, uniforme voorwaarden en degelijke bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het zou efficiënt en passend zijn om de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de opstelling van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen en van technische uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. De EBA moet bij de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen voor doeltreffende administratieve en rapportageprocessen zorgen. De rapportageformats dienen in verhouding te staan tot de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de instellingen.

(89) De Commissie dient door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i de door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen met betrekking tot onderlinge maatschappijen, coöperatieve verenigingen, spaarinstellingen of soortgelijke instellingen, bepaalde eigenvermogensinstrumenten, prudentiële aanpassingen, aftrekkingen van het eigen vermogen, aanvullende eigenvermogensinstrumenten, minderheidsbelangen, nevendiensten van het bankbedrijf, de behandeling van kredietrisicoaanpassing, de kans op wanbetaling, verlies bij wanbetaling, ▌benaderingen van de risicoweging van activa, convergentie van toezichtspraktijken, liquiditeit en overgangsregelingen voor het eigen vermogen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De EBA en de Commissie moeten ervoor zorgen dat die normen en vereisten door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast op een wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van deze instellingen en hun activiteiten.

NL

(89a) De uitvoering van bepaalde gedelegeerde handelingen waarin deze verordening voorziet, zoals met betrekking tot de liquiditeitsdekkingsratio, zou een substantieel effect kunnen hebben op instellingen waarop toezicht wordt uitgeoefend en op de reële economie. De

Commissie moet ervoor zorgen dat het Europees Parlement en de Raad reeds vóór de bekendmaking van gedelegeerde handelingen altijd goed geïnformeerd zijn over relevante ontwikkelingen op internationaal niveau en gangbare opvattingen in de Commissie.

(90) Aan de Commissie moet ook de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i door middel van uitvoeringshandelingen technische uitvoeringsnormen vast te stellen. De EBA moet worden belast met de ontwikkeling van ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die bij de Commissie moeten worden ingediend met betrekking tot consolidatie, gezamenlijke beslissingen, rapportage, openbaarmaking, door hypotheken gedekte risicoblootstellingen, risicobeoordeling, benaderingen van risicoweging van activa, risicogewichten en specificatie van bepaalde risicoblootstellingen, de behandeling van opties en warrants, posities in aandeleninstrumenten en vreemde valuta, het gebruik van interne modellen, hefboomfinanciering en posten buiten de balanstelling.

(90aa) Gelet op de specifieke kenmerken en de hoeveelheid van technische reguleringsnormen die overeenkomstig deze verordening moeten worden vastgesteld, is het gerechtvaardigd de in de [EBA-verordening] bepaalde termijn waarbinnen het Europees Parlement en

de Raad bezwaar tegen een technische reguleringsnorm kunnen maken, te verlengen ingeval de Commissie een technische reguleringsnorm vaststelt die identiek is aan het door de EBA ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm. Voorts moet de Commissie ernaar streven dat de technische reguleringsnormen tijdig worden aangenomen opdat het Europees Parlement en de Raad kunnen beschikken over de volledige toetsingperiode, rekening houdend met het volume en de complexiteit van technische reguleringsnormen, de specifieke kenmerken van het reglement van orde, de agenda van de werkzaamheden en de samenstelling van beide instellingen.

NL

(90a) Teneinde een hoge mate van rechtszekerheid te waarborgen, dient de EBA raadplegingen betreffende de in deze verordening bedoelde ontwerpen van technische normen te houden. Tevens dienen de EBA en de Commissie zo snel mogelijk met de opstelling van de in deze verordening bedoelde verslagen inzake liquiditeitsvereisten en hefboomfinanciering te beginnen.

(91) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 i van het

Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

(91b) Onder verwijzing naar artikel 345 VWEU, waarin staat dat de Verdragen de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet laten, dienen de voorschriften van deze verordening geen van de onder deze verordening vallende vormen van eigendom te

bevoordelen of te discrimineren,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

NL

DEEL 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Titel I

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1 Toepassingsgebied

In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende algemene prudentiële vereisten waaraan alle instellingen waarop overeenkomstig Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] toezicht wordt uitgeoefend, moeten voldoen op de volgende gebieden:

  • a) 
    eigenvermogensvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde elementen van kredietrisico, marktrisico, ▌operationeel risico en afwikkelingsrisico;
  • b) 
    vereisten ter beperking van grote risicoblootstellingen;
  • c) 
    na de inwerkingtreding van de in artikel 444 bedoelde gedelegeerde handeling, liquiditeitsvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde

    elementen van liquiditeitsrisico;

  • d) 
    rapportagevereisten met betrekking tot de punten a), b) en c) en met betrekking tot hefboomfinanciering;
  • e) 
    openbaarmakingsvereisten.

Deze verordening beheerst niet de in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bepaalde bekendmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en bedrijfseconomisch toezicht op instellingen.

NL

Artikel 2 Toezichthoudende bevoegdheden

Teneinde de naleving van deze verordening te waarborgen, beschikken de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en volgen zij de procedures die in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] zijn bepaald.

Artikel 3 Toepassing van striktere vereisten door instellingen

Deze verordening belet instellingen niet hogere bedragen aan eigen vermogen en bestanddelen ervan aan te houden dan, of maatregelen toe te passen die strikter zijn dan die welke bij deze verordening worden voorgeschreven.

Artikel 4 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) "kredietinstelling": een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;

(2) "bevoegde autoriteiten": bij nationale wetgeving officieel erkende overheidsinstanties of lichamen die bij nationale wetgeving gemachtigd zijn toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen uit te oefenen als onderdeel van het in de betrokken lidstaat

geldende toezichtstelsel;

NL

(3) "financiële instelling": een onderneming die geen instelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van een of meer van de in de punten 2 tot en met 12 en punt 15 van bijlage I bij Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] genoemde werkzaamheden. Financiële holdings, gemengde financiële holdings, betalingsinstellingen in de zin van Richtlijn 2007/64/EG i en vermogensbeheerders vallen binnen deze definitie, maar verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings vallen erbuiten;

(4) "instelling": een kredietinstelling of een beleggingsonderneming;

(5) "consoliderend toezichthouder": de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op EU-moederinstellingen en instellingen die onder de zeggenschap staan van financiële EU-moederholdings of gemengde financiële EU-moederholdings;

(6) "erkende beleggingsondernemingen van een derde land": ondernemingen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • a) 
    ondernemingen die, indien zij in de Unie waren gevestigd, onder de definitie van beleggingsonderneming zouden vallen;
  • b) 
    ondernemingen waaraan vergunning is verleend in een derde land;
  • c) 
    ondernemingen die onderworpen zijn en zich houden aan prudentiële vereisten welke door de bevoegde autoriteiten als minstens even strikt als de vereisten van deze

    verordening of van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] worden beschouwd;

    NL

(7) "plaatselijke onderneming": een onderneming die op de markten voor financiële futures, voor opties of voor andere afgeleide instrumenten en op de contante markten, uitsluitend om posities op markten voor afgeleide instrumenten af te dekken, voor eigen rekening of voor rekening van andere leden van die markten handelt, en die door clearing members van dezelfde markten wordt gegarandeerd, waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de door dergelijke ondernemingen gesloten contracten berust bij clearing members van dezelfde markten;

(8) "beleggingsondernemingen": alle instellingen als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG i, waarop de vereisten uit hoofde van die richtlijn van toepassing zijn, met uitzondering van:

  • a) 
    kredietinstellingen;
  • b) 
    plaatselijke ondernemingen;
  • c) 
    ondernemingen die geen vergunning hebben om de in Richtlijn 2004/39/EG i betreffende markten voor financiële instrumenten, bijlage I, deel B, punt (1) bedoelde nevendienst te verrichten en die slechts een of meer van de in bijlage I, deel A, punten (1), (2), (4) en (5) bedoelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, en die geen toestemming hebben om aan hun cliënten toebehorende gelden en/of effecten aan te houden, waardoor zij jegens hun cliënten nooit in een debiteurspositie kunnen verkeren ▌;

    NL

(9) "instelling voor collectieve belegging" (icb): een alternatieve beleggingsinstelling (abi) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61 i/EU, waaronder een

niet-EU-abi als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt aa), van die richtlijn, of een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 2009/65/EG i, met inbegrip, tenzij anders bepaald, van entiteiten uit derde landen die soortgelijke werkzaamheden verrichten en die onderworpen zijn aan toezicht uit hoofde van EU-wetgeving of wetgeving van een derde land dat toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast;

(10) "vergunning": een door de overheid afgegeven akte, ongeacht haar vorm, waaruit de bevoegdheid voortvloeit om de werkzaamheden uit te oefenen;

(11) "geconsolideerde situatie": situatie die voortvloeit uit het toepassen van vereisten van deze verordening overeenkomstig titel II, hoofdstuk 2, op één instelling alsof deze instelling

samen met een of meer andere entiteiten één enkele instelling vormt;

(12) "geconsolideerde basis": op basis van de geconsolideerde situatie;

(13) "waardering tegen marktwaarde": het bepalen van de waarde van posities op basis van direct beschikbare afwikkelingsprijzen, afkomstig van onafhankelijke bronnen, waaronder beurskoersen, prijzen in de schermenhandel of noteringen van een aantal onafhankelijke gereputeerde effectenmakelaars;

(14) "waardering op basis van een modellenbenadering": het door middel van benchmarking, extrapolatie of een andere berekeningswijze bepalen van de waarde op basis van een of meerdere inputs uit de markt;

(15) "onafhankelijke prijsverificatie": een proces waarbij marktprijzen of modelinputs op regelmatige basis op hun nauwkeurigheid en onafhankelijkheid worden gecontroleerd;

NL

(16) "bijkantoor": een bedrijfszetel welke een deel zonder juridische zelfstandigheid vormt van een instelling en welke rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk de handelingen verricht die

eigen zijn aan de werkzaamheden van een ▌instelling;

 ▌

(18) "lidstaat van herkomst": de lidstaat waarin aan een instelling een vergunning is verleend;

(19) "lidstaat van ontvangst": de lidstaat waarin een instelling een bijkantoor heeft of diensten verricht;

(20) "zeggenschap": de betrekking die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, als bepaald in artikel 1 van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG i van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g) van het Verdrag betreffende

de geconsolideerde jaarrekening ▌ , of de standaarden voor jaarrekeningen waaraan de

instelling uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 i moet voldoen, of enig ander toepasselijk kader voor financiële verslaggeving, of een soortgelijke betrekking tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

(21) "gekwalificeerde deelneming": het in een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, bezitten van 10% of meer van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een

percentage dat het mogelijk maakt een invloed van betekenis op de bedrijfsvoering van die onderneming uit te oefenen;

NL

(22) "publiekrechtelijke lichamen": administratieve organen zonder winstoogmerk die verantwoording moeten afleggen aan de centrale, regionale of lokale overheid of aan overheden die dezelfde verantwoordelijkheden dragen als de regionale en lokale overheden, of niet-commerciële ondernemingen die in handen zijn van of zijn opgericht en worden gefinancierd door centrale ▌, regionale of lokale overheden en uitdrukkelijke waarborgregelingen hebben, waaronder ook bij wet geregelde organen met zelfbestuur die onder openbaar toezicht staan;

(23) "in aanmerking komend kapitaal"▌: de som van:

  • a) 
    tier 1-kapitaal als bepaald in artikel 23;

  • c) 
    tier 2-kapitaal als bepaald in artikel 68, dat één derde of minder van het tier 1-kapitaal vertegenwoordigt;

(24) "operationeel risico": het risico van verliezen als gevolg van ongeschikte of falende interne processen, personen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Juridische

risico´s worden er ook toe gerekend;

(25) "centrale banken van het ESCB": de nationale centrale banken die lid zijn van het

Europees Stelsel van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank ▌;

(25 bis) "centrale banken": de centrale banken van het ESCB en centrale banken van derde landen;

(26) "verwateringsrisico": het risico dat een kortlopende vordering afneemt door geldelijke of niet-geldelijke kredieten aan de debiteur;

(27) "kans op wanbetaling (probability of default - PD)": de kans dat een tegenpartij over een periode van een jaar in gebreke blijft;

NL

(28) "verlies" (voor de toepassing van deel 3, titel II): economisch verlies, met inbegrip van substantiële disconteringseffecten, en substantiële directe en indirecte incassokosten met betrekking tot het instrument;

(29) "verlies bij wanbetaling (loss given default - LGD)": de verhouding tussen het verlies op een positie als gevolg van wanbetaling door een tegenpartij en het uitstaande bedrag bij wanbetaling;

(30) "omrekeningsfactor": de verhouding tussen het momenteel niet-opgenomen bedrag van een kredietlijn dat zou kunnen worden opgenomen en daardoor zou openstaan bij wanbetaling, en het momenteel niet-opgenomen bedrag van de kredietlijn, waarbij de omvang van de kredietlijn wordt bepaald door de toegestane limiet, tenzij de niet-toegestane limiet hoger ligt;

(31) "verwacht verlies (expected loss - EL)" (voor de toepassing van deel 3, titel II): de verhouding tussen het verlies op een positie dat bij een eventuele wanbetaling van een tegenpartij of bij verwatering over een periode van een jaar te verwachten is, en het uitstaande bedrag bij wanbetaling;

(32) "kredietrisicolimitering": een door een instelling gehanteerde techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan een positie of aan posities die de instelling blijft

houden;

(33) "volgestorte kredietprotectie": een techniek van kredietrisicolimitering waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan de blootstelling van een instelling, wordt beperkt dankzij het

recht van de instelling om bij wanbetaling van de tegenpartij of bij andere specifieke kredietgebeurtenissen in verband met de tegenpartij bepaalde activa of posten te liquideren, over te nemen, daarvan het eigendom te verwerven of te behouden dan wel het bedrag van de blootstelling te verlagen tot of die te vervangen door het verschil tussen het bedrag van de blootstelling zelf en het bedrag van een vordering op de instelling;

NL

(34) "niet-volgestorte kredietprotectie": een techniek van kredietrisicolimitering waarbij de beperking van het kredietrisico betreffende de blootstelling van een instelling voortvloeit uit de verplichting van een derde om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de kredietnemer of bij het plaatsvinden van andere specifieke kredietgebeurtenissen;

(35) "retrocessietransactie": een transactie in het kader van een contract dat valt onder de definitie van "retrocessieovereenkomst" of "omgekeerde retrocessieovereenkomst";

(36) "met contanten vergelijkbaar instrument": een certificaat van deposito, obligaties met inbegrip van gedekte obligaties of enig ander niet-achtergesteld instrument dat door de instelling wordt uitgegeven, waarvoor de instelling reeds de volledige betaling heeft ontvangen en dat onvoorwaardelijk door de instelling tegen de nominale waarde wordt terugbetaald;

(37) "securitisatie": transactie of regeling waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of pool van blootstellingen, wordt onderverdeeld en die de beide volgende kenmerken vertoont:

  • a) 
    de in het kader van de transactie of regeling verrichte betalingen hangen af van de prestaties van de blootstelling of pool van blootstellingen;
  • b) 
    de rangorde van de tranches is bepalend voor de verdeling van de verliezen tijdens de looptijd van de transactie of regeling.

NL

(38) "tranche": een contractueel vastgesteld segment van het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of aantal blootstellingen, waarbij een positie in dit segment een groter of kleiner verliesrisico meebrengt dan een positie van dezelfde omvang in elk ander segment, als geen rekening wordt gehouden met de kredietprotectie die door derden rechtstreeks aan de houders van de posities in dit segment of in andere segmenten wordt geboden;

(39) "securitisatiepositie": een blootstelling in het kader van een securitisatie;

(40) "hersecuritisatie": een securitisatie waarbij het risico dat is verbonden aan een onderliggende pool van blootstellingen, in tranches is onderverdeeld en ten minste één van de onderliggende blootstellingen een securitisatiepositie is;

(41) "hersecuritisatiepositie": een blootstelling in het kader van een hersecuritisatie;

(42) "initiator": een van de beide volgende betekenissen:

  • a) 
    een entiteit die zelf of via verwante ondernemingen direct of indirect betrokken is geweest bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de verplichtingen of de potentiële verplichtingen van de debiteur of potentiële debiteur zijn ontstaan die tot securitisatie van de blootstelling hebben geleid;
  • b) 
    een entiteit die blootstellingen van een derde voor eigen rekening koopt en daarna securitiseert;

NL

(43) "sponsor": een niet-initiërende instelling die een door activa gedekt commercieelpapierprogramma of een andere securitisatieregeling waarbij blootstellingen van derden worden gekocht, uitgeeft en beheert;

(44) "kredietverbetering": een contractuele regeling waarbij de kredietkwaliteit van een securitisatiepositie verbetert ten opzichte van een situatie waarin van een dergelijke regeling geen sprake zou zijn geweest; daartoe worden ook verbeteringen gerekend die worden gerealiseerd door meer achtergestelde tranches in de securitisatie en door andere soorten kredietprotectie;

(45) "special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity - SSPE)": een vennootschap, trust of een ander soort entiteit die geen instelling is, die is

opgericht voor een of meer securitisaties, waarvan de activiteiten beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is voor de realisatie van dit doel, waarvan de constructie bedoeld is om de SSPE-verplichtingen te scheiden van die van de initiërende instelling, en waarvan de economische eigenaars hun deelneming in pand mogen geven of mogen verkopen zonder dat daar voorwaarden aan verbonden zijn;

(46) "groep verbonden cliënten": een van de volgende omschrijvingen:

  • a) 
    twee of meer natuurlijke of rechtspersonen die, behoudens bewijs van het tegendeel, uit een oogpunt van risico een geheel vormen omdat een van hen rechtstreeks of

    onrechtstreeks zeggenschap heeft over de andere persoon of personen, tenzij de in punt c) beschreven behandeling van toepassing is;

NL

  • b) 
    twee of meer natuurlijke of rechtspersonen tussen wie geen zeggenschapsband als beschreven in punt a) bestaat, maar die uit een oogpunt van risico als een geheel

    moeten worden beschouwd omdat zij zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen zou ondervinden, en met name financierings- of betalingsmoeilijkheden, de andere of alle anderen waarschijnlijk ook in financierings- of betalingsmoeilijkheden zouden komen;

  • c) 
    indien een centrale overheid rechtstreekse zeggenschap heeft over of rechtstreeks verbonden is met meer dan één natuurlijke of rechtspersoon, hoeft het samenstel dat bestaat uit de centrale overheid en alle natuurlijke of rechtspersonen die

    rechtstreeks of onrechtstreeks onder zeggenschap staan van de centrale overheid overeenkomstig punt a) of met de centrale overheid verbonden zijn overeenkomstig punt b), niet als groep verbonden cliënten te worden beschouwd. Daarentegen kan het bestaan van een groep verbonden cliënten die door de centrale overheid en andere natuurlijke of rechtspersonen wordt gevormd, afzonderlijk worden beoordeeld voor elk van de overeenkomstig punt a) rechtstreeks onder zeggenschap van de centrale overheid staande of overeenkomstig punt b) rechtstreeks met de centrale overheid verbonden personen, alsmede voor alle overeenkomstig punt a) onder zeggenschap van die persoon staande of overeenkomstig punt b) met die persoon verbonden natuurlijke en rechtspersonen, met inbegrip van de centrale overheid. Hetzelfde geldt in het geval van regionale of lokale overheden waarop artikel 110, lid 2, van toepassing is;

NL

(47) "erkende beurzen": beurzen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • a) 
    het zijn markten die vermeld staan in de lijst die overeenkomstig artikel 47 van Richtlijn 2004/39/EG i door de EAEM moet worden gepubliceerd;
  • b) 
    ze beschikken over een clearingregeling waarbij de in bijlage II vermelde contracten onderworpen zijn aan dagelijkse margevereisten die naar het oordeel van de

    bevoegde autoriteiten een adequate bescherming bieden;

(48) "uitkeringen uit hoofde van discretionair pensioen": verhoogde pensioenuitkeringen die een instelling aan een medewerker op discretionaire basis verleent als onderdeel van een variabele beloning van deze medewerker. Tot deze uitkeringen worden niet gerekend

verhoogde uitkeringen die aan een medewerker worden verleend op grond van de voorwaarden van het bedrijfspensioenfonds;

(49) "deelneming": een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Vierde

Richtlijn 78/660/EEG i van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van

bepaalde vennootschapsvormen ▌ , of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20%

of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;

(50) "blootstelling" (voor de toepassing van deel 3, titel II): een actiefpost of een post buiten de balanstelling;

(51) "hypotheekwaarde": de waarde van het goed die is vastgesteld op grond van een voorzichtige prognose van de toekomstige verhandelbaarheid van het goed, rekening houdend met duurzame langetermijnaspecten van het goed, de normale en plaatselijke marktvoorwaarden, het gebruik dat op dit ogenblik van het goed wordt gemaakt en eventueel andere doeleinden waarvoor het geschikt is;

NL

(51bis) "niet-zakelijk onroerend goed": een woning die wordt bewoond door de eigenaar of de leasenemer van de woning. Onder niet-zakelijk onroerend goed wordt mede verstaan

rechten inzake bewoning van een appartement in een Zweedse woningcoöperatie.

Voor de toepassing van deze verordening worden onder iedere verwijzing naar onroerend goed of niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed of daarop rustende hypotheken tevens begrepen de aandelen in Finse woningbouwverenigingen die te werk gaan overeenkomstig de Finse wet op woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving. De lidstaten en hun bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat aandelen die een gelijkwaardig indirect bezit van onroerend goed vertegenwoordigen, als direct bezit van onroerend goed worden behandeld mits dergelijk indirect bezit specifiek geregeld is in het nationale recht van de lidstaat en, indien dit indirect bezit als zekerheid in pand is gegeven, crediteuren een gelijkwaardige bescherming biedt;

(52) "marktwaarde": met betrekking tot vastgoed het geraamde bedrag waartegen het goed op de dag van de taxatie door een willige verkoper op marktconforme wijze zou kunnen

worden verkocht aan een willige koper na een deugdelijke verkoopprocedure waarbij elk van de partijen met kennis van zaken, voorzichtig en zonder dwang heeft gehandeld;

(53) "toepasselijk kader voor financiële verslaggeving": de standaarden voor jaarrekeningen

waaraan de instelling onderworpen is uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 1 of

Richtlijn 86/635/EEG i van de Raad ▌;

NL

(54) "jaarlijkse wanbetalingsgraad": de verhouding tussen het aantal wanbetalingen dat zich heeft voorgedaan tijdens een periode die loopt vanaf één jaar vóór datum T en het aantal debiteuren dat één jaar vóór die datum aan die klasse of groep is toegewezen;

(55) "speculatieve vastgoedfinanciering": leningen die gericht zijn op het verwerven van, het ontwikkelen op of het bouwen op land met betrekking tot onroerend goed, of van en met betrekking tot dergelijk onroerend goed, met het oog op het doorverkopen ervan met

winst;

(55 bis) "handelsfinanciering": financiering, garanties daaronder begrepen, in verband met de handel in goederen en diensten door middel van financiële producten met een vaste

korte looptijd (gewoonlijk minder dan 1 jaar) zonder automatisch doorrollen; dergelijke financiering is gewoonlijk niet-gecommitteerd en vereist bevredigende bewijsstukken ter staving van de transactie voor elke aanvraag tot kredietopname, zodat de financiering kan worden geweigerd in geval van twijfel omtrent de kredietwaardigheid of omtrent de bewijsstukken ter staving van de transactie; de terugbetaling van blootstellingen in het kader van handelsfinanciering is gewoonlijk onafhankelijk van de leningnemer; in plaats daarvan worden de middelen terugbetaald uit contanten die van importeurs worden ontvangen of uit de opbrengst van de verkoop van de onderliggende goederen.

"door de overheid gesteunde exportkredieten": leningen of kredieten ter financiering van de export van goederen en diensten waarvoor een officiële exportkredietinstelling garanties, verzekering of directe financiering verstrekt;

NL

(56) "retrocessieovereenkomst" en "omgekeerde retrocessieovereenkomst": een overeenkomst waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten of grondstoffen, dan wel gegarandeerde rechten overdraagt met betrekking tot:

  • a) 
    hetzij de eigendom van effecten of grondstoffen wanneer deze garantie is gegeven door een erkende beurs die houder is van de rechten betreffende de effecten of

    grondstoffen en de overeenkomst een instelling niet toestaat een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijk over te dragen of in pand te geven, met de verbintenis deze terug te kopen;

  • b) 
    hetzij vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken, tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende instelling bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen; het betreft een "retrocessieovereenkomst" voor de instelling die de effecten of grondstoffen verkoopt, en een "omgekeerde retrocessieovereenkomst" voor de instelling die de effecten of grondstoffen koopt;

(56 bis) "eenvoudige retrocessieovereenkomst": een retrocessietransactie betreffende afzonderlijke of soortgelijke niet-complexe activa, in tegenstelling tot een basket van activa;

NL

(57) "financiële instrumenten": een van de volgende instrumenten:

  • a) 
    een overeenkomst die leidt tot zowel een financieel actief bij een partij als een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument bij een andere partij;
  • c) 
    een afgeleid financieel instrument;
  • d) 
    een primair financieel instrument;
  • e) 
    een kasinstrument.

De in de punten a), b) en c) bedoelde instrumenten zijn uitsluitend financiële instrumenten als hun waarde afgeleid is van de prijs van een onderliggend financieel instrument of een

andere onderliggende post, een rentevoet of een index;

(58) "aanvangskapitaal": de hoeveelheid en de soorten eigen vermogen die in artikel 12 van

Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] voor kredietinstellingen en in titel IV van die richtlijn voor beleggingsondernemingen zijn vastgesteld;

NL

(59) "posities die met de intentie om te handelen worden ingenomen": een van de volgende posities:

  • a) 
    de eigen posities van de instelling en de posities uit hoofde van de dienstverlening aan cliënten en van het onderhouden van een markt;
  • b) 
    posities die bedoeld zijn om op korte termijn weder te verkopen;
  • c) 
    posities die worden ingenomen met de bedoeling profijt te trekken van feitelijke of verwachte kortetermijnverschillen tussen de aankoop- en verkoopprijzen, of van

    andere prijs- of renteschommelingen;

(60) "moederonderneming":

  • a) 
    een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG i;
    • b) 
      voor de toepassing van titel VII, hoofdstuk 3, afdeling II, en hoofdstuk 4, afdeling II, en van titel VIII van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], alsook van

      deel V van deze verordening: een moederonderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG i, alsmede iedere onderneming die feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

    hieronder vallen een instelling, een financiële holding en een gemengde financiële

    holding;

(61) "dochteronderneming":

  • a) 
    een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG i;
    • b) 
      een dochteronderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG i, alsmede iedere onderneming waarop een moederonderneming feitelijk een

      overheersende invloed uitoefent;

    alle dochterondernemingen van dochterondernemingen worden eveneens geacht dochterondernemingen te zijn van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

    NL

(62) "handelsportefeuille": alle posities in financiële instrumenten en grondstoffen die door een instelling worden ingenomen, hetzij met de intentie om te handelen, hetzij ter afdekking

van posities die worden ingenomen met de intentie om te handelen;

(63) "financiële holding": een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk instellingen of financiële instellingen zijn, van welke dochterondernemingen er ten minste één een instelling is, en die geen gemengde financiële holding is ▌;

(64) "moederinstelling in een lidstaat": een instelling in een lidstaat die een instelling of een financiële instelling als dochteronderneming heeft, of die een deelneming heeft in een

dergelijke instelling en zelf geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

(65) "EU-moederinstelling": een moederinstelling in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

(66) "financiële moederholding in een lidstaat": een financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

NL

(67) "financiële EU-moederholding": een financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële

holding;

(68) "gemengde financiële moederholding in een lidstaat": een gemengde financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat een vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

(69) "gemengde financiële EU-moederholding": een gemengde financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van de lidstaten een vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

"op gesubconsolideerde basis": op basis van de geconsolideerde situatie van de moederinstelling, de financiële moederholding of de gemengde financiële moederholding met uitzondering van een subgroep van entiteiten, of op basis van de geconsolideerde situatie van een moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding die niet de uiteindelijke moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding is;

NL

(70) "multilaterale handelsfaciliteit": hetzelfde als in artikel 4, punt 15, van

Richtlijn 2004/39/EG i;

(71) "gemengde holding": een moederonderneming die geen financiële holding en evenmin een instelling of een gemengde financiële holding is, en die onder haar dochterondernemingen ten minste één instelling telt;

(72) "nauwe banden": een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen op een van de volgende wijzen zijn verbonden:

  • a) 
    een deelneming in de vorm van het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband houden van ten minste 20% van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;
  • b) 
    door een zeggenschapsband;
  • c) 
    door het feit dat beiden of allen door middel van een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met een en dezelfde, derde persoon;

(73) "centrale tegenpartij (CTP)": een centrale tegenpartij als omschreven in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) nr. 648/2012 i;

(73 bis) "gekwalificeerde centrale tegenpartij (GCTP)": een CTP die beschikt over een vergunning overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 i of over een erkenning overeenkomstig artikel 25 van die verordening;

NL

(74) "wanbetalingsfonds": een fonds dat door een CTP is opgericht overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) nr. 648/2012 i en dat wordt gebruikt overeenkomstig artikel 42 van die verordening;

(74 bis) "voorgefinancierde bijdrage aan het ▌wanbetalingsfonds van een CTP": een bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP die door een instelling wordt gestort;

(75) "CTP-transactieblootstelling": de actuele ▌en de potentiële toekomstige blootstelling van een clearinglid of een cliënt aan een uit in artikel 295, lid 1, punten a) tot en met e),

bedoelde transacties voortvloeiend risico van een CTP, alsmede de initiële marge;

In het kader van deze definitie omvat de actuele blootstelling van een clearinglid de door

het clearinglid van de CTP te ontvangen maar nog niet ontvangen variatiemarge.

(76) "verzekeringsonderneming": hetzelfde als in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG i;

(77) "gemengde verzekeringsholding": hetzelfde als in artikel 212, lid 1, punt g), van

Richtlijn 2009/138/EG i;

(78) "herverzekeringsonderneming": hetzelfde als in artikel 13, punt 4, van

Richtlijn 2009/138/EG i;

NL

(79) "verzekeringsonderneming van een derde land": hetzelfde als in artikel 13, punt 3, van

Richtlijn 2009/138/EG i;

(80) "herverzekeringsonderneming van een derde land": hetzelfde als in artikel 13, punt 6, van Richtlijn 2009/138/EG i;

(81) "gereglementeerde markt": een markt die vermeld staat in de lijst die overeenkomstig artikel 47 van Richtlijn 2004/39/EG i door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (EAEM) moet worden gepubliceerd;

(82) "leidinggevend orgaan": hetzelfde als in artikel 4 van Richtlijn [in te voegen door het

Publicatiebureau];

(84) "directie": hetzelfde als in artikel 4 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau];

(85) "gemengde financiële holding": hetzelfde als in artikel 2, punt 15, van

Richtlijn 2002/87/EG i;

NL

(86) "hefboomfinanciering": de relatieve omvang van de activa van een instelling, plus haar verplichtingen buiten balanstelling en voorwaardelijke verplichtingen tot betalen, tot

leveren of tot het stellen van zekerheden, met inbegrip van verplichtingen vanwege ontvangen financiering, aangegane verbintenissen, derivaten of retrocessieovereenkomsten, maar met uitsluiting van verplichtingen die enkel bij liquidatie van een instelling kunnen worden afgedwongen, in verhouding tot het eigen vermogen van deze instelling;

(88) "kredietrisicoaanpassing": het bedrag van de voorziening voor specifieke en algemene verliezen op leningen voor kredietrisico's die overeenkomstig het toepasselijke kader

voor financiële verslaggeving in de financiële overzichten van de instelling worden opgevoerd;

(89) "onderneming die nevendiensten verricht": een onderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het bezit of het beheer van onroerend goed, het beheer van gegevensverwerkingsdiensten

of een andere soortgelijke activiteit welke ten opzichte van de hoofdactiviteit van een of meer instellingen het karakter van een ondersteunende activiteit heeft;

(90) "interne afdekking": een positie die de risicocomponenten tussen een positie of reeks posities in de handelsportefeuille en een positie of reeks posities in de niet-handelsportefeuille

in wezenlijke mate compenseert;

(91) "vermogensbeheerder": een vermogensbeheerder als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/87/EG i en een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen in de zin van Richtlijn 2011/61/EG i, met inbegrip, tenzij anders bepaald, van entiteiten van

derde landen, die soortgelijke werkzaamheden verrichten, die onderworpen zijn aan de wetgeving van een derde land dat toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast;

NL

(92) "entiteit uit de financiële sector": een van de volgende entiteiten:

a) een instelling;

b) een financiële instelling;

b bis) een onderneming die nevendiensten verricht en die is opgenomen in de geconsolideerde financiële situatie van een instelling;

c) een verzekeringsonderneming;

d) een verzekeringsonderneming uit een derde land;

e) een herverzekeringsonderneming;

f) een herverzekeringsonderneming uit een derde land;

g) een verzekeringsholding;

g bis) een gemengde holding;

NL

g ter) een gemengde verzekeringsholding;

g quater) een van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG i uitgesloten onderneming overeenkomstig de in artikel 4 van die richtlijn vastgestelde vereisten;

h) een onderneming van een derde land waarvan het hoofdbedrijf vergelijkbaar is met dat van een van de in de punten a) tot en met g quater) vermelde entiteiten;

(94) "externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI)": een ratingbureau dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 i geregistreerd of gecertificeerd is, of een centrale bank die kredietbeoordelingen afgeeft die van de toepassing van Verordening (EG)

nr. 1060/2009 zijn ontheven. "Aangewezen EKBI": een door een instelling aangewezen EKBI;

(95) "referentieverplichting": de verplichting waarvan gebruik wordt gemaakt voor het bepalen van de waarde van de afwikkeling in contanten van een kredietderivaat.

NL

Titel II

Toepassingsniveau van de vereisten

Hoofdstuk 1

Toepassing van de vereisten op individuele basis

Artikel 5 Algemene beginselen

  • 1. 
    De instellingen voldoen op individuele basis aan de in de delen 2 tot en met 5 bepaalde verplichtingen.
  • 2. 
    Als een instelling een dochteronderneming is in de lidstaat waar zij een vergunning heeft gekregen en onder toezicht staat, dan wel een moederonderneming is, of als een instelling ▌ingevolge artikel 17 in de consolidatie wordt betrokken, hoeft zij niet op individuele

    basis aan de in artikel 84 tot en met 86 bepaalde verplichtingen te voldoen.

  • 3. 
    Als een instelling een moederonderneming of een dochteronderneming is, of als een instelling ingevolge artikel 17 in de consolidatie wordt betrokken, hoeft zij niet op

    individuele basis aan de in deel 8 bepaalde verplichtingen te voldoen.

NL

  • 4. 
    Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die een vergunning hebben om de in de punten 3 en 6 van bijlage I, afdeling A, van Richtlijn 2004/39/EG i opgesomde beleggingsdiensten te verstrekken, voldoen op individuele basis aan de in deel 6 bepaalde

    verplichtingen. In afwachting van het verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 480, lid 2, kunnen de bevoegde autoriteiten beleggingsondernemingen van de naleving van de in de deel 6 bepaalde verplichtingen vrijstellen, waarbij zij rekening houden met de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de beleggingsonderneming.

  • 5. 
    Instellingen, met uitzondering van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 90, lid 1, en artikel 91, lid 1, en instellingen waarvoor door bevoegde autoriteiten de bij artikel 6, lid 1 of lid 3, bepaalde afwijking is toegepast, voldoen op individuele basis aan de in deel 7 bepaalde verplichtingen.

Artikel 6

Afwijking van de toepassing van prudentiële vereisten op individuele basis

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing van de toepassing van artikel 5, lid 1, op een dochteronderneming van een instelling verlenen als de betrokken lidstaat een vergunning heeft verleend aan en toezicht houdt op zowel de dochteronderneming als de instelling, de dochteronderneming betrokken is in het toezicht op geconsolideerde basis van de instelling die de moederonderneming is en er met het oog op een adequate verdeling van het eigen vermogen tussen de moederonderneming en de dochterondernemingen voldaan is aan alle volgende voorwaarden:
    • a) 
      er is geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva door de moederonderneming kan verhinderen;
    • b) 
      ofwel verstrekt de moederonderneming de bevoegde autoriteit waarborgen ten aanzien van het zorgvuldige beheer van de dochteronderneming en verklaart zij, met toestemming van de bevoegde autoriteit, dat zij garant staat voor de door de dochtermaatschappij aangegane verplichtingen, ofwel zijn de risico's ten aanzien van de dochteronderneming verwaarloosbaar;

      NL

    • c) 
      de dochteronderneming wordt in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures van de moederonderneming betrokken;
    • d) 
      de moederonderneming bezit meer dan 50% van de stemrechten die verbonden zijn aan aandelen in het kapitaal van de dochteronderneming of heeft het recht om het

      grootste deel van de leden van het leidinggevend orgaan van de dochteronderneming aan te stellen of te ontslaan.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen van de in lid 1 genoemde mogelijkheid gebruik maken als het bij de moederonderneming om een financiële holding of een gemengde financiële holding gaat die in dezelfde lidstaat is opgericht als de instelling en aan hetzelfde toezicht onderworpen is als dat welke op instellingen wordt uitgeoefend. Dit geldt met name voor de in artikel 10, lid 1, vastgelegde normen.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing van de toepassing van artikel 5, lid 1, op een moederonderneming in een lidstaat verlenen als de betrokken lidstaat een vergunning heeft verleend aan en toezicht houdt op de instelling, de instelling betrokken is in het toezicht op geconsolideerde basis en er met het oog op een adequate verdeling van het eigen vermogen tussen de moederonderneming en de dochterondernemingen voldaan is aan alle volgende voorwaarden:
    • a) 
      er zijn geen feitelijke of juridische belemmeringen van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva aan de moederinstelling in een lidstaat kunnen verhinderen;

      NL

    • b) 
      de moederinstelling in een lidstaat wordt in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures die relevant zijn voor het geconsolideerde toezicht betrokken.

    De bevoegde autoriteit die van dit lid gebruik maakt, stelt de bevoegde autoriteiten van alle

    andere lidstaten op de hoogte.

    Artikel 7 Afwijking van de toepassing van liquiditeitsvereisten op individuele basis

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen volledig of ten dele ontheffing verlenen van de toepassing van deel 6 op een instelling en op alle of sommige van haar dochterondernemingen

    in de Europese Unie, en daarop toezicht uitoefenen als op één enkele liquiditeitssubgroep, zolang zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:

    • a) 
      de moederinstelling voldoet op geconsolideerde basis of een dochteronderneming op gesubconsolideerde basis aan de in deel 6 bepaalde verplichtingen;
    • b) 
      de moederinstelling houdt op geconsolideerde basis of een dochteronderneming op gesubconsolideerde basis voortdurend toezicht op de liquiditeitsposities van alle

      instellingen binnen de groep of subgroep die onder de ontheffing vallen, en staat garant voor een toereikend liquiditeitsniveau van al deze instellingen;

    • c) 
      de instellingen zijn ten genoegen van de bevoegde autoriteiten overeenkomsten aangegaan die voorzien in het vrije verkeer van middelen tussen hen onderling om hen in staat te stellen aan hun individuele en gezamenlijke verplichtingen te voldoen wanneer deze komen te vervallen;

NL

  • d) 
    er is geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die het uitvoeren van de in punt c) bedoelde overeenkomsten kan

    verhinderen.

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2013 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over eventuele juridische obstakels die de toepassing van punt c) van de eerste alinea onmogelijk kunnen maken, en zij wordt verzocht om in voorkomend geval uiterlijk op 31 december 2015 een passend wetgevingsvoorstel in te dienen over te verwijderen obstakels.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen volledig of ten dele ontheffing van de toepassing van deel 6 op een instelling en op alle of sommige van haar dochterondernemingen verlenen als aan alle instellingen van die enkele liquiditeitssubgroep in dezelfde lidstaat een

vergunning is verleend en mits er aan de voorwaarden van lid 1 wordt voldaan.

2 bis. Indien aan de instellingen van die enkele liquiditeitssubgroep in verschillende lidstaten een vergunning is verleend, wordt lid 1 uitsluitend toegepast nadat de in artikel 19 vastgestelde procedure is gevolgd en alleen ten aanzien van de instellingen waarvan de bevoegde

autoriteiten over de volgende punten overeenstemming hebben bereikt:

  • a) 
    hun beoordeling van de mate waarin de organisatie en de behandeling van het liquiditeitsrisico voldoen aan de voorwaarden van artikel 84 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], in die enkele liquiditeitssubgroep;
  • b) 
    de verdeling van de bedragen, de locatie en de eigendom van de liquide activa die binnen die enkele liquiditeitssubgroep moeten worden aangehouden;

NL

  • c) 
    de bepaling van de minimumbedragen aan liquide activa die moeten worden aangehouden door de instellingen waaraan ontheffing van de toepassing van deel 6 zal worden verleend;
  • d) 
    de noodzaak van strengere parameters dan die welke in deel 6 zijn beschreven ▌;

e) onbeperkte uitwisseling van volledige informatie tussen de bevoegde autoriteiten.

(ea) de volledige inschatting van de gevolgen van een dergelijke ontheffing.

2 ter. De bevoegde autoriteiten kunnen de leden 1, 2 en 2 bis ook toepassen op instellingen

▌die aangesloten zijn bij hetzelfde, in artikel 108, lid 7, punt b), bedoelde institutioneel protectiestelsel, mits zij aan alle voorwaarden van artikel 108, lid 7 voldoen, alsook op andere instellingen waarmee een band bestaat in de zin van artikel 108, lid 6, mits zij aan alle in dat artikel gestelde voorwaarden voldoen. In dat geval wijzen de bevoegde autoriteiten een van de instellingen aan als ontheven van de toepassing van deel 6 op basis van de geconsolideerde situatie van alle instellingen van de enkele liquiditeitssubgroep.

3 bis. Als er uit hoofde van lid 1 of lid 2 ontheffing is verleend, kunnen de bevoegde autoriteiten tevens artikel 84 van Richtlijn [xx] of delen daarvan op het niveau van de enkele

liquiditeitssubgroep toepassen, en op die individuele basis ontheffing van de toepassing van artikel 84 van Richtlijn [xx] of delen daarvan verlenen.

NL

Artikel 8 Individuele consolidatiemethode

  • 1. 
    Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 van dit artikel en van artikel 134, lid 3, van

    Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] kunnen de bevoegde autoriteiten aan moederinstellingen op ad-hocbasis toestaan om bij de berekening van hun vereisten in het kader van artikel 5, lid 1, dochterondernemingen in aanmerking te nemen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, punten c) en d), en die aanzienlijke blootstellingen of aanzienlijke verplichtingen hebben ten aanzien van die moederinstelling.

  • 2. 
    De behandeling in lid 1 is alleen toegestaan indien de moederinstelling, met opgaaf van alle omstandigheden en regelingen, ook de wettelijke regelingen, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantoont dat er geen feitelijke of juridische belemmering van

    wezenlijke betekenis aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva op de vervaldag door de dochteronderneming aan haar moederonderneming, kan verhinderen.

  • 3. 
    Wanneer een bevoegde autoriteit de keuzemogelijkheid van lid 1 uitoefent, brengt zij regelmatig en ten minste eenmaal per jaar aan de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten verslag uit over het gebruik van lid 1 en over de in lid 2 bedoelde omstandigheden en regelingen. Indien de dochteronderneming in een derde land is gelegen, verstrekken de bevoegde autoriteiten dezelfde informatie aan de bevoegde autoriteiten van dat derde land.

NL

Artikel 9 Ontheffing voor kredietinstellingen die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan

1. De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig het nationale recht geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de vereisten van de delen 2 tot en met ▌ 8 op een of meer kredietinstellingen die in dezelfde lidstaat gevestigd zijn en die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent en dat in dezelfde lidstaat gevestigd is, mits ▌er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    de verbintenissen van het centrale orgaan en die van de aangesloten instellingen zijn solidaire verplichtingen, of de verbintenissen van de aangesloten instellingen worden volledig door het centrale orgaan gewaarborgd;
  • b) 
    de solvabiliteit en de liquiditeit van het centrale orgaan en van alle aangesloten instellingen worden in hun totaliteit bewaakt op basis van de geconsolideerde jaarrekening van deze instellingen;
  • c) 
    de leiding van het centrale orgaan is bevoegd om instructies te geven aan de leiding van de aangesloten instellingen.

De lidstaten kunnen bestaande nationale wetgeving betreffende de toepassing van deze ontheffing in stand houden en gebruiken voor zover die wetgeving niet in strijd is met het bepaalde in deze verordening en in Richtlijn [in te voegen door het Publicatieblad].

2. Indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat er aan de in lid 1 beschreven voorwaarden wordt voldaan en mits de verplichtingen of de verbintenissen van het centrale orgaan volledig door de aangesloten instellingen worden gewaarborgd, kunnen de bevoegde autoriteiten het centrale orgaan op individuele basis ontheffing verlenen van de toepassing van de vereisten van de delen 2 tot en met 8.

NL

Hoofdstuk 2

Prudentiële consolidatie

AFDELING 1 TOEPASSING VAN DE VEREISTEN OP GECONSOLIDEERDE BASIS

Artikel 10 Algemene behandeling

  • 1. 
    Moederinstellingen in een lidstaat voldoen, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 16, aan de in de delen 2 tot en met 4 en deel 7 vastgestelde verplichtingen op basis van hun geconsolideerde situatie. De moederondernemingen en hun dochterondernemingen die onder deze verordening vallen, zetten een deugdelijke organisatiestructuur op en stellen passende mechanismen voor interne controle in om ervoor te zorgen dat de voor de consolidatie vereiste gegevens naar behoren worden verwerkt en doorgeleid. Zij dragen er meer in het bijzonder zorg voor dat niet onder deze verordening vallende dochterondernemingen regelingen, processen en mechanismen hanteren die een deugdelijke consolidatie garanderen.
  • 2. 
    De instellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding in een lidstaat, voldoen, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 16, aan de in de delen 2 tot en met 4 en deel 7 vastgestelde verplichtingen op basis van de geconsolideerde situatie van deze financiële moederholding of gemengde financiële moederholding.

    NL

    Als er meerdere instellingen onder de zeggenschap van een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding in een lidstaat staan, is de eerste alinea alleen van toepassing op de instelling die overeenkomstig artikel 106 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] onderworpen is aan toezicht op geconsolideerde basis.

  • 3. 
    EU-moederinstellingen, instellingen die onder zeggenschap staan van een EU-moederholding en instellingen die onder zeggenschap staan van een gemengde financiële

    EU-moederholding voldoen aan de in deel 6 bepaalde verplichtingen op basis van de geconsolideerde situatie van die moederinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, als de groep uit een of meer kredietinstellingen of beleggingsondernemingen bestaat waaraan een vergunning is verleend voor het verstrekken van de in de punten 3 en 6 van bijlage I, afdeling A, bij Richtlijn 2004/39/EG i vermelde beleggingsdiensten. In afwachting van het verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 480, lid 2, en op voorwaarde dat de groep uitsluitend beleggingsondernemingen omvat, kunnen de bevoegde autoriteiten beleggingsondernemingen van de naleving van de in de deel 6 bepaalde verplichtingen op geconsolideerde basis vrijstellen, waarbij zij rekening houden met de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de beleggingsonderneming.

  • 4. 
    Wanneer artikel 9 wordt toegepast, voldoet het in dat artikel bedoelde centrale orgaan aan de vereisten van de delen 2 tot en met 8 op basis van de geconsolideerde situatie van het

    geheel dat door het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen wordt gevormd.

NL

aast de vereisten van de leden 1 tot en met 4, en onverminderd andere bepalingen van deze verordening en Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zulks voor toezichtsdoeleinden vanwege de specifieke kenmerken van het risico of van de kapitaalstructuur van een instelling gerechtvaardigd is, of wanneer lidstaten nationale wetgeving vaststellen op grond waarvan activiteiten binnen een bankgroep structureel moeten worden gescheiden, van de structureel gescheiden instellingen verlangen dat zij op gesubconsolideerde basis voldoen aan de verplichtingen van deel 2 tot en met 4 en deel 6 tot en met 8 en van titel VII van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

De toepassing van deze benadering doet geen afbreuk aan het effectieve toezicht op geconsolideerde basis en mag geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het geheel of delen van het financiële stelsel van andere lidstaten of van de Unie als geheel, noch de werking van de interne markt belemmeren.

Artikel 11 Financiële holding of gemengde financiële holding met zowel een dochterkredietinstelling als een

dochterbeleggingsonderneming

Indien een financiële holding of een gemengde financiële holding ten minste één kredietinstelling en één beleggingsonderneming onder zijn dochterondernemingen telt, gelden de vereisten die van toepassing zijn op basis van de geconsolideerde situatie van de financiële holding of van de gemengde financiële holding, voor de kredietinstelling.

NL

Artikel 12 Toepassing van openbaarmakingsvereisten op geconsolideerde basis

  • 1. 
    EU-moederinstellingen voldoen op basis van hun geconsolideerde situatie aan de in deel 8 bepaalde verplichtingen.

Belangrijke dochterondernemingen van EU-moederinstellingen en dochterondernemingen met aanzienlijke betekenis voor hun plaatselijke markt maken de in de artikelen 424, 425,

427, 428, 435, 436 en 438 genoemde informatie openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.

  • 2. 
    De instellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, voldoen op basis van de geconsolideerde situatie van deze financiële holding of gemengde financiële holding aan de in deel 8

    bepaalde verplichtingen.

    Belangrijke dochterondernemingen van financiële EU-moederholdings of gemengde EU-moederholdings en dochterondernemingen met aanzienlijke betekenis voor hun plaatselijke markt maken de in de artikelen 424, 425, 427, 428, 435, 436 en 438 genoemde informatie openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.

  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn volledig noch ten dele van toepassing op EU-moederinstellingen, instellingen die onder de zeggenschap van een financiële EU-moederholding of een

    gemengde financiële EU-moederholding staan, voor zover zij worden betrokken bij gelijkwaardige openbaarmakingen die door een in een derde land gevestigde moederonderneming op een geconsolideerde basis worden verstrekt.

  • 4. 
    Wanneer artikel 9 wordt toegepast, voldoet het in dat artikel bedoelde centrale orgaan aan de vereisten van deel 8 op basis van de geconsolideerde situatie van het centrale orgaan.

    Artikel 16, lid 1, is van toepassing op het centrale orgaan en de aangesloten instellingen worden behandeld als de dochterondernemingen van het centrale orgaan.

NL

Artikel 13 Toepassing van de vereisten van deel 5 op geconsolideerde basis

  • 1. 
    Moederondernemingen en hun dochterondernemingen die onder deze verordening vallen, voldoen op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan de in deel 5 bepaalde

    verplichtingen, zodat hun bij deze bepalingen voorgeschreven regelingen, processen en mechanismen samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn, en alle gegevens en informatie die voor het toezicht van belang zijn, kunnen worden verkregen. Zij dragen er meer in het bijzonder zorg voor dat niet onder deze verordening vallende dochterondernemingen regelingen, processen en mechanismen hanteren die de inachtneming van deze bepalingen garanderen.

  • 2. 
    De instellingen passen overeenkomstig artikel 396 een extra risicogewicht toe wanneer zij artikel 87 op een geconsolideerde of gesubconsolideerde basis toepassen als de vereisten

    van de artikelen 394 of 395 niet zijn nageleefd op het niveau van een in een derde land gevestigde entiteit die overeenkomstig artikel 16 in de consolidatie betrokken is, en de niet-naleving een wezenlijke invloed heeft op het algehele risicoprofiel van de groep.

  • 3. 
    Voor dochterondernemingen die zelf niet onder deze verordening vallen, zijn de uit deel 5 voortvloeiende verplichtingen niet van toepassing indien de EU-moederinstelling of de

    instellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, aan de bevoegde autoriteiten kunnen aantonen dat de toepassing van deel 5 niet is toegestaan volgens de wetten van het derde land waar de dochteronderneming is gevestigd.

NL

Artikel 14 Afwijking van de toepassing van eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis voor groepen

van beleggingsondernemingen

  • 1. 
    De consoliderend toezichthouder kan op ad-hocbasis ontheffing van de toepassing van deel 3 en titel VII, hoofdstuk 4, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] op geconsolideerde basis verlenen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
    • a) 
      elke EU-beleggingsonderneming in de groep hanteert de alternatieve berekening van het in artikel 90, lid 2, bedoelde totaal van de risicoposten;
    • b) 
      alle beleggingsondernemingen in de groep behoren tot de in artikel 90, lid 1, en artikel 91, lid 1, bedoelde categorieën;
    • c) 
      elke EU-beleggingsonderneming in de groep voldoet op individuele basis aan de bij artikel 90 gestelde vereisten en brengt alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd

      zouden worden, in mindering op haar tier 1-kernkapitaalbestanddelen;

NL

  • d) 
    elke financiële holding die in een lidstaat de financiële moederholding is van een beleggingsonderneming in de groep houdt ten minste zoveel kapitaal, hier

    gedefinieerd als de som van de ▌in de artikelen 24, lid 1, artikel 48, lid 1, en artikel 59, lid 1, bedoelde posten, aan dat de som van de volgende bestanddelen gedekt is:

    • ii) 
      de som van de volledige boekwaarde van alle in artikel 33, lid 1, punten h en i, artikel 53, lid 1, punten c) en d), en artikel 63, punten c) en d), bedoelde

      deelnemingen in, achtergestelde vorderingen op en instrumenten van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden; en

    • iii) 
      het totaal van alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden;
  • e) 
    er behoren geen kredietinstellingen tot de groep.

NL

Elke EU-beleggingsonderneming die aan de criteria van de eerste alinea voldoet, beschikt over systemen om de bronnen van eigen en vreemd vermogen van alle tot de groep behorende financiële holdings, beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, te bewaken en te beheersen.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen de ontheffing ook toepassen als de financiële moederholding minder eigen vermogen aanhoudt dan de overeenkomstig lid 1, onder d, berekende hoeveelheid, maar niet minder dan de som van de eigenvermogensvereisten die op individuele basis gelden voor beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden, plus het totaal van alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden. Voor de toepassing van dit lid dienen beleggingsondernemingen uit derde landen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en de ondernemingen die nevendiensten verrichten, aan een notioneel eigenvermogensvereiste te worden onderworpen.

NL

Artikel 14 bis Afwijking van de toepassing van de hefboomratiovereisten op geconsolideerde basis voor groepen

van beleggingsondernemingen

Indien alle entiteiten in een groep van beleggingsondernemingen, inclusief de moederentiteit, beleggingsondernemingen zijn die zijn vrijgesteld van het overeenkomstig artikel 5, lid 5, toepassen van de vereisten van deel 7 op individuele basis, kan de moederbeleggingsonderneming ervoor kiezen de vereisten van deel 7 op geconsolideerde basis toe te passen.

Artikel 15 Toezicht op beleggingsondernemingen waaraan ontheffing is verleend van de toepassing van

eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis

Beleggingsondernemingen in een groep waarvoor de in artikel 14 bedoelde ontheffing geldt, stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van de risico's, met inbegrip van die welke samenhangen met de samenstelling en de bronnen van hun eigen vermogen, intern kapitaal en financiering, die hun financiële posities in gevaar kunnen brengen.

Indien de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het prudentiële toezicht op de beleggingsonderneming, overeenkomstig artikel 14 ontheffing van de verplichting van toezicht op geconsolideerde basis verlenen, nemen zij andere passende maatregelen voor het toezicht op de risico's, met name de grote risicoblootstellingen, van de gehele groep, met inbegrip van ondernemingen die niet in een lidstaat zijn gevestigd.

Indien de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het prudentiële toezicht op de beleggingsonderneming, overeenkomstig artikel 14 ontheffing van de toepassing van eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis verlenen, zijn de vereisten van deel 8 op individuele basis van toepassing.

NL

AFDELING 2 METHODEN VOOR PRUDENTIËLE CONSOLIDATIE

Artikel 16 Methoden voor prudentiële consolidatie

  • 1. 
    Instellingen die moeten voldoen aan de in afdeling 1 genoemde vereisten op basis van hun geconsolideerde situatie, voeren een volledige consolidatie uit van alle instellingen en

    financiële instellingen die hun dochterondernemingen zijn, of, in voorkomend geval, de dochterondernemingen van dezelfde financiële moederholding of gemengde financiële moederholding. De leden 2 tot en met 8 van dit artikel zijn niet van toepassing indien deel 6 van toepassing is op basis van de geconsolideerde situatie van een instelling.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen echter op ad-hocbasis proportionele consolidatie toestaan naar gelang van het aandeel van de moederonderneming in het kapitaal van de dochteronderneming.

    Proportionele consolidatie mag alleen worden toegestaan als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    • a) 
      de aansprakelijkheid van de moederonderneming is beperkt tot het aandeel van de moederonderneming in het kapitaal van de dochteronderneming, op grond van de aansprakelijkheid van de overige aandeelhouders of vennoten;
  • b) 
    de solvabiliteit van die overige aandeelhouders of vennoten is toereikend;
    • c) 
      de aansprakelijkheid van de overige aandeelhouders en vennoten is duidelijk op een juridisch bindende manier aangetoond.

      NL

  • 3. 
    Indien ondernemingen verbonden zijn door een band in de zin van artikel 12, lid 1, van

    Richtlijn 83/349/EEG i, bepalen de bevoegde autoriteiten hoe de consolidatie moet worden uitgevoerd.

  • 4. 
    De consoliderend toezichthouder verlangt de proportionele consolidatie naar gelang van het aandeel in het kapitaal van deelnemingen in instellingen en financiële instellingen

    welke gezamenlijk door een bij de consolidatie betrokken onderneming en een of meer daarin niet betrokken ondernemingen worden geleid, wanneer daaruit een beperking van de aansprakelijkheid van deze ondernemingen voortvloeit die afhangt van hun aandeel in het kapitaal.

  • 5. 
    In het geval van deelnemingen of van andere vormen van kapitaalbinding dan bedoeld in de leden 1 en 2 bepalen de bevoegde autoriteiten of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden. Zij kunnen met name de toepassing van de vermogensmutatiemethode

    toestaan of voorschrijven. Deze methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken.

  • 6. 
    De bevoegde autoriteiten bepalen in de volgende gevallen of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden:
    • a) 
      een instelling oefent naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten een aanzienlijke invloed uit op een of meer instellingen of financiële instellingen, zonder daarin

      evenwel een deelneming te houden of daarmee andere vormen van kapitaalbinding te hebben; en

    • b) 
      twee of meer instellingen of financiële instellingen staan onder centrale leiding zonder dat dit in een overeenkomst of statutaire bepalingen vastgelegd hoeft te zijn.

      NL

    De bevoegde autoriteiten kunnen in het bijzonder het gebruik van de in artikel 12 van Richtlijn 83/349/EEG i bedoelde methode toestaan of voorschrijven. Deze methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken.

  • 7. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder consolidatie in de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel

    bedoelde gevallen wordt uitgevoerd.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2016 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 8. 
    Indien het toezicht op geconsolideerde basis op grond van artikel 106 van

    Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] is voorgeschreven, worden de ondernemingen die nevendiensten verrichten, alsmede vermogensbeheerders in de zin van Richtlijn 2002/87/EG i in de consolidatie betrokken in de gevallen en volgens de methoden die in dit artikel zijn omschreven.

NL

AFDELING 3 REIKWIJDTE VAN DE PRUDENTIËLE CONSOLIDATIE

Artikel 17 Entiteiten die van de prudentiële consolidatie worden uitgesloten

  • 1. 
    Een instelling, financiële instelling of onderneming die nevendiensten verricht, die een dochteronderneming is of een onderneming waarin een deelneming wordt gehouden, hoeft niet in de consolidatie te worden betrokken indien het totale bedrag van de actiefposten en de posten buiten de balanstelling van de betrokken onderneming lager is dan het laagste van de twee volgende bedragen:
    • a) 
      10 miljoen EUR;
    • b) 
      1% van het totale bedrag van de actiefposten en de posten buiten de balanstelling van de moederonderneming of van de onderneming die de deelneming houdt.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 106 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] verantwoordelijk zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis,

    mogen op ad-hocbasis besluiten dat een instelling, financiële instelling of onderneming die nevendiensten verricht, die een dochteronderneming is of waarin een deelneming wordt gehouden, buiten de consolidatie mag worden gelaten indien:

    • a) 
      de betrokken onderneming gevestigd is in een derde land waar er juridische belemmeringen bestaan voor het doorgeven van de benodigde inlichtingen;
    • b) 
      de betrokken onderneming enkel in het licht van de doelstellingen van het toezicht op de kredietinstellingen van te verwaarlozen betekenis is;

      NL

    • c) 
      de consolidatie van de financiële situatie van de betrokken onderneming, naar de mening van de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis, in het licht van de doelstellingen van het toezicht op

      kredietinstellingen niet wenselijk of misleidend zou zijn.

  • 3. 
    Indien in de in lid 1 en in lid 2, onder b), bedoelde gevallen verscheidene ondernemingen aan de daarin genoemde voorwaarden voldoen, worden zij toch in de consolidatie

    betrokken indien het geheel van deze ondernemingen in het licht van de vermelde doelstellingen, van niet te verwaarlozen betekenis is.

    Artikel 18 Gezamenlijke beslissingen over prudentiële vereisten

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten werken in nauw overleg samen:
    • a) 
      als een EU-moederinstelling met haar dochterondernemingen of de gezamenlijke dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of een gemengde

      financiële EU-moederholding een aanvraag indienen voor de in artikel 138, lid 1, artikel 146, leden 4 en 9, artikel 277, artikel 301, lid 2, en artikel 352 van deze verordening ▌bedoelde toestemmingen, om te beslissen of de aanvraag al dan niet wordt ingewilligd en welke voorwaarden er eventueel aan een dergelijke toestemming moeten worden verbonden;

    • b) 
      om vast te stellen of er wordt voldaan aan de criteria voor een specifieke intragroepbehandeling als bedoeld in artikel 410, lid 8 bis), en artikel 413, lid 4 bis), aangevuld met de in artikel 410, lid 9, en artikel 413, lid 4 ter), bedoelde technische reguleringsnormen van de EBA.

    Aanvragen worden alleen bij de consoliderend toezichthouder ingediend.

NL

De in artikel 301, lid 2, bedoelde aanvraag omvat een beschrijving van de methode die wordt gehanteerd voor het toewijzen van operationeel risicokapitaal tussen de verschillende entiteiten van de groep. In de aanvraag wordt vermeld of en op welke wijze diversificatie-effecten in het risicometingssysteem zullen worden verwerkt.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten stellen alles in het werk om binnen zes maanden een gezamenlijke beslissing te nemen betreffende:
    • a) 
      de in lid 1, punt a), bedoelde aanvraag;
    • b) 
      de beoordeling van de criteria en de vaststelling van de specifieke behandeling bedoeld in lid 1, punt b).

    De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit doet deze gezamenlijke beslissing schriftelijk, met

    volledige opgaaf van redenen, aan de aanvrager toekomen.

  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde termijn vangt aan:
    • a) 
      op de datum waarop de consoliderend toezichthouder de in lid 1, punt a), bedoelde volledige aanvraag ontvangt. De consoliderend toezichthouder doet de volledige

      aanvraag onverwijld aan de andere bevoegde autoriteiten toekomen;

    • b) 
      op de datum waarop de bevoegde autoriteiten een door de consoliderend toezichthouder opgesteld verslag ontvangen, waarin de intragroepverplichtingen binnen de groep worden geanalyseerd.

NL

  • 4. 
    Indien er binnen zes maanden geen gezamenlijke beslissing van de bevoegde autoriteiten is, neemt de consoliderend toezichthouder op eigen gezag een beslissing betreffende lid 1, punt a) ▌. De beslissing van de consoliderend toezichthouder leidt niet tot een beperking van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van artikel 100 bis van

    Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

    De beslissing wordt op schrift gesteld met volledige opgave van redenen en met inachtneming van de gedurende de termijn van zes maanden door de andere bevoegde autoriteiten te kennen gegeven standpunten en voorbehouden.

    De beslissing wordt door de consoliderend toezichthouder toegezonden aan de EU-moederinstelling, financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding en de andere bevoegde autoriteiten.

    Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van zes maanden de zaak heeft doorverwezen naar de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i, stelt de consoliderend toezichthouder zijn beslissing betreffende lid 1, punt a) uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit over zijn beslissing af en neemt hij een beslissing in overeenstemming met het besluit van de EBA. De termijn van zes maanden wordt beschouwd als de verzoeningsfase in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen.

NL

4 bis. Indien er binnen zes maanden geen gezamenlijke beslissing van de bevoegde autoriteiten is, neemt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de dochteronderneming

op individuele basis op eigen gezag een beslissing betreffende lid 1, punt b).

De beslissing wordt op schrift gesteld met volledige opgave van redenen en met inachtneming van de gedurende de termijn van zes maanden door de andere bevoegde autoriteiten te kennen gegeven standpunten en voorbehouden.

De beslissing wordt toegezonden aan de consoliderend toezichthouder, die de EU-moederinstelling, financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding ervan in kennis stelt.

Indien de consoliderend toezichthouder aan het einde van de termijn van zes maanden de zaak heeft doorverwezen naar de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de dochteronderneming op individuele basis zijn beslissing betreffende lid 1, punt b) uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit over zijn beslissing af en neemt hij een beslissing in overeenstemming met het besluit van de EBA. De termijn van zes maanden wordt beschouwd als de verzoeningsfase in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen.

NL

  • 5. 
    Indien een EU-moederinstelling en haar dochterondernemingen, de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding een in artikel 301, lid 2, bedoelde geavanceerde meetbenadering of een in artikel 138 bedoelde interneratingbenadering centraal toepassen, staan de bevoegde autoriteiten toe dat de

    moederonderneming en haar dochterondernemingen samen voldoen aan de criteria die respectievelijk in artikel 310 en 311 of in deel 3, titel II, hoofdstuk 3, afdeling 6, worden genoemd, op een wijze die samenhang vertoont met de structuur van de groep en haar systemen, processen en methoden voor risicobeheer.

  • 6. 
    De in de leden 2, 4 en 4 bis bedoelde beslissingen worden door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten als definitief erkend en toegepast.
  • 7. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van het in lid 1, onder a), bedoelde gezamenlijke besluitvormingsproces met betrekking tot de aanvragen voor toestemming zoals bedoeld in artikel 138, lid 1, artikel 146, leden 4 en 9, artikel 277, artikel 301, lid 2, en artikel 352 met het oog op het faciliteren van de

    gezamenlijke beslissingen.

    De EBA legt die technische normen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 19 Gezamenlijke beslissingen over het toepassingsniveau van liquiditeitsvereisten

  • 1. 
    Na de aanvraag van een EU-moederonderneming, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding, dan wel een gesubconsolideerde dochteronderneming van een EU-moederinstelling of van een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding stellen de consoliderend toezichthouder en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op dochterondernemingen

    van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding in een lidstaat alles in het werk om tot een gezamenlijke beslissing te komen over de vraag of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, punt a) tot en met d), en tot het bepalen van één enkele liquiditeitssubgroep voor de toepassing van artikel 7.

    De gezamenlijke beslissing wordt genomen binnen zes maanden nadat de consoliderend toezichthouder een verslag met vaststelling van de enkele liquiditeitssubgroepen op basis van de in artikel 7 vastgelegde criteria heeft ingediend. Bij een geschil gedurende de periode van zes maanden raadpleegt de consoliderend toezichthouder de EBA op verzoek van een van de andere betrokken bevoegde autoriteiten. De consoliderend toezichthouder kan de EBA ook op eigen initiatief raadplegen.

    NL

    De gezamenlijke beslissing kan ook beperkingen op de locatie en eigendom van liquide activa opleggen en voorschrijven dat ▌instellingen die vrijgesteld zijn van de toepassing van deel 6, minimale bedragen aan liquide activa moeten aanhouden.

    Deze gezamenlijke beslissing wordt op schrift gesteld en wordt met volledige opgaaf van redenen door de consoliderend toezichthouder aan de moederinstelling van de liquiditeitssubgroep toegezonden.

  • 2. 
    Als er binnen zes maanden geen gezamenlijke beslissing is, neemt elke bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op individuele basis, zijn eigen beslissing.

    Eender welke van de bevoegde autoriteiten kan de vraag of aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, punten a) tot en met d), is voldaan, evenwel binnen de termijn van zes maanden aan de EBA voorleggen. In dat geval kan de EBA overeenkomstig artikel 31, punt c), van Verordening nr. (EU) 1093/2010 i haar niet-bindende bemiddeling verrichten. Alle betrokken bevoegde autoriteiten stellen dan hun beslissingen uit in afwachting van de conclusie van de niet-bindende bemiddeling. Als er tijdens de bemiddeling binnen drie maanden door de bevoegde autoriteiten geen gezamenlijke beslissing wordt bereikt, neemt elke bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op individuele basis, haar eigen beslissing, rekening houdend met de evenredigheid van baten en risico's op het niveau van de lidstaat van de moederinstelling en de evenredigheid van baten en risico's op het niveau van de lidstaat van de dochteronderneming. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen.

NL

De in lid 1 bedoelde gezamenlijke beslissing en de in de voorgaande alinea bedoelde beslissingen zijn bindend ▌.

  • 3. 
    Eender welke van de betrokken bevoegde autoriteiten kan ook binnen de termijn van zes maanden de EBA raadplegen in geval van een geschil over de ▌voorwaarden van artikel 7, lid 2 bis, punten a) tot en met d) ▌. In dat geval kan de EBA overeenkomstig Verordening nr. (EU) 1093/2010 i haar niet-bindende bemiddeling verrichten. Alle

    betrokken bevoegde autoriteiten stellen dan hun beslissingen uit in afwachting van de conclusie van de niet-bindende bemiddeling. Als er tijdens de bemiddeling binnen drie maanden door de bevoegde autoriteiten geen gezamenlijke beslissing wordt bereikt, neemt elke bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op individuele basis, haar eigen beslissing.

    Artikel 20 Subconsolidatie in geval van entiteiten in derde landen

Instellingen die een dochteronderneming zijn, passen de vereisten van deel 3, artikelen 84 tot en met 86, en deel 5 op basis van hun gesubconsolideerde situatie toe als deze instellingen of de moederonderneming, als deze een financiële holding of een gemengde financiële moederholding is, in een derde land een instelling of een financiële instelling ▌als dochteronderneming hebben of een deelneming in een dergelijke onderneming hebben.

NL

Artikel 21 Ondernemingen in derde landen

Voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig dit hoofdstuk zijn de begrippen "beleggingsonderneming", "kredietinstelling", "financiële instelling" en "instelling" ook van toepassing op in derde landen gevestigde ondernemingen die, indien zij in de Unie zouden zijn gevestigd, aan de definities van deze termen in artikel 16 zouden voldoen.

1. De actiefposten en de posten buiten de balansstelling worden gewaardeerd overeenkomstig het kader voor financiële verslaggeving dat krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 en Richtlijn 86/635/EEG i op de instelling van toepassing is.

2. In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten verlangen dat instellingen de actiefposten en de posten buiten de balanstelling waarderen en het eigen vermogen

bepalen overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen die van toepassing zijn krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 i.

NL

DEEL 2

EIGEN VERMOGEN

Titel I

Specifieke definities voor eigen vermogen

Artikel 22

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

(1) "gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten": hetzelfde als in International Accounting

Standard (IAS) 1, als toepasselijk uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 i;

(4) "kernvermogen": kernvermogen in de zin van artikel 88 van Richtlijn 2009/138/EG i;

(5) "tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen": kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG i, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG i overeenkomstig artikel 94, lid 1, van die Richtlijn;

(6) "aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen": kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG i, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1-kapitaal in de zin van Richtlijn 2009/138/EG i overeenkomstig artikel 94, lid 1, van deze Richtlijn en het opnemen van dergelijke bestanddelen beperkt wordt door de overeenkomstig artikel 99 van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen;

NL

(7) "tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen": kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG i, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 2 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG i overeenkomstig artikel 94, lid 2, van die Richtlijn;

(8) "tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen": kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG i, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 3 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG i overeenkomstig artikel 94, lid 3, van die Richtlijn;

(9) "uitgestelde belastingvorderingen": hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;

(10) "uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten": uitgestelde belastingvorderingen waarvan de toekomstige waarde enkel kan worden gerealiseerd indien de instelling in de toekomst belastbare winst maakt;

(11) "uitgestelde belastingverplichtingen": hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;

(12) "activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds": de activa van een pensioenfonds dat, respectievelijk een pensioenregeling die op vaste toezeggingen gebaseerd is, berekend nadat op die activa het bedrag van de verplichtingen uit hoofde van dat fonds, respectievelijk die regeling in mindering is gebracht;

NL

(13) "uitkeringen": de betaling van dividenden of van interest in welke vorm ook;

(14) "financiële onderneming": hetzelfde als in artikel 13, punt 25, punten b) en d), van

Richtlijn 2009/138/EG i;

(15) "fondsen voor algemene bankrisico's": hetzelfde als in artikel 38 van

Richtlijn 86/635/EEG i;

(16) "goodwill": hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;

(17) "indirect bezit": elke blootstelling met betrekking tot een intermediaire entiteit die een blootstelling heeft met betrekking tot kapitaalinstrumenten uitgegeven door een entiteit uit de financiële sector, indien, ingeval de door de entiteit uit de financiële sector

uitgegeven kapitaalinstrumenten permanent zouden worden afgeschreven, het verlies dat de instelling ten gevolge daarvan zou lijden, niet wezenlijk verschillend zou zijn van het verlies ▌dat de instelling zou lijden vanwege een direct bezit van die door de entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten;

(18) "immateriële activa": hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving; daaronder wordt tevens goodwill begrepen;

NL

(21) "andere kapitaalinstrumenten": kapitaalinstrumenten die zijn uitgegeven door entiteiten uit de financiële sector en die niet worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaalinstrumenten,

aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten of tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen,▌ aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen, tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen of tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen;

(22) "andere reserves": reserves in de zin van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving die overeenkomstig de toepasselijke standaard voor financiële verslaggeving openbaar moeten worden gemaakt, met uitzondering van bedragen die reeds zijn opgenomen in gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten of ingehouden winsten.

(23) "eigen vermogen": de som van tier 1- en tier 2-kapitaal;

(24) "eigenvermogensinstrumenten": door de instelling uitgegeven kapitaalinstrumenten die worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten;

(24 bis) "minderheidsbelang": het bedrag van tier 1-kernkapitaal van een dochteronderneming van een instelling dat kan worden toegerekend aan andere natuurlijke of rechtspersonen dan die welke onder de prudentiële consolidatie van de instelling vallen;

(25) "winst": hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;

NL

(26) "wederzijdse deelneming": het door een instelling bezitten van door entiteiten uit de financiële sector uitgegeven eigenvermogensinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten waarbij deze entiteiten ook door de instelling uitgegeven eigenvermogensinstrumenten bezitten;

 ▌

(28) "ingehouden winsten": de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor

financiële verslaggeving;

(29) "agiorekening": hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;

(30) "tijdelijke verschillen": hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;

(30 bis) "synthetisch bezit": belegging door een instelling in een financieel instrument waarvan de waarde rechtstreeks verband houdt met de waarde van de door een entiteit uit de

financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten.

30 ter) "kruislingse garantieregeling": een regeling die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a) de instellingen vallen onder hetzelfde in artikel 108, lid 7, bedoelde institutioneel protectiestelsel;

NL

b) de instellingen zijn volledig geconsolideerd overeenkomstig artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), of lid 2, van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG i betreffende de

geconsolideerde jaarrekening 1 en vallen onder het toezicht op geconsolideerde

basis van de instelling die in een lidstaat de moederinstelling is in de zin van deel 1, titel II, hoofdstuk 2 en die onderworpen is aan een eigenvermogensvereiste;

c) de moederinstelling in een lidstaat en de dochterondernemingen zijn gevestigd in dezelfde lidstaat, zijn vergunningplichtig en onderworpen aan toezicht door

dezelfde bevoegde autoriteit;

d) de moederinstelling in een lidstaat en de dochterinstellingen zijn een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling aangegaan waardoor deze instellingen

beschermd worden en waardoor, zo nodig, met name hun liquiditeit en solventie beschermd worden om faillissement te voorkomen;

e) er zijn regelingen getroffen om in termen van kapitaal en liquiditeit onmiddellijk in de nodige financiële middelen te voorzien indien dat volgens de contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling als bedoeld in punt d) noodzakelijk is;

f) de toereikendheid van de onder de punten d) en e) bedoelde regelingen wordt regelmatig door de bevoegde autoriteit gecontroleerd;

1 PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

NL

g) de minimale opzegtermijn die een dochteronderneming in acht moet nemen om vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te kunnen stappen bedraagt 10 jaar;

h) de bevoegde autoriteit is gemachtigd een dochteronderneming te verbieden vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te stappen;

30 quater) "uitkeerbare bestanddelen": de som van de winsten aan het eind van het laatste boekjaar, vermeerderd met eventuele overgedragen winsten en voor dat doel beschikbare reserves vóór uitkeringen aan houders van eigenvermogensinstrumenten, verminderd met eventuele overgedragen verliezen, winsten die overeenkomstig wettelijke bepalingen of de statuten van de instelling niet uitkeerbaar zijn en sommen die overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving of de statuten van de instelling in niet-uitkeerbare reserves zijn geplaatst, waarbij deze verliezen en reserves worden bepaald aan de hand van de individuele jaarrekeningen van de instelling en niet aan de hand van de

geconsolideerde jaarrekeningen.

NL

Titel II

Bestanddelen van het eigen vermogen

Hoofdstuk 1

Tier 1-kapitaal

Artikel 23 Tier 1-kapitaal

Het tier 1-kapitaal van een instelling bestaat uit de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend-tier 1-kapitaal van de instelling.

Hoofdstuk 2

Tier 1-kernkapitaal

AFDELING 1 TIER 1-KERNKAPITAALBESTANDDELEN EN -INSTRUMENTEN

Artikel 24 Tier 1-kernkapitaalbestanddelen

  • 1. 
    Tier 1-kernkapitaalbestanddelen van instellingen bestaan uit het volgende:
    • a) 
      kapitaalinstrumenten, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 26 of, in voorkomend geval, artikel 27;
    • b) 
      de agiorekeningen gerelateerd aan de in punt a) bedoelde instrumenten;

NL

  • c) 
    ingehouden winsten;
  • d) 
    gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten;
  • e) 
    andere reserves ▌;
  • f) 
    fondsen voor algemene bankrisico's.

De in de punten c) tot en met f) bedoelde bestanddelen worden enkel als tier 1-kernkapitaal erkend indien zij onbeperkt en onmiddellijk door de instelling kunnen worden gebruikt voor het dekken van risico's of verliezen zodra deze zich voordoen.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt c), kunnen de instellingen, uitsluitend met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit, de tussentijdse of eindejaarsresultaten opnemen in het tier 1-kernkapitaal voordat de instelling een formeel besluit heeft genomen ter bevestiging van het uiteindelijke resultaat van de instelling voor dat jaar. De bevoegde autoriteit verleent toestemming indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • a) 
      deze resultaten zijn getoetst door personen die onafhankelijk zijn van de instelling en verantwoordelijk zijn voor de controle van de rekeningen van die instelling;
    • b) 
      de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat alle te verwachten lasten en voorzieningen voor dividenden van het bedrag van deze

      resultaten zijn afgetrokken.

    Een toetsing van de tussentijdse of eindejaarsresultaten van de instelling wijst op bevredigende wijze uit dat deze resultaten beoordeeld zijn overeenkomstig de in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving beschreven beginselen.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van hetgeen moet worden verstaan onder "te verwachten" bij het bepalen of alle te verwachten opslagen en dividenden zijn afgetrokken.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten gaan na of uitgiften van tier 1-kernkapitaalinstrumenten voldoen aan de criteria in artikel 26 of, in voorkomend geval, artikel 27. Met betrekking tot uitgiften na de datum van inwerkingtreding van deze verordening wordt kapitaal door de instellingen slechts als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aangemerkt nadat daarvoor toestemming is gegeven door de bevoegde autoriteiten, die de EBA kunnen raadplegen.

    Voor eigenvermogensinstrumenten, uitgezonderd staatssteun, die door de bevoegde autoriteiten zijn goedgekeurd als in aanmerking komende tier 1-kernkapitaalinstrumenten, maar waarvoor het naar het oordeel van de EBA wezenlijk moeilijk is om na te gaan of de in artikel 26 of, in voorkomend geval, artikel 27 vermelde criteria zijn vervuld, doen de bevoegde autoriteiten een motivering aan de EBA toekomen.

NL

Op basis van de door iedere bevoegde autoriteit verstrekte informatie wordt door de EBA een lijst opgesteld, geactualiseerd en gepubliceerd van alle vormen van kapitaalinstrumenten in elke lidstaat die als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden aangemerkt. Deze lijst wordt door de EBA voor het eerst opgesteld en gepubliceerd binnen één maand na de datum van inwerkingtreding van de verordening.

De EBA kan, na het in artikel 75 bedoelde proces van toetsing, indien er significante bewijzen bestaan dat deze instrumenten niet aan de criteria van artikel 26 of, in voorkomend geval, artikel 27 voldoen, beslissen om na de inwerkingtreding van deze verordening uitgegeven kapitaalinstrumenten die geen staatssteun zijn, te schrappen van de lijst en daarvan mededeling te doen.

Artikel 25 Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en

soortgelijke instellingen in tier 1-kernkapitaalbestanddelen

  • 1. 
    Tier 1-kernkapitaalbestanddelen omvatten eender welk door een instelling overeenkomstig haar statutaire bepalingen uitgegeven kapitaalinstrument op voorwaarde dat er aan de

    volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a bis) de instelling behoort tot een categorie die in het toepasselijk nationaal recht is gedefinieerd en die volgens de bevoegde autoriteiten is aan te merken als:

    i) een onderlinge maatschappij;

    ii) een coöperatie;

    ii bis) een spaarinstelling;

NL

iii) een soortgelijke instelling;

iv) een kredietinstelling die volledig in handen is van één van de instellingen als bedoeld onder i) tot en met iii) en van de betrokken bevoegde autoriteit de

toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van de bepalingen van dit artikel, voor zover en zolang 100% van de uitgegeven gewone aandelen in de kredietinstelling rechtstreeks of onrechtstreeks in het bezit is van een instelling als bedoeld onder i) tot en met iii);

  • b) 
    de in artikel 26 gestelde voorwaarden en de wijzigingsvoorwaarden van artikel 27 zijn vervuld.

▌De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling ▌van de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten kunnen bepalen dat een categorie ondernemingen die in het toepasselijk nationaal recht is erkend, voor de toepassing van dit deel kan worden aangemerkt als onderlinge maatschappij, coöperatie, spaarinstelling of soortgelijke instelling ▌.

 ▌

Deze onderlinge maatschappijen, coöperaties of spaarinstellingen die als dusdanig uit hoofde van vóór 31 december 2012 toepasselijke nationale wetgeving zijn erkend, blijven voor de toepassing van dit deel zo aangemerkt zolang de criteria waarop die erkenning is gebaseerd, zijn vervuld.

De EBA legt dit ontwerp van technische reguleringsnorm binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 26 Tier 1-kernkapitaalinstrumenten

  • 1. 
    Kapitaalinstrumenten worden uitsluitend als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aangemerkt indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
    • a) 
      de instrumenten worden rechtstreeks door de instelling uitgegeven met de voorafgaande goedkeuring van de eigenaars van de instelling of, indien toegestaan volgens het toepasselijke nationaal recht, het leidinggevende orgaan van de instelling;
    • b) 
      de instrumenten zijn volgestort en de aankoop ervan wordt niet direct of indirect door de instelling gefinancierd;
    • c) 
      de instrumenten voldoen aan alle volgende voorwaarden wat hun indeling betreft:
      • ii) 
        zij worden ingedeeld als gewone aandelen in de zin van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
      • iii) 
        zij worden ingedeeld als aandelenkapitaal voor het bepalen van balansmatige insolventie, indien toepasselijk uit hoofde van het nationaal insolventierecht;
    • d) 
      de instrumenten worden duidelijk en afzonderlijk vermeld op de balans in de financiële overzichten van de instelling;

      NL

  • e) 
    de instrumenten zijn doorlopend;
  • f) 
    de hoofdsom van de instrumenten mag niet worden verminderd of terugbetaald, behalve in een van de volgende gevallen:
    • i) 
      de liquidatie van de instelling;
    • ii) 
      discretionaire wederinkopen van de instrumenten of andere discretionaire manieren om het kapitaal te verminderen, waarbij de instelling overeenkomstig artikel 72 de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen;
  • g) 
    de bepalingen betreffende de instrumenten geven niet expliciet of impliciet aan dat de hoofdsom van de instrumenten in een andere situatie dan de liquidatie van de

    instelling zou worden of zou kunnen worden verminderd of terugbetaald, en de instelling geeft dit niet anderszins aan vóór of bij de uitgifte van de instrumenten, behalve in het geval van in artikel 25 bedoelde instrumenten waarbij de weigering van de instelling om dergelijke instrumenten af te lossen door het toepasselijk nationaal recht verboden wordt;

  • h) 
    de instrumenten voldoen aan de volgende voorwaarden wat uitkeringen betreft:
    • i) 
      er zijn geen preferentiële behandelingen voor de volgorde van betaling van uitkeringen, evenmin voor andere tier 1-kernkapitaalinstrumenten, en de voor de instrumenten geldende voorwaarden voorzien niet in preferentiële rechten op de betaling van uitkeringen;
    • ii) 
      uitkeringen aan houders van de instrumenten mogen alleen geschieden uit uitkeerbare bestanddelen;

NL

  • iii) 
    de voor de instrumenten geldende voorwaarden bevatten geen maximum of een andere beperking op het maximumniveau van de uitkeringen, behalve in het

    geval van in artikel 25 bedoelde instrumenten;

  • iv) 
    het niveau van de uitkeringen wordt niet bepaald op basis van het bedrag waarvoor de instrumenten bij de uitgifte werden gekocht, ▌ behalve in het geval van de in artikel 25 bedoelde instrumenten;
  • v) 
    de voor de instrumenten geldende voorwaarden bevatten geen verplichting voor de instelling om uitkeringen aan hun houders te verrichten en de instelling is niet anderszins aan een dergelijke verplichting onderworpen;
  • vi) 
    niet-betaling van uitkeringen vormt geen wanbetaling door de instelling;

vii) het schrappen van uitkeringen legt de instelling geen beperkingen op;

  • i) 
    vergeleken met alle door de instelling uitgegeven kapitaalinstrumenten vangen de instrumenten het eerste en naar verhouding grootste deel van de verliezen op

    wanneer deze zich voordoen, en vangt elk instrument de verliezen in dezelfde mate op als alle andere tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

  • j) 
    bij insolventie of liquidatie van de instelling komen de instrumenten na alle andere vorderingen in de rangorde;

NL

  • k) 
    de instrumenten verlenen de eigenaars ervan een vordering op de resterende activa van de instelling, die bij liquidatie en na de betaling van alle niet-achtergestelde

    vorderingen evenredig is aan het bedrag van dergelijke uitgegeven instrumenten en niet vastgesteld is en evenmin onderworpen aan een maximum, behalve in het in artikel 25 bedoelde geval van kapitaalinstrumenten;

  • l) 
    de instrumenten zijn niet gedekt door een zekerheid of onderworpen aan een garantie die de rangordepositie van de vordering verbetert en die verstrekt is door een van de volgende entiteiten:
    • i) 
      de instelling of haar dochterondernemingen;
    • ii) 
      de moederonderneming van de instelling of de dochterondernemingen ervan;
    • iii) 
      de financiële moederholding of de dochterondernemingen ervan;
    • iv) 
      de gemengde holding of de dochterondernemingen ervan;
    • v) 
      de gemengde financiële holding en de dochterondernemingen ervan;
    • vi) 
      een onderneming die nauwe banden heeft met de in de subpunt i) tot en met subpunt v) bedoelde entiteiten;
  • m) 
    de instrumenten zijn niet onderworpen aan enige regeling, hetzij contractueel hetzij anderszins, die de rangordepositie van vorderingen uit hoofde van de instrumenten bij insolventie of liquidatie verbetert.

Aan de in lid 1, punt j), gestelde voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan, zelfs indien de instrumenten zijn opgenomen in aanvullend tier 1- of tier 2-kapitaal op grond van artikel 463, lid 3, mits zij dezelfde rangorde hebben.

NL

  • 2. 
    Zelfs bij een permanente afwaardering van de hoofdsom van aanvullend tier 1- of tier 2-instrumenten worden de in lid 1, punt i), vastgestelde voorwaarden geacht te zijn vervuld.

    Aan de in lid 1, punt f), gestelde voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan, zelfs bij een vermindering van de hoofdsom van het kapitaalinstrument in het kader van een afwikkelingsprocedure of als gevolg van een door de voor de instelling verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit vereiste afwaardering van kapitaalinstrumenten.

    Aan de in lid 1, punt g), gestelde voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan, zelfs indien in de bepalingen inzake het kapitaalinstrument expliciet of impliciet wordt aangegeven dat de hoofdsom zal of zou kunnen worden verminderd in het kader van een afwikkelingsprocedure of als gevolg van een door de voor de instelling verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit vereiste afwaardering van kapitaalinstrumenten.

2 ter. Aan de voorwaarde in lid 1, punt h), subpunt iii), wordt geacht te zijn voldaan, zelfs indien het instrument een veelvoud van de dividenden uitbetaalt, op voorwaarde dat dit veelvoud van de dividenden niet resulteert in een uitkering die een onevenredige

belasting van het kapitaal veroorzaakt.

2 quater. Ten behoeve van lid 1, punt h), subpunt i), mag een gedifferentieerde uitkering enkel een afspiegeling zijn van gedifferentieerde stemrechten. In dit verband is een hogere

uitkering enkel van toepassing op tier 1-kernkapitaalinstrumenten met minder of geen stemrechten.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de toepasselijke vormen en aard van indirecte financiering van kapitaalinstrumenten;

    b bis) of en wanneer meerdere uitkeringen een onevenredige belasting zouden vormen op het tier 1-kernkapitaal;

    b ter) de betekenis van preferentiële uitkeringen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 27 Door onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen

en soortgelijke instellingen uitgegeven kapitaalinstrumenten

  • 1. 
    Door onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en soortgelijke instellingen uitgegeven kapitaalinstrumenten worden uitsluitend als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aangemerkt als er aan de voorwaarden van artikel 26, met de uit de toepassing van dit artikel voortvloeiende wijzigingen, wordt voldaan.

    NL

  • 2. 
    Wat de aflossing van de kapitaalinstrumenten betreft, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:
    • a) 
      de instelling is in staat de aflossing van de instrumenten te weigeren, tenzij dit door het toepasselijke nationale recht verboden is;
    • b) 
      indien het toepasselijke nationale recht de instelling verbiedt de aflossing van de instrumenten te weigeren, bieden de voor de instrumenten geldende bepalingen de instelling de mogelijkheid de aflossing ervan te beperken;
    • c) 
      de weigering de instrumenten af te lossen of, in voorkomend geval, de beperking van de aflossing van de instrumenten, mag geen wanbetaling door de instelling vormen.
  • 3. 
    De kapitaalinstrumenten mogen uitsluitend een maximum of een beperking op het maximumniveau van de uitkeringen bevatten wanneer dat maximum of die beperking in het toepasselijk nationaal recht of in de statuten van de instelling is vastgelegd.
  • 4. 
    Indien de kapitaalinstrumenten de eigenaar ervan bij insolventie of liquidatie rechten verlenen op de reserves van de instelling die beperkt zijn tot de nominale waarde van de instrumenten, is een dergelijke beperking in dezelfde mate van toepassing op de houders van alle andere tier 1-kernkapitaalinstrumenten die door die instelling zijn uitgegeven.

NL

De in de eerste alinea gestelde voorwaarde laat de mogelijkheid voor een onderlinge maatschappij, coöperatie, spaarinstelling of soortgelijke instelling onverlet om binnen het tier 1-kernkapitaal kapitaalinstrumenten te erkennen die de houder geen stemrechten verlenen en die aan beide onderstaande voorwaarden voldoen:

a) de vordering van de houders van de instrumenten zonder stemrechten bij de insolventie of liquidatie van de instelling is evenredig met het aandeel van de totale tier 1-kernkapitaalinstrumenten die door die instrumenten zonder stemrechten worden vertegenwoordigd;

b) de instrumenten worden anderszins als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aangemerkt.

  • 5. 
    Indien de kapitaalinstrumenten de eigenaar ervan bij insolventie of liquidatie een vaste of aan een maximum onderworpen vordering op de activa van de instelling verlenen, is een dergelijke beperking in dezelfde mate van toepassing op alle houders van alle tier 1-kernkapitaalinstrumenten die door die instelling zijn uitgegeven.
  • 6. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de aard van de noodzakelijke beperkingen op aflossing indien het toepasselijke nationale recht de instelling verbiedt de aflossing van de instrumenten te weigeren.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 28 Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Het volgende geldt wanneer in het geval van tier 1-kernkapitaalinstrumenten de voorwaarden van artikel 26 en, in voorkomend geval, van artikel 27 niet langer zijn vervuld:

  • a) 
    dat instrument wordt met onmiddellijke ingang niet langer aangemerkt als een tier 1-kernkapitaalinstrument;
  • b) 
    de aan dat instrument gerelateerde agiorekeningen worden met onmiddellijke ingang niet langer aangemerkt als tier 1-kernkapitaalbestanddelen.

    Artikel 28 bis In noodsituaties bij overheden geplaatste kapitaalinstrumenten

1. In noodsituaties kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen toestaan om in tier 1-kernkapitaal kapitaalinstrumenten op te nemen die ten minste voldoen aan de voorwaarden van artikel 26, lid 1, punten b) tot en met e), als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

1. De kapitaalinstrumenten zijn uitgegeven na de datum van toepassing van deze verordening.

2. De kapitaalinstrumenten worden door de Commissie als staatssteun beschouwd.

3. De kapitaalinstrumenten worden uitgegeven in de context van herkapitalisatiemaatregelen overeenkomstig op dat ogenblik bestaande voorschriften inzake staatssteun.

4. De kapitaalinstrumenten worden volledig geplaatst en aangehouden door de staat of een betrokken overheid of een entiteit in overheidshanden.

5. De kapitaalinstrumenten kunnen verliezen opvangen.

NL

6. Behalve in het geval van in artikel 25 bedoelde kapitaalinstrumenten geven de kapitaalinstrumenten de eigenaars ervan het recht om bij liquidatie de resterende activa van de instelling te vorderen nadat alle niet-achtergestelde vorderingen zijn betaald.

7. Er is voorzien in passende uitstapmechanismen van de staat of in voorkomend geval een betrokken overheid of entiteit in overheidshanden.

8. De bevoegde autoriteit heeft voorafgaandelijk toestemming verleend en heeft haar beslissing, samen met de motivering daarvan, bekendgemaakt.

Op een met redenen omkleed verzoek van en in samenwerking met de betrokken bevoegde autoriteit, stelt de EBA voor de toepassing van deze verordening deze kapitaalinstrumenten gelijk aan tier 1-kernkapitaainstrumenten.

NL

A FDELING 2 P RUDENTIËLE FILTERS

Artikel 29 Gesecuritiseerde activa

  • 1. 
    Een instelling neemt in geen enkel eigenvermogensbestanddeel enige toename op van haar aandelenkapitaal volgens het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving als die

    toename uit gesecuritiseerde activa voortvloeit, zoals bijvoorbeeld:

    • a) 
      een dergelijke toename in verband met toekomstige marge-inkomsten die voor de instelling resulteren in een winst bij verkoop ("gain on sale");
    • b) 
      indien de instelling de initiator van een securitisatie is, de nettowinsten die voortvloeien uit de kapitalisatie van toekomstige inkomsten uit de gesecuritiseerde activa die als kredietverbetering voor de securitisatieposities dienen.
  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van het in lid 1, onder a), vermelde begrip "winst bij verkoop".

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 30 Kasstroomafdekkingen en veranderingen in de waarde van eigen verplichtingen

De instellingen nemen de volgende posten niet op in enig eigenvermogensbestanddeel:

  • a) 
    de reserves voor de reële waarde in verband met winsten of verliezen op kasstroomafdekkingen van financiële instrumenten die niet tegen reële waarde zijn

    gewaardeerd, met inbegrip van voorgenomen kasstromen;

  • b) 
    tegen reële waarde gewaardeerde winsten of verliezen op verplichtingen van de instelling die voortvloeien uit veranderingen in de eigen kredietwaardigheid van de instelling;

c) alle tegen reële waarde gewaardeerde winsten en verliezen die voortvloeien uit het eigen kredietrisico van de instelling in verband met afgeleide verplichtingen.

2. Voor de toepassing van lid 1, punt c), worden de tegen reële waarde gewaardeerde winsten en verliezen die voortvloeien uit het eigen kredietrisico van de instelling, door de instellingen niet gecompenseerd met winsten en verliezen die voortvloeien uit het tegenpartijkredietrisico.

3. Onverminderd lid 1, punt b), kan een instelling de som van winsten en verliezen op haar verplichtingen in het eigen vermogen opnemen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de verplichtingen zijn in de vorm van obligaties als omschreven in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG i;

NL

b) de wijzigingen in de waarde van de activa en passiva van de instelling zijn het gevolg van identieke wijzigingen in de eigen kredietwaardigheid van de instelling;

c) er is nauwe overeenstemming tussen de waarde van de onder a) bedoelde obligaties en de waarde van de activa van de instelling;

d) de hypotheekleningen kunnen worden afgelost door de obligaties ter financiering van de hypotheekleningen terug te kopen tegen markt- of nominale waarde.

4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van wat moet worden verstaan onder nauwe overeenstemming tussen de waarde van de obligaties en de waarde van de activa als bedoeld in lid 3, punt c).

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 31 Aanvullende waardeaanpassingen

  • 1. 
    De instellingen passen bij de berekening van het bedrag aan eigen vermogen de vereisten van artikel 100 toe op al hun tegen reële waarde gewaardeerde activa en trekken van het tier 1-kernkapitaal het bedrag van noodzakelijke aanvullende waardeaanpassingen af.

Artikel 32 Tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde winsten en verliezen

Behalve in het geval van in artikel 30 bedoelde posten doen de instellingen geen aanpassingen ter verwijdering uit hun eigen vermogen van tegen reële waarde gewaardeerde niet-gerealiseerde winsten of verliezen op hun activa of verplichtingen.

AFDELING 3 AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAALBESTANDDELEN,

VRIJSTELLINGEN EN ALTERNATIEVEN

ONDERAFDELING 1 AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAALBESTANDDELEN

Artikel 33 Aftrekkingen van tier 1-kernkapitaalbestanddelen

  • 1. 
    De instellingen trekken het volgende van tier 1-kernkapitaalbestanddelen af:
    • a) 
      het verlies van het lopende boekjaar;
    • b) 
      de immateriële activa;

NL

  • c) 
    de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten;
  • d) 
    voor instellingen die risicogewogen posten met behulp van de interneratingbenadering berekenen, de negatieve bedragen die de uitkomst zijn van de berekening van de verwachte verliesposten op basis van de artikelen 154 en 155 ▌;
  • e) 
    de activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds op de balans van de instelling ▌;
  • f) 
    direct, indirect en synthetisch bezit door een instelling van eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten, met inbegrip van eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten die een

    instelling krachtens een bestaande contractuele verplichting feitelijk of op bepaalde voorwaarden moet kopen;

  • g) 
    direct, indirect en synthetisch bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector indien deze entiteiten een wederzijdse deelneming hebben in de instelling, die volgens de bevoegde autoriteit bedoeld is om het eigen vermogen van de instelling kunstmatig te verhogen;
  • h) 
    het toepasselijke bedrag van het directe, indirecte en synthetische bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector indien de instelling geen aanzienlijke deelneming in deze entiteiten heeft;
  • i) 
    het toepasselijke bedrag van het directe, indirecte en synthetische bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector indien de instelling een aanzienlijke deelneming in deze entiteiten heeft;

NL

  • j) 
    het bedrag van de posten dat overeenkomstig artikel 53 van de aanvullend-tier 1-bestanddelen moet worden afgetrokken, dat het aanvullend-tier 1-kapitaal van de instelling overschrijdt;
  • k) 
    het blootstellingsbedrag van de volgende posten die in aanmerking komen voor een risicogewicht van 1250%, waarbij de instelling dat blootstellingsbedrag in mindering brengt op het bedrag van tier 1-kernkapitaalbestanddelen als een alternatief voor het toepassen van een risicogewicht van 1250%:
    • i) 
      gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector;
    • ii) 
      securitisatieposities overeenkomstig artikel 238, lid 1, onder b), artikel 239, lid 1, onder b), en artikel 253;
    • iii) 
      niet-afgewikkelde transacties overeenkomstig artikel 369, lid 3;

    iv) posities in een basket waarvoor een instelling het risicogewicht met de interneratingbenadering niet kan bepalen, overeenkomstig artikel 148, lid 8;

    v) blootstellingen in aandelen met een internemodellenbenadering, overeenkomstig artikel 150, lid 4.

  • l) 
    elke belasting in verband met tier 1-kernkapitaalbestanddelen die op het ogenblik van de berekening te verwachten is, behalve wanneer de instelling het bedrag van de

    tier 1-kernkapitaalbestanddelen corrigeert voor zover deze belastingen het bedrag verlagen ten belope waarvan deze bestanddelen aangewend kunnen worden voor het dekken van risico's of verliezen.

    NL

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de toepassing van de in lid 1, punten a), c), e), f), h), i) en l) bedoelde aftrekkingen en de daarmee verband houdende aftrekkingen in de punten a), c), d) en f) van artikel 53 en de punten a), c) en d) van artikel 63.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

3. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de soorten kapitaalinstrumenten van financiële instellingen en, in overleg met de

EAVB, van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen uit derde landen, alsmede van ondernemingen die uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG i overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn, die van de volgende eigenvermogensbestanddelen worden afgetrokken:

  • i) 
    tier 1-kernkapitaalbestanddelen;

    NL

  • ii) 
    aanvullend-tier 1-bestanddelen;
  • iii) 
    tier 2-bestanddelen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 34 Aftrek van immateriële activa

De instellingen bepalen welk bedrag aan immateriële activa er moet worden afgetrokken aan de hand van het volgende:

  • a) 
    het af te trekken bedrag wordt verminderd met het bedrag aan daaraan gerelateerde uitgestelde belastingverplichtingen dat zou worden opgeheven als de immateriële activa overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving dubieus zouden worden of zouden

    worden afgestoten;

  • b) 
    het af te trekken bedrag omvat de goodwill die vervat zit in de waardering van aanzienlijke deelnemingen van de instelling.

    NL

    Artikel 35 Aftrek van uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten

  • 1. 
    De instellingen bepalen overeenkomstig dit artikel welk bedrag aan uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten, moet worden afgetrokken.
  • 2. 
    Behalve wanneer de voorwaarden van lid 3 zijn vervuld, wordt het bedrag aan uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten, berekend zonder het te verminderen met het bedrag aan daaraan gerelateerde uitgestelde belastingverplichtingen van de instelling.
  • 3. 
    Het bedrag aan uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten, mag worden verminderd met het bedrag aan daaraan gerelateerde uitgestelde belastingverplichtingen van de instelling, mits:
    • a) 
      de entiteit een krachtens het toepasselijke nationale recht een in rechte afdwingbaar recht heeft om die actuele belastingvorderingen te salderen met actuele belastingverplichtingen ▌;
    • b) 
      de ▌uitgestelde belastingvorderingen en de uitgestelde belastingverplichtingen betrekking hebben op belastingen die door dezelfde belastingautoriteit worden geheven en op dezelfde belastbare entiteit.
  • 4. 
    Gerelateerde uitgestelde belastingverplichtingen van de instelling die voor de toepassing van lid 3 worden gebruikt, mogen geen uitgestelde belastingverplichtingen omvatten die het af te trekken bedrag van de immateriële activa of de activa van een op vaste

    toezeggingen gebaseerd pensioenfonds verminderen.

NL

  • 5. 
    Het in lid 4 bedoelde bedrag aan gerelateerde uitgestelde belastingverplichtingen wordt als volgt ingedeeld:
    • a) 
      uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit verschillen in de tijd die overeenkomstig artikel 45, lid 1, niet

      worden afgetrokken;

    • b) 
      alle andere uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten.

    De instellingen delen de gerelateerde uitgestelde belastingverplichtingen in naar gelang van het aandeel dat de in de punten a) en b) genoemde posten vertegenwoordigen in de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten.

    Artikel 36 Te veel betaalde belastingen, achterwaartse belastingverliescompensaties en uitgestelde

belastingvorderingen die niet op toekomstige winstgevendheid berusten ▌

2. De volgende bestanddelen worden niet van het eigen vermogen afgetrokken en krijgen een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, naar gelang van het geval:

  • a) 
    door de instelling te veel betaalde belastingen voor het lopende jaar;
  • b) 
    fiscale verliezen van de instelling van het lopende jaar die achterwaarts op vorige jaren worden gecompenseerd en aanleiding geven tot een vordering of kortlopende vordering van een centrale of regionale overheid of een lokale belastingautoriteit;

c)

NL

3. Uitgestelde belastingvorderingen die niet op toekomstige winstgevendheid berusten, zijn beperkt tot uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit tijdelijke verschillen, als alle onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a) zij worden automatisch en verplicht onverwijld door een belastingkrediet vervangen ingeval de instelling bij de formele goedkeuring van de financiële overzichten van de instelling een verlies meldt, of in geval van liquidatie of insolventie van de instelling;

b) een instelling moet in staat zijn om krachtens het toepasselijke nationale belastingrecht een belastingkrediet als bedoeld onder a) te verrekenen met een eventuele

belastingverplichting van de instelling of van elke andere onderneming die voor belastingdoeleinden krachtens dat recht in dezelfde consolidatie als de instelling is opgenomen, dan wel van elke andere onderneming die overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, aan het toezicht op geconsolideerde basis is onderworpen;

c) indien het onder b) bedoelde bedrag aan belastingkredieten hoger is dan de eveneens onder b) bedoelde belastingverplichtingen, wordt het overschot

onverwijld vervangen door een rechtstreekse vordering op de centrale overheid van de lidstaat waar de instelling haar statutaire zetel heeft ▌.

De instellingen passen op uitgestelde belastingvorderingen een risicogewicht van 100% toe, als de in de punten a) tot en met c) bepaalde voorwaarden zijn vervuld.

NL

Artikel 37

Aftrek van negatieve bedragen die voortvloeien uit de berekening van de verwachte verliesposten

Het overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt d), af te trekken bedrag wordt niet verminderd met een stijging van de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten, of een ander aanvullend belastingeffect dat zich zou kunnen voordoen als de voorzieningen zouden stijgen tot het in titel II, hoofdstuk 3, afdeling 3, bedoelde niveau van de verwachte verliezen.

Artikel 38 Aftrek van de activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 33, lid 1, punt e), wordt het af te trekken bedrag van de activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds met het volgende

    verminderd:

    • a) 
      het bedrag van enige gerelateerde uitgestelde belastingverplichting die zou kunnen komen te vervallen als de activa overeenkomstig het toepasselijke kader voor

      financiële verslaggeving dubieus zouden worden of zouden worden afgestoten;

    • b) 
      het bedrag aan activa in het op vaste toezeggingen gebaseerde pensioenfonds waarvan de instelling onbeperkt gebruik kan maken, mits de instelling de

      voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen. Op deze activa die gebruikt worden om het af te trekken bedrag te verminderen wordt overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, respectievelijk hoofdstuk 3, als toepasselijk, een risicogewicht toegepast.

NL

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de criteria volgens welke een bevoegde autoriteit een instelling kan toestaan het in lid 1,

    punt b), bepaalde bedrag van de activa in het op vaste toezeggingen gebaseerde pensioenfonds te verminderen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 39 Aftrek van het bezit van eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Voor de toepassing van artikel 33, lid 1, punt f), berekenen de instellingen het bezit van eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten op basis van bruto lange posities, onder voorbehoud van de volgende vrijstellingen:

  • a) 
    de instellingen kunnen het bedrag van het bezit van eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

    ▌berekenen op basis van de netto lange positie mits aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    i) de lange en korte posities hebben betrekking op dezelfde onderliggende blootstelling en de korte posities houden geen tegenpartijrisico in;

    ii) zowel de lange als de korte posities worden in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille aangehouden;

NL

  • b) 
    de instellingen bepalen het af te trekken bedrag voor direct, indirect en synthetisch bezit van indexeffecten door de onderliggende blootstelling met betrekking tot de in de indices vervatte eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten te berekenen;
  • c) 
    de instellingen kunnen bruto lange posities in eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten ▌die voortvloeien uit bezit van indexeffecten, verrekenen met korte posities in eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten die voortvloeien uit korte posities in de onderliggende indices, ook wanneer deze korte posities een tegenpartijrisico inhouden, mits aan beide volgende

    voorwaarden wordt voldaan:

i) de lange en de korte posities hebben betrekking op dezelfde onderliggende indices;

ii) zowel de lange als de korte posities worden in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille aangehouden;

Artikel 40 Aanzienlijke deelneming in een entiteit uit de financiële sector

Voor de toepassing van aftrekkingen wordt een instelling geacht een aanzienlijke deelneming in een entiteit uit de financiële sector te hebben indien er aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    de instelling bezit meer dan 10% van de door die entiteit uitgegeven tier 1-kernkapitaalinstrumenten;
  • b) 
    de instelling heeft nauwe banden met deze entiteit en bezit door die entiteit uitgegeven tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

NL

  • c) 
    de instelling bezit door die entiteit uitgegeven tier 1-kernkapitaalinstrumenten en de entiteit is niet opgenomen in de consolidatie overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, maar is

    ten behoeve van de financiële verslaggeving overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving opgenomen in dezelfde consolidatie van jaarrekeningen als de instelling.

    Artikel 41 Aftrek van bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector indien een instelling een wederzijdse deelneming heeft die bedoeld is om het eigen vermogen kunstmatig te

verhogen

De instellingen verrichten de in artikel 33, lid 1, punten g), h), en i), bedoelde aftrekkingen met inachtneming van het volgende:

  • a) 
    het bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten en andere kapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector wordt berekend op basis van de bruto lange posities;
  • b) 
    voor de toepassing van aftrekkingen worden de tier 1-vermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen als bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten behandeld.

    NL

    Artikel 42 Aftrek van het bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector

De instellingen verrichten de in artikel 33, lid 1, punten h) en i), bedoelde aftrekkingen met inachtneming van het volgende:

  • a) 
    zij kunnen het direct, indirect en synthetisch bezit ▌van entiteiten uit de financiële sector berekenen op basis van de netto lange positie in dezelfde onderliggende blootstelling mits aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    i) de looptijd van de korte positie komt overeen met de looptijd van de lange positie of heeft een resterende looptijd van ten minste één jaar;

    ii) zowel de korte als de lange posities worden in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille aangehouden;

  • b) 
    zij bepalen het af te trekken bedrag voor direct, indirect en synthetisch bezit van indexeffecten door de onderliggende blootstelling met betrekking tot de in die indices vervatte kapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector te berekenen.

NL

Artikel 43 Aftrek van bezit van instrumenten waarbij een instelling geen aanzienlijke deelneming in een

entiteit uit de financiële sector bezit

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 33, lid 1, punt h), berekenen de instellingen het toepasselijke af te trekken bedrag door het onder a) bedoelde bedrag te vermenigvuldigen met de factor die wordt afgeleid uit de onder b) bedoelde berekening:
    • a) 
      het totaalbedrag waarmee het direct, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft, 10% overschrijdt van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling, berekend na

      toepassing van het volgende op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen:

      • i) 
        de artikelen 29 tot en met 32;
      • ii) 
        de in artikel 33, lid 1, punten a) tot en met g), ▌punt k), subpunten ii) tot en met v) en punt l), bedoelde aftrekkingen, exclusief het af te trekken bedrag

        voor uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen;

      • iii) 
        de artikelen 41 en 42 ▌
    • b) 
      het bedrag van het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 1- kernkapitaalinstrumenten van die entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft, gedeeld door het totaalbedrag van het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van eigenvermogensinstrumenten van die entiteiten uit de financiële sector.

NL

  • 2. 
    De instellingen houden de voor vijf of minder werkdagen ingenomen overnemingsposities buiten het in lid 1, onder a), bedoelde bedrag en buiten de berekening van de in lid 1,

    onder b), bedoelde factor.

  • 3. 
    Het overeenkomstig lid 1 af te trekken bedrag wordt omgeslagen over alle aangehouden tier 1-kernkapitaalinstrumenten. De instellingen bepalen het overeenkomstig lid 1 af te

    trekken gedeelte van het bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten door het in punt a) gespecificeerde bedrag te ▌ vermenigvuldigen met het in punt b) gespecificeerde gedeelte:

  • a) 
    het bedrag van het bezit dat overeenkomstig lid 1 moet worden afgetrokken;
    • b) 
      het gedeelte van het totaalbedrag van het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële

      sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft, vertegenwoordigd door elk aangehouden tier 1-kernkapitaalinstrument.

  • 4. 
    Het bedrag van het in artikel 33, lid 1, onder h), bedoelde bezit dat gelijk is aan of minder dan 10% van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling na toepassing van de

    bepalingen van lid 1, punt a), subpunten i) tot en met iii), wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan de toepasselijke risicogewichten overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en de in deel 3, titel IV, vastgestelde vereisten, naar gelang van het geval.

    NL

  • 5. 
    De instellingen bepalen het deel van het bezit van eigenvermogensinstrumenten dat naar risico wordt gewogen door het in punt a) bepaalde bedrag te delen door het in punt b)

    bepaalde bedrag:

    • a) 
      het bedrag van het bezit aan instrumenten dat overeenkomstig lid 4 naar risico moet worden gewogen;
    • b) 
      het in subpunt i) bedoelde bedrag gedeeld door het in subpunt ii) bedoelde bedrag;

      i) het totaalbedrag van tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

      ii) het totaalbedrag van het directe, indirecte en synthetische bezit door de instelling van de tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de

      financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft.

      Artikel 44 Aftrek van bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten indien een instelling een aanzienlijke

deelneming in een entiteit uit de financiële sector bezit

Voor de toepassing van artikel 33, lid 1, punt i), worden de voor vijf werkdagen of minder ingenomen overnemingsposities niet opgenomen in het toepasselijke, van tier 1-kernkapitaalbestanddelen af te trekken bedrag en wordt dit bedrag bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 42 en onderafdeling 2.

NL

O NDERAFDELING 2

VRIJSTELLINGEN VAN EN ALTERNATIEVEN VOOR AFTREK VAN

TIER 1-KERNKAPITAALBESTANDDELEN

Artikel 45 Vrijstellingsdrempels voor aftrek van tier 1-kernkapitaalbestanddelen

  • 1. 
    Bij het verrichten van de bij artikel 33, lid 1, punten c) en i), voorgeschreven aftrekkingen zijn de instellingen niet verplicht de bedragen af te trekken van de onder a) en b) vermelde bestanddelen die in totaal gelijk zijn aan of minder bedragen dan het in lid 1, punt a)

    bedoelde drempelbedrag:

    • a) 
      uitgestelde belastingvorderingen die afhankelijk zijn van toekomstige winstgevendheid en voortvloeien uit tijdelijke verschillen, en in totaal gelijk zijn aan of minder bedragen dan 10% van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling, berekend na toepassing van het volgende:
      • i) 
        de artikelen 29 tot en met 32;
      • ii) 
        artikel 33, lid 1, punten a) tot en met h), punt k), subpunten ii) tot en met v), en punt l), exclusief uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige

        winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen;

NL

  • b) 
    indien een instelling een aanzienlijke deelneming in een entiteit uit de financiële sector heeft, het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van

    tier 1-kernkapitaalinstrumenten van die entiteiten die in totaal gelijk zijn aan of minder bedragen dan 10% van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling, berekend na toepassing van het volgende:

    • i) 
      de artikelen 29 tot en met 32;
    • ii) 
      de punten a) tot en met h), punt k), subpunten ii) tot en met v), en punt l), exclusief uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen.

1bis. Voor de toepassing van lid 1 is het drempelbedrag gelijk aan het bedrag onder punt a), vermenigvuldigd met het percentage onder punt b):

a) het resterende bedrag van tier 1-kernkapitaalbestanddelen na de onverkorte toepassing van de aanpassingen en aftrekkingen in de artikelen 29 tot en met 33;

b) 17,65%.

NL

1 ter. Voor de toepassing van lid 1 bepaalt een instelling het deel uitgestelde belastingvorderingen in het totaalbedrag van bestanddelen dat niet hoeft te worden afgetrokken, door het in punt a) gespecificeerde bedrag te delen door het in punt b) gespecificeerde bedrag:

a) het bedrag van uitgestelde belastingvorderingen die afhankelijk zijn van toekomstige winstgevendheid en voortvloeien uit tijdelijke verschillen, en in totaal gelijk zijn aan of minder bedragen dan 10% van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen

van de instelling;

b) de som van:

i) het in punt a) bedoelde bedrag;

ii) het bedrag van het direct, indirect en synthetisch bezit door de instelling van de eigenvermogensinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector

waarin de instelling een aanzienlijke deelneming heeft, die in totaal gelijk zijn aan of minder bedragen dan 10% van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling.

Het deel aanzienlijke deelnemingen in het totaalbedrag van bestanddelen dat niet hoeft te worden afgetrokken, is gelijk aan één min het in de eerste alinea bedoelde deel.

  • 2. 
    Op de bedragen van de bestanddelen die niet overeenkomstig lid 1 worden afgetrokken, wordt een risicogewicht toegepast van 250% ▌.

    NL

    Artikel 46 Vereisten voor aftrek indien er consolidatie, aanvullend toezicht of een institutioneel

protectiestelsel van toepassing is

  • 1. 
    Voor het berekenen van het eigen vermogen op individuele basis, op gesubconsolideerde basis en op geconsolideerde basis, kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zij verlangen of toestaan dat instellingen methode 1 of 2 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG i

    toepassen, die instellingen toestaan het bezit van eigenvermogensinstrumenten van een entiteit uit de financiële sector waarin de moederinstelling, de financiële moederholding of de gemengde financiële moederholding of de instelling een aanzienlijke deelneming heeft, niet af te trekken, mits er aan de voorwaarden van de punten a) tot en met e) wordt voldaan:

    a) de entiteit uit de financiële sector is een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding;

    b) die verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding valt onder hetzelfde aanvullend toezicht uit hoofde van Richtlijn 2002/87/EG i als de moederinstelling, de financiële moederholding of de gemengde financiële moederholding of de instelling die de holding bezit;

    c) de instelling ▌heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten ontvangen;

    NL

d) alvorens de onder c) bedoelde toestemming te verlenen, vergewissen de bevoegde autoriteiten zich ervan dat het geïntegreerd beheer, het risicobeheer en de interne

controle van de entiteiten die onder de consolidatie uit hoofde van methode 1 of 2 zouden vallen, doorlopend een toereikend niveau hebben ▌;

e) de deelnemingen in de entiteit behoren toe aan een van de volgende entiteiten:

i) de moederkredietinstelling;

ii) de financiële moederholding;

iii) de gemengde financiële moederholding;

iv) de instelling;

v) een dochteronderneming van een van de in de subpunten i) tot en met iv) bedoelde entiteiten, die onder de consolidatie krachtens deel 1, titel II,

hoofdstuk 2, valt.

De gekozen methode wordt in de loop van de tijd consequent toegepast.

NL

  • 2. 
    Voor het berekenen van het eigen vermogen op individuele basis en op gesubconsolideerde basis trekken instellingen die onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis

    overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, het bezit ▌ van eigenvermogensinstrumenten die worden uitgegeven door onder het geconsolideerde toezicht vallende entiteiten uit de financiële sector niet af, tenzij de bevoegde autoriteiten voor specifieke doeleinden, met name met het oog op structurele scheiding van bankactiviteiten en afwikkelingsplanning, bepalen dat die aftrekkingen uit het oogpunt van toezicht op individuele basis of op gesubconsolideerde basis noodzakelijk zijn.

De toepassing van deze benadering mag geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het geheel of delen van het financiële stelsel van andere lidstaten of van de Unie als

geheel, noch de werking van de interne markt belemmeren.

  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen, voor de berekening van eigen vermogen op individuele basis of gesubconsolideerde basis, in de volgende gevallen instellingen toestaan het bezit van eigenvermogensinstrumenten niet af te trekken:

    • b) 
      een instelling ▌heeft een bezit in een andere ▌instelling en de voorwaarden ii) tot en met vi) zijn vervuld:

      i)

      • ii) 
        de instellingen vallen onder hetzelfde in artikel 108, lid 7, bedoelde institutioneel protectiestelsel;

        NL

  • iii) 
    de bevoegde autoriteiten hebben de in artikel 108, lid 7, bedoelde toestemming gegeven;
  • iv) 
    de in artikel 108, lid 7, gestelde voorwaarden zijn vervuld;

v) het institutionele protectiestelsel voorziet in een geconsolideerde balans als bedoeld in artikel 108, lid 7, punt e) of, indien het niet verplicht is geconsolideerde rekeningen op te stellen, in een uitgebreide geaggregeerde berekening ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, welke gelijkwaardig is aan de bepalingen van Richtlijn 86/635/EEG i van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen, waarin enkele aanpassingen van de bepalingen van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG i van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening zijn vervat, of van Verordening (EG) nr. 1606/2002 i van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen die op de geconsolideerde jaarrekening van groepen van kredietinstellingen van toepassing zijn. De gelijkwaardigheid van deze uitgebreide geaggregeerde berekening wordt door een extern accountant gecontroleerd; met name wordt nagegaan of het meervoudige gebruik van elementen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen, alsook het op enigerlei wijze ongepast creëren van eigen vermogen tussen de leden van het institutioneel protectiestelsel, in de berekening zijn weggelaten. De geconsolideerde balans of de uitgebreide geaggregeerde berekening wordt met ten minste de in artikel 95 vastgelegde frequentie ter kennis van de bevoegde autoriteiten gebracht.

NL

vi) de onder een institutioneel protectiestelsel vallende instellingen voldoen tezamen op geconsolideerde basis of op uitgebreide geaggregeerde basis aan de vereisten van artikel 87 en rapporteren overeenkomstig artikel 95 over de naleving van die vereisten. Binnen een institutioneel protectiestelsel is de aftrek van de interest van coöperatieve leden of juridische entiteiten die geen lid van het institutioneel protectiestelsel zijn, niet verplicht, op voorwaarde dat het meervoudige gebruik van elementen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen, alsook het op enigerlei wijze ongepast creëren van eigen vermogen tussen de leden van het institutioneel protectiestelsel en de minderheidsaandeelhouder, als deze een instelling is,

achterwege worden gelaten;

  • c) 
    een regionale kredietinstelling heeft een deelneming in een centrale of in een andere regionale kredietinstelling, en er wordt aan de in punt b), subpunten ii) tot en met

    vi), gestelde voorwaarden voldaan.

3 bis. Het bezit ten aanzien waarvan er geen aftrek overeenkomstig lid 1, 2 of 3 wordt verricht, wordt als blootstelling aangemerkt en er wordt een risicogewicht op toegepast

overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, als toepasselijk.

3 ter. Indien een instelling methode 1 of 2 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG i toepast, zorgt zij voor openbaarmaking van de aanvullende kapitaaltoereikendheidsvereisten en de

kapitaalratio van het financieel conglomeraat als berekend overeenkomstig artikel 6 van en bijlage I bij die richtlijn.

NL

  • 4. 
    De EBA, de EAVB en de EAEM stellen door middel van het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling, voor de toepassing van dit

    artikel, van de toepassingsvoorwaarden van de in Richtlijn 2002/87/EG i, bijlage I, deel II, en artikel 228, lid 1, vermelde berekeningsmethoden met betrekking tot de in lid 1 en in lid 3, onder a), bedoelde alternatieven voor aftrek.

    De EBA, de EAVB en de EAEM legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

A FDELING 3 T IER 1- KERNKAPITAAL

Artikel 47 Tier 1-kernkapitaal

Het tier 1-kernkapitaal van een instelling omvat tier 1-kernkapitaalbestanddelen na toepassing van de bij de artikelen 29 tot en met 32 voorgeschreven aanpassingen, de aftrekkingen overeenkomstig artikel 33 en de in de artikelen 45, 46 en 74 bepaalde vrijstellingen en alternatieven.

Hoofdstuk 3

Aanvullend tier 1-kapitaal

AFDELING 1 AANVULLEND-TIER 1-BESTANDDELEN EN -INSTRUMENTEN

Artikel 48 Aanvullend-tier 1-bestanddelen

Aanvullend-tier 1-bestanddelen bestaan uit het volgende:

  • a) 
    kapitaalinstrumenten, mits er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 49, lid 1;
  • b) 
    de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt a) bedoelde instrumenten.

Onder punt a) vallende instrumenten worden niet als tier 1-kernkapitaal- of tier 2-bestanddelen aangemerkt.

NL

Artikel 49 Aanvullend-tier 1-instrumenten

  • 1. 
    Kapitaalinstrumenten worden alleen als aanvullend-tier 1-instrumenten aangemerkt indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
    • a) 
      de instrumenten worden uitgegeven en volgestort;
  • b) 
    de instrumenten worden niet gekocht door een van de volgende entiteiten:
    • i) 
      de instelling of haar dochterondernemingen;
    • ii) 
      een onderneming waarin de instelling een deelneming heeft in de vorm van de eigendom, rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsrelatie, van 20% of meer van de stemrechten of van het kapitaal van die onderneming;
    • c) 
      de aankoop van de instrumenten wordt niet direct of indirect door de instelling gefinancierd;
    • d) 
      bij insolventie van de instelling komen de instrumenten na tier 2-instrumenten in de rangorde;
    • e) 
      de instrumenten zijn niet gedekt door een zekerheid of onderworpen aan een garantie die de rangordepositie van de vordering verbetert en die verstrekt is door een van de volgende entiteiten:
      • i) 
        de instelling of haar dochterondernemingen;
      • ii) 
        de moederonderneming van de instelling of de dochterondernemingen ervan;

NL

  • iii) 
    de financiële moederholding of de dochterondernemingen ervan;
  • iv) 
    de gemengde holding of de dochterondernemingen ervan;
  • v) 
    de gemengde financiële holding en de dochterondernemingen ervan;
  • vi) 
    een onderneming die nauwe banden heeft met de in de subpunt i) of subpunt v) ▌ bedoelde entiteiten;
  • f) 
    de instrumenten zijn niet onderworpen aan enige regeling, hetzij contractueel of anderszins, die de rangordepositie van de vordering uit hoofde van de instrumenten bij insolventie of liquidatie verbetert;
  • g) 
    de instrumenten hebben een onbepaalde looptijd en de bepalingen die erop van toepassing zijn, houden voor de instelling geen aflossingsprikkel in;
  • h) 
    indien de voor de instrumenten geldende bepalingen een of meer callopties bevatten, mag de calloptie uitsluitend naar het oordeel van de uitgevende instelling worden

    uitgeoefend;

NL

  • i) 
    de instrumenten kunnen uitsluitend worden opgevraagd, afgelost of weder ingekocht indien de voorwaarden van artikel 72 vervuld zijn, en ten vroegste vijf jaar na de

    datum van uitgifte, tenzij de voorwaarden van artikel 73, lid 2 bis, vervuld zijn;

  • j) 
    de voor de instrumenten geldende bepalingen vermelden expliciet noch impliciet dat de instrumenten opgevraagd, afgelost of weder ingekocht zouden worden of zouden kunnen worden en de instelling vermeldt dit niet anderszins, behalve in de volgende gevallen:

    i) de liquidatie van de instelling;

    ii) discretionaire wederinkopen van de instrumenten of andere discretionaire manieren om het kapitaal te verminderen, waarbij de instelling

    overeenkomstig artikel 72 de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen;

  • k) 
    de instelling vermeldt expliciet noch impliciet dat de bevoegde autoriteit zou instemmen met een verzoek tot opvraging, aflossing of wederinkoop van de instrumenten;
  • l) 
    uitkeringen uit hoofde van de instrumenten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • i) 
      zij geschieden uit uitkeerbare bestanddelen;
    • ii) 
      het niveau van de uit hoofde van de instrumenten verrichte uitkeringen zal niet worden aangepast op grond van de kredietwaardigheid van de instelling of haar moederonderneming;

NL

  • iii) 
    de voor de instrumenten geldende bepalingen verlenen de instelling de bevoegdheid om geheel naar eigen inzicht te allen tijde de uitkeringen op de instrumenten voor een onbeperkte periode en op niet-cumulatieve basis te schrappen en de instelling mag dergelijke geschrapte betalingen zonder beperking gebruiken om aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze vervallen;
  • iv) 
    het schrappen van uitkeringen vormt geen wanbetaling door de instelling;
  • v) 
    het schrappen van uitkeringen legt de instelling geen beperkingen op;
  • m) 
    de instrumenten dragen niet bij aan de vaststelling dat de verplichtingen van een instelling haar activa overschrijden indien een dergelijke vaststelling op grond van het toepasselijke nationale recht een insolventietoets vormt;
  • n) 
    de voor de instrumenten geldende bepalingen schrijven voor dat bij een triggergebeurtenis de hoofdsom van de instrumenten permanent of tijdelijk wordt

    afgeschreven of dat de instrumenten worden omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten ▌;

  • o) 
    de bepalingen betreffende de instrumenten vertonen geen kenmerk dat de herkapitalisatie van de instelling in de weg zou kunnen staan;

NL

  • p) 
    indien de instrumenten niet rechtstreeks zijn uitgegeven door een instelling ▌, worden beide volgende voorwaarden vervuld:

    i) de instrumenten worden uitgegeven door een entiteit binnen de consolidatie overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2 ▌;

    ii) de opbrengsten zijn onmiddellijk en zonder beperking in een vorm die voldoet aan de in dit lid gestelde voorwaarden, beschikbaar voor die instelling.

Aan de in lid 1, punt d), gestelde voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan, zelfs indien de

instrumenten zijn opgenomen in aanvullend tier 1- of tier 2-kapitaal op grond van

artikel 463, lid 3, mits zij dezelfde rangorde hebben.

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de vorm en de aard van de prikkels tot aflossing;
    • b) 
      de aard van een eventuele opwaardering van de hoofdsom van een aanvullend-tier 1 instrument naar aanleiding van de tijdelijke afwaardering van de hoofdsom ervan;

      NL

  • c) 
    de procedures en de tijdsplanning voor het volgende:
    • i) 
      het constateren dat zich een triggergebeurtenis heeft voorgedaan;

    ii)

    • iii) 
      het opwaarderen van de hoofdsom van een aanvullend-tier 1-instrument naar

    aanleiding van de tijdelijke afwaardering van de hoofdsom ervan;

  • d) 
    kenmerken van de instrumenten die de herkapitalisatie van de instelling in de weg zouden kunnen staan;
  • e) 
    het gebruik van special purpose entities voor het indirect uitgeven van eigenvermogensinstrumenten.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 50 Beperkingen op het staken van uitkeringen op aanvullend-tier 1-instrumenten en kenmerken die de

herkapitalisatie van de instelling in de weg zouden kunnen staan

Voor de toepassing van artikel 49, lid 1, punt l), subpunt v), en punt o), behelzen de voor de aanvullend-tier 1-instrumenten geldende bepalingen met name niet het volgende:

  • a) 
    een verplichting dat er uitkeringen op de instrumenten worden gedaan wanneer er een uitkering plaatsvindt op een door de instelling uitgegeven instrument dat dezelfde of een lagere rangorde heeft als een aanvullend-tier 1-instrument, met inbegrip van een

    tier 1-kernkapitaalinstrument;

  • b) 
    een verplichting dat de betaling van uitkeringen op tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten wordt gestaakt indien op die aanvullend-tier 1-instrumenten geen

    uitkeringen worden gedaan;

  • c) 
    een verplichting om de uitkering van interest of dividend te vervangen door een betaling in welke andere vorm ook. De instelling wordt niet anderszins aan een dergelijke verplichting onderworpen.

NL

Artikel 51

Afwaardering of omzetting van aanvullend-tier 1-kapitaalinstrumenten

1. Voor de toepassing van artikel 49, lid 1, punt n), gelden de volgende bepalingen voor aanvullend-tier 1-instrumenten:

  • a) 
    een triggergebeurtenis doet zich voor wanneer de in artikel 87, punt a), bedoelde tier 1-kernkapitaalratio van de instelling een van de volgende waarden onderschrijdt:
    • i) 
      5,125 %;
    • ii) 
      een waarde die hoger ligt dan 5,125%, indien die door de instelling is bepaald en in de voor de instrumenten geldende bepalingen is gespecificeerd;

a bis) de instellingen kunnen in de voor de instrumenten geldende bepalingen een of meer triggergebeurtenissen naast de in punt a) bedoelde specificeren;

  • b) 
    indien de voor de instrumenten geldende bepalingen voorschrijven dat bij een triggergebeurtenis de instrumenten worden omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten,

    vermelden die bepalingen:

    • i) 
      de omzettingsvoet en een maximaal toegestaan omzettingsbedrag; of
    • ii) 
      een marge waarbinnen de instrumenten zullen worden omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

NL

  • c) 
    indien de voor de instrumenten geldende bepalingen voorschrijven dat wanneer zich een triggergebeurtenis voordoet, de hoofdsom moet worden afgewaardeerd, wordt bij de afwaardering al het volgende verlaagd:
    • i) 
      de vordering van de houder van het instrument in de insolventie of liquidatie van de instelling;
    • ii) 
      het bedrag dat moet worden betaald ingeval het instrument wordt opgevraagd of afgelost;
    • iii) 
      de op het instrument verrichte uitkeringen.

2. Het afwaarderen of omzetten van een aanvullend-tier 1-instrument genereert volgens het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving bestanddelen die als tier 1-kernkapitaalbestanddelen

worden aangemerkt.

3. Het bedrag van de in aanvullend-tier 1-bestanddelen erkende aanvullend-tier 1-instrumenten is beperkt tot het minimumbedrag van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen die gegenereerd zouden worden als de hoofdsom van de aanvullend-tier 1-instrumenten volledig zou worden afgewaardeerd of zou worden omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten.

4. Het totaalbedrag aan aanvullend-tier 1-instrumenten dat naar aanleiding van een triggergebeurtenis moet worden afgewaardeerd of omgezet, mag niet minder zijn dan het laagste van de volgende bedragen:

a) het bedrag dat nodig is om de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling weer volledig op 5,125% te brengen;

b) de volledige hoofdsom van het instrument.

NL

5. Wanneer zich een triggergebeurtenis voordoet, doen de instellingen het volgende:

a) zij stellen de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis;

(a1) zij stellen de houders van aanvullend-tier 1-instrumenten daarvan in kennis;

b) zij waarderen de hoofdsom van de instrumenten af of zetten de instrumenten onverwijld, maar uiterlijk binnen één maand, om in tier 1-kernkapitaalinstrumenten,

overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

6. Een instelling die aanvullend-tier 1-instrumenten uitgeeft die bij een triggergebeurtenis in tier 1-kernkapitaal worden omgezet, zorgt ervoor dat haar maatschappelijk kapitaal

te allen tijde volstaat om alle dergelijke aanvullend-tier 1-instrumenten in aandelen om te zetten als zich een triggergebeurtenis voordoet. Alle nodige vergunningen worden verkregen op de datum van uitgifte van dergelijke converteerbare aanvullend-tier 1-instrumenten. De instelling behoudt te allen tijde de noodzakelijke voorafgaande vergunning voor de uitgifte van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarin de aanvullend-tier 1-instrumenten bij een triggergebeurtenis zouden worden omgezet.

7. Een instelling die aanvullend-tier 1-instrumenten uitgeeft die bij een triggergebeurtenis in tier 1-kernkapitaal worden omgezet, zorgt ervoor dat er uit hoofde van haar

oprichtingsakte of statuten geen procedurele belemmeringen voor die omzetting bestaan.

NL

Artikel 52 Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor aanvullend-tier 1 instrumenten

Het volgende geldt wanneer in het geval van een aanvullend-tier 1-instrument de voorwaarden van artikel 49, lid 1, niet langer zijn vervuld:

  • a) 
    dat instrument wordt met onmiddellijke ingang niet langer aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrument;
  • b) 
    het aan dat instrument gerelateerde gedeelte van de agiorekeningen wordt met onmiddellijke ingang niet langer aangemerkt als aanvullend-tier 1-bestanddeel.

NL

AFDELING 2 AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-BESTANDDELEN

Artikel 53 Aftrekkingen van aanvullend-tier 1-bestanddelen

De instellingen trekken het volgende van aanvullend-tier 1-bestanddelen af:

  • a) 
    direct ▌, indirect en synthetisch bezit door een instelling van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten, met inbegrip van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten die een instelling krachtens bestaande contractuele verplichtingen mogelijk moet kopen;
  • b) 
    direct, indirect en synthetisch bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling wederzijdse deelnemingen heeft, die volgens de bevoegde autoriteit bedoeld zijn om het eigen vermogen van de instelling kunstmatig te verhogen;

NL

  • c) 
    het overeenkomstig artikel 57 bepaalde toepasselijke bedrag van direct ▌, indirect en synthetisch bezit door een instelling van aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector, indien de instelling geen aanzienlijke deelneming in deze entiteiten heeft;
  • d) 
    direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector, indien de instelling een aanzienlijke deelneming in deze entiteiten heeft, met uitsluiting van voor vijf werkdagen of minder ingenomen overnemingsposities;
  • e) 
    het bedrag aan bestanddelen dat overeenkomstig artikel 63 van de aanvullend-tier 2-bestanddelen moet worden afgetrokken, dat het tier 2-kapitaal van de instelling overschrijdt;
  • f) 
    elke belasting in verband met aanvullend-tier 1-bestanddelen die op het ogenblik van de berekening te verwachten is, behalve indien de instelling het bedrag van de

    aanvullend-tier 1-bestanddelen corrigeert voor zover deze belastingen het bedrag verlagen ten belope waarvan deze bestanddelen aangewend kunnen worden voor het dekken van risico's of verliezen.

NL

Artikel 54 Aftrekkingen van bezit van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

Voor de toepassing van artikel 53, punt a), berekenen de instellingen hun bezit van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten op basis van bruto lange posities, onder voorbehoud van de volgende uitzonderingen:

  • a) 
    de instellingen kunnen het bedrag van het bezit van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten ▌berekenen op basis van de netto lange positie mits aan beide volgende voorwaarden

    wordt voldaan:

    i) de lange en korte posities hebben betrekking op dezelfde onderliggende blootstelling en de korte posities houden geen tegenpartijrisico in;

    ii) zowel de lange als de korte posities worden in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille aangehouden;

  • b) 
    de instellingen bepalen het af te trekken bedrag voor direct, indirect of synthetisch bezit van indexeffecten door de onderliggende blootstelling met betrekking tot de in die indices vervatte eigen aanvullend-tier 1-instrumenten te berekenen;

NL

  • c) 
    de instellingen kunnen bruto lange posities in eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

    ▌die voortvloeien uit bezit van indexeffecten, verrekenen met korte posities in eigen aanvullend-tier 1-instrumenten die voortvloeien uit korte posities in de onderliggende indices, ook wanneer deze korte posities een tegenpartijrisico inhouden, mits aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    i) de lange en de korte posities hebben betrekking op dezelfde onderliggende indices;

    ii) zowel de lange als de korte posities worden in de handelsportefeuille of de niethandelsportefeuille aangehouden;

    Artikel 55 Aftrek van bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector

indien een instelling een wederzijdse deelneming heeft die bedoeld is

om het eigen vermogen kunstmatig te verhogen

De instellingen verrichten de in artikel 53, punten b), c) en d), voorgeschreven aftrekkingen met inachtneming van het volgende:

  • a) 
    bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten wordt berekend op basis van de bruto lange posities;
  • b) 
    voor de toepassing van de aftrek worden aanvullend-tier 1 eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen behandeld als aangehouden

    aanvullend-tier 1-instrumenten.

NL

Artikel 56 Aftrek van het bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector

De instellingen verrichten de in artikel 53, punten c) en d), voorgeschreven aftrekkingen met inachtneming van het volgende:

  • a) 
    zij kunnen het direct, indirect en synthetisch bezit ▌van entiteiten uit de financiële sector berekenen op basis van de netto lange positie in dezelfde onderliggende

    blootstelling mits aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    i) de looptijd van de korte positie komt overeen met de looptijd van de lange positie of heeft een resterende looptijd van ten minste één jaar;

    ii) zowel de lange als de korte positie worden in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille aangehouden;

  • b) 
    zij bepalen het af te trekken bedrag voor direct, indirect en synthetisch bezit van indexeffecten door de onderliggende blootstelling met betrekking tot de in die indices vervatte kapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector te berekenen.

NL

Artikel 57 Aftrek van bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten indien een instelling geen aanzienlijke

deelneming in een entiteit uit de financiële sector heeft

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 53, punt c), berekenen de instellingen het toepasselijke af te trekken bedrag door het onder a) bedoelde bedrag te vermenigvuldigen met de factor die wordt afgeleid uit de onder b) bedoelde berekening:
    • a) 
      het totaalbedrag waarmee het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector 10 % overschrijdt van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling, berekend na toepassing van het volgende:
      • i) 
        de artikelen 29 tot en met 32;
      • ii) 
        artikel 33, lid 1, punten a) tot en met g), punt k), subpunten ii) tot en met v), en punt l), exclusief uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige

        winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen;

      • iii) 
        de artikelen 41 en 42;

NL

  • b) 
    het bedrag van het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van aanvullend-tier 1- instrumenten van die entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft, gedeeld door het totaalbedrag van alle direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van die entiteiten uit de

    financiële sector.

  • 2. 
    De instellingen houden de voor vijf of minder werkdagen ingenomen overnemingsposities buiten het in lid 1, onder a), bedoelde bedrag en buiten de berekening van de in lid 1, onder b), bedoelde factor.
  • 3. 
    Het overeenkomstig lid 1 af te trekken bedrag wordt omgeslagen over alle aangehouden aanvullend-tier 1-instrumenten. Het bedrag dat overeenkomstig lid 1 van elk aanvullend-tier 1-instrument moet worden afgetrokken, wordt berekend door het onder a) gespecificeerde bedrag te vermenigvuldigen met het onder b) gespecificeerde gedeelte:
  • a) 
    het bedrag van het bezit dat overeenkomstig lid 1 moet worden afgetrokken;

NL

  • b) 
    het in subpunt i) bedoelde bedrag gedeeld door het in subpunt ii) bedoelde bedrag:

    i) het totaalbedrag van aanvullend-tier 1-instrumenten;

    ii) het totaalbedrag van het directe ▌, indirecte en synthetische bezit door de instelling van de aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de

    financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft;

(4) Het bedrag van het in artikel 53, punt c), bedoelde bezit dat gelijk is aan of minder dan 10% van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling na toepassing van de

bepalingen van lid 1, punt a), subpunten i) tot en met iii), wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan de toepasselijke risicogewichten overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en de in deel 3, titel IV, vastgestelde vereisten, naar gelang van het geval.

A FDELING 3 A ANVULLEND TIER 1- KAPITAAL

Artikel 58 Aanvullend tier 1-kapitaal

Het aanvullend-tier 1-kapitaal van een instelling bestaat uit de aanvullend-tier 1-bestanddelen na aftrek van de in artikel 53 bedoelde bestanddelen en na toepassing van artikel 74.

NL

Hoofdstuk 4

Tier 2-kapitaal

AFDELING 1 TIER 2-BESTANDDELEN EN -INSTRUMENTEN

Artikel 59 Tier 2-bestanddelen

De tier 2-bestanddelen bestaan uit het volgende:

  • a) 
    kapitaalinstrumenten en achtergestelde leningen, indien er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 60;
  • b) 
    de agiorekeningen gerelateerd aan de in punt a) bedoelde instrumenten ▌;
  • c) 
    voor instellingen die de risicogewogen posten berekenen overeenkomstig titel II, hoofdstuk 2, de algemene kredietrisicoaanpassingen, exclusief belastingeffecten, van maximaal 1,25% van de risicogewogen posten, berekend overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2;

NL

  • d) 
    voor instellingen die de risicogewogen posten berekenen overeenkomstig titel II, hoofdstuk 3, de positieve bedragen, exclusief belastingeffecten, die de uitkomst zijn van de in artikel 154 en in artikel 155 vastgestelde berekening, tot maximaal 0,6% van de risicogewogen posten, berekend overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 3.

Bestanddelen die onder punt a) vallen, worden niet als tier 1-kernkapitaal- of als aanvullend-tier 1-bestanddelen aangemerkt.

Artikel 60 Tier 2-instrumenten

Kapitaalinstrumenten en achtergestelde leningen worden als tier 2-instrumenten aangemerkt indien er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    de instrumenten zijn uitgegeven of de achtergestelde leningen zijn toegekend, naar gelang van het geval, en volgestort;
  • b) 
    de instrumenten worden niet gekocht of de achtergestelde leningen worden niet toegekend, naar gelang van het geval, door een van de volgende entiteiten:
    • i) 
      de instelling of haar dochterondernemingen;

NL

  • ii) 
    een onderneming waarin de instelling een deelneming heeft in de vorm van de eigendom, rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsrelatie, van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van die onderneming;
  • c) 
    de aankoop van de instrumenten of de toekenning van de achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, wordt niet direct of indirect door de instelling gefinancierd;
  • d) 
    de vordering op de hoofdsom van de instrumenten overeenkomstig de bepalingen betreffende de instrumenten of de vordering op de hoofdsom van de achtergestelde leningen overeenkomstig de bepalingen betreffende de achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, is volledig achtergesteld bij de vorderingen van alle

    niet-achtergestelde crediteuren;

  • e) 
    de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, zijn niet gedekt door een zekerheid of onderworpen aan een garantie die de rangordepositie van de

    vordering verbetert en die verstrekt is door een van de volgende entiteiten:

    • i) 
      de instelling of haar dochterondernemingen;
  • ii) 
    de moederonderneming van de instelling of de dochterondernemingen ervan;

NL

  • iii) 
    de financiële moederholding of de dochterondernemingen ervan;
  • iv) 
    de gemengde holding of de dochterondernemingen ervan;
  • v) 
    de gemengde financiële holding en de dochterondernemingen ervan;
  • vi) 
    een onderneming die nauwe banden heeft met de in de subpunt i) of subpunt v) bedoelde entiteiten;
  • f) 
    de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, zijn niet onderworpen aan enige regeling die de rangorde van de vordering uit hoofde van de instrumenten of de achtergestelde leningen verhoogt;
  • g) 
    de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, hebben een oorspronkelijke looptijd van ten minste vijf jaar;
  • h) 
    de bepalingen die gelden voor de instrumenten of de achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, bevatten geen prikkel voor het aflossen of terugbetalen, naar gelang van

    het geval, van de hoofdsom ervan door de instelling vóór hun vervaldatum;

NL

  • i) 
    indien de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, een of meer callopties bevatten, mogen de opties naar eigen inzicht van de uitgevende instelling worden uitgeoefend;
  • j) 
    de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, kunnen uitsluitend worden opgevraagd, afgelost of weder ingekocht indien de voorwaarden van artikel 72

    vervuld zijn, en ten vroegste vijf jaar na de datum van uitgifte of toekenning, naar gelang van het geval, tenzij de voorwaarden van artikel 73, lid 2 bis, vervuld zijn;

  • k) 
    de bepalingen die gelden voor de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, vermelden expliciet noch impliciet dat de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, door de instelling zouden kunnen worden afgelost,▌ weder ingekocht of terugbetaald, naar gelang van het geval, behalve bij insolventie of liquidatie van de instelling, en de instelling vermeldt dit niet anderszins ▌;
  • l) 
    de bepalingen die gelden voor de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, verlenen de houder ervan niet het recht de voor de toekomst geplande

    betaling van de interest of van de hoofdsom te versnellen, behalve bij insolventie of liquidatie van de instelling;

    NL

  • m) 
    het niveau van de interest of dividenduitkeringen, naar gelang van het geval, die uit hoofde van de instrumenten of achtergestelde leningen, naar gelang van het geval, verschuldigd is c.q. zijn, zal niet worden aangepast op grond van de kredietwaardigheid van de instelling of haar moederonderneming;
  • n) 
    indien de instrumenten niet rechtstreeks door een instelling zijn uitgegeven, of indien de achtergestelde leningen niet rechtstreeks door een instelling zijn ontvangen, naar

    gelang van het geval, worden beide volgende voorwaarden vervuld:

    i) de instrumenten worden uitgegeven of de achtergestelde leningen worden ontvangen, naar gelang van het geval, door een niet in de consolidatie opgenomen entiteit overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2;

    ii) de opbrengsten zijn onmiddellijk en zonder beperking in een vorm die voldoet aan de in dit lid gestelde voorwaarden, beschikbaar voor die instelling.

NL

Artikel 61 Afschrijving van tier 2-instrumenten

De mate waarin tier 2-instrumenten gedurende de laatste vijf jaar van de looptijd van de instrumenten als tier 2-bestanddelen worden aangemerkt, wordt berekend door het resultaat van de onder a) bedoelde berekening te vermenigvuldigen met het onder b) bedoelde cijfer:

  • a) 
    het nominale bedrag van de instrumenten of achtergestelde leningen op de eerste dag van de laatste vijf jaar van hun contractuele looptijd gedeeld door het aantal kalenderdagen in die periode;
  • b) 
    het aantal resterende kalenderdagen van de contractuele looptijd van de instrumenten of achtergestelde leningen.

    Artikel 62 Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor tier 2 instrumenten

Het volgende geldt wanneer er in het geval van een tier 2-instrument niet langer aan de voorwaarden van artikel 60 wordt voldaan:

  • a) 
    dat instrument wordt met onmiddellijke ingang niet langer aangemerkt als een tier 2-instrument;
  • b) 
    het aan dat instrument gerelateerde gedeelte van de agiorekeningen wordt met onmiddellijke ingang niet langer aangemerkt als tier 2-bestanddeel.

NL

A FDELING 2 A FTREKKINGEN VAN TIER 2- BESTANDDELEN

Artikel 63 Aftrekkingen van tier 2-bestanddelen

Het volgende wordt afgetrokken van tier 2-bestanddelen:

  • a) 
    het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door een instelling van eigen tier 2-instrumenten, met inbegrip van eigen tier 2-instrumenten die een instelling krachtens bestaande

    contractuele verplichtingen mogelijk moet kopen;

  • b) 
    het direct, indirect en synthetisch bezit van tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling wederzijdse deelnemingen heeft, die volgens de bevoegde autoriteit bedoeld zijn om het eigen vermogen van de instelling kunstmatig te verhogen;
  • c) 
    het overeenkomstig artikel 67 bepaalde toepasselijke bedrag van het direct ▌, indirect en synthetisch bezit van tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector, indien de instelling geen aanzienlijke deelneming in deze entiteiten heeft;
  • d) 
    het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector, indien de instelling een aanzienlijke deelneming in deze entiteiten heeft, exclusief de voor minder dan vijf werkdagen ingenomen overnemingsposities.

NL

Artikel 64 Aftrekkingen van bezit van eigen tier 2-instrumenten ▌

Voor de toepassing van artikel 63, punt a), berekenen de instellingen hun bezit van instrumenten op basis van de bruto lange posities, onder voorbehoud van het volgende ▌:

  • a) 
    de instellingen kunnen het bedrag van hun bezit van instrumenten berekenen ▌op basis van de netto lange positie mits aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    i) de lange en korte posities hebben betrekking op dezelfde onderliggende blootstelling en de korte posities houden geen tegenpartijrisico in;

    ii) zowel de lange als de korte posities worden in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille aangehouden;

  • b) 
    de instellingen bepalen het af te trekken bedrag voor direct, indirect en synthetisch bezit van indexeffecten door de onderliggende blootstelling met betrekking tot de in die indices vervatte eigen tier 2-instrumenten te berekenen;
  • c) 
    de instellingen kunnen bruto lange posities in eigen tier 2-instrumenten ▌die voortvloeien uit bezit van indexeffecten verrekenen met korte posities in eigen tier 2-instrumenten die voortvloeien uit korte posities in de onderliggende indices, ook indien die korte posities

    tegenpartijrisico inhouden.

NL

Artikel 65 Aftrek van bezit van tier 2-instrumenten van entiteitenuit de financiële sector

indien een instelling een wederzijdse deelneming heeft die bedoeld is om het eigen vermogen kunstmatig te verhogen

De instellingen verrichten de in artikel 63, punten b), c) en d), voorgeschreven aftrekkingen met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a) 
    het bezit van tier 2-instrumenten ▌wordt berekend op basis van de bruto lange posities;
  • b) 
    voor de toepassing van de aftrek wordt het bezit van tier 2-vermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen en tier 3-vermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen

    behandeld als bezit van tier 2-instrumenten.

    Artikel 66 Aftrek van bezit van tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector

De instellingen verrichten de in artikel 63, punten c) en d), voorgeschreven aftrekkingen met inachtneming van het volgende:

  • a) 
    zij kunnen het bezit ▌van kapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector berekenen op basis van de netto lange positie in dezelfde onderliggende blootstelling mits de looptijd van de korte positie overeenkomt met de looptijd van de lange positie of een resterende looptijd van ten minste één jaar heeft;

NL

  • b) 
    zij bepalen het af te trekken bedrag voor direct, indirect en synthetisch bezit van indexeffecten door ook de onderliggende blootstelling met betrekking tot de in die indices

vervatte kapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector te bekijken.

Artikel 67 Aftrek van tier 2-instrumenten indien een instelling geen aanzienlijke deelneming

in een relevante entiteit bezit

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 63, punt c), berekenen de instellingen het toepasselijke af te trekken bedrag door het onder a) bedoelde bedrag te vermenigvuldigen met de factor die

    wordt afgeleid uit de onder b) bedoelde berekening:

    • a) 
      het totaalbedrag waarmee het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector 10 % overschrijdt van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling, berekend na toepassing van het volgende:
      • i) 
        de artikelen 29 tot en met 32;

NL

  • ii) 
    artikel 33, lid 1, punten a) tot en met g), punt k), subpunten ii) tot en met v) en punt l), exclusief het af te trekken bedrag voor uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke

    verschillen;

  • iii) 
    de artikelen 41 en 42;
  • b) 
    het bedrag van het direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 2- instrumenten van entiteiten uit de financiële sector, gedeeld door het totaalbedrag van alle direct ▌, indirect en synthetisch bezit door de instelling van tier 1-kernkapitaal-,

    aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van die entiteiten uit de financiële

    sector.

  • 2. 
    De instellingen houden de voor vijf of minder werkdagen ingenomen overnemingsposities buiten het in lid 1, onder a), bedoelde bedrag en buiten de berekening van de in lid 1,

    onder b), bedoelde factor.

NL

  • 3. 
    Het overeenkomstig lid 1 af te trekken bedrag wordt omgeslagen over alle aangehouden tier 2-instrumenten. De instellingen bepalen het deel van het bezit van tier 2-instrumenten dat wordt afgetrokken door het in punt a) bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het in punt b) bepaalde gedeelte:
    • a) 
      het totaalbedrag van het bezit dat overeenkomstig lid 1 moet worden afgetrokken;
  • b) 
    het in subpunt i) bedoelde bedrag gedeeld door het in subpunt ii) bedoelde bedrag:

    i) het totaalbedrag van de tier 2-instrumenten;

    ii) het totaalbedrag van het directe ▌, indirecte en synthetische bezit door de instelling van de tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft;

    A FDELING 3 T IER 2- KAPITAAL

    Artikel 68 Tier 2-kapitaal

Het tier 2-kapitaal van een instelling bestaat uit de tier 2-bestanddelen van de instelling na de in artikel 63 bedoelde aftrekkingen en na toepassing van artikel 74.

NL

Hoofdstuk 5

Eigen vermogen

Artikel 69 Eigen vermogen

Het eigen vermogen van een instelling bestaat uit de som van haar tier 1-kapitaal en haar tier 2-kapitaal.

Hoofdstuk 6

Algemene vereisten

Artikel 69 bis Uitkeringen op eigenvermogensinstrumenten

1. Kapitaalinstrumenten waarvoor het volledig ter beoordeling van een instelling staat om te besluiten uitkeringen in een andere vorm uit te betalen dan in contanten of als een

eigenvermogensinstrument, mogen niet als tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten worden aangemerkt, tenzij de instelling de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten heeft gekregen.

2. De bevoegde autoriteiten verlenen de in lid 1 bedoelde toestemming uitsluitend indien er naar hun oordeel aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) het vermogen van de instelling om uitkeringen uit hoofde van het instrument te staken zou niet nadelig worden beïnvloed door de in lid 1 bedoelde beoordelingsbevoegdheid of door de vorm waarin de uitkeringen zouden kunnen worden

gedaan;

NL

b) het vermogen van de instelling om verliezen op te vangen zou niet nadelig worden beïnvloed door de in lid 1 bedoelde beoordelingsbevoegdheid of door de vorm

waarin de uitkeringen zouden kunnen worden gedaan;

c) de kwaliteit van het kapitaalinstrument zou in geen enkel ander opzicht worden beperkt door de in lid 1 bedoelde beoordelingsbevoegdheid of door de vorm waarin de uitkeringen zouden kunnen worden gedaan.

3. Kapitaalinstrumenten waarvoor het een andere rechtspersoon dan de instelling die ze uitgeeft, ter beoordeling staat om te besluiten of te verlangen dat de uitkeringen op het instrument in een andere vorm dan in contanten of als een eigenvermogensinstrument worden gedaan, kunnen niet als tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of

tier 2-instrumenten worden aangemerkt.

4. De instellingen kunnen zich voor het vaststellen van het niveau van de uitkeringen op aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten onder meer op een brede marktindex baseren.

5. Lid 4 is niet van toepassing wanneer de instelling een referentie-entiteit in die brede marktindex is, tenzij aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) naar het oordeel van de instelling vertonen de bewegingen in die brede marktindex geen significante correlatie met de kredietwaardigheid van de instelling, haar moederinstelling of financiële moederholding, dan wel haar gemengde financiële moederholding of gemengde moederholding;

NL

b) de bevoegde autoriteit is niet gekomen tot een andere vaststelling dan de onder a) bedoelde.

5 bis. De instellingen melden de brede marktindices waarop hun kapitaalinstrumenten berusten en maken deze openbaar.

6. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de indices voor de toepassing van lid 4 worden geacht als brede indices te worden aangemerkt.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 70 Bezit van kapitaalinstrumenten van entiteiten uit de gereglementeerde financiële sector

die niet als toetsingsvermogen worden aangemerkt

De instellingen passen op geen enkel eigenvermogensbestanddeel een aftrekking toe van direct, indirect of synthetisch bezit van een entiteit uit de gereglementeerde financiële sector ▌dat niet als toetsingsvermogen van die entiteit wordt aangemerkt. Op dit bezit wordt door de instellingen overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, als toepasselijk, een risicogewicht toegepast.

Artikel 70 bis Aftrek- en looptijdvereisten voor korte posities

Aan de looptijdvereisten voor korte posities bedoeld in artikel 42, punt a), artikel 56, punt a), en artikel 66, punt a), wordt geacht te zijn voldaan voor aangehouden posities indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) de instelling heeft het contractuele recht om op een welbepaalde datum in de toekomst de afgedekte lange positie, te verkopen aan de tegenpartij die de afdekking

bewerkstelligt;

b) de tegenpartij die de afdekking aan de instelling verstrekt, is contractueel gehouden de punt a) bedoelde lange positie op die welbepaalde datum in de toekomst van de

instelling te kopen.

NL

Artikel 71 In indices opgenomen kapitaalinstrumenten

0. Voor de toepassing van artikel 39, punt a), artikel 42, punt a), artikel 54, punt a), artikel 56, punt a), artikel 64, punt a) en artikel 66, punt a), kunnen de instellingen het bedrag van een lange positie in een kapitaalinstrument verminderen met het gedeelte van de index dat is samengesteld uit dezelfde onderliggende blootstelling die wordt afgedekt, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de lange positie die wordt afgedekt en de korte positie in een index die wordt gebruikt om die lange positie af te dekken, worden in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille aangehouden;

b) de onder a) bedoelde posities worden tegen reële waarde aangehouden op de balans van de instelling;

c) de onder a) bedoelde korte positie wordt in het kader van de internecontroleprocessen van de instelling als een effectieve afdekking aangemerkt;

d) de bevoegde autoriteiten toetsen de onder c) bedoelde controleprocessen ten minste eenmaal per jaar op adequaatheid en vergewissen zich ervan dat die processen nog steeds naar behoren functioneren.

NL

  • 1. 
    ▌ Indien de bevoegde autoriteit haar voorafgaande toestemming heeft verleend, mag een instelling uitgaan van een voorzichtige raming van haar onderliggende blootstelling met betrekking tot in indices opgenomen kapitaalinstrumenten in plaats van haar

    blootstelling aan de volgende in punt a) en/of punt b) bedoelde bestanddelen te berekenen:

    a) eigen tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten die in indices zijn opgenomen;

    b) tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector die in indices zijn opgenomen.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten verlenen die toestemming uitsluitend indien de instelling ten genoegen van die bevoegde autoriteiten heeft aangetoond ▌dat het bewaken van haar

    onderliggende blootstelling aan de bestanddelen bedoeld in lid 1, punt a) en/of punt b), naargelang van het geval, voor de instelling in operationeel opzicht belastend zou zijn.

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de vereiste mate van voorzichtigheid waarmee de ramingen worden gemaakt als alternatief voor het berekenen van de onderliggende positie als bedoeld in lid 1;

NL

  • b) 
    de betekenis van "in operationeel opzicht belastend" voor de toepassing van lid 2.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 72 Voorwaarden voor het verminderen van het eigen vermogen

Een instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit nodig, wil zij:

  • a) 
    de door de instelling uitgegeven, tier 1-kernkapitaalinstrumenten verminderen, aflossen of wederinkopen op een wijze die bij het toepasselijk nationaal recht is toegestaan;
  • b) 
    aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten vóór de contractuele vervaldatum opvragen, aflossen, terugbetalen of wederinkopen, naar gelang van het geval.

NL

Artikel 73 Toestemming van de toezichthouder voor het verminderen van het eigen vermogen

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit verleent een instelling toestemming voor het verminderen, wederinkopen, opvragen of aflossen van tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten indien er aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      vroeger dan of op hetzelfde ogenblik als de in artikel 72 bedoelde handeling vervangt de instelling de in artikel 72 bedoelde instrumenten door eigenvermogensinstrumenten

      van gelijke of hogere kwaliteit tegen voorwaarden die houdbaar zijn voor de inkomstencapaciteit van de instelling;

    • b) 
      de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat het eigen vermogen van de instelling na de desbetreffende handeling de in artikel 87, lid 1,

      vastgestelde vereisten zou overschrijden met een marge die de bevoegde autoriteit noodzakelijk kan achten op grond van artikel 100, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

1bis. Bij het uit hoofde van punt a) beoordelen van de houdbaarheid van de vervangingsinstrumenten voor de inkomstencapaciteit van de instelling, houden de bevoegde

autoriteiten rekening met de mate waarin die vervangende kapitaalinstrumenten kostbaarder voor de instelling zouden zijn dan de instrumenten die zij zouden vervangen.

NL

  • 2. 
    Indien een instelling een in artikel 72, onder a), bedoelde handeling verricht en het toepasselijke nationale recht verbiedt het aflossen van de in artikel 25 bedoelde

    tier 1-kernkapitaalinstrumenten te weigeren, kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van de in lid 1 gestelde voorwaarden, mits de bevoegde autoriteit van de instelling verlangt dat zij de aflossing van deze instrumenten op een passende basis beperkt.

2 bis. De bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen toestaan aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten vóór vijf jaar na de datum van uitgifte af te lossen, en wel uitsluitend indien de in lid 1 en onder a) of b) gestelde voorwaarden zijn vervuld:

a) de indeling van die instrumenten volgens de regelgeving ondergaat een wijziging, ten gevolge waarvan zij waarschijnlijk zouden worden uitgesloten van het eigen

vermogen of worden heringedeeld als een lagere kwaliteit eigen vermogen, en de beide onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

i) de bevoegde autoriteit acht een dergelijke wijziging voldoende zeker;

ii) de instelling toont ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan dat de herindeling van die instrumenten volgens de regelgeving redelijkerwijs niet was te voorzien op het tijdstip van uitgifte ervan;

NL

b) de toepasselijke fiscale behandeling van die instrumenten ondergaat een wijziging waarvan de instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantoont dat zij wezenlijk is en redelijkerwijs niet was te voorzien op het tijdstip van uitgifte van die instrumenten.

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      wat moet worden verstaan onder "houdbaar voor de inkomstencapaciteit van de instelling";
    • b) 
      de in lid 2 bedoelde passende basis voor de beperking van aflossing;
    • c) 
      de proces- en gegevensvereisten voor het verzoek van een instelling om de toestemming van de bevoegde autoriteit voor het uitvoeren van een in artikel 72 vermelde handeling, met inbegrip van het proces dat bij aflossing van aan leden van coöperaties uitgegeven aandelen moet worden toegepast, en van de termijn voor de behandeling van een dergelijk verzoek.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 74 Tijdelijke ontheffing van de aftrek van het eigen vermogen

  • 1. 
    Indien een instelling tijdelijk houder is van kapitaalinstrumenten en achtergestelde leningen die worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of

    tier 2-instrumenten in een entiteit uit de financiële sector, en de bevoegde autoriteit van oordeel is dat dit bezit bedoeld is voor een financiëlebijstandsoperatie om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit tijdelijk ontheffing verlenen van de bepalingen inzake aftrek die anders op die instrumenten van toepassing zouden zijn.

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van het begrip "tijdelijk" voor de toepassing van lid 1 en van de voorwaarden waaronder de

    bevoegde autoriteit van oordeel mag zijn dat dat ▌tijdelijke bezit van instrumenten bedoeld is voor een financiëlebijstandsoperatie om een relevante entiteit te saneren en te redden.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 75 Doorlopende toetsing van de kwaliteit van het eigen vermogen

  • 1. 
    De EBA bewaakt de kwaliteit van de eigenvermogensinstrumenten die door instellingen waar ook in de Unie worden uitgegeven en stelt de Commissie onmiddellijk in kennis

    wanneer er significante aanwijzingen zijn dat ▌deze instrumenten niet voldoen aan de criteria van artikel 26 of, in voorkomend geval, artikel 27.

    De bevoegde autoriteiten doen onverwijld, op verzoek van de EBA, alle informatie toekomen die de EBA met betrekking tot nieuwe uitgegeven kapitaalinstrumenten relevant acht, teneinde de EBA in staat te stellen de kwaliteit te bewaken van de eigenvermogensinstrumenten die door instellingen waar ook in de Unie worden uitgegeven.

  • 2. 
    Een kennisgeving bevat:
    • a) 
      een gedetailleerde toelichting bij de aard en de omvang van het geconstateerde tekort;
    • b) 
      technisch advies betreffende de door de Commissie te nemen maatregelen die de EBA noodzakelijk acht.

    c) significante ontwikkelingen in de methodiek van de EBA voor het stresstesten van de solvabiliteit van instellingen.

NL

  • 3. 
    De EBA verstrekt technisch advies aan de Commissie betreffende alle belangrijke wijzigingen die volgens haar in de definitie van het eigen vermogen moeten worden aangebracht naar aanleiding van een van de volgende gevallen:
    • a) 
      relevante ontwikkelingen in marktstandaarden of -praktijken;
    • b) 
      wijzigingen in relevante wetgeving of standaarden voor jaarrekeningen;
    • c) 
      significante ontwikkelingen in de methodiek van de EBA voor het stresstesten van de solvabiliteit van instellingen.
  • 4. 
    De EBA verstrekt uiterlijk op 31 december 2013 technisch advies aan de Commissie betreffende mogelijke andere behandelingen van tegen reële waarde gewaardeerde

    niet-gerealiseerde winsten dan het opnemen ervan in het tier 1-kernkapitaal zonder aanpassingen. In dergelijke aanbevelingen wordt rekening gehouden met relevante ontwikkelingen in de internationale standaarden voor jaarrekeningen en in de internationale overeenkomsten over prudentiële normen voor banken.

    NL

    TITEL III

Minderheidsbelang en door dochterondernemingen uitgegeven

aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten

Artikel 76 Minderheidsbelangen die in aanmerking komen voor opname in het geconsolideerde

tier 1-kernkapitaal

  • 1. 
    Minderheidsbelangen omvatten de tier 1-kernkapitaalinstrumenten en de daaraan gerelateerde ingehouden winsten ▌, agiorekeningen en andere reserves van een dochteronderneming, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de dochteronderneming is een van de volgende entiteiten:
      • i) 
        een instelling;
      • ii) 
        een onderneming die krachtens het toepasselijke nationale recht onderworpen is aan de vereisten van deze verordening en Richtlijn [in te voegen door het

        Publicatiebureau];

    b) de dochteronderneming is volledig in de consolidatie betrokken overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2;

NL

c) de tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn eigendom van andere personen dan de overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, in de consolidatie betrokken

ondernemingen.

  • 2. 
    Minderheidsbelangen die direct of indirect, door middel van een special purpose entity of anderszins, worden gefinancierd door de moederonderneming van de instelling of door

    haar dochterondernemingen, worden niet aangemerkt als geconsolideerd tier 1-kernkapitaal.

    Artikel 77 In aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- en tier 2-kapitaal en in aanmerking komend eigen

vermogen

Het in aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- en tier 2-kapitaal en het in aanmerking komend eigen vermogen omvatten het minderheidsbelang, aanvullend-tier ▌1- of tier 2-instrumenten, naargelang van het geval, en de daaraan gerelateerde ingehouden winsten en agiorekeningen van een dochteronderneming, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    de dochteronderneming is een van de volgende entiteiten:
    • i) 
      een instelling;
    • ii) 
      een onderneming die krachtens het toepasselijke nationale recht onderworpen is aan de vereisten van deze verordening en Richtlijn [in te voegen door het

      Publicatiebureau];

NL

  • b) 
    de dochteronderneming is volledig in de consolidatie betrokken overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2;
  • c) 
    de instrumenten zijn eigendom van andere personen dan de overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, in de consolidatie betrokken ondernemingen.

    Artikel 78 In aanmerking komend aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaal dat door een special purpose entity

wordt uitgegeven

  • 1. 
    Aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten die door een special purpose entity worden uitgegeven en de daaraan gerelateerde ▌agiorekeningen ▌worden uitsluitend in het in aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- of tier 2-kapitaal of eigen vermogen, naar gelang van het geval, opgenomen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
    • a) 
      de special purpose entity die deze instrumenten uitgeeft, is overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, volledig in de consolidatie betrokken;
    • b) 
      de instrumenten en de daaraan gerelateerde ▌agiorekeningen worden uitsluitend in het in aanmerking komend aanvullend-tier 1-kapitaal opgenomen indien de in

      artikel 49, lid 1, gestelde voorwaarden zijn vervuld;

    • c) 
      de instrumenten en de daaraan gerelateerde ▌agiorekeningen worden uitsluitend in het in aanmerking komend tier 2-kapitaal opgenomen indien de in artikel 60 gestelde voorwaarden zijn vervuld;

NL

  • d) 
    het enige actief van de special purpose entity is haar deelneming in het eigen vermogen van de moederonderneming of een dochteronderneming daarvan, die volledig in de consolidatie is betrokken overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, en waarvan de vorm voldoet aan de in artikel 49, lid 1, of in artikel 60, naar gelang van het geval, gestelde relevante voorwaarden.

Indien de bevoegde autoriteit de bestanddelen van een special purpose entity, met uitzondering van haar belegging in het eigen vermogen van de moederonderneming of een dochteronderneming daarvan die onder de consolidatie krachtens deel 1, titel II, hoofdstuk 2, valt, minimaal en onbelangrijk acht voor deze entiteit, kan zij ontheffing verlenen van de in punt d) gestelde voorwaarde.

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de soorten activa die verband kunnen houden met de werking van special purpose

    entities, alsmede van de in lid 1, tweede alinea, vermelde begrippen "minimaal" en "onbelangrijk".

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 79 Minderheidsbelangen die in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal worden opgenomen

1. De instellingen bepalen het bedrag aan minderheidsbelangen van een dochteronderneming dat in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal wordt opgenomen door het onder a) bedoelde bedrag vermenigvuldigd met het onder b) bedoelde percentage af te trekken van de

minderheidsbelangen van die onderneming:

  • a) 
    het tier 1-kernkapitaal van de dochteronderneming verminderd met het laagste van de volgende twee bedragen:
    • i) 
      het bedrag van het tier 1-kernkapitaal van die dochteronderneming dat nodig is om te voldoen aan de som van het in artikel 87, lid 1, punt a), vastgestelde vereiste, de in de artikelen 443 bis en 443 ter bedoelde vereisten, de specifieke eigenvermogensvereisten van artikel 100 van Richtlijn [in te voegen door

      het Publicatiebureau], de in artikel 122, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde gecombineerde buffer, de vereisten van artikel 476, en eventuele aanvullende lokale toezichtsvereisten in niet-EU-lidstaten voor zover het tier 1-kernkapitaal daaraan moet voldoen;

      NL

    • ii) 
      het bedrag van het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal dat op die dochteronderneming betrekking heeft en dat op geconsolideerde basis nodig is om te voldoen aan de som van het in artikel 87, lid 1, punt a), vastgestelde vereiste, de in de artikelen 443 bis en 443 ter bedoelde vereisten, de specifieke

      eigenvermogensvereisten van artikel 100 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de in artikel 122, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde gecombineerde buffer, de vereisten van artikel 476, en eventuele aanvullende lokale toezichtsvereisten in niet-EU-lidstaten voor zover het tier 1-kernkapitaal daaraan moet voldoen;

  • b) 
    de minderheidsbelangen van de dochteronderneming, uitgedrukt als percentage van alle tier 1-kernkapitaalinstrumenten van die onderneming plus de daaraan

    gerelateerde ▌agiorekeningen, ingehouden winsten en andere reserves.

2. De in lid 1 bedoelde berekening wordt op gesubconsolideerde basis verricht voor elke dochteronderneming als bedoeld in artikel 76, lid 1.

Een instelling kan besluiten deze berekening voor een dochteronderneming als bedoeld in artikel 76, lid 1, niet te verrichten. Indien een instelling een dergelijk besluit neemt, mag het minderheidsbelang van die dochteronderneming niet in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal worden opgenomen.

NL

2 bis. Indien een bevoegde autoriteit afwijkt van de toepassing van prudentiële vereisten op individuele basis als bedoeld in artikel 6, wordt een minderheidsbelang in de dochterondernemingen waarop de ontheffing van toepassing is, niet erkend als eigen vermogen op gesubconsolideerde basis of op geconsolideerde basis, naar gelang van het geval.

3. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de overeenkomstig lid 2 en de artikelen 80 en 82 vereiste subconsolidatieberekening.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

3 bis. De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing van de toepassing van dit artikel verlenen aan een financiële moederholding die aan alle onderstaande voorwaarden voldoet:

a) haar hoofdactiviteit is het verwerven van deelnemingen;

b) zij is onderworpen aan prudentieel toezicht op geconsolideerde basis;

NL

c) zij consolideert een dochteronderneming waarin zij slechts een minderheidsdeelneming heeft uit hoofde van de zeggenschapsband als omschreven in artikel 1 van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG i van de Raad;

d) meer dan 90 % van het geconsolideerde vereiste tier 1-kernkapitaal, berekend op gesubconsolideerde basis, vloeit voort uit de in punt c) bedoelde dochteronderneming.

Indien een financiële moederholding die aan de in de eerste alinea gestelde voorwaarden

voldoet, na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een gemengde

financiële moederholding wordt, kunnen de bevoegde autoriteiten de in de eerste alinea

bedoelde ontheffing aan die gemengde financiële moederholding verlenen mits deze aan

de in die alinea gestelde voorwaarden voldoet.

3 ter. Indien kredietinstellingen die blijvend in een netwerk zijn aangesloten bij een centraal orgaan, alsook instellingen die deel uitmaken van een institutioneel protectiestelsel

waarop de voorwaarden van artikel 108, lid 7, van toepassing zijn, beschikken over kruislingse garantieregelingen waarin geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien is om het bedrag aan eigen vermogen boven de reguleringsvereisten over te dragen van de tegenpartij naar de kredietinstelling, worden deze instellingen ontheven van de bepalingen van dit artikel betreffende aftrekkingen en kunnen zij een minderheidsbelang dat ontstaat in het kader van de kruislingse garantieregeling ten volle erkennen.

NL

Artikel 80 In aanmerking komende tier 1-instrumenten die in het geconsolideerde tier 1-kapitaal worden

opgenomen

1. De instellingen bepalen het bedrag aan in aanmerking komend tier 1-kapitaal van een dochteronderneming dat in het geconsolideerde eigen vermogen wordt opgenomen, door het onder a) bedoelde bedrag vermenigvuldigd met het onder b) bedoelde percentage af te trekken van het eigen vermogen van die onderneming:

  • a) 
    het tier 1-kapitaal van de dochteronderneming verminderd met het laagste van de volgende twee bedragen:
    • i) 
      het bedrag van het tier 1-kapitaal van die dochteronderneming dat nodig is om te voldoen aan de som van het in artikel 87, lid 1, punt b), vastgestelde vereiste, de in de artikelen 443 bis en 443 ter bedoelde vereisten, de specifieke

      eigenvermogensvereisten van artikel 100 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de in artikel 122, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde gecombineerde buffer, de vereisten van artikel 476, en eventuele aanvullende lokale toezichtsvereisten in niet-EU-lidstaten voor zover het tier 1-kapitaal daaraan moet voldoen;

      NL

    • ii) 
      het bedrag van het geconsolideerde tier 1-kapitaal dat op die dochteronderneming betrekking heeft en dat op geconsolideerde basis nodig is om te voldoen aan de som van het in artikel 87, lid 1, punt b), vastgestelde vereiste, de in de artikelen 443 bis en 443 ter bedoelde vereisten, de specifieke eigenvermogensvereisten van artikel 100 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de in artikel 122, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde gecombineerde buffer, de vereisten van artikel 476, en eventuele aanvullende lokale toezichtsvereisten in niet-EU-lidstaten voor zover het tier 1-kapitaal daaraan moet voldoen;
  • b) 
    het in aanmerking komend tier 1-kapitaal van de dochteronderneming, uitgedrukt als percentage van alle tier 1-instrumenten van die onderneming plus de daaraan

    gerelateerde agiorekeningen, ingehouden winsten en andere reserves.

2. De in lid 1 bedoelde berekening wordt op gesubconsolideerde basis verricht voor elke dochteronderneming als bedoeld in artikel 76, lid 1.

Een instelling kan besluiten deze berekening voor een dochteronderneming als bedoeld in artikel 76, lid 1, niet te verrichten. Indien een instelling een dergelijk besluit neemt, mag het in aanmerking komend tier 1-kapitaal van die dochteronderneming niet in het geconsolideerde tier 1-kapitaal worden opgenomen.

NL

2 bis. Indien een bevoegde autoriteit afwijkt van de toepassing van prudentiële vereisten op individuele basis als bedoeld in artikel 6, worden eigenvermogensinstrumenten in de dochterondernemingen waarop de ontheffing van toepassing is, niet erkend als eigen vermogen op gesubconsolideerde basis of op geconsolideerde basis, naar gelang van het geval.

Artikel 81 In aanmerking komend tier 1-kapitaal dat in het geconsolideerde aanvullend-tier 1-kapitaal wordt

opgenomen

Onverminderd artikel 79, lid 1 bis nieuw en lid 1 ter nieuw, bepalen de instellingen het bedrag aan in aanmerking komend tier 1-kapitaal van een dochteronderneming dat in het geconsolideerde aanvullend-tier 1-kapitaal wordt opgenomen, door de in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal opgenomen minderheidsbelangen van die onderneming af te trekken van het in het geconsolideerde tier 1-kapitaal opgenomen in aanmerking komend tier 1-kapitaal van die onderneming.

NL

Artikel 82 In aanmerking komend eigen vermogen dat in het geconsolideerde eigen vermogen wordt

opgenomen

1. De instellingen bepalen het bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen van een dochteronderneming dat in het geconsolideerde eigen vermogen wordt opgenomen, door het onder a) bedoelde bedrag vermenigvuldigd met het onder b) bedoelde percentage af te trekken van het in aanmerking komend eigen vermogen van die onderneming:

  • a) 
    het eigen vermogen van de dochteronderneming, verminderd met het laagste van de volgende twee bedragen:
    • i) 
      het bedrag van het eigen vermogen van de dochteronderneming dat nodig is om te voldoen aan de som van het in artikel 87, lid 1, punt c), vastgestelde vereiste, de in de artikelen 443 bis en 443 ter bedoelde vereisten, de specifieke

      eigenvermogensvereisten van artikel 100 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de in artikel 122, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde gecombineerde buffer, de vereisten van artikel 476 en eventuele aanvullende lokale toezichtsvereisten in niet-EU-lidstaten;

      NL

    • ii) 
      het bedrag van het eigen vermogen dat op de dochteronderneming betrekking heeft en dat nodig is om op geconsolideerde basis te voldoen aan de som van het in artikel 87, lid 1, punt c), vastgestelde vereiste, de in de artikelen 443 bis en 443 ter bedoelde vereisten, de specifieke eigenvermogensvereisten van

      artikel 100 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de in artikel 122, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde gecombineerde buffer, de vereisten van artikel 476 en eventuele aanvullende lokale toezichtgerelateerde eigenvermogensvereisten in niet-EU-lidstaten;

  • b) 
    het in aanmerking komend eigen vermogen van de onderneming, uitgedrukt als percentage van alle eigenvermogensinstrumenten van de dochteronderneming die in de tier 1-kernkapitaal-, aanvullend tier 1- en tier 2-bestanddelen zijn opgenomen, en de daaraan gerelateerde ▌agiorekeningen, ingehouden winsten en andere reserves.

2. De in lid 1 bedoelde berekening wordt op gesubconsolideerde basis verricht voor elke dochteronderneming als bedoeld in artikel 76, lid 1.

Een instelling kan besluiten deze berekening voor een dochteronderneming als bedoeld in artikel 76, lid 1, niet te verrichten. Indien een instelling een dergelijk besluit neemt, mag het in aanmerking komend eigen vermogen van die dochteronderneming niet in het geconsolideerde eigen vermogen worden opgenomen.

NL

2 bis. Indien een bevoegde autoriteit afwijkt van de toepassing van prudentiële vereisten op individuele basis als bedoeld in artikel 6, worden eigenvermogensinstrumenten in de dochterondernemingen waarop de ontheffing van toepassing is, niet erkend als eigen vermogen op gesubconsolideerde basis of op geconsolideerde basis, naar gelang van het geval.

Artikel 83

In aanmerking komende eigenvermogensinstrumenten die in het geconsolideerde tier 2-kapitaal

worden opgenomen

Onverminderd artikel 79, lid 1 bis nieuw en lid 1 ter nieuw, bepalen de instellingen het bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen van een dochteronderneming dat in het geconsolideerde tier 2-kapitaal wordt opgenomen, door het in aanmerking komend tier 1-kapitaal van die onderneming dat wordt opgenomen in het geconsolideerde tier 1-kapitaal, af te trekken van het in aanmerking komend eigen vermogen van die onderneming dat wordt opgenomen in het geconsolideerde eigen vermogen.

NL

Titel IV

In aanmerking komende deelnemingen

buiten de financiële sector

Artikel 84 Risicoweging van en verbod op in aanmerking komende deelnemingen buiten de financiële sector

  • 1. 
    Een in aanmerking komende deelneming ten belope van een bedrag dat hoger is dan 15% van het in aanmerking komende kapitaal van de instelling, in een onderneming die niet een van de volgende is, is onderworpen aan het bepaalde in lid 3:
    • a) 
      een entiteit uit de financiële sector;
    • b) 
      een onderneming die geen entiteit uit de financiële sector is en naar het oordeel van de bevoegde autoriteit een van de volgende activiteiten uitvoert:
      • i) 
        werkzaamheden die rechtstreeks in het verlengde van het bankbedrijf liggen; ▌
      • ii) 
        nevendiensten van het bankbedrijf;
      • iii) 
        leasing, factoring, beheer van beleggingsfondsen, beheer van diensten op het gebied van gegevensverwerking, of andere, soortgelijke werkzaamheden.

        NL

  • 2. 
    Het totale bedrag van de in aanmerking komende deelnemingen van een instelling in andere dan de in lid 1, punten a) en b), bedoelde ondernemingen dat hoger is dan 60% van het in aanmerking komende kapitaal van de instelling, is onderworpen aan het bepaalde in lid 3.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten passen het in punt a) of het in punt b) bepaalde vereiste toe op de in lid 1 en lid 2 bedoelde in aanmerking komende deelnemingen van instellingen:
    • a) 
      voor het berekenen van de kapitaalvereisten overeenkomstig deel 3 van deze verordening passen de instellingen een risicogewicht van 1250% toe op het hoogste van de volgende twee bedragen:
      • i) 
        het bedrag van de in lid 1 bedoelde in aanmerking komende deelnemingen dat

      hoger is dan 15% van het in aanmerking komend kapitaal;

      • ii) 
        het totale bedrag van de in lid 2 bedoelde in aanmerking komende deelnemingen dat hoger is dan 60% van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling;

NL

  • b) 
    de bevoegde autoriteiten verbieden de instellingen om in aanmerking komende deelnemingen als bedoeld in lid 1 en lid 2 aan te houden ten belope van een bedrag dat hoger is dan de in die leden bepaalde percentages van het in aanmerking komend kapitaal.

De bevoegde autoriteiten maken hun keuze voor punt a) of punt b) bekend.

  • 4. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt b), vaardigt de EBA richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de volgende begrippen:
  • a) 
    werkzaamheden die rechtstreeks in het verlengde van het bankbedrijf liggen;
    • b) 
      nevenactiviteiten ▌van het bankbedrijf;
    • c) 
      soortgelijke werkzaamheden ▌.

    De richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 85 Alternatief voor een risicogewicht van 1250 %

In plaats van een risicogewicht van 1250% toe te passen op de bedragen die de in artikel 84, leden 1 en 2, vermelde limieten overschrijden, kunnen de instellingen deze bedragen overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k), aftrekken van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen.

Artikel 86 Uitzonderingen

  • 1. 
    Aandelen van andere dan de in artikel 84, lid 1, punten a) en b), bedoelde ondernemingen worden niet meegenomen in de berekening van de in dat artikel bepaalde limieten van het in aanmerking komend kapitaal ▌indien er aan een van de volgende voorwaarden wordt

    voldaan:

    • a) 
      die aandelen worden tijdelijk gehouden tijdens een financiële bijstandsoperatie als bedoeld in artikel 74;
    • b) 
      het bezit van die aandelen is een overnemingspositie die gedurende vijf werkdagen of minder wordt ingenomen;
    • c) 
      die aandelen worden door de instelling gehouden in eigen naam en namens anderen.
  • 2. 
    Aandelen die niet het karakter van financiële vaste activa in de zin van artikel 35, lid 2, van Richtlijn 86/635/EEG i hebben, worden niet meegenomen in de in artikel 84 bepaalde

    berekening.

    NL

    DEEL 3

KAPITAALVEREISTEN

Titel I

Algemene vereisten, waardering en rapportage

Hoofdstuk 1

Vereist niveau van het eigen vermogen

AFDELING 1 EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR INSTELLINGEN

Artikel 87 Eigenvermogensvereisten

  • 1. 
    Onverminderd de artikelen 88 en 89 voldoen de instellingen te allen tijde aan de volgende eigenvermogensvereisten:
    • a) 
      een tier 1-kernkapitaalratio van 4,5%;
    • b) 
      een tier 1-kapitaalratio van 6%;
    • c) 
      een totale kapitaalratio van 8%.

NL

  • 2. 
    De instellingen berekenen hun kapitaalratio's als volgt:
    • a) 
      de tier 1-kernkapitaalratio is het tier 1-kernkapitaal van de instelling uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten;
    • b) 
      de tier 1-kapitaalratio is het tier 1-kapitaal van de instelling uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten;
    • c) 
      de totale kapitaalratio is het eigen vermogen van de instelling uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten.
  • 3. 
    Het totaal van de risicoposten wordt berekend als de som van de ▌ punten a) tot en met f), met inachtneming van het bepaalde in lid 4:
    • a) 
      de risicogewogen posten voor kredietrisico en verwateringsrisico, berekend overeenkomstig deel 3, titel II, en artikel 369, met betrekking tot alle bedrijfsactiviteiten van een instelling, met uitsluiting van risicogewogen posten in verband met de handelsportefeuilleactiviteiten van de instelling;

NL

  • b) 
    de eigenvermogensvereisten, bepaald overeenkomstig titel IV van deel 3 of deel 4, naar gelang van het geval, voor de handelsportefeuilleactiviteiten van een instelling, voor het volgende:
    • i) 
      het positierisico;
    • ii) 
      grote risicoblootstellingen die de in de artikelen 384 tot en met 390 bepaalde

    limieten overschrijden, voor zover een instelling die limieten mag

    overschrijden;

  • c) 
    de eigenvermogensvereisten, bepaald overeenkomstig deel 3, titel IV of titel V, met uitzondering van artikel 369, naar gelang van het geval, voor het volgende:
    • i) 
      valutarisico;
    • ii) 
      het afwikkelingsrisico;
    • iii) 
      het grondstoffenrisico;

NL

  • d) 
    de eigenvermogensvereisten, berekend overeenkomstig titel VI voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering van andere otc-derivaten dan kredietderivaten waarvan erkend wordt dat zij de risicogewogen posten voor kredietrisico verlagen;
  • e) 
    de eigenvermogensvereisten, bepaald overeenkomstig deel 3, titel III, voor het operationeel risico;
  • f) 
    de risicogewogen posten, bepaald overeenkomstig deel 3, titel II, voor het tegenpartijrisico dat voortvloeit uit de handelsportefeuilleactiviteiten van de instelling, voor de volgende soorten transacties en overeenkomsten:
    • i) 
      otc-derivaten en kredietderivaten;
    • ii) 
      retrocessietransacties, transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen op basis van effecten of grondstoffen;
    • iii) 
      margeleningstransacties op basis van effecten of grondstoffen;
    • iv) 
      transacties met afwikkeling op lange termijn.

NL

  • 4. 
    De volgende bepalingen zijn van toepassing voor de berekening van het in lid 3 bedoelde totaal van de posten:
    • a) 
      tot de in lid 3, onder c) tot en met e), bedoelde eigenvermogensvereisten behoren ook die welke voortvloeien uit alle bedrijfsactiviteiten van een instelling;
    • b) 
      de instellingen vermenigvuldigen de in lid 3, onder b) tot en met e), vermelde eigenvermogensvereisten met 12,5.

      Artikel 88 Aanvangskapitaalvereiste op continuïteitsbasis

  • 1. 
    Het eigen vermogen van een instelling mag niet kleiner worden dan het bij het verlenen van de vergunning vereiste niveau van aanvangskapitaal.
  • 2. 
    Kredietinstellingen die reeds op 1 januari 1993 bestonden en waarvan het bedrag aan eigen vermogen niet voldoet aan het vereiste aanvangskapitaal, mogen hun activiteiten blijven uitoefenen. In dat geval mag het bedrag aan eigen vermogen van die instellingen niet kleiner worden dan het hoogste niveau dat het sinds 22 december 1989 heeft bereikt.

NL

2 bis. Vergunninghoudende beleggingsondernemingen en ondernemingen waarop artikel 6 van Richtlijn 2006/49/EG i van toepassing was, die vóór 31 december 1995 bestonden en waarvan het bedrag van het eigen vermogen niet voldoet aan het vereiste aanvangskapitaal,

mogen hun activiteiten voortzetten. Het eigen vermogen van al deze ondernemingen mag niet kleiner worden dan het hoogste referentieniveau dat sinds de datum van kennisgeving van Richtlijn 93/6/EEG i is berekend. Het referentieniveau is het daggemiddelde van het eigen vermogen, berekend over de zes maanden voorafgaande aan de datum van berekening. Dit referentieniveau wordt om de zes maanden berekend voor de overeenkomstige voorafgaande periode.

  • 3. 
    Indien de zeggenschap over een instelling die tot de in lid 2 of 2 bis bedoelde categorie behoort, wordt overgenomen door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan die welke voordien de zeggenschap over deze instelling uitoefende, dient het bedrag van het eigen vermogen van deze instelling ten minste gelijk te zijn aan het vereiste aanvangskapitaal.
  • 4. 
    Bij fusie tussen twee of meer tot de in lid 2 of 2 bis bedoelde categorie behorende instellingen mag het bedrag van het eigen vermogen van de instelling die het resultaat van de fusie is, niet minder bedragen dan het totaal van de eigen vermogens van de gefuseerde instellingen op de datum van de fusie, zolang het vereiste aanvangskapitaal niet is bereikt.
  • 5. 
    Indien de bevoegde autoriteiten het nodig achten dat voldaan wordt aan het in lid 1 vastgestelde vereiste om de solvabiliteit van de instelling te garanderen, zijn de bepalingen van de leden 2 tot en met 4 niet van toepassing.

NL

Artikel 89 Afwijking voor kleine handelsportefeuilleactiviteiten

  • 1. 
    De instellingen kunnen met betrekking tot hun handelsportefeuilleactiviteiten het in artikel 87, lid 3, punt b) ▌, bedoelde kapitaalvereiste vervangen door een kapitaalvereiste dat berekend wordt overeenkomstig punt a) van dat lid, mits de omvang van hun handelsportefeuilleactiviteiten in en buiten de balanstelling aan de twee volgende voorwaarden voldoet:
    • a) 
      deze bedraagt normalerwijze minder dan 5 % van de totale activa en 15 miljoen EUR;
  • b) 
    deze bedraagt nooit meer dan 6 % van de totale activa en 20 miljoen EUR.
  • 2. 
    Bij de berekening van de omvang van de activiteiten in en buiten balanstelling worden schuldinstrumenten gewaardeerd tegen marktprijs of tegen nominale waarde, aandelen tegen marktprijs en afgeleide instrumenten tegen de nominale waarde of de marktwaarde van de onderliggende instrumenten. Lange en korte posities worden samengevoegd,

    ongeacht of zij positief of negatief zijn.

  • 3. 
    Als een instelling niet voldoet aan de voorwaarde van lid 1, punt b), brengt zij de bevoegde autoriteit daarvan onmiddellijk op de hoogte. Wanneer de bevoegde autoriteit na een

    evaluatie bepaalt en de instelling ervan in kennis stelt dat niet aan het vereiste van lid 1, punt a), is voldaan, maakt de instelling vanaf de volgende verslagdatum niet langer gebruik van lid 1.

NL

AFDELING 2 EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR BELEGGINGSONDERNEMINGEN

MET BEPERKTE VERGUNNING VOOR HET VERSTREKKEN VAN

BELEGGINGSDIENSTEN

Artikel 90 Eigenvermogensvereisten voor beleggingsondernemingen met beperkte vergunning voor het

verstrekken van beleggingsdiensten

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 87, lid 3, gebruiken beleggingsondernemingen die geen vergunning hebben om de in Richtlijn 2004/39/EG i, bijlage I, deel A, punten 3 en 6,

    vermelde beleggingsdiensten te verrichten, de in lid 2 bepaalde berekening van het totaal van de risicoposten.

  • 2. 
    In lid 1 bedoelde beleggingsondernemingen en in artikel 4, punt 8, subpunt c), bedoelde ondernemingen die de in bijlage I, deel A, punten 2 en 4, van Richtlijn 2004/39/EG i

    vermelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, berekenen het totaal van de risicoposten als het hoogste van de volgende bedragen:

    • a) 
      de som van de in artikel 87, lid 3, onder a) tot en met d) en f), bedoelde bedragen na toepassing van artikel 87, lid 4;

NL

  • b) 
    12,5 vermenigvuldigd met het in artikel 92 bepaalde bedrag.

In artikel 4, punt 8, subpunt c), bedoelde ondernemingen die de in bijlage I, deel A, punten 2 en 4, van Richtlijn 2004/39/EG i vermelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, voldoen aan de vereisten van artikel 87, leden 1 en 2, op basis van het in de eerste alinea bedoelde totaal van de risicoposten.

De bevoegde autoriteiten kunnen bepalen dat de eigenvermogensvereisten voor in artikel 4, punt 8, subpunt c), bedoelde ondernemingen die de in bijlage I, deel A, punten 2 en 4, van Richtlijn 2004/39/EG i betreffende markten voor financiële instrumenten vermelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, de eigenvermogensvereisten zijn welke voor die ondernemingen bindend zijn uit hoofde van de nationale omzettingsmaatregelen die op 31 december 2013 voor Richtlijn 2006/49/EG i en Richtlijn 2006/48/EG i gelden.

  • 3. 
    Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde beleggingsondernemingen gelden alle andere bepalingen betreffende operationele risico's van Richtlijn [in te voegen door het

    Publicatiebureau], titel VII, hoofdstuk 3, afdeling II, onderafdeling 1.

NL

Artikel 91 Eigenvermogensvereisten voor beleggingsondernemingen die aanvangskapitaal aanhouden als

bepaald in artikel 28, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau]

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 87, lid 3, gebruiken de volgende beleggingsondernemingen die aanvangskapitaal aanhouden als bepaald in artikel 28, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de in lid 2 bepaalde berekening van het totaal van de risicoposten:
    • a) 
      beleggingsondernemingen die voor eigen rekening uitsluitend handelen om orders van cliënten in te willigen of uit te voeren, of om toegang te verkrijgen tot een

      clearing- en afwikkelingssysteem of een erkende beurs in de hoedanigheid van gemachtigde of uitvoerder van een order van een cliënt;

    • b) 
      beleggingsondernemingen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

      i) zij houden geen gelden of effecten van cliënten aan;

      ii) ▌zij handelen uitsluitend voor eigen rekening;

      iii) ▌zij hebben geen externe cliënten;

      iv) ▌de uitvoering en afwikkeling van hun transacties vindt plaats onder

      verantwoordelijkheid en garantie van een clearinginstelling.

NL

  • 2. 
    Voor in lid 1 bedoelde beleggingsondernemingen wordt het totaal van de risicoposten berekend als de som van de volgende bedragen:
    • a) 
      de punten a) tot en met d) en f) van artikel 87, lid 3, na toepassing van artikel 87, lid 4;
    • b) 
      het in artikel 92 bedoelde bedrag vermenigvuldigd met 12,5.
  • 3. 
    Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde beleggingsondernemingen gelden alle andere bepalingen betreffende operationele risico's van Richtlijn [in te voegen door het

    Publicatiebureau], titel VII, hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 1.

    Artikel 92 Eigen vermogen op basis van vaste kosten

  • 1. 
    Overeenkomstig de artikelen 90 en 91 houden beleggingsondernemingen en in artikel 4, punt 8, subpunt c), bedoelde ondernemingen die de in bijlage I, deel A, punten 2 en 4, van Richtlijn 2004/39/EG i betreffende markten voor financiële instrumenten vermelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, in aanmerking komend kapitaal aan van ten minste een kwart van de vaste kosten voor het ▌voorgaande jaar.

    NL

  • 2. 
    Indien er sprake is van een verandering in de activiteiten van een beleggingsonderneming sinds het voorgaande jaar die de bevoegde autoriteit van wezenlijk belang acht, kan de

    bevoegde autoriteit het vereiste van lid 1 aanpassen.

  • 3. 
    Indien de onderneming haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend (met inbegrip van de dag van bedrijfsaanvang) houdt de beleggingsonderneming

    in aanmerking komend kapitaal aan van ten minste een kwart van het in haar programma van werkzaamheden begrote cijfer voor vaste kosten, tenzij de bevoegde autoriteit een aanpassing van dit programma verlangt.

  • 4. 
    De EBA ontwikkelt in overleg met de EAEM ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de berekening van het vereiste om in aanmerking komen kapitaal van ten minste één kwart van de vaste kosten van het voorgaande jaar aan te houden;
    • b) 
      de voorwaarden voor de aanpassing door de bevoegde autoriteit van het vereiste om in aanmerking komen kapitaal van ten minste één kwart van de vaste kosten van het voorgaande jaar aan te houden;

NL

  • c) 
    de berekening van geraamde vaste kosten in het geval van een beleggingsonderneming die haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 maart 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 93 Eigen vermogen voor beleggingsondernemingen op geconsolideerde basis

  • 1. 
    Voor in artikel 90, lid 1, bedoelde beleggingsondernemingen in een groep, indien er geen kredietinstellingen tot deze groep behoren, past een moederbeleggingsonderneming in een lidstaat artikel 87 op geconsolideerd niveau als volgt toe:
  • a) 
    berekening van het totaal van de risicoposten op basis van artikel 90, lid 2;

NL

  • b) 
    berekening van het eigen vermogen op basis van de geconsolideerde financiële situatie van de moederbeleggingsonderneming.
  • 2. 
    Voor in artikel 91, lid 1, bedoelde beleggingsondernemingen in een groep, indien er geen kredietinstellingen tot deze groep behoren, passen een moederbeleggingsonderneming in een lidstaat en een beleggingsonderneming die onder zeggenschap van een financiële

    holding staat, artikel 87 op geconsolideerd niveau als volgt toe:

  • a) 
    berekening van het totaal van de risicoposten op basis van artikel 91, lid 2;
    • b) 
      berekening van het eigen vermogen op basis van de geconsolideerde financiële situatie van de moederbeleggingsonderneming of van die van de financiële holding, naargelang van het geval, en overeenkomstig deel 1, hoofdstuk 2.

NL

Hoofdstuk 2

Vereisten voor berekening en rapportage

Artikel 95 Rapportage inzake eigenvermogensvereisten en financiële informatie

  • 1. 
    ▌De rapportage door instellingen aan de bevoegde autoriteiten inzake de in artikel 87 vastgestelde verplichtingen vindt ten minste halfjaarlijks plaats.

2. Instellingen waarop artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 i van toepassing is, alsmede andere dan in dat artikel 4 bedoelde kredietinstellingen die hun

geconsolideerde jaarrekening opstellen overeenkomstig de volgens de procedure van artikel 6, lid 2, van voornoemde verordening goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen, voorzien eveneens in rapportage inzake financiële informatie.

NL

3. De bevoegde autoriteiten kunnen kredietinstellingen die internationale standaarden voor jaarrekeningen toepassen welke krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 i

gelden voor rapportage over eigen vermogen op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 21 bis, lid 2, verplichten om eveneens te voorzien in rapportage inzake financiële informatie als bepaald in het vorige lid.

De rapportage verstrekt financiële informatie voor zover dat noodzakelijk is om een volledig beeld te krijgen van het risicoprofiel van de activiteiten van de instelling, alsmede om een beeld te krijgen van de systeemrisico's die instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010 i vormen voor de financiële sector of de reële economie.

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de uniforme formats, de rapportagefrequenties, ▌de rapportagedata, de definities en de

    IT-oplossingen die in de Unie voor de in lid 1 bedoelde rapportage moeten worden toegepast.

    De rapportagevereisten dienen in verhouding te staan tot de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de instellingen.

NL

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

3. Indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat voor andere dan de in artikel 95, lid 1, tweede en derde alinea, bedoelde instellingen die onderworpen zijn aan een kader voor financiële verslaglegging op grond van Richtlijn 86/635/EEG i, de overeenkomstig lid 1 vereiste financiële informatie noodzakelijk is om een volledig beeld te krijgen van het risicoprofiel van de activiteiten van een instelling, alsmede om een beeld te krijgen van de systeemrisico's die instellingen vormen voor de financiële sector of de reële

economie, raadplegen zij de EBA over de uitbreiding van de rapportagevereisten inzake financiële informatie op geconsolideerde basis tot die instellingen, voor zover instellingen niet reeds op geconsolideerde basis rapporteren.

NL

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de formats die moeten worden gebruikt door instellingen via welke de bevoegde autoriteiten de rapportagevereisten inzake financiële informatie van instellingen die onderworpen zijn aan een kader voor financiële verslaglegging op grond van Richtlijn 86/635/EEG i, kunnen uitbreiden.

De EBA legt die ontwerpen van uitvoeringsnormen binnen een maand vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de tweede alinea bedoelde reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

4. Indien een bevoegde autoriteit van oordeel is dat informatie die niet wordt bestreken door de in lid 2 bedoelde technische uitvoeringsnormen noodzakelijk is voor de in lid 1 bedoelde doeleinden, brengt zij de EBA en het ESRB op de hoogte van de bijkomende informatie die volgens haar in de in lid 2 bedoelde technische uitvoeringsnormen moet worden opgenomen.

NL

Aanvullende rapportagevereisten

De instellingen rapporteren aan de bevoegde autoriteiten over het niveau, ten minste in geaggregeerde vorm, van de retrocessieovereenkomsten, het uitlenen van effecten en alle vormen van lasten op activa.

De EBA neemt deze informatie op in de in artikel 95, lid 2, bedoelde technische uitvoeringsnormen inzake rapportage.

Artikel 96 Specifieke rapportageverplichtingen

  • 1. 
    De instellingen rapporteren eenmaal per halfjaar de volgende gegevens aan de bevoegde autoriteiten voor elke nationale onroerendgoedmarkt ten aanzien waarvan zij zijn

    blootgesteld:

    • a) 
      verliezen die voortvloeien uit blootstellingen waarvoor een instelling niet-zakelijk onroerend goed als zekerheid heeft aangemerkt, tot het laagste van het in

      zekerheid gegeven bedrag en 80 % van de marktwaarde of tot 80 % van de waarde van de hypothecaire lening, tenzij anders besloten overeenkomstig artikel 119, lid 2 ▌;

NL

  • b) 
    de totale verliezen die voortvloeien uit blootstellingen waarvoor een instelling niet-zakelijk onroerend goed als zekerheid heeft aangemerkt, tot het deel van de blootstelling dat uit hoofde van artikel 119, lid 1, wordt behandeld als zijnde volledig gedekt door niet-zakelijk onroerend goed;

b bis) de blootstellingswaarde van alle onderliggende blootstellingen waarvoor een instelling niet-zakelijk onroerend goed als zekerheid heeft aangemerkt, beperkt tot het deel dat uit hoofde van artikel 119, lid 1, wordt behandeld als zijnde volledig gedekt door niet-zakelijk onroerend goed;

  • c) 
    verliezen die voortvloeien uit blootstellingen waarvoor een instelling zakelijk onroerend goed als zekerheid heeft aangemerkt, tot het laagste van het in

    zekerheid gegeven bedrag en 50 % van de marktwaarde of tot 60 % van de waarde van de hypothecaire lening, tenzij anders besloten overeenkomstig artikel 119, lid 2 ▌;

  • d) 
    de totale verliezen die voortvloeien uit blootstellingen waarvoor een instelling zakelijk onroerend goed als zekerheid heeft aangemerkt, tot het deel van de

    blootstelling dat uit hoofde van artikel 119, lid 1, wordt behandeld als zijnde volledig gedekt door zakelijk onroerend goed;

NL

e) de blootstellingswaarde van alle onderliggende blootstellingen waarvoor een instelling zakelijk onroerend goed als zekerheid heeft aangemerkt, beperkt tot het deel dat uit hoofde van artikel 119, lid 1, wordt behandeld als zijnde volledig gedekt door zakelijk onroerend goed.

De gegevens worden verstrekt:

i) aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de betrokken instelling; wanneer een instelling een bijkantoor in een andere lidstaat heeft, worden de gegevens met betrekking tot dat bijkantoor tevens aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst verstrekt;

ii) [geschrapt]

iii) afzonderlijk voor elke onroerendgoedmarkt binnen de EER ten aanzien waarvan de betrokken instelling is blootgesteld.

NL

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten publiceren jaarlijks op geaggregeerde basis de in lid 1, onder a) tot en met e), bepaalde gegevens, samen met historische gegevens, indien deze beschikbaar zijn. Een bevoegde autoriteit verstrekt op verzoek van een andere bevoegde autoriteit in een lidstaat of van de EBA aan die bevoegde autoriteit of de EBA nadere informatie over de staat van de markten voor niet-zakelijk en zakelijk onroerend goed in die lidstaat.
  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de uniforme formats, de definities, de rapportagefrequenties en -data, alsmede de IT-oplossingen voor de in lid 1 bedoelde rapportage;
    • b) 
      de uniforme formats, de definities, de rapportagefrequenties en -data, alsmede de IT-oplossingen voor de in lid 2 bedoelde geaggregeerde gegevens.

    De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Hoofdstuk 3

Handelsportefeuille

Artikel 97 Vereisten voor de handelsportefeuille

  • 1. 
    Posities in de handelsportefeuille zijn ofwel vrij van beperkingen op de verhandelbaarheid ervan, ofwel afdekbaar.
  • 2. 
    De intentie om te handelen blijkt uit de strategieën, beleidslijnen en procedures die door de instelling in het leven zijn geroepen om de positie of de portefeuille overeenkomstig

    artikel 98 te beheren.

  • 3. 
    De instellingen zorgen voor de inrichting en instandhouding van systemen en controles om hun handelsportefeuille overeenkomstig de artikelen 99 en 100 te beheren.
  • 4. 
    De instellingen mogen interne afdekkingsinstrumenten betrekken in de berekening van kapitaalvereisten voor positierisico mits deze worden aangehouden met de intentie om te handelen en aan de vereisten van de artikelen 98 tot en met 101 is voldaan.

NL

Artikel 98 Beheer van de handelsportefeuille

Bij het beheer van haar posities of groepen van posities in de handelsportefeuille voldoet de instelling aan alle volgende vereisten:

  • a) 
    ten aanzien van de betrokken posities, instrumenten of portefeuilles beschikt de instelling over een naar behoren in documentatie vastgelegde en door de directie goedgekeurde

    handelsstrategie, in het kader waarvan onder andere een verwachte periode voor het innemen van posities of het aanhouden van instrumenten of portefeuilles is vastgesteld;

  • b) 
    voor het actieve beheer van de posities die door een tradingafdeling worden ingenomen, beschikt de instelling over duidelijk omschreven beleidslijnen en procedures. Deze beleidslijnen en procedures bepalen onder meer:
    • i) 
      welke posities door welke tradingafdeling mogen worden ingenomen;
  • ii) 
    welke positielimieten gelden en hoe de adequaatheid ervan wordt bewaakt;
    • iii) 
      dat handelaars met inachtneming van de vastgestelde strategie autonoom posities kunnen innemen en beheren binnen de overeengekomen limieten;

NL

  • iv) 
    dat in het kader van het risicobeheerproces van de instelling aan de directie wordt gerapporteerd over de ingenomen posities;
  • v) 
    dat de ingenomen posities actief worden bewaakt op basis van marktinformatiebronnen en er een beoordeling wordt gemaakt van de verhandelbaarheid of de afdekbaarheid van de positie of de risicocomponenten ervan, met inbegrip van de beoordeling, de kwaliteit en de beschikbaarheid van inputs vanuit de markt voor het waarderingsproces, de op de markt gerealiseerde omzet en de omvang van de op de markt verhandelde posities;

(v bis) actieve procedures en controles ter bestrijding van fraude.

  • c) 
    de instelling beschikt over duidelijk omschreven beleidslijnen en procedures voor toetsing van posities aan de handelsstrategie van de instelling, die onder meer voorzien in het

    bewaken van de omzet en van posities waarvoor de oorspronkelijk beoogde periode voor het aanhouden van de positie overschreden is.

NL

Artikel 99 Opneming in de handelsportefeuille

  • 1. 
    De instellingen beschikken over duidelijk omschreven beleidslijnen en procedures om te bepalen welke posities in de handelsportefeuille worden opgenomen voor de berekening van hun kapitaalvereisten, overeenkomstig de vereisten van artikel 97 en de definitie van handelsportefeuille in artikel 4, punt 62, rekening houdend met het vermogen en de

    praktijk van de instelling op het gebied van risicobeheer. De naleving van deze beleidslijnen en van deze procedures wordt volledig door de instelling in documentatie vastgelegd en periodiek aan een interne controle onderworpen.

  • 2. 
    De instellingen beschikken over duidelijk omschreven beleidslijnen en procedures voor het algemene beheer van de handelsportefeuille. Deze beleidslijnen en procedures regelen ten minste:
    • a) 
      de werkzaamheden die de instelling met het oog op de eigenvermogensvereisten als commercieel en deel uitmakend van de handelsportefeuille beschouwt;
    • b) 
      de mate waarin een positie dagelijks tegen marktprijs gewaardeerd kan worden onder verwijzing naar een actieve, liquide tweerichtingsmarkt;

NL

  • c) 
    voor posities die op basis van een modellenbenadering worden gewaardeerd, de mate waarin de instelling in staat is:
    • i) 
      alle wezenlijke risico's van de positie te bepalen;
    • ii) 
      alle wezenlijke risico's van de positie af te dekken door middel van instrumenten waarvoor een actieve, liquide tweerichtingsmarkt bestaat;
    • iii) 
      betrouwbare ramingen af te leiden voor de voornaamste in het model gebruikte aannames en parameters;
  • d) 
    de mate waarin een instelling in staat en verplicht is voor de positie waarderingen te produceren die extern op samenhangende wijze kunnen worden gevalideerd;
  • e) 
    de mate waarin de wettelijke beperkingen of andere operationele vereisten het vermogen van de instelling aantasten om op korte termijn liquidatie of afdekking van de positie te bewerkstelligen;
  • f) 
    de mate waarin een instelling in staat en verplicht is om de risico's van de posities in het kader van haar commerciële werkzaamheden actief te beheren;
  • g) 
    de mate waarin de instelling risico's of posities kan overdragen tussen de handelsportefeuille en de niet-handelsportefeuille, en de criteria voor dergelijke

    overdrachten.

NL

Artikel 100 Vereisten voor prudente waardering

  • 1. 
    Op alle posities in de handelsportefeuille worden de in dit artikel bepaalde normen voor prudente waardering toegepast. De instellingen dragen er in het bijzonder zorg voor dat de prudente waardering van hun posities in de handelsportefeuille een passende mate van

    zekerheid bereikt, rekening houdende met het dynamische karakter van de posities van de handelsportefeuille, de vereisten inzake prudentiële soliditeit en de werkingswijze en doelstellingen van de kapitaalvereisten met betrekking tot de posities in de handelsportefeuille.

  • 2. 
    De instellingen zorgen voor de inrichting en instandhouding van toereikende systemen en controles voor het verstrekken van prudente en betrouwbare waarderamingen. Deze

    systemen en controles bestaan minimaal uit:

    • a) 
      in documentatie vastgelegde beleidslijnen en procedures voor het waarderingsproces die onder meer de volgende aspecten omvatten: duidelijke afbakening van de

      bevoegdheden van de verschillende terreinen die bij de waardering betrokken zijn, marktinformatiebronnen en beoordeling van de deugdelijkheid ervan, richtsnoeren voor de gebruikmaking van niet-waarneembare inputs die de aannames van de instelling weerspiegelen met betrekking tot de vraag wat marktdeelnemers voor de prijsbepaling van de positie zouden gebruiken, frequentie van onafhankelijke waardering, timing van slotkoersen, procedures voor het aanpassen van waarderingen, verificatieprocedures (einde maand en ad hoc);

NL

  • b) 
    duidelijke, van de handelsafdeling onafhankelijke rapportagelijnen voor de afdeling die verantwoordelijk is voor het waarderingsproces.

Aan het einde van de rapportagelijn staat ▌het leidinggevend orgaan.

  • 3. 
    De instellingen herwaarderen de posities in de handelsportefeuille ten minste dagelijks.
  • 4. 
    De instellingen waarderen hun posities zoveel mogelijk tegen marktwaarde, ook bij het toepassen van de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille.
  • 5. 
    Bij waardering tegen marktwaarde maakt een instelling gebruik van de bied- of de laatprijs, naar gelang van wat het prudentst is, tenzij de instelling kan afwikkelen tegen de middenkoers. Indien instellingen gebruik maken van deze afwijking, stellen zij om de zes maanden hun bevoegde autoriteiten in kennis van de betrokken posities en leveren zij het bewijs dat zij tegen de middenkoers kunnen afwikkelen.
  • 6. 
    Indien waardering tegen marktwaarde niet mogelijk is, waarderen instellingen hun posities en portefeuilles op voorzichtige wijze op basis van een modellenbenadering; dat geldt ook voor het berekenen van eigenvermogensvereisten voor in de handelsportefeuille

    ingenomen posities.

NL

  • 7. 
    Bij waardering op basis van een modellenbenadering nemen de instellingen de volgende vereisten in acht:
    • a) 
      de directie draagt kennis van de bestanddelen van de handelsportefeuille of van andere tegen reële waarde gewaardeerde posities waarvoor waardering op basis van een modellenbenadering wordt toegepast, en is bekend met de belangrijkheid van de onzekerheid die zulks met zich meebrengt voor de rapportage over de bedrijfsrisico's en de bedrijfsresultaten;
    • b) 
      de instellingen halen inputs uit de markt die voor zover mogelijk in overeenstemming zijn met de marktprijzen en evalueren geregeld de relevantie van de marktinputs voor de positie die wordt gewaardeerd en de parameters van het model;
    • c) 
      de instellingen gebruiken waarderingsmethoden die voor bepaalde financiële instrumenten of grondstoffen als vaste marktpraktijk worden beschouwd, indien deze beschikbaar zijn;
    • d) 
      modellen die door de instelling zelf worden ontwikkeld, berusten op deugdelijke hypothesen, die zijn geanalyseerd en beproefd door voldoende gekwalificeerde

      partijen die niet bij het ontwikkelingsproces betrokken zijn;

NL

  • e) 
    de instellingen beschikken over formele controleprocedures voor veranderingen en bewaren een veilig exemplaar van het model, dat zij periodiek gebruiken om

    waarderingen te verifiëren;

  • f) 
    de met het risicobeheer belaste personen zijn op de hoogte van de tekortkomingen van de gebruikte modellen en weten hoe de impact ervan op het waarderingsresultaat maximaal kan worden beperkt; en
  • g) 
    de modellen van de instellingen worden periodiek onderzocht op hun nauwkeurigheid, onder meer door de blijvende relevantie van de aannames te beoordelen, winst en verlies in verhouding tot risicofactoren te analyseren en daadwerkelijke afwikkelingsprijzen met de modeluitkomsten te vergelijken.

In verband met punt d) geldt dat de tradingafdeling niet mag worden betrokken bij de ontwikkeling en erkenning van het model, dat op onafhankelijke wijze wordt getoetst. Dit omvat het valideren van de wiskundige formules, de aannames en de implementatie van de computerprogrammatuur.

  • 8. 
    Naast de dagelijkse waardering tegen marktprijzen of op basis van een modellenbenadering verrichten de instellingen ook onafhankelijke prijsverificatie. Verificatie van marktprijzen en modelinputs wordt minstens maandelijks of, afhankelijk van de aard van de markt of de handelsactiviteit, met een grotere frequentie verricht door een persoon of een eenheid die onafhankelijk is van personen of eenheden die baat hebben bij de handelsportefeuilleactiviteiten. Indien er geen onafhankelijke bronnen van prijsinformatie beschikbaar zijn of de bronnen van prijsinformatie een veeleer subjectief karakter vertonen, kunnen prudente maatregelen zoals aanpassing van de waarderingen wenselijk zijn.

NL

  • 9. 
    De instellingen zorgen voor de instelling en instandhouding van procedures ter beoordeling van de noodzaak van waarderingsaanpassingen.
  • 10. 
    De instellingen beoordelen formeel de noodzaak van waarderingsaanpassingen voor de volgende elementen: niet benutte kredietspreidingswinsten, afwikkelingskosten, operationele risico's, onzekerheid van de marktprijzen, vervroegde beëindiging,

    beleggings- en financieringskosten, toekomstige administratiekosten en, indien van toepassing, het modelrisico.

  • 11. 
    De instellingen zorgen voor de instelling en instandhouding van procedures voor de berekening van een aanpassing van een lopende waardering van elke minder liquide positie, die in het bijzonder kan voortvloeien uit marktgebeurtenissen of instellingsgerelateerde situaties, bijvoorbeeld geconcentreerde posities en/of posities waarvoor de oorspronkelijk beoogde periode voor het aanhouden van de positie overschreden is. De instellingen brengen waar nodig dergelijke aanpassingen aan bovenop eventuele voor financiële verslaggevingsdoeleinden vereiste wijzigingen in de waarde van de positie en ontwerpen deze aanpassing dusdanig dat de illiquiditeit van de positie wordt weergegeven. In het kader van deze procedures houden de instellingen bij de beoordeling of een

    waarderingsaanpassing voor minder liquide posities noodzakelijk is, rekening met een aantal verschillende factoren. Deze betreffen onder meer:

    • a) 
      de termijn die nodig is om de positie of risicobestanddelen binnen de positie af te dekken;
  • b) 
    de volatiliteit en het gemiddelde van de spread tussen bied- en laatprijzen;

    NL

    • c) 
      de beschikbaarheid van marktnoteringen (aantal marktmakers en hun identiteit) en de volatiliteit en het gemiddelde van de handelsvolumes, met inbegrip van handelsvolumes

      in perioden van marktspanningen;

    • d) 
      marktconcentraties;
    • e) 
      de veroudering van posities;
    • f) 
      de mate waarin de waardering berust op een modellenbenadering;
    • g) 
      het effect van andere modelrisico's.
  • 12. 
    Indien de instellingen gebruik maken van externe waarderingen of waardering op basis van een modellenbenadering, beoordelen zij of het noodzakelijk is een waarderingsaanpassing te verrichten. Tevens beoordelen zij op continue basis of aanpassingen voor minder liquide posities noodzakelijk zijn. De instellingen maken daarnaast een expliciete raming van de noodzaak van waarderingsaanpassingen in verband met de onzekerheid van de

    parameterinputs in de modellen.

NL

  • 13. 
    Met betrekking tot complexe producten, inclusief gesecuritiseerde blootstellingen en kredietderivaten voor de n-de wanbetaling, beoordelen de instellingen expliciet de

    noodzaak van waarderingsaanpassingen die het modelrisico verbonden aan het gebruik van

    een mogelijk onjuiste taxatiemethode en het modelrisico verbonden aan het gebruik van

    niet-waarneembare (en mogelijk onjuiste) kalibreringsparameters in het waarderingsmodel

    weergeven.

14. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de vereisten van artikel 100 met betrekking tot lid 1

moeten worden toegepast.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 101 Interne afdekking

  • 1. 
    Een intern afdekkingsinstrument voldoet in het bijzonder aan de volgende vereisten:
    • a) 
      het heeft niet in de eerste plaats tot doel om kapitaalvereisten te ontlopen of te verminderen;
    • b) 
      het wordt naar behoren in documentatie vastgelegd en onderworpen aan bijzondere interne procedures ten aanzien van goedkeuring en controle;
    • c) 
      het wordt afgewikkeld tegen marktvoorwaarden;
    • d) 
      het aan het interne afdekkingsinstrument verbonden marktrisico wordt, met inachtneming van de toegestane limieten, dynamisch beheerd in de handelsportefeuille;
    • e) 
      het wordt zorgvuldig bewaakt.

    De deugdelijkheid van de bewaking wordt gewaarborgd door middel van adequate procedures.

NL

  • 2. 
    De vereisten van lid 1 zijn van toepassing onverminderd de vereisten die van toepassing zijn op de afgedekte positie in de niet-handelsportefeuille.
  • 3. 
    Indien een instelling een kredietrisicoblootstelling of een tegenpartijrisicoblootstelling in de niet-handelsportefeuille afdekt met een kredietderivaat dat in haar handelsportefeuille is opgenomen met behulp van een intern afdekkingsinstrument, dan mag in afwijking van de leden 1 en 2 de kredietrisicoblootstelling in de niet-handelsportefeuille of de tegenpartijrisicoblootstelling voor de berekening van de risicogewogen posten niet als afgedekt

    worden beschouwd, tenzij de instelling van een in aanmerking komende derde protectiegever een daarmee overeenstemmend kredietderivaat koopt dat voldoet aan de vereisten voor niet-volgestorte kredietprotectie in de niet-handelsportefeuille. Indien een dergelijke protectie van een derde wordt gekocht en voor de berekening van kapitaalvereisten als een afdekkingsinstrument van een blootstelling in de niet-handelsportefeuille wordt erkend, wordt onverminderd artikel 293, punt h), voor de berekening van kapitaalvereisten noch het interne, noch het externe afdekkingsinstrument in de vorm van een kredietderivaat in de handelsportefeuille opgenomen.

    NL

    Titel II

Kapitaalvereisten voor kredietrisico

Hoofdstuk 1

Algemene beginselen

Artikel 102 Benaderingen van het kredietrisico

1. Voor de berekening van de risicogewogen posten met het oog op de toepassing van artikel 87, lid 3, onder a) en f), volgen de instellingen ofwel de standaardbenadering als beschreven in hoofdstuk 2, ofwel - mits de bevoegde autoriteiten daarvoor overeenkomstig artikel 138 toestemming hebben verleend - de interneratingbenadering als beschreven in hoofdstuk 3.

Voor transactieblootstellingen en voor bijdragen aan het wanbetalingsfonds met betrekking tot een centrale tegenpartij passen de instellingen de in hoofdstuk 6, afdeling 9, gespecificeerde behandeling toe om hun risicogewogen posten te berekenen voor de toepassing van artikel 87, lid 3, punten a) en f). Alle andere soorten blootstellingen met betrekking tot een centrale tegenpartij moeten door instellingen als volgt worden behandeld:.

a) andere soorten blootstellingen met betrekking tot een gekwalificeerde centrale tegenpartij moeten door instellingen als blootstellingen met betrekking tot een instelling worden behandeld;

NL

b) andere soorten blootstellingen met betrekking tot een niet-gekwalificeerde centrale tegenpartij moeten door instellingen als blootstellingen met betrekking tot een

onderneming worden behandeld;

2. Voor de toepassing van deze verordening worden blootstellingen met betrekking tot uit een derde land afkomstige beleggingsondernemingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2004/39/EG i, blootstellingen met betrekking tot kredietinstellingen van een derde land en blootstellingen met betrekking tot clearinginstellingen en beurzen van een derde land behandeld als blootstellingen met betrekking tot instellingen, voor zover de entiteit in kwestie onderworpen is aan de wetgeving van een derde land dat

toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Europese Unie worden toegepast.

3. Voor de toepassing van lid 2 kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en volgens de in artikel 447, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die

welke in de Europese Unie worden toegepast. Bij gebreke van een dergelijk besluit kunnen instellingen tot 1 januari 2015 de in dit lid beschreven behandeling op derde landen blijven toepassen indien de relevante bevoegde autoriteiten het derde land vóór 1 januari 2014 als voor deze behandeling in aanmerking komend hadden aangemerkt.

NL

Artikel 103 Gebruik van een kredietrisicolimiteringstechniek in het kader van de standaardbenadering en de

interneratingbenadering

  • 1. 
    Voor een blootstelling waarop een instelling de standaardbenadering op basis van hoofdstuk 2 of de interneratingbenadering op basis van hoofdstuk 3 toepast, maar niet gebruik maakt van eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren op basis van artikel 146, kan de instelling conform hoofdstuk 4 kredietrisicolimitering gebruiken bij de berekening van de risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 87, lid 3, onder a) en f), of - indien van toepassing - bij de berekening van de verwachte verliesposten met het oog op de in artikel 33, lid 1, onder d), en in artikel 59, onder c), bedoelde berekening.
  • 2. 
    Voor een blootstelling waarop een instelling de interneratingbenadering toepast door haar eigen LGD-ramingen of omrekeningsfactoren op basis van artikel 146 te gebruiken, kan de instelling kredietrisicolimitering op basis van hoofdstuk 3 gebruiken.

NL

Artikel 104 Behandeling van gesecuritiseerde blootstellingen in het kader van de standaardbenadering en de

interneratingbenadering

  • 1. 
    Als een instelling de standaardbenadering op basis van hoofdstuk 2 hanteert voor de berekening van risicogewogen posten voor de categorie blootstellingen waarin de

    gesecuritiseerde blootstellingen op basis van artikel 107 zouden zijn ondergebracht, berekent zij de risicogewogen post voor een securitisatiepositie overeenkomstig de artikelen 240, 241 en 246 tot en met 253. Instellingen die de standaardbenadering gebruiken, mogen ook de internebeoordelingsbenadering gebruiken wanneer dit op basis van artikel 254, lid 3, is toegestaan.

  • 2. 
    Als een instelling de interneratingbenadering op basis van hoofdstuk 3 hanteert voor de berekening van risicogewogen posten voor de categorie blootstellingen waarin de gesecuritiseerde blootstelling op basis van artikel 142 zou zijn ondergebracht, berekent zij de risicogewogen post overeenkomstig de artikelen 240, 241 en 254 tot en met 261.

    Behalve voor de internebeoordelingsbenadering, waarbij de interneratingbenadering uitsluitend wordt gebruikt voor een deel van de onderliggende gesecuritiseerde blootstellingen van een securitisatie, gebruikt de instelling de benadering die overeenstemt met het belangrijkste deel van de onderliggende gesecuritiseerde blootstellingen van deze securitisatie.

NL

Artikel 105 Behandeling van kredietrisicoaanpassing

  • 1. 
    Instellingen die de standaardbenadering toepassen, behandelen algemene kredietrisicoaanpassingen overeenkomstig artikel 59, onder c).
  • 2. 
    Instellingen die de interneratingbenadering toepassen, behandelen algemene kredietrisicoaanpassingen overeenkomstig artikel 155, artikel 59, punt d), en artikel 33, lid 1, punt d).

    Voor de toepassing van dit artikel en de hoofdstukken 2 en 3 vallen fondsen voor algemene

    bankrisico's buiten de algemene en specifieke kredietrisicoaanpassingen.

  • 3. 
    Instellingen die de interneratingbenadering volgen en de standaardbenadering toepassen voor een deel van hun blootstellingen op geconsolideerde of individuele basis, bepalen overeenkomstig de artikelen 143 en 145 het deel van de algemene kredietrisicoaanpassing dat wordt toegewezen aan de behandeling van de algemene kredietrisicoaanpassing op

    basis van de standaardbenadering en aan de behandeling van de algemene kredietrisicoaanpassing op basis van de interneratingbenadering en gaan daarbij als volgt te werk:

    • a) 
      in voorkomend geval, wanneer een instelling die in de consolidatie is betrokken, uitsluitend de interneratingbenadering toepast, worden de algemene kredietrisicoaanpassingen van deze instelling toegewezen aan de in lid 2 vermelde behandeling;

      NL

    • b) 
      in voorkomend geval, wanneer een instelling die in de consolidatie is betrokken, uitsluitend de standaardbenadering toepast, wordt de algemene kredietrisicoaanpassing

      van deze instelling toegewezen aan de in lid 1 vermelde behandeling ▌;

    • c) 
      de rest van de kredietrisicoaanpassing wordt op pro-ratabasis toegewezen naar gelang van de verhouding risicogewogen posten die respectievelijk aan de

      standaardbenadering en aan de interneratingbenadering onderworpen zijn.

  • 4. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de berekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen en algemene kredietrisicoaanpassingen op basis van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving voor het volgende:
    • a) 
      de blootstellingswaarde op basis van de standaardbenadering bedoeld in artikel 106 ▌;
    • b) 
      de blootstellingswaarde op basis van de interneratingbenadering als bedoeld in de artikelen 162 tot en met 164;
    • c) 
      de behandeling van de in artikel 155 bedoelde verwachte verliesposten;

NL

  • d) 
    de blootstellingswaarde voor de berekening van de risicogewogen posten voor de in de artikelen 241 en 261 bedoelde securitisatiepositie;
  • e) 
    de vaststelling van wanbetaling overeenkomstig artikel 174;

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Hoofdstuk 2

Standaardbenadering

A FDELING 1 A LGEMENE BEGINSELEN

Artikel 106 Blootstellingswaarde

  • 1. 
    De blootstellingswaarde van een actiefpost bestaat uit de boekwaarde die er overblijft na toepassing van specifieke kredietrisicoaanpassingen, aanvullende waardeaanpassingen overeenkomstig de artikelen 31 en 105, en andere eigenvermogensverlagingen in

    samenhang met een actiefpost. De blootstellingswaarde van een in bijlage I vermelde post

    buiten balanstelling is het volgende percentage van zijn nominale waarde na aftrek van

    specifieke kredietrisicoaanpassingen:

    • a) 
      100% bij een post met een volledig risico;
    • b) 
      50% bij een post met middelgroot risico;
    • c) 
      20% bij een post met middelgroot/laag risico; en
    • d) 
      0% bij een post met laag risico.

    De in de tweede zin van de eerste alinea genoemde posten buiten de balanstelling worden ondergebracht in de risicocategorieën als aangegeven in bijlage I.

NL

Als een instelling krachtens artikel 218 de uitgebreide benadering van financiële zekerheden (financial collateral comprehensive method) hanteert, wordt de blootstellingswaarde van effecten of grondstoffen die in het kader van een retrocessietransactie, een transactie inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen of een margeleningstransactie worden verkocht, gedeponeerd of verstrekt, verhoogd met de volatiliteitsaanpassing die op die effecten of grondstoffen is afgestemd overeenkomstig de artikelen 218 tot en met 220.

  • 2. 
    Voor de bepaling van de blootstellingswaarde van een in bijlage II vermeld afgeleid instrument wordt hoofdstuk 6 gehanteerd, waarbij voor de toepassing van deze methoden op basis van hoofdstuk 6 rekening wordt gehouden met het effect van schuldvernieuwingsovereenkomsten en andere verrekeningsovereenkomsten. De blootstellingswaarde van retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties kan worden bepaald overeenkomstig hoofdstuk 6 of hoofdstuk 4.
  • 3. 
    Als een blootstelling door volgestorte kredietprotectie wordt gegarandeerd, kan de blootstellingswaarde van die post op basis van hoofdstuk 4 worden aangepast.

NL

Artikel 107 Categorieën blootstellingen

Elke blootstelling wordt ondergebracht in een van de volgende categorieën:

  • a) 
    blootstellingen met betrekking tot centrale overheden of centrale banken;
  • b) 
    blootstellingen met betrekking tot regionale of lokale overheden;
  • c) 
    blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen;
  • d) 
    blootstellingen met betrekking tot multilaterale ontwikkelingsbanken;
  • e) 
    blootstellingen met betrekking tot internationale organisaties;
  • f) 
    blootstellingen met betrekking tot instellingen;
  • g) 
    blootstellingen met betrekking tot ondernemingen;
  • h) 
    blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen;

NL

  • i) 
    blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed;
  • j) 
    blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling;

j bis) blootstellingen met een bijzonder hoog risico;

  • k) 
    blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties;
  • l) 
    posten die securitisatieposities vertegenwoordigen;
  • m) 
    blootstellingen met betrekking tot instellingen en ondernemingen met een kredietbeoordeling voor de korte termijn;
  • n) 
    blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (icb's);
  • o) 
    blootstellingen in aandelen;
  • p) 
    overige posten.

NL

Artikel 108 Berekening van risicogewogen posten

  • 1. 
    Voor de berekening van de risicogewogen posten worden risicogewichten toegepast op alle blootstellingen, tenzij zij overeenkomstig het bepaalde in afdeling 2 van het eigen vermogen worden afgetrokken. Het toegepast risicogewicht hangt af van de categorie

    waarin de blootstelling is ondergebracht, en, in de mate als bepaald in afdeling 2, van de kredietkwaliteit ervan. Voor de bepaling van de kredietkwaliteit mogen de kredietbeoordelingen van externe kredietbeoordelingsinstellingen (hierna "EKBI's" genoemd), zoals omschreven in artikel 4, punt 94, of de kredietbeoordelingen van exportkredietverzekeringsmaatschappijen overeenkomstig afdeling 3 worden gebruikt.

  • 2. 
    Voor de toepassing van een risicogewicht als bedoeld in lid 1, wordt de blootstellingswaarde vermenigvuldigd met het risicogewicht dat op basis van afdeling 2 is

    voorgeschreven of vastgesteld.

  • 3. 
    Als een blootstelling door kredietprotectie is gegarandeerd, mag het op deze post toepasselijke risicogewicht op basis van hoofdstuk 4 worden aangepast.
  • 4. 
    Bij gesecuritiseerde blootstellingen worden de risicogewogen posten berekend op basis van hoofdstuk 5.

NL

  • 5. 
    Blootstellingen waarvoor in afdeling 2 geen voorschriften voor de berekening zijn vastgesteld, krijgen een risicogewicht van 100%.
  • 6. 
    Met uitzondering van blootstellingen die aanleiding geven tot ▌tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-bestanddelen, kan een instelling, met de voorafgaande

    goedkeuring van de bevoegde autoriteiten, besluiten de vereisten van lid 1 van dit artikel niet toe te passen op de blootstellingen van die instelling op een tegenpartij die haar moederonderneming, dochteronderneming of een dochteronderneming van haar moederonderneming is, dan wel een onderneming die verbonden is door een band als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG i. De bevoegde autoriteiten worden gemachtigd een dergelijke alternatieve methode goed te keuren mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      de tegenpartij is een instelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding, financiële instelling, vermogensbeheerder of een nevendiensten verrichtende onderneming waarop prudentiële vereisten van toepassing zijn;
    • b) 
      de tegenpartij en de instelling zijn opgenomen in dezelfde volledige consolidatie;

      NL

    • c) 
      de tegenpartij is onderworpen aan dezelfde risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures als de instelling;
    • d) 
      de tegenpartij is gevestigd in dezelfde lidstaat als de instelling;
    • e) 
      er is geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva door de tegenpartij aan de instelling kan verhinderen.

    Indien het de instelling overeenkomstig dit lid is toegestaan de vereisten van lid 1 niet toe te passen, kan zij een risicogewicht van 0% toekennen.

  • 7. 
    Met uitzondering van blootstellingen die aanleiding geven tot ▌tier 1-kernkapitaal-, aanvullend tier 1- of tier 2-bestanddelen, kunnen de instellingen, met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten, besluiten de vereisten van lid 1 van dit artikel niet toe te passen op de blootstellingen met betrekking tot tegenpartijen die aangesloten zijn bij hetzelfde institutioneel protectiestelsel, namelijk een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling waardoor de instellingen beschermd worden en waardoor, zo nodig, met name hun liquiditeit en solventie beschermd worden om faillissement te voorkomen. De bevoegde autoriteiten worden gemachtigd toestemming te verlenen voor een dergelijke alternatieve methode mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      er wordt voldaan aan de vereisten van lid 6, punten a), d) en e);

NL

  • b) 
    door de regelingen wordt gewaarborgd dat het institutioneel protectiestelsel in staat is uit fondsen waarover het vrijelijk kan beschikken, de steun te verlenen die

    noodzakelijk is in het kader van zijn verbintenis;

  • c) 
    het institutioneel protectiestelsel beschikt over geschikte en in uniforme regels voorgeschreven systemen voor het toezicht op en de classificatie van risico's, die een compleet overzicht bieden van de risicosituaties van de individuele leden en van het institutioneel protectiestelsel als geheel, met dienovereenkomstige mogelijkheden tot ingrijpen; met behulp van deze systemen worden overeenkomstig artikel 174, lid 1, blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan, op passende wijze bewaakt;
  • d) 
    het institutioneel protectiestelsel voert zijn eigen risico-onderzoek uit waarvan de resultaten aan de individuele leden worden medegedeeld;
  • e) 
    het institutioneel protectiestelsel formuleert en publiceert eenmaal per jaar een geconsolideerd verslag met de balans, de resultatenrekening, het verslag over de situatie en het risicoverslag van het institutioneel protectiestelsel als geheel, dan wel een verslag met de geaggregeerde balans, de geaggregeerde resultatenrekening, het verslag over de situatie en het risicoverslag van het institutioneel protectiestelsel als geheel;

NL

  • f) 
    indien de leden van het institutioneel protectiestelsel voornemens zijn het institutioneel protectiestelsel te beëindigen, moeten zij dit ten minste 24 maanden van tevoren kenbaar maken;
  • g) 
    het meervoudige gebruik van elementen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen (hierna "multiple gearing" genoemd), alsook het op enigerlei wijze ongepast creëren van eigen vermogen tussen de leden van het institutioneel protectiestelsel, wordt afgeschaft;
  • h) 
    het institutioneel protectiestelsel is gebaseerd op breed lidmaatschap van kredietinstellingen met een voornamelijk homogeen bedrijfsprofiel; en
  • i) 
    de toereikendheid van de onder c) en d) bedoelde systemen wordt goedgekeurd en regelmatig gecontroleerd door de ter zake bevoegde autoriteiten.

Indien de instelling overeenkomstig dit lid besluit de vereisten van lid 1 niet toe te passen, kan zij een risicogewicht van 0% toepassen.

NL

A FDELING 2 R ISICOGEWICHTEN

Artikel 109 Blootstellingen met betrekking tot centrale overheden of centrale banken

  • 1. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot centrale overheden en centrale banken wordt een risicogewicht van 100% toegekend, tenzij de in de leden 2 tot en met 5 vermelde

    behandelingen van toepassing zijn.

  • 2. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot centrale overheden en centrale banken waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) beschikbaar is, wordt conform tabel 1 een risicogewicht toegekend dat overeenstemt met de kredietbeoordeling van de ▌EKBI overeenkomstig artikel 131.

    Tabel 1

    Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie

    Risicogewicht 0 % 20 % 50 % 100 % 100 % 150 %

  • 3. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot de Europese Centrale Bank wordt een risicogewicht van 0% toegekend.
  • 4. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot de centrale overheden en de centrale banken van de lidstaten die luiden in de nationale valuta en die gefinancierd zijn in de nationale valuta

    van die centrale overheid en centrale bank, wordt een risicogewicht van 0% toegekend.

NL

4 bis. Tot 31 december 2017 wordt aan blootstellingen met betrekking tot centrale regeringen of centrale banken van de lidstaten die luiden en gefinancierd zijn in de nationale valuta van een lidstaat hetzelfde risicogewicht toegekend als zou worden toegepast op dergelijke blootstellingen die luiden en gefinancierd zijn in hun nationale valuta.

4 ter. Voor de in lid 4 bis vermelde blootstellingen:

- bedragen de berekende risicogewogen posten in 2018 20 % van het overeenkomstig artikel 109, lid 2, aan die blootstellingen toegekende risicogewicht;

- bedragen de berekende risicogewogen posten in 2019 50 % van het overeenkomstig artikel 109, lid 2, aan die blootstellingen toegekende risicogewicht;

- bedragen de berekende risicogewogen posten vanaf 2020 100 % van het overeenkomstig artikel 109, lid 2, aan die blootstellingen toegekende risicogewicht.

NL

  • 5. 
    Indien de bevoegde autoriteiten van een derde land met een toezicht- en reguleringsstelsel dat ten minste gelijkwaardig is aan de stelsels die in de Unie worden toegepast, aan in de nationale valuta luidende en gefinancierde blootstellingen met betrekking tot hun centrale overheid en centrale bank een lager risicogewicht toekennen dan in de leden 1 en 2 is

    vermeld, kunnen de instellingen het risicogewicht van dergelijke blootstellingen op dezelfde wijze vaststellen.

    Voor de toepassing van dit lid kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en met inachtneming van de in artikel 447, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land een toezicht- en regelgevingsstelsel toepast dat ten minste gelijkwaardig is aan het stelsel dat in de Unie worden toegepast. Zolang een dergelijk besluit niet is genomen, kunnen de instellingen tot 1 januari 2015 blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid of de centrale bank van het derde land op de in dit lid beschreven wijze blijven behandelen indien de ter zake bevoegde autoriteiten het derde land vóór

7747/13 oms/PAU/mt 285

NL

Artikel 110 Blootstellingen met betrekking tot regionale of lokale overheden

  • 1. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot regionale of lokale overheden wordt hetzelfde risicogewicht toegekend als aan blootstellingen met betrekking tot instellingen, tenzij zij worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot centrale overheden

    overeenkomstig lid 2 of 4, of hun een risicogewicht wordt toegekend als vermeld in lid 5. De preferentiële behandeling van de in artikel 115, lid 2, en artikel 114, lid 2, gespecificeerde kortlopende blootstellingen wordt niet toegepast.

  • 2. 
    Blootstellingen met betrekking tot regionale of lokale overheden worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid in het rechtsgebied waarvan zij gevestigd zijn indien er tussen die blootstellingen geen verschil in risico bestaat vanwege de specifieke bevoegdheden van de regionale en lagere overheden om inkomsten te

    verkrijgen en het bestaan van specifieke institutionele regels waardoor de kans dat genoemde overheden in gebreke blijven, wordt verminderd.

    De EBA onderhoudt een voor het publiek toegankelijke gegevensbank van alle lokale en

    regionale overheden in de EU die door de betrokken bevoegde autoriteiten worden

    behandeld als blootstellingen met betrekking tot hun centrale overheden.

NL

  • 3. 
    Blootstellingen met betrekking tot kerken of godsdienstige gemeenschappen die een rechtspersoon van publiek recht zijn, worden, voor zover deze instellingen belastingen heffen overeenkomstig de wetgeving die hun daartoe het recht verleent, behandeld als blootstellingen met betrekking tot regionale en lokale overheden. Lid 2 is niet van

    toepassing. In dit geval wordt voor de toepassing van artikel 145, lid 1, punt a), de toestemming tot toepassing van de standaardbenadering niet uitgesloten.

  • 4. 
    Indien de bevoegde autoriteiten van een derde land met een toezicht- en reguleringsstelsel dat ten minste gelijkwaardig is aan het stelsel dat in de Unie wordt toegepast, blootstellingen

    met betrekking tot regionale of lokale overheden behandelen als blootstellingen met betrekking tot hun centrale overheid en er geen verschil in risico bestaat tussen dergelijke blootstellingen vanwege de specifieke bevoegdheden van de regionale of lokale overheden om inkomsten te verwerven en het bestaan van specifieke institutionele regels om de kans op in gebreke blijven te verminderen, mogen de instellingen het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de betrokken regionale en lokale overheden op dezelfde wijze vaststellen.

NL

Voor de toepassing van dit lid kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en met inachtneming van de in artikel 447, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land een toezicht- en regelgevingsstelsel toepast dat ten minste gelijkwaardig is aan het stelsel dat in de Unie worden toegepast. Zolang een dergelijk besluit niet is genomen, kunnen de instellingen tot 1 januari 2015 de in dit lid beschreven behandeling op het derde land blijven toepassen indien de ter zake bevoegde autoriteiten het derde land vóór 1 januari 2014 hadden aangemerkt als in aanmerking komend voor deze behandeling.

  • 5. 
    Aan andere dan in de leden 2 tot en met 4 bedoelde blootstellingen met betrekking tot regionale of lokale overheden van de lidstaten die luiden en gefinancierd zijn in de

    nationale valuta van deze regionale en lokale overheid, wordt een risicogewicht van 20% toegekend.

NL

Artikel 111 Blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen

  • 1. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen waarvoor geen kredietbeoordeling door een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt een risicogewicht toegekend op basis van de kredietkwaliteitscategorie waarin de blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid in het rechtsgebied waarvan het publiekrechtelijke lichaam zijn statutaire zetel heeft, overeenkomstig de onderstaande tabel 2 zijn ondergebracht.

    Tabel 2

    Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie waarin de centrale overheid is ondergebracht

    Risicogewicht 20 % 50 % 100 % 100 % 100 % 150 %

    Het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen die hun statutaire zetel hebben in landen waarvan de centrale overheid geen externe rating heeft, bedraagt 100 %.

  • 2. 
    Blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen waarvoor geen kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, worden behandeld overeenkomstig artikel 115. De preferentiële behandeling van kortlopende blootstellingen als bedoeld in artikel 114, lid 2, en artikel 115, lid 2, wordt niet op deze publiekrechtelijke lichamen toegepast.
  • 3. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen met een oorspronkelijke looptijd van drie maanden of minder wordt een risicogewicht van 20% toegekend.

NL

  • 4. 
    In uitzonderlijke omstandigheden kunnen blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid, de regionale overheid of de lokale overheid in het rechtsgebied waarvan zij gevestigd zijn, indien er, naar de mening van de bevoegde autoriteiten van dat rechtsgebied, tussen die blootstellingen geen verschil in risico bestaat wegens het bestaan van een passende garantie van de centrale overheid, de regionale overheid of de lokale

    overheid.

  • 5. 
    Indien de bevoegde autoriteiten van een derde land met een toezicht- en regelgevingsstelsel dat ten minste gelijkwaardig is aan het stelsel dat in de Unie worden toegepast, blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen behandelen

    overeenkomstig lid 1 of lid 2, kunnen de instellingen het risicogewicht van de betrokken publiekrechtelijke lichamen op dezelfde wijze vaststellen. Anders passen de instellingen een risicogewicht van 100% toe.

    Voor de toepassing van dit lid kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en met inachtneming van de in artikel 447, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land een toezicht- en regelgevingsstelsel toepast dat ten minste gelijkwaardig is aan het stelsel dat in de Unie worden toegepast. Zolang een dergelijk besluit niet is genomen, kunnen de instellingen tot 1 januari 2015 de in dit lid beschreven behandeling op het derde land blijven toepassen indien de ter zake bevoegde autoriteiten het derde land vóór 1 januari 2014 hadden aangemerkt als in aanmerking komend voor deze behandeling.

NL

Artikel 112 Blootstellingen met betrekking tot multilaterale ontwikkelingsbanken

  • 1. 
    Blootstellingen met betrekking tot andere dan de in lid 2 genoemde multilaterale ontwikkelingsbanken, worden op dezelfde wijze behandeld als blootstellingen met betrekking tot instellingen. De preferentiële behandeling van de in artikel 114, lid 2, artikel 115, lid 2, en artikel 116, lid 3, nader bepaalde kortlopende blootstellingen wordt niet toegepast.

    De Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij, de Zwarte Zee-Handels- en ontwikkelingsbank ▌, de Midden-Amerikaanse Bank voor economische integratie en de CAF-Ontwikkelingsbank van Latijns-Amerika worden als een multilaterale ontwikkelingsbank aangemerkt.

  • 2. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot de volgende multilaterale ontwikkelingsbanken wordt een risicogewicht van 0% toegekend:
    • a) 
      de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling;
    • b) 
      de Internationale Financieringsmaatschappij;
    • c) 
      de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank;
    • d) 
      de Aziatische Ontwikkelingsbank;

NL

  • e) 
    de Afrikaanse Ontwikkelingsbank;
  • f) 
    de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa;
  • g) 
    de Nordic Investment Bank;
  • h) 
    de Caraïbische Ontwikkelingsbank;
  • i) 
    de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;
  • j) 
    de Europese Investeringsbank;
  • k) 
    het Europees Investeringsfonds;
  • l) 
    het Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties;
  • m) 
    de Internationale Financieringsfaciliteit voor Inenting;
  • n) 
    de Islamitische Ontwikkelingsbank.
  • 3. 
    Aan het niet-gestorte gedeelte van het geplaatst kapitaal van het Europees Investeringsfonds wordt een risicogewicht van 20% toegekend.

NL

Artikel 113 Blootstellingen met betrekking tot internationale organisaties

Aan blootstellingen met betrekking tot de volgende internationale organisaties wordt een risicogewicht van 0% toegekend:

  • a) 
    de Europese Unie;
  • b) 
    het Internationaal Monetair Fonds;
  • c) 
    de Bank voor Internationale Betalingen;
  • d) 
    de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit;

(d bis) het Europees stabiliteitsmechanisme;

  • e) 
    een internationale financiële instelling die door twee of meer lidstaten is opgericht, die als doel heeft middelen bijeen te brengen en financiële bijstand te verlenen ten behoeve van

    leden die ernstige financieringsproblemen ondervinden of daardoor bedreigd worden.

NL

Artikel 114 Blootstellingen met betrekking tot instellingen

  • 1. 
    Op blootstellingen met betrekking tot instellingen waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt een risicogewicht op basis van artikel 115 toegepast. Op blootstellingen met betrekking tot instellingen waarvoor geen kredietbeoordeling

    van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt een risicogewicht op basis van artikel 116 toegepast.

  • 2. 
    Aan in de nationale valuta van de kredietnemer luidende en gefinancierde blootstellingen met betrekking tot instellingen met een resterende looptijd van ten hoogste drie maanden wordt een risicogewicht toegekend dat één klasse slechter is dan het in artikel 109, leden 4 en 5, beschreven preferentiële risicogewicht dat wordt toegekend aan blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid van de lidstaat waar de instelling haar statutaire zetel heeft.
  • 3. 
    Het risicogewicht van in de nationale valuta van de kredietnemer luidende en gefinancierde blootstellingen met een resterende looptijd van ten hoogste drie maanden bedraagt ten

    minste 20%.

    NL

  • 4. 
    Aan een blootstelling met betrekking tot een instelling die de vorm heeft van door de ECB of door de centrale bank van een lidstaat voorgeschreven, door de instelling aan te houden minimumreserves, kan het risicogewicht worden toegekend dat zou worden toegekend aan blootstellingen met betrekking tot de centrale bank van de betrokken lidstaat, mits:
    • a) 
      de reserves worden aangehouden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1745/2003 i van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van

      reserveverplichtingen of een latere vervangende verordening, of overeenkomstig nationale vereisten die in alle wezenlijke opzichten gelijkwaardig zijn aan de vereisten van die verordening;

    • b) 
      de reserves in geval van faillissement of insolventie van de instelling waar ze worden aangehouden tijdig en volledig aan de instelling worden terugbetaald, en niet beschikbaar zijn om aan andere verplichtingen van de instelling te voldoen.
  • 5. 
    Blootstellingen met betrekking tot financiële instellingen waaraan een vergunning is verleend door en die onder toezicht staan van de bevoegde autoriteiten, en die

    onderworpen zijn aan prudentiële vereisten die qua degelijkheid vergelijkbaar zijn met die welke op instellingen worden toegepast, worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot instellingen.

NL

Artikel 115 Blootstellingen met betrekking tot instellingen met een rating

  • 1. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot instellingen met een resterende looptijd van meer dan drie maanden waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 3 een risicogewicht toegekend dat overeenstemt met de kredietbeoordeling van de ▌EKBI overeenkomstig artikel 131.

    Tabel 3

    Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie

    Risicogewicht 20 % 50 % 50 % 100 % 100 % 150 %

  • 2. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot een instelling met een resterende looptijd van maximaal drie maanden waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 4 een risicogewicht toegekend dat overeenstemt met de kredietbeoordeling van de ▌EKBI overeenkomstig artikel 131.

    Tabel 4

    Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie

7747/13 oms/PAU/mt 296

NL

  • 3. 
    De interactie tussen de behandeling van kredietbeoordelingen voor de korte termijn op basis van artikel 126 en de in lid 2 beschreven algemene preferentiële behandeling voor kortlopende blootstellingen verloopt als volgt:
    • a) 
      indien er voor de blootstelling geen kredietbeoordeling voor de korte termijn bestaat, dan is de in lid 2 gespecificeerde algemene preferentiële behandeling van kortlopende blootstellingen van toepassing op alle blootstellingen met betrekking tot instellingen met een resterende looptijd van ten hoogste drie maanden;
    • b) 
      indien er een kredietbeoordeling voor de korte termijn bestaat en indien deze leidt tot de toepassing van een risicogewicht dat gunstiger is dan of gelijk aan het risicogewicht dat voortvloeit uit de toepassing van de in lid 2 gespecificeerde algemene preferentiële behandeling van kortlopende blootstellingen, dan wordt uitsluitend

      voor die specifieke blootstelling van deze kredietbeoordeling gebruik gemaakt; voor andere kortlopende blootstellingen wordt de in lid 2 gespecificeerde algemene preferentiële behandeling toegepast;

    • c) 
      indien er een kredietbeoordeling voor de korte termijn bestaat en indien deze leidt tot de toepassing van een risicogewicht dat minder gunstig is dan het risicogewicht dat

      voortvloeit uit de toepassing van de in lid 2 gespecificeerde algemene preferentiële behandeling van kortlopende blootstellingen, dan wordt geen gebruik gemaakt van de algemene preferentiële behandeling van kortlopende blootstellingen en wordt aan alle kortlopende blootstellingen zonder externe rating hetzelfde risicogewicht toegekend als het risicogewicht dat voortvloeit uit de toepassing van de desbetreffende kredietbeoordeling voor de korte termijn.

NL

Artikel 116 Blootstellingen met betrekking tot instellingen zonder rating

  • 1. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot instellingen waarvoor geen kredietbeoordeling door een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt een risicogewicht toegekend op basis van de kredietkwaliteitscategorie waarin de blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid in het rechtsgebied waarvan de instelling haar statutaire zetel heeft,

    overeenkomstig tabel 5 zijn ondergebracht.

    Tabel 5

    Kredietkwaliteitscategorie waarin de 1 2 3 4 5 6 centrale overheid is ondergebracht

    Risicogewicht van de blootstelling 20 % 50 % 100 % 100 % 100 150 % %

  • 2. 
    Het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot instellingen zonder rating die hun statutaire zetel hebben in landen waarvan de centrale overheid geen externe rating heeft,

    bedraagt 100%.

  • 3. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot instellingen zonder rating met een oorspronkelijke effectieve looptijd van drie maanden of minder wordt een risicogewicht van 20%

    toegekend.

    Onverminderd de leden 2 en 3 wordt aan blootstellingen aan het risico inzake handelsfinancieringen als bedoeld in artikel 158, lid 3, tweede alinea, onder b), met betrekking tot instellingen zonder rating een risicogewicht van 50% toegekend; indien de resterende looptijd van deze blootstellingen aan het risico inzake handelsfinancieringen met betrekking tot instellingen zonder rating drie maanden of korter is, wordt hieraan een risicogewicht van 20% toegekend.

    NL

    Artikel 117 Blootstellingen met betrekking tot ondernemingen

  • 1. 
    Aan blootstellingen waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 6 een risicogewicht toegekend dat overeenstemt met de kredietbeoordeling van de ▌EKBI overeenkomstig artikel 131.

    Tabel 6

    Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie

    Risicogewicht 20 % 50 % 100 % 100 % 150 % 150 %

  • 2. 
    Aan blootstellingen waarvoor een dergelijke kredietbeoordeling niet beschikbaar is, wordt een risicogewicht van 100% toegekend of het risicogewicht van blootstellingen met

    betrekking tot de centrale overheid van de lidstaat in het rechtsgebied waarvan de onderneming haar statutaire zetel heeft, indien dit laatste hoger is.

    Artikel 118 Blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen

Aan blootstellingen die aan de volgende criteria voldoen, wordt een risicogewicht van 75% toegekend:

  • a) 
    de blootstelling heeft betrekking op een natuurlijk persoon of natuurlijke personen dan wel op een kleine of middelgrote onderneming;

NL

  • b) 
    de blootstelling maakt deel uit van een groot pakket blootstellingen met ongeveer dezelfde kenmerken zodat het risico dat aan dergelijke leningen verbonden is, aanzienlijk wordt

    beperkt;

  • c) 
    het totale bedrag dat de debiteur of groep van verbonden cliënten aan de instelling en moederondernemingen en haar dochterondernemingen verschuldigd is, inclusief

    blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling maar exclusief blootstellingen die geheel en volledig zijn gedekt door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed en die zijn ondergebracht in de categorie blootstellingen van artikel 107, punt i), mag, voor zover de instelling weet, niet meer dan 1 miljoen EUR bedragen. De instelling onderneemt redelijke stappen om dit inzicht te verwerven.

Effecten kunnen niet in de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden ondergebracht.

Blootstellingen die niet aan de criteria van de punten a) tot en met c) voldoen, kunnen niet in de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden ondergebracht.

De actuele waarde van de minimale leasebetalingen in verband met leasing aan particulieren en kleine partijen kan bij de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden ingedeeld.

NL

Artikel 119 Blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed

  • 1. 
    Aan blootstellingen of delen van blootstellingen die volledig zijn gedekt door hypotheken op onroerend goed, wordt een risicogewicht van 100% toegekend indien de voorwaarden van de artikelen 120 en 121 niet zijn vervuld, behalve voor delen van de blootstellingen die bij een andere categorie blootstellingen zijn ingedeeld. Aan het deel van de blootstelling dat de hypotheekwaarde van het onroerend goed te boven gaat, wordt het risicogewicht toegekend dat van toepassing is op de niet-gedekte blootstellingen van de betrokken

    tegenpartij.

    Het deel van een blootstelling dat wordt behandeld als zijnde volledig ▌door onroerend goed gedekt, is niet hoger dan het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of, in de lidstaten die bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, de hypotheekwaarde van het betrokken onroerend goed.

  • 2. 
    Op basis van de overeenkomstig artikel 96 vergaarde gegevens en eventuele andere relevante indicatoren beoordelen de bevoegde autoriteiten periodiek en ten minste jaarlijks of het risicogewicht van 35 % voor de in artikel 120 bedoelde blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed dat op hun grondgebied is

    gesitueerd, en het risicogewicht van 50 % voor in artikel 121 bedoelde blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op zakelijk onroerend goed dat op hun grondgebied is gesitueerd, geschikt zijn op basis van:

    a) de ervaring met verliezen op blootstellingen die door onroerend goed zijn gedekt ▌;

NL

b) de toekomstige ontwikkelingen op de markten voor onroerend goed ▌;

De bevoegde autoriteiten kunnen in voorkomend geval op basis van overwegingen in verband met financiële stabiliteit een hoger risicogewicht of strengere criteria dan die van artikel 120, lid 2, en van artikel 121, lid 2, vaststellen. ▌

Voor blootstellingen die door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed zijn gedekt, stelt de bevoegde autoriteit het risicogewicht vast op een percentage gelijk aan of groter dan 35 % en kleiner dan of gelijk aan 150%.

Voor blootstellingen die door hypotheken op zakelijk onroerend goed zijn gedekt, stelt de bevoegde autoriteit het risicogewicht vast op een percentage gelijk aan of groter dan 50 % en kleiner dan of gelijk aan 150 %.

Binnen die grenzen wordt het hogere risicogewicht vastgesteld op basis van ervaring met verliezen en rekening houdend met toekomstige marktontwikkelingen en overwegingen in verband met financiële stabiliteit. Indien uit de beoordeling blijkt dat de in artikel 120, lid 2, en artikel 121, lid 2, vermelde risicogewichten geen goede afspiegeling vormen van de werkelijke risico's die verbonden zijn aan een of meer eigendomsegmenten van die blootstellingen, die volledig zijn gedekt door hypotheken op niet-zakelijk of op zakelijk onroerend goed dat in een of meer delen van het eigen grondgebied is gesitueerd, stellen de bevoegde autoriteiten voor die segmenten van de blootstellingen een hoger risicogewicht vast dat met de werkelijke risico's overeenstemt.

NL

De bevoegde autoriteiten raadplegen de EBA over de aanpassingen aan de toegepaste risicogewichten en criteria, die zullen worden berekend volgens de hierboven vermelde criteria, zoals nader bepaald bij de in lid 2 ter bedoelde technische reguleringsnormen. De EBA publiceert de door de bevoegde autoriteiten voor de in de artikelen 120, 121 en 195 bedoelde blootstellingen vastgestelde risicogewichten en criteria.

2 bis. Wanneer de bevoegde autoriteiten een hoger risicogewicht of striktere criteria vaststellen, moeten de instellingen kunnen beschikken over een overgangsperiode van zes maanden om het nieuwe risicogewicht toe te passen.

2 ter. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a) de strikte criteria voor het beoordelen van de in lid 1 bedoelde hypotheekwaarde;

b) de in lid 2 bedoelde voorwaarden die de bevoegde autoriteiten in aanmerking moeten nemen bij het vaststellen van hogere risicogewichten, met name het begrip

"overwegingen in verband met financiële stabiliteit".

NL

De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan

de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 3. 
    De instellingen van een lidstaat passen de door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat vastgestelde risicogewichten en criteria toe op blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op zakelijk en niet-zakelijk onroerend goed dat in die lidstaat gelegen is.

    NL

    Artikel 120 Blootstellingen die geheel en volledig door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed zijn gedekt

  • 1. 
    Tenzij de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 119, lid 2 anders beslissen, worden blootstellingen die geheel en volledig door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed

    zijn gedekt, als volgt behandeld:

    • a) 
      aan blootstellingen of delen van blootstellingen die geheel en volledig zijn gedekt door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed dat wordt of zal worden bewoond of verhuurd door de eigenaar of de uiteindelijk gerechtigde in het geval van een

      particuliere beleggingsonderneming, wordt een risicogewicht van 35 % toegekend;

    • c) 
      aan blootstellingen ten aanzien van een huurder in het kader van leasingtransacties met betrekking tot niet-zakelijk onroerend goed, waarbij de instelling de leasegever is en de huurder een koopoptie heeft, wordt een risicogewicht van 35% toegekend mits de blootstelling van de instelling geheel en volledig is gedekt door haar

      eigendom van het onroerend goed.

NL

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 beschouwen de instellingen een blootstelling of deel van een blootstelling uitsluitend als geheel en volledig gedekt indien er aan de volgende

    voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      de waarde van het onroerend goed hangt niet in wezenlijke mate af van de kredietkwaliteit van de kredietnemer. De instellingen kunnen van de bepaling van het

      wezenlijke karakter van deze afhankelijkheid situaties uitsluiten waarin louter macro-economische factoren een negatief effect hebben op zowel de waarde van het onroerend goed als het betalingsgedrag van de kredietnemer;

    • b) 
      het risico van de kredietnemer hangt niet in wezenlijke mate af van het rendement van het onderliggend onroerend goed of project, maar veeleer van het onderliggende vermogen van de kredietnemer om de schuld uit andere bronnen terug te betalen, en de terugbetaling van de faciliteit hangt bijgevolg niet in wezenlijke mate af van

      enigerlei kasstroom die wordt gegenereerd door het onderliggend onroerend goed dat

      als zekerheid fungeert. Voor deze andere bronnen bepalen de instellingen in het

      kader van hun leningsbeleid de maximale loan-to-income ratio's en verkrijgen zij bij

      het verstrekken van de lening passende informatie over het betrokken inkomen;

    • c) 
      er wordt voldaan aan de vereisten van artikel 203 en aan de waarderingsregels van artikel 224, lid 1;

NL

  • d) 
    in lidstaten die bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen strenge criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, bedraagt het deel van de lening waaraan, tenzij overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders is bepaald, het

    risicogewicht van 35 % is toegekend, niet meer dan 80 % van de marktwaarde van het betrokken onroerend goed, tenzij overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders is bepaald, of 80 % van de hypotheekwaarde van het betrokken onroerend goed, tenzij overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders is bepaald.

  • 3. 
    Voor blootstellingen die geheel en volledig gedekt zijn door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed dat op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, kunnen de instellingen afwijken van lid 2, onder b), indien de bevoegde autoriteit van die lidstaat informatie heeft gepubliceerd waaruit blijkt dat er op dat grondgebied sprake is van een goed ontwikkelde en reeds geruime tijd bestaande markt voor niet-zakelijk onroerend goed met verliescijfers die de volgende maxima niet overschrijden:
    • a) 
      verliezen die voortvloeien uit leningen die gegarandeerd worden door niet-zakelijk onroerend goed tot 80 % van de marktwaarde of tot 80 % van de hypotheekwaarde, tenzij overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders is bepaald, bedragen in een gegeven jaar niet meer dan 0,3 % van de uitstaande leningen die gegarandeerd worden door niet-zakelijk onroerend goed;

NL

  • b) 
    de totale verliezen die voortvloeien uit leningen die gegarandeerd worden door niet-zakelijk onroerend goed, bedragen in een gegeven jaar niet meer dan 0,5 % van de uitstaande leningen die gegarandeerd worden door niet-zakelijk onroerend goed.
  • 4. 
    Indien in een gegeven jaar niet aan een van beide in lid 3 genoemde maxima is voldaan, kan niet langer gebruik worden gemaakt van lid 3 en geldt de in lid 2, onder b), gestelde voorwaarde totdat er in een volgend jaar aan de in lid 3 gestelde voorwaarden wordt

    voldaan.

    Artikel 121 Blootstellingen die geheel en volledig gedekt zijn door hypotheken op zakelijk onroerend goed

  • 1. 
    Tenzij de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders hebben besloten, worden blootstellingen die geheel en volledig door hypotheken op zakelijk onroerend goed zijn gedekt, als volgt behandeld:
    • a) 
      aan blootstellingen of delen van blootstellingen die geheel en volledig gedekt zijn door hypotheken op kantoorgebouwen of andere zakelijke panden, kan een risicogewicht van 50 % worden toegekend;

    • c) 
      aan blootstellingen in het kader van leasingtransacties met betrekking tot kantoren of andere zakelijke panden waarbij de instelling de leasegever is en de huurder een koopoptie heeft, kan een risicogewicht van 50% worden toegekend, mits de

      blootstelling van de instelling geheel en volledig is gedekt door haar eigendom van het onroerend goed.

NL

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 beschouwen de instellingen een blootstelling of deel van een blootstelling uitsluitend als geheel en volledig gedekt indien er aan de volgende

    voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      de waarde van het onroerend goed hangt niet in wezenlijke mate af van de kredietkwaliteit van de kredietnemer. De instellingen kunnen van de bepaling van het

      wezenlijke karakter van deze afhankelijkheid situaties uitsluiten waarin louter macro-economische factoren een negatief effect hebben op zowel de waarde van het onroerend goed als het betalingsgedrag van de kredietnemer;

    • b) 
      het risico van de kredietnemer hangt niet in wezenlijke mate af van het rendement van het onderliggend onroerend goed of project, maar ▌veeleer van het

      onderliggende vermogen van de kredietnemer om de schuld uit andere bronnen terug te betalen, en de terugbetaling van de faciliteit hangt bijgevolg niet in wezenlijke mate af van enigerlei kasstroom die wordt gegenereerd door het onderliggend onroerend goed dat als zekerheid fungeert;

    • c) 
      er wordt voldaan aan de vereisten van artikel 203 en aan de waarderingsregels van artikel 224, lid 1;

NL

  • d) 
    in lidstaten die bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen strenge criteria hebben vastgesteld voor de beoordeling van de hypotheekwaarde, wordt het

    risicogewicht van 50%, tenzij overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders is bepaald, toegekend aan het deel van de lening dat niet meer dan 50% van de marktwaarde van het onroerend goed bedraagt of 60%, tenzij overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders is bepaald, van de hypotheekwaarde van het betrokken onroerend goed.

  • 3. 
    Voor blootstellingen die geheel en volledig gedekt zijn door hypotheken op zakelijk onroerend goed dat op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, kunnen de instellingen afwijken van lid 2, punt b), indien de bevoegde autoriteit van die lidstaat informatie heeft gepubliceerd waaruit blijkt dat er op dat grondgebied sprake is van een goed ontwikkelde en reeds geruime tijd bestaande markt voor zakelijk onroerend goed met verliescijfers die de volgende maxima niet overschrijden:
    • a) 
      verliezen die voortvloeien uit leningen die gegarandeerd worden door zakelijk onroerend goed tot 50% van de marktwaarde of tot 60% van de hypotheekwaarde (tenzij overeenkomstig artikel 119, lid 2, anders is bepaald) bedragen niet meer dan 0,3% van de uitstaande leningen die gegarandeerd worden door zakelijk

      onroerend goed;

NL

  • b) 
    de totale verliezen die voortvloeien uit leningen die gegarandeerd worden door zakelijk onroerend goed, bedragen niet meer dan 0,5% van de uitstaande leningen die gegarandeerd worden door zakelijk onroerend goed.
  • 4. 
    Indien in een gegeven jaar niet aan één van beide in lid 3 genoemde maxima wordt voldaan, kan niet langer gebruik worden gemaakt van lid 3 en is de in lid 2, onder b), gestelde voorwaarde van toepassing totdat in een volgend jaar aan de in lid 3 gestelde voorwaarden wordt voldaan.

    Artikel 122 Blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling

Oorspronkelijk voorstel van de Raad

  • 1. 
    Aan het niet-gedekte gedeelte van enige post ten aanzien waarvan zich met betrekking tot een debiteur een wanbetaling overeenkomstig artikel 174 heeft voorgedaan of, bij blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen, aan het ongedekte gedeelte van een kredietfaciliteit ten aanzien waarvan zich een wanbetaling

    overeenkomstig artikel 174 heeft voorgedaan, wordt een risicogewicht toegekend van:

    • a) 
      150% indien de specifieke kredietrisicoaanpassingen minder bedragen dan 20% van het niet-gedekte gedeelte van de blootstellingswaarde als deze specifieke

      kredietrisicoaanpassingen niet werden toegepast;

    • b) 
      100% indien de specifieke kredietrisicoaanpassingen niet minder bedragen dan 20% van het niet-gedekte gedeelte van de blootstellingswaarde als deze specifieke

      kredietrisicoaanpassingen niet werden toegepast.

NL

  • 2. 
    Voor de bepaling van het gedekte gedeelte van het bestanddeel ten aanzien waarvan een debiteur achterstallig is, zijn de toelaatbare zekerheden en garanties die welke toelaatbaar zijn voor de kredietrisicolimitering in het kader van hoofdstuk 4.
  • 3. 
    Aan de resterende blootstellingswaarde na specifieke kredietrisicoaanpassingen van blootstellingen die overeenkomstig artikel 120 geheel en volledig gedekt zijn door

    hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed, wordt een risicogewicht toegekend van 100%

    ▌, indien er zich een wanbetaling overeenkomstig artikel 174 heeft voorgedaan.

  • 4. 
    Aan de resterende blootstellingswaarde na specifieke kredietrisicoaanpassingen van blootstellingen die overeenkomstig artikel 121 geheel en volledig gedekt zijn door

    hypotheken op zakelijk onroerend goed, wordt een risicogewicht toegekend van 100%, indien er zich een wanbetaling overeenkomstig artikel 174 heeft voorgedaan.

    Artikel 123 Posten met een bijzonder hoog risico

  • 1. 
    De instellingen kennen in voorkomend geval een risicogewicht van 150 % toe aan blootstellingen waaraan bijzonder hoge risico's verbonden zijn, met inbegrip van blootstellingen in de vorm van aandelen of rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging.

NL

  • 2. 
    Onder blootstellingen met bijzonder hoge risico's vallen de volgende blootstellingen:
    • a) 
      beleggingen in durfkapitaalfondsen;
    • b) 
      beleggingen in alternatieve beleggingsinstellingen als omschreven in Richtlijn 2011/61 i/EU, artikel 4, lid 1, punt a) (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1), tenzij het mandaat van de beleggingsinstelling geen hogere hefboomwerking toestaat dan degene die krachtens artikel 51, lid 3, van Richtlijn 2009/65/EG i is vereist;

    b bis) beleggingen in particulier risicokapitaal;

    • c) 
      speculatieve financiering van onroerend goed.
  • 3. 
    Bij de beoordeling of aan andere dan de in lid 2 bedoelde blootstellingen bijzonder hoge risico's verbonden zijn, houden de instellingen rekening met de volgende risicokenmerken:
    • a) 
      er bestaat een hoog risico op verlies als gevolg van wanbetaling door de debiteur;
  • b) 
    het is onmogelijk juist in te schatten of de blootstelling onder punt a) valt.

NL

De EBA vaardigt richtsnoeren uit om te bepalen aan welke soorten blootstellingen en in welke omstandigheden een bijzonder hoog risico verbonden is.

De richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 124 Blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties

  • 1. 
    Om in aanmerking te komen voor de in de leden 3 en 4 beschreven preferentiële behandeling moeten obligaties als omschreven in artikel 52, lid 4, van

Richtlijn 2009/65/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot

coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde

1

instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe's) ("gedekte obligaties") voldoen aan de vereisten van lid 5 bis en gegarandeerd zijn door een van de volgende toelaatbare activa:

  • a) 
    blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door centrale overheden, centrale banken van het ESCB, publiekrechtelijke lichamen, regionale of lokale overheden in de Unie;

1 PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

NL

  • b) 
    blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door centrale overheden van derde landen, centrale banken van derde landen, multilaterale ontwikkelingsbanken, internationale organisaties welke in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie

    1 overeenkomstig dit hoofdstuk, en blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door publiekrechtelijke lichamen van derde landen, ▌regionale overheden van derde landen of lokale overheden van derde landen, welke overeenkomstig respectievelijk artikel 110, leden 1 en 2, en artikel 111, leden 1, 2 en 4, eenzelfde risicogewicht hebben als blootstellingen met betrekking tot instellingen of centrale overheden en centrale banken en welke in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 overeenkomstig dit hoofdstuk, en blootstellingen in de zin van dit punt welke ten minste in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 2 overeenkomstig dit hoofdstuk, mits zij niet hoger liggen dan 20% van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende instellingen;

NL

  • c) 
    blootstellingen met betrekking tot instellingen welke in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 overeenkomstig dit hoofdstuk. Het totaalbedrag van dergelijke blootstellingen mag niet hoger liggen dan 15% van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende instelling. Blootstellingen die het gevolg zijn van de overdracht en het beheer van betalingen van debiteuren, of liquidatieopbrengsten, uit hoofde van door onroerend goed gedekte leningen aan houders van gedekte obligaties, worden niet in aanmerking genomen bij de

    berekening van de grenswaarde van 15%. Blootstellingen met betrekking tot instellingen in de EU met een looptijd van maximaal 100 dagen vallen niet onder het vereiste van categorie 1, maar die instellingen komen ten minste in aanmerking voor kredietkwaliteitscategorie 2 overeenkomstig dit hoofdstuk.

De bevoegde autoriteiten kunnen na raadpleging van de EBA gedeeltelijke ontheffing van de toepassing van punt c) verlenen en kredietkwaliteitscategorie 2 toestaan voor maximaal 10% van de totale blootstelling van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende instelling, mits kan worden aangetoond dat de toepassing van het in punt c) vermelde vereiste betreffende kredietkwaliteitscategorie 1 in de betrokken lidstaten mogelijk tot ernstige concentratieproblemen kan leiden;

  • d) 
    leningen die gedekt zijn door:

    i) niet-zakelijk onroerend goed ▌tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsom van de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten, en 80% van de waarde van de in pand gegeven goederen, of ▌

NL

ii) preferente aandelen die worden uitgegeven door Franse "Fonds Communs de Titrisation" of door gelijkwaardige securitisatie-entiteiten die onder de wetgeving van een lidstaat ressorteren en die door niet-zakelijk onroerend goed gedekte blootstellingen securitiseren. Indien dergelijke preferente aandelen als dekking worden gebruikt, zorgt het bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG i ▌ervoor dat de onderliggende activa van deze aandelen, op ieder moment dat zij deel uitmaken van de cover pool, voor ten minste 90% bestaat uit hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed die gecombineerd zijn met eventueel eerder verleende pandrechten tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsommen die krachtens de preferente aandelen verschuldigd zijn, de hoofdsommen van de pandrechten en 80% van de waarde van de in pand gegeven goederen, dat de aandelen in aanmerking komen voor de kredietkwaliteitscategorie 1 overeenkomstig dit hoofdstuk en dat deze aandelen niet meer bedragen dan 10% van het nominale bedrag van de uitstaande uitgifte.

Blootstellingen die het gevolg zijn van de overdracht en het beheer van betalingen of liquidatieopbrengsten van de debiteur van leningen die gedekt zijn door in pand gegeven goederen, preferente aandelen dan wel zekerheden van terugbetaling van de schuld, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de grenswaarde van 90%;

NL

(d bis) woonkredieten die volledig gedekt zijn door een toelaatbare protectiegever als bedoeld in artikel 197, die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 2 of hoger als bepaald in dit hoofdstuk, mits het gedeelte van elk van de kredieten dat wordt aangewend om te voldoen aan het in dit lid gestelde vereiste voor de zekerheidsstelling van de gedekte obligaties ten hoogste 80 % bedraagt van de waarde van het overeenkomstige in Frankrijk gelegen niet-zakelijk onroerend goed en mits de verhouding tussen hypotheekschuld en inkomen (loan-to-income ratio) hooguit 33 % bedroeg bij de toekenning van het krediet. Op het niet-zakelijk

onroerend goed zijn ten tijde van de kredietverlening geen hypothecaire pandrechten gevestigd en voor de kredieten die vanaf 1 januari 2014 worden verleend, dient de kredietnemer zich er contractueel toe te verplichten dergelijke rechten niet te vestigen zonder de toestemming van de kredietinstelling die het krediet heeft verleend. De loan-to-income ratio komt overeen met het gedeelte van het bruto-inkomen van de kredietnemer dat de terugbetaling van het krediet dekt, met inbegrip van de rente. De protectiegever is hetzij een financiële instelling waaraan een vergunning is verleend door en die onder toezicht staat van de bevoegde autoriteiten, en die onderworpen is aan prudentiële vereisten die qua degelijkheid vergelijkbaar zijn met die welke op instellingen worden toegepast, hetzij een verzekeringsonderneming. De protectiegever voorziet in een onderling garantiefonds of in vergelijkbare bescherming voor verzekeringsondernemingen om verliezen door kredietrisico op te vangen, waarvan de kalibratie regelmatig door de bevoegde autoriteiten wordt getoetst. Zowel de kredietinstelling als de protectiegever beoordelen de kredietwaardigheid van de kredietnemer;

NL

  • e) 
    leningen die gedekt zijn door:

    i) zakelijk onroerend goed ▌tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsom van de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten, en 60%

    van de waarde van de in pand gegeven goederen; of ▌

    ii) preferente aandelen die worden uitgegeven door Franse "Fonds Communs de Titrisation" of door gelijkwaardige securitisatie-instellingen die onder de wetgeving van een lidstaat ressorteren en die door zakelijk onroerend goed gedekte posities securitiseren. Indien dergelijke preferente aandelen als

    dekking worden gebruikt, zorgt het bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG i ervoor dat de onderliggende activa van deze aandelen op ieder moment dat zij deel uitmaken van de cover pool, voor ten minste 90% bestaan uit commerciële hypotheken die gecombineerd zijn met eventueel eerder verleende pandrechten tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsommen die krachtens de preferente aandelen verschuldigd zijn, de hoofdsommen van de pandrechten en 60% van de waarde van de in pand gegeven goederen, dat de aandelen in aanmerking komen voor de kredietkwaliteitscategorie 1 overeenkomstig dit hoofdstuk en dat deze aandelen niet meer bedragen dan 10% van het nominale bedrag van de uitstaande uitgifte. Door zakelijk onroerend goed gedekte leningen zijn ook toelaatbaar wanneer de ratio van de lening ten opzichte van de waarde meer dan 60% maar niet meer dan 70% bedraagt, op voorwaarde dat de totale waarde van de als zekerheid voor de gedekte obligaties in pand gegeven activa ten minste 10% hoger is dan het nominale bedrag van de gedekte obligatie, en de rechten van de obligatiehouders voldoen aan de rechtszekerheidsvoorschriften van hoofdstuk 4. De rechten van de obligatiehouders hebben voorrang op alle andere zekerheidsrechten. Blootstellingen die het gevolg zijn van de overdracht en het beheer van betalingen of liquidatieopbrengsten van de debiteur van leningen die gedekt zijn door in pand gegeven goederen, preferente aandelen dan wel zekerheden van terugbetaling van de schuld, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de grenswaarde van 90%;

    NL

    • f) 
      leningen die gedekt zijn door pandrechten op schepen tot aan het verschil tussen 60 % van de waarde van het in pand gegeven schip en de waarde van enige eerder verleende pandrechten op schepen.

1bis. Onder de in lid 1, punten a) tot en met f), beschreven situaties vallen ook zekerheden die bij wetgeving uitsluitend bestemd zijn om de houders van de obligaties tegen verliezen te beschermen.

  • 2. 
    Voor onroerend goed dat in pand is gegeven voor gedekte obligaties, voldoen de instellingen aan de vereisten van artikel 203 en aan de waarderingsregels van artikel 224, lid 1.
  • 3. 
    Aan gedekte obligaties waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 6 bis een risicogewicht toegekend dat overeenstemt met de kredietbeoordeling van de ▌EKBI overeenkomstig artikel 131.

    Tabel 6 bis

    Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie

7747/13 oms/PAU/sm 320

NL

  • 4. 
    Bij de toekenning van een risicogewicht aan gedekte obligaties waarvoor geen kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt uitgegaan van het risicogewicht dat is toegekend aan preferente niet-gedekte blootstellingen met betrekking tot de instelling die deze obligaties uitgeeft. Daarbij geldt tussen de betrokken risicogewichten het volgende verband:
    • a) 
      indien aan de blootstellingen met betrekking tot de instelling een risicogewicht van 20% wordt toegekend, wordt aan de gedekte obligatie een risicogewicht van 10%

      toegekend;

    • b) 
      indien aan de blootstellingen met betrekking tot de instelling een risicogewicht van 50% wordt toegekend, wordt aan de gedekte obligatie een risicogewicht van 20%

      toegekend;

    • c) 
      indien aan de blootstellingen met betrekking tot de instelling een risicogewicht van 100% wordt toegekend, wordt aan de gedekte obligatie een risicogewicht van 50% toegekend;
    • d) 
      indien aan de blootstellingen met betrekking tot de instelling een risicogewicht van 150% wordt toegekend, wordt aan de gedekte obligatie een risicogewicht van 100% toegekend.

NL

  • 5. 
    Gedekte obligaties die vóór 31 december 2007 zijn uitgegeven, vallen niet onder de vereisten van de leden 1 en 2. Zij komen tot hun vervaldatum in aanmerking voor de in de leden 3 en 4 beschreven preferentiële behandeling.

5 bis. Blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties komen in aanmerking voor preferentiële behandeling op voorwaarde dat de instelling die in de gedekte obligaties belegt, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten het volgende kan aantonen:

a) zij ontvangt portefeuillegegevens betreffende ten minste de volgende elementen:

i) de waarde van de cover pool en de uitstaande gedekte obligaties,

ii) de geografische verdeling en de soort van dekkingsactiva, de omvang van de lening, de rente en de valutarisico's;

iii) de looptijdstructuur van dekkingsactiva en gedekte obligaties, en

iv) het percentage leningen met meer dan negentig achterstallige dagen;

b) de uitgevende instelling stelt de onder a) bedoelde gegevens ten minste halfjaarlijks ter beschikking van de instelling.

NL

Artikel 125 Posten die securitisatieposities vertegenwoordigen

Bij securitisatieposities worden de risicogewogen posten bepaald op basis van hoofdstuk 5.

Artikel 126 Blootstellingen met betrekking tot instellingen en ondernemingen met een kredietbeoordeling

voor de korte termijn

Aan blootstellingen met betrekking tot instellingen en aan blootstellingen met betrekking tot ondernemingen waarvoor een kredietbeoordeling voor de korte termijn van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 7 een risicogewicht toegekend dat overeenstemt met de kredietbeoordeling van de ▌EKBI overeenkomstig artikel 131.

Tabel 7

Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie

7747/13 oms/PAU/sm 323

NL

Artikel 127 Blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor

collectieve belegging (icb's)

  • 1. 
    Aan blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (hierna icb's genoemd) wordt een risicogewicht van 100%

    toegekend, tenzij de instelling de kredietrisicobeoordelingsmethode op basis van lid 2, de doorkijkbenadering van lid 4 of de benadering van het gemiddelde risicogewicht van lid 5 toepast indien de voorwaarden van lid 3 zijn vervuld.

  • 2. 
    Aan blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 8

    een risicogewicht toegekend dat overeenstemt met de kredietbeoordeling van de ▌EKBI overeenkomstig artikel 131.

    Tabel 8

    Kredietkwaliteits 1 2 3 4 5 6 categorie

    Risicogewicht 20 % 50 % 100 % 100 % 150 % 150 %

  • 3. 
    De instellingen mogen het risicogewicht voor een icb ▌ op basis van de leden 4 en 5 bepalen indien aan de volgende toelaatbaarheidscriteria wordt voldaan:
    • a) 
      de icb wordt beheerd door een onderneming waarop in een lidstaat toezicht wordt uitgeoefend of, in het geval van een icb in een derde land, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
      • i) 
        de icb wordt beheerd door een onderneming die onderworpen is aan toezicht dat gelijkwaardig wordt geacht aan het toezicht waarin het Unierecht voorziet;

NL

  • ii) 
    de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten is genoegzaam gewaarborgd;
  • b) 
    het prospectus of daarmee gelijk te stellen document van de icb bevat het volgende:
    • i) 
      de categorieën activa waarin de icb mag beleggen;
    • ii) 
      als er beleggingsbeperkingen gelden, wat deze zijn en hoe zij berekend worden;
  • c) 
    over de bedrijfsactiviteiten van de icb wordt ten minste jaarlijks op zodanige wijze verslag uitgebracht dat de activa en passiva, alsmede de inkomsten en transacties over de verslagperiode kunnen worden beoordeeld.

Voor de toepassing van punt a) kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en met inachtneming van de in artikel 447, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land een toezicht- en regelgevingsstelsel toepast dat ten minste gelijkwaardig is aan het stelsel dat in de ▌Unie wordt toegepast. Zolang een dergelijk besluit niet is genomen, kunnen de instellingen tot 1 januari 2015 de in dit lid beschreven behandeling blijven toepassen op posities in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's van derde landen indien de ter zake bevoegde autoriteiten het derde land vóór 1 januari 2014 als in aanmerking komend hadden aangemerkt.

NL

  • 4. 
    Indien de instelling op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van een icb, kan zij naar die onderliggende blootstellingen kijken om een gemiddeld risicogewicht te berekenen voor haar blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in de icb's volgens de in dit hoofdstuk beschreven methoden. Indien een onderliggende blootstelling van de icb zelf een blootstelling in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een andere icb is die voldoet aan de criteria van lid 3, kan de instelling naar de onderliggende blootstellingen van die andere icb kijken.
  • 5. 
    Indien de instelling niet op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van een icb, kan zij een gemiddeld risico berekenen voor haar blootstellingen in de vorm van een

    recht van deelneming of aandeel in de icb volgens de in dit hoofdstuk beschreven methoden, vanuit de aanname dat de icb eerst tot de op basis van haar mandaat toegestane grens belegt in de categorieën blootstellingen waarvoor het hoogste kapitaalvereiste geldt, en vervolgens blijft beleggen in blootstellingen waarvoor een steeds verder afnemend kapitaalvereiste geldt totdat de maximale totale beleggingsgrens is bereikt.

    De instellingen mogen een beroep doen op de volgende derden om volgens de in de leden 4 en 5 beschreven methoden een risicogewicht voor de icb te berekenen en te rapporteren:

    • a) 
      de effectenbewaarinstelling of de financiële effectenbewaarinstelling van de icb op voorwaarde dat de icb uitsluitend in effecten belegt en alle effecten bij de effectenbewaarinstelling of de financiële instelling in bewaring geeft;

NL

  • b) 
    voor icb's die niet onder punt a) vallen, de icb-beheermaatschappij, op voorwaarde dat de icb-beheermaatschappij voldoet aan de in lid 3, onder a), genoemde criteria.

De juistheid van de in de eerste alinea bedoelde berekening wordt door een externe auditor bevestigd.

Artikel 128 Blootstellingen in aandelen

  • 1. 
    De volgende blootstellingen worden als blootstellingen in aandelen aangemerkt:
    • a) 
      andere blootstellingen dan schulden die een achtergestelde restvordering op de activa of de inkomsten van de uitgevende instelling vormen;
    • b) 
      blootstellingen in de vorm van schulden, en andere effecten, partnerschappen, derivaten of andere vehikels waarvan de belangrijkste economische kenmerken overeenkomen met die van de onder a) genoemde blootstellingen.
  • 2. 
    Aan blootstellingen in aandelen wordt een risicogewicht van 100% toegekend tenzij zij overeenkomstig deel 2 moeten worden afgetrokken, wordt een risicogewicht van 250 % toegekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, wordt een risicogewicht van 1250 %

    toegekend overeenkomstig artikel 84, lid 3, of deze blootstellingen worden behandeld als posten met een hoog risico overeenkomstig artikel 123.

NL

  • 3. 
    Beleggingen in door instellingen uitgegeven aandeleninstrumenten of toetsingsvermogensinstrumenten worden aangemerkt als vorderingen in aandelen, tenzij zij van het eigen

    vermogen worden afgetrokken of een risicogewicht van 250 % krijgen op basis van artikel 45, lid 2, of als posten met een hoog risico worden behandeld overeenkomstig artikel 123.

    Artikel 129 Andere posten

  • 1. 
    Aan materiële activa in de zin van artikel 4, punt 10, van Richtlijn 86/635/EEG i wordt een risicogewicht van 100% toegekend.
  • 2. 
    Aan overlopende posten waarvoor de instelling niet in staat is om overeenkomstig

    Richtlijn 86/635/EEG i uit te maken wie de tegenpartij is, wordt een risicogewicht van 100% toegekend.

  • 3. 
    Aan liquide middelen in de inningsfase wordt een risicogewicht van 20% toegekend.

    Aan kasmiddelen en gelijkwaardige posten wordt een risicogewicht van 0% toegekend.

  • 4. 
    Aan het goud dat in eigen kluizen wordt bewaard of is toegewezen voor zover daar verplichtingen in de vorm van goud tegenover staan, wordt een risicogewicht van 0% toegekend.

NL

  • 5. 
    Bij overeenkomsten inzake cessie en retrocessie van activa en bij koop op termijn zonder rugdekking, zijn de risicogewichten die welke toegekend zijn aan de betrokken activa en niet die welke gelden voor de tegenpartijen bij de transacties.
  • 6. 
    Indien een instelling voor een reeks blootstellingen kredietprotectie biedt onder voorwaarde dat de n-de wanbetaling op de blootstellingen aanleiding geeft tot betaling en dat die kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, worden de in hoofdstuk 5 voorgeschreven risicogewichten toegekend indien voor het product een externe kredietbeoordeling van een ▌EKBI beschikbaar is. Indien er voor het product geen externe kredietbeoordeling van een ▌EKBI beschikbaar is, worden de risicogewichten van alle blootstellingen, op n-1 blootstellingen na, geaggregeerd tot een maximum van 1250 % en vermenigvuldigd met het nominale bedrag van de door het kredietderivaat geboden protectie om de risicogewogen actiefpost te verkrijgen. De n-1 posities die bij de aggregatie buiten beschouwing worden gelaten, worden op de volgende wijze geselecteerd: het betreft elke blootstelling waarvoor de risicogewogen post lager is dan de risicogewogen post voor alle blootstellingen die in de aggregatie zijn opgenomen.

NL

  • 7. 
    Bij lease-overeenkomsten is de blootstellingswaarde gelijk aan de gedisconteerde minimumleasebetalingen. De minimumleasebetalingen zijn de betalingen gedurende de leasetermijn die de leasenemer moet betalen of kan worden verplicht te betalen alsmede alle gunstige koopopties die naar alle waarschijnlijkheid worden uitgeoefend. Als een andere partij dan de leasenemer verplicht kan worden een betaling te verrichten in verband met de restwaarde van een geleased goed en deze betalingsverplichting voldoet aan de reeks voorwaarden van artikel 197 betreffende de toelaatbaarheid van protectiegevers alsook de vereisten van de artikelen 208 tot en met 210 voor de erkenning van andere soorten garanties, kan deze betalingsverplichting op basis van hoofdstuk 4 in aanmerking worden genomen als niet-volgestorte kredietprotectie. Deze blootstellingen worden overeenkomstig artikel 107 in de desbetreffende categorie blootstellingen ondergebracht. Indien de blootstelling een restwaarde van geleasede activa is, wordt de risicogewogen post als volgt berekend: 1/t * 100% * restwaarde, waarbij t gelijk is aan

    indien het laatste hoger is.

7747/13 oms/PAU/sm 330

NL

A FDELING 3

ERKENNING EN MAPPING VAN KREDIETRISICOBEOORDELING

ONDERAFDELING 1 ERKENNING VAN EKBI's

Artikel 130 Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI's

  • 1. 
    Een externe kredietbeoordeling mag voor de bepaling van het risicogewicht van een blootstelling op basis van dit hoofdstuk alleen worden gebruikt als deze is afgegeven door een ▌EKBI of bekrachtigd is door een ▌EKBI overeenkomstig Verordening (EG)

    nr. 1060/2009.

NL

ONDERAFDELING 2 MAPPING VAN KREDIETBEOORDELINGEN VAN EKBI’S

Artikel 131 Mapping van kredietbeoordelingen van EKBI’s

  • 1. 
    Het Gemengd Comité van de ETA's ontwikkelt ontwerpen van uitvoeringsnormen om voor alle erkende ▌EKBI's te bepalen in welke kredietkwaliteitscategorie van afdeling 2 de betrokken kredietbeoordelingen van de erkende ▌EKBI's worden ondergebracht

    ("mapping"). Daarbij gaan zij objectief en consequent te werk.

    Het Gemengd Comité van de ETA's legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen

    uiterlijk op 1 juli 2014 voor aan de Commissie en dient zo nodig herziene ontwerpen van

    technische normen in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

  • 2. 
    Bij het mappen van kredietbeoordelingen voldoet het Gemengd Comité van de ETA's aan de volgende vereisten:
    • a) 
      om onderscheid te maken tussen de relatieve risicograden waaraan door elke kredietbeoordeling uitdrukking wordt gegeven, gaat het Gemengd Comité van de ETA's uit van kwantitatieve factoren zoals de wanbetalingsgraad op lange termijn in verband met alle posten waaraan dezelfde kredietbeoordeling is toegekend. Voor recent opgerichte EKBI's en voor EKBI's die over nog maar weinig wanbetalinggegevens beschikken, vraagt het Gemengd Comité van de ETA's de betrokken EKBI welke wanbetalingsgraad op lange termijn volgens haar overeenkomt met alle posten waaraan dezelfde kredietbeoordeling is toegekend;
    • b) 
      om onderscheid te maken tussen de relatieve risicograden waaraan door elke kredietbeoordeling uitdrukking wordt gegeven, gaat het Gemengd Comité van de ETA's uit van kwalitatieve factoren zoals de groep uitgevende instellingen die door de EKBI wordt bestreken, het spectrum van kredietbeoordelingen die door de EKBI worden toegekend, de betekenis van elke kredietbeoordeling en de door de EKBI gehanteerde definitie van wanbetaling;

NL

  • c) 
    het Gemengd Comité van de ETA's vergelijkt de voor elke kredietbeoordeling van een specifieke EKBI geconstateerde wanbetalingsgraden en vergelijkt deze met een referentiewaarde die is opgesteld op basis van de wanbetalingsgraden die door

    andere EKBI's zijn geconstateerd bij een populatie van uitgevende instellingen waaraan een gelijkwaardig kredietrisico verbonden is;

  • d) 
    wanneer de voor de kredietbeoordeling van een specifieke EKBI geconstateerde wanbetalingsgraden systematisch wezenlijk hoger zijn dan de referentiewaarde, brengt het Gemengd Comité van de ETA's de kredietbeoordeling van de betrokken EKBI onder in een hogere kredietkwaliteitscategorie van de kredietkwaliteitbeoordelingsschaal;
  • e) 
    wanneer het Gemengd Comité van de ETA's het met een specifieke kredietbeoordeling van een EKBI overeenkomende risicogewicht heeft verhoogd en de voor de kredietbeoordeling van die EKBI geconstateerde wanbetalingsgraden niet langer systematisch wezenlijk hoger zijn dan de referentiewaarde, kan het Gemengd Comité van de ETA's de kredietbeoordeling van de EKBI wederom in de

    oorspronkelijke kredietkwaliteitscategorie van de kredietkwaliteitbeoordelingsschaal onderbrengen.

NL

  • 3. 
    Het Gemengd Comité van de ETA's ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 2, onder a), bedoelde kwantitatieve factoren, van de in lid 2, onder b), bedoelde kwalitatieve factoren en van de in lid 2, onder c), bedoelde referentiewaarde.

    Het gemengd comité van de ETA's legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 juli 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    ONDERAFDELING 3 GEBRUIK VAN KREDIETBEOORDELINGEN VAN EXPORTKREDIETVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN

    Artikel 132 Gebruik van kredietbeoordelingen van exportkredietverzekeringsmaatschappijen

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 109 mag een instelling gebruik maken van de kredietbeoordelingen van een door die instelling aangewezen exportkredietverzekeringsmaatschappij,

    mits aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      het is een via een consensus tot stand gekomen risicoscore van exportkredietverzekeringsmaatschappijen die deelnemen aan de OESO-regeling inzake richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten;

NL

  • b) 
    de exportkredietverzekeringsmaatschappij publiceert haar kredietbeoordelingen en houdt zich aan de OESO-methode; de kredietbeoordeling is gekoppeld aan een van de acht minimumexportverzekeringspremies (MEVP) waarin de OESO-methode

    voorziet. Een instelling mag haar aanwijzing van een exportkredietverzekeringsmaatschappij intrekken. De instelling omkleedt de intrekking met redenen wanneer er concrete aanwijzingen bestaan dat met de intrekking wordt beoogd de kapitaaltoereikendheidsvereisten te versoepelen.

  • 2. 
    Aan blootstellingen waarvoor een kredietbeoordeling van een exportkredietverzekeringsmaatschappij voor risicowegingsdoeleinden wordt erkend, wordt conform tabel 9 een

    risicogewicht toegekend.

    Tabel 9

    MEVP 0 1 2 3 4 5 6 7

    t

7747/13 oms/PAU/sm 336

NL

A FDELING 4 G EBRUIK VAN KREDIETBEOORDELINGEN VAN EKBI' S VOOR DE BEPALING VAN

RISICOGEWICHTEN

Artikel 133 Algemene vereisten

Een instelling kan een of meer EKBI's aanwijzen als de ▌EKBI's die zij zal gebruiken voor het bepalen van de risicogewichten die aan de actiefposten en posten buiten de balanstelling worden toegekend. Een instelling mag haar aanwijzing van een EKBI intrekken. De instelling omkleedt de intrekking met redenen wanneer er concrete aanwijzingen bestaan dat met de intrekking wordt beoogd de kapitaaltoereikendheidsvereisten te versoepelen. Kredietbeoordelingen worden niet selectief gebruikt. Een instelling maakt alleen gebruik van gevraagde kredietbeoordelingen. Zij mag echter ook ongevraagde kredietbeoordelingen gebruiken indien de EBA heeft bevestigd dat ongevraagde kredietbeoordelingen van een EKBI geen kwaliteitsverschil met gevraagde kredietbeoordelingen van die EKBI vertonen. De EBA weigert of herroept die bevestiging met name indien de EKBI een ongevraagde kredietbeoordeling heeft gebruikt om de beoordeelde entiteit onder druk te zetten om een opdracht tot een kredietbeoordeling of andere diensten te geven. Bij het gebruiken van kredietbeoordelingen voldoen de instellingen aan de volgende vereisten:

  • a) 
    een instelling die besluit om voor een bepaalde categorie posten van de kredietbeoordelingen van een ▌EKBI gebruik te maken, hanteert deze kredietbeoordelingen consequent voor alle blootstellingen die tot die categorie behoren;

NL

  • b) 
    een instelling die besluit om van de kredietbeoordelingen van een ▌EKBI gebruik te maken, past deze kredietbeoordelingen continu en consequent in de tijd toe;
  • c) 
    een instelling mag alleen gebruik maken van EKBI-kredietbeoordelingen die rekening houden met alle haar zowel in hoofdsom als in rente verschuldigde bedragen;
  • d) 
    indien voor een post met een externe rating slechts één kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt van die kredietbeoordeling gebruik gemaakt voor de bepaling van het risicogewicht van de betrokken post;
  • e) 
    indien voor een post met een externe rating twee kredietbeoordelingen van aangewezen

    EKBI's beschikbaar zijn en elk van beide kredietbeoordelingen met een verschillend risicogewicht overeenkomt, dan wordt het hoogste risicogewicht toegepast;

  • f) 
    indien voor een post met een externe rating meer dan twee kredietbeoordelingen van aangewezen EKBI's beschikbaar zijn, wordt verwezen naar de twee kredietbeoordelingen die met de laagste risicogewichten overeenkomen. Indien de laagste twee risicogewichten verschillend zijn, wordt het hoogste risicogewicht toegepast. Indien de laagste twee risicogewichten gelijk zijn, wordt dat risicogewicht toegepast.

NL

Artikel 134 Kredietbeoordeling van uitgevende instellingen en uitgiften

  • 1. 
    Indien er een kredietbeoordeling bestaat voor een specifiek uitgifteprogramma of een specifieke uitgiftefaciliteit waarvan de met de post overeenkomende blootstelling deel uitmaakt, wordt van deze kredietbeoordeling gebruik gemaakt voor de bepaling van het op die post toepasselijke risicogewicht.
  • 2. 
    Indien er voor een bepaalde post geen direct toepasselijke kredietbeoordeling bestaat, maar er wel een kredietbeoordeling bestaat voor een specifiek uitgifteprogramma of een specifieke uitgiftefaciliteit waarvan de met de post overeenkomende blootstelling geen deel uitmaakt, of er voor de uitgevende instelling een algemene kredietbeoordeling

bestaat, wordt deze kredietbeoordeling in een van de volgende gevallen gebruikt:

  • a) 
    zij levert een hoger risicogewicht op dan anderszins het geval zou zijn en de blootstelling in kwestie heeft in alle opzichten dezelfde rang als of een lagere rang dan het specifieke uitgifteprogramma of de specifieke uitgiftefaciliteit, of dan de niet door zekerheden gedekte blootstellingen van een hogere rang van die uitgevende instelling, naar gelang van het geval;
  • b) 
    zij levert een lager risicogewicht op en de blootstelling in kwestie heeft in alle opzichten dezelfde rang als of een hogere rang dan het specifieke uitgifteprogramma of de specifieke uitgiftefaciliteit, of dan de niet door zekerheden gedekte

    blootstellingen van een hogere rang van die uitgevende instelling, naar gelang van het geval.

In alle andere gevallen wordt de blootstelling als een blootstelling zonder rating behandeld.

NL

  • 3. 
    De leden 1 en 2 mogen de toepassing van artikel 124 niet beletten.
  • 4. 
    Kredietbeoordelingen voor uitgevende instellingen die tot een groep behoren, mogen niet worden gebruikt als kredietbeoordeling van een andere uitgevende instelling van dezelfde groep.

    Artikel 135 Kredietbeoordelingen voor de korte en de lange termijn

  • 1. 
    Kredietbeoordelingen voor de korte termijn mogen alleen worden gebruikt voor actiefposten en posten buiten de balanstelling op korte termijn die blootstellingen met

    betrekking tot instellingen en ondernemingen vertegenwoordigen.

  • 2. 
    Een kredietbeoordeling voor de korte termijn is uitsluitend van toepassing op de post waarop deze kredietbeoordeling betrekking heeft en mag niet worden gebruikt voor de bepaling van risicogewichten voor andere posten, behalve in de volgende gevallen:
    • a) 
      indien aan een faciliteit met een kortetermijnrating een risicogewicht van 150% wordt toegekend, dan wordt aan alle niet-gedekte blootstellingen zonder rating op de betrokken debiteur, ongeacht of deze kortlopend dan wel langlopend zijn, eveneens een risicogewicht van 150% toegekend;
    • b) 
      indien aan een faciliteit met een kortetermijnrating een risicogewicht van 50% wordt toegekend, dan wordt aan geen enkele kortlopende blootstelling zonder rating een

      risicogewicht van minder dan 100% toegekend.

NL

Artikel 136 Posten luidend in nationale en buitenlandse valuta

Een kredietbeoordeling die betrekking heeft op een post die in de nationale valuta van de debiteur luidt, mag niet worden gebruikt voor het bepalen van een risicogewicht van een andere blootstelling met betrekking tot dezelfde debiteur welke in een buitenlandse valuta luidt.

Wanneer er een blootstelling ontstaat als gevolg van de deelneming van een instelling in een lening die is verstrekt door een multilaterale ontwikkelingsbank waarvan de status van preferente crediteur door de markt wordt erkend, kan voor de bepaling van het risicogewicht de kredietbeoordeling worden gebruikt van de post die in de nationale valuta van de debiteur luidt.

Hoofdstuk 3

Interneratingbenadering

A FDELING 1 T OESTEMMING VAN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE

INTERNERATINGBENADERING

Artikel 137

Definities

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    (1) "ratingsysteem": alle methoden, processen, controlemaatregelen, gegevensverzamelings- en IT-systemen die de beoordeling van het kredietrisico, de onderbrenging van blootstellingen in ratingklassen of -groepen en de kwantificering van ramingen betreffende wanbetalingen en verliezen ondersteunen die voor een bepaald soort blootstellingen zijn ontwikkeld;

NL

(2) "soort blootstellingen": een groep homogeen beheerde blootstellingen die bestaan uit een bepaalde soort faciliteiten en beperkt kunnen zijn tot een enkele entiteit of een

enkele subgroep van entiteiten binnen een groep, op voorwaarde dat dezelfde soort blootstellingen in andere entiteiten van de groep anders beheerd wordt;

(3) "bedrijfseenheid": elke organisatorische of juridische entiteit, elk bedrijfsonderdeel, elke geografische locatie afzonderlijk beschouwd;

 ▌

(5) "grote ▌entiteit uit de financiële sector": een ▌entiteit uit de financiële sector waarvan de totale activa, berekend op individuele ▌of ▌geconsolideerde basis, groter zijn dan of gelijk aan de drempelwaarde van 70 miljard EUR, waarbij het meest recente gecontroleerde financiële overzicht of geconsolideerde financiële overzicht gebruikt wordt om de omvang van de activa te bepalen;

Voor de toepassing van dit artikel worden met entiteiten uit de financiële sector de in artikel 4, punt 92, vermelde entiteiten bedoeld, waarbij de entiteit zelf of ten minste een van de dochterondernemingen onderworpen is aan prudentiële regelgeving in de EU of aan minstens gelijkwaardige regelgeving en gelijkwaardig toezicht door de bevoegde autoriteiten van het derde land.

(6) "niet-gereglementeerde financiële entiteit": enige andere entiteit die geen gereglementeerde entiteit uit de financiële sector is, maar als voornaamste werkzaamheid een of meer van de activiteiten uitvoert die vermeld staan in bijlage I bij Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] of in bijlage I bij

Richtlijn 2004/39/EG i;

NL

(7) "debiteurenklasse": een risicocategorie in een ratingschaal voor debiteuren van een ratingsysteem waarin debiteuren worden ondergebracht op grond van een gespecificeerd en welbepaald samenstel van ratingcriteria en waaruit PD-ramingen worden afgeleid;

(8) "faciliteitsklasse": een risicocategorie in een schaal voor faciliteiten van een ratingsysteem waarin blootstellingen worden ondergebracht op grond van een gespecificeerd en welbepaald samenstel van ratingcriteria en waaruit ramingen van verlies bij wanbetaling worden afgeleid;

(9) "beheerder": een instelling die het dagelijkse beheer van een pool van gekochte kortlopende vorderingen of de onderliggende blootstellingen aan kredietrisico verzorgt.

 ▌

2. Voor de toepassing van lid 1, punt 4, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en met inachtneming van de in artikel 447, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land een toezicht- en regelgevingsstelsel toepast dat ten minste gelijkwaardig is aan het stelsel dat in de Unie wordt toegepast. Zolang een dergelijk besluit niet is genomen, kunnen de instellingen tot 1 januari 2015 de in dit lid beschreven behandeling op het derde land blijven toepassen wanneer de ter zake

bevoegde autoriteiten het derde land vóór 1 januari 2014 als voor deze behandeling in aanmerking komend hadden aangemerkt.

NL

Artikel 138 Toestemming voor het gebruik van de interneratingbenadering

  • 1. 
    Indien aan de voorwaarden van dit hoofdstuk wordt voldaan, staat de bevoegde autoriteit instellingen toe hun risicogewogen posten te berekenen aan de hand van de interneratingbenadering (IRB-benadering).
  • 2. 
    Voor elke categorie blootstellingen, voor elk ratingsysteem en voor elke internemodellenbenadering die gebruikt wordt voor blootstellingen in aandelen en voor elke benadering die gebruikt wordt voor het ramen van verlies bij wanbetaling (Loss Given Default - LGD) en omrekeningsfactoren, moet voorafgaandelijk toestemming worden verleend voor het

    gebruik van de IRB-benadering, inclusief de eigen ramingen van LGD en omrekeningsfactoren.

  • 3. 
    De instellingen moeten de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten verkrijgen voor:
    • a) 
      wezenlijke wijzigingen in het toepassingsgebied van een ratingsysteem of een internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen waarvoor de instelling toestemming heeft gekregen;
    • b) 
      wezenlijke wijzigingen in een ratingsysteem of een internemodellenbenadering van blootstellingen in aandelen waarvoor de instelling toestemming heeft gekregen.

NL

Het toepassingsgebied van een ratingsysteem bestrijkt alle blootstellingen van de relevante soort blootstellingen waarvoor dat ratingsysteem werd ontwikkeld.

  • 4. 
    De instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van alle wijzigingen in ratingsystemen en internemodellenbenaderingen voor blootstellingen in aandelen.
  • 5. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden voor het beoordelen van het wezenlijke karakter van het gebruik van een bestaand ratingsysteem voor andere nieuwe blootstellingen, die niet reeds onder dat

    ratingsysteem vallen, en wijzigingen van ratingsystemen of internemodellenbenaderingen voor blootstellingen in aandelen in het kader van de IRB-benadering ▌.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2013 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 139 Beoordeling door de bevoegde autoriteiten van een aanvraag voor het gebruik van een

IRB-benadering

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit verleent een instelling uitsluitend de toestemming op basis van artikel 138 de IRB-benadering te gebruiken, alsook eigen ramingen van LGD en

    omrekeningsfactoren te gebruiken, indien de bevoegde autoriteit voldoende overtuigd is dat voldaan is aan de in dit hoofdstuk vastgestelde vereisten, met name die van afdeling 6, en dat de systemen van de instelling voor het beheer en de rating van blootstellingen aan kredietrisico solide zijn en op integere wijze worden toegepast, en in het bijzonder dat de instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft aangetoond dat de volgende normen zijn nageleefd:

    • a) 
      de ratingsystemen van de instelling maken een bruikbare beoordeling van de debiteuren- en transactiekenmerken, een bruikbare risicodifferentiatie en precieze en samenhangende kwantitatieve risicoramingen mogelijk;
    • b) 
      de voor de berekening van de eigenvermogensvereisten gehanteerde interne ratings en ramingen van de omvang van wanbetalingen en verliezen, alsmede de daarmee samenhangende systemen en processen spelen een essentiële rol bij het risicobeheer en de besluitvorming, alsook bij de kredietacceptatie, de interne kapitaalallocatie en de corporate governance van de instelling;

NL

  • c) 
    de instelling heeft een voor haar ratingsystemen verantwoordelijke eenheid kredietrisicobeheersing die voldoende onafhankelijk kan opereren en niet kan worden beïnvloed;
  • d) 
    de instelling verzamelt alle gegevens aan de hand waarvan de kredietrisico's effectief kunnen worden gemeten en beheerd, en slaat deze gegevens op;
  • e) 
    de instelling legt haar ratingsystemen in documentatie vast, geeft aan waarom ze zo zijn opgezet en valideert ze;
  • f) 
    de instelling heeft elk ratingsysteem en elke internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen gevalideerd binnen een passende tijdsperiode vóór de toestemming voor het gebruik van dit ratingsysteem of deze internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen, heeft tijdens deze tijdsperiode

    beoordeeld of het ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen geschikt is voor het toepassingsgebied van het ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen, en heeft naar aanleiding van haar beoordeling de nodige wijzigingen aangebracht in deze ratingsystemen of internemodellenbenaderingen voor blootstellingen in aandelen;

NL

  • g) 
    de instelling heeft in het kader van de IRB-benadering de eigenvermogensvereisten berekend die resulteren uit haar ramingen van risicoparameters en is in staat de bij artikel 95 voorgeschreven rapportage te verrichten;

h) de instelling heeft elke blootstelling binnen het toepassingsgebied van een ratingsysteem in een ratingklasse of -groep van dat ratingsysteem ondergebracht en blijft dat doen; de instelling heeft elke blootstelling binnen het toepassingsgebied van een benadering voor blootstellingen in aandelen in die internemodellenbenadering ondergebracht en blijft dat doen.

De vereisten voor het gebruik van een IRB-benadering, inclusief eigen ramingen van

LGD en omrekeningsfactoren, zijn ook van toepassing wanneer een instelling een ratingsysteem of een binnen een ratingsysteem gebruikt model heeft ingesteld dat zij van een derde-verkoper heeft aangekocht.

▌De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de beoordelingsmethode die de bevoegde autoriteiten moeten volgen wanneer zij beoordelen of een instelling aan de vereisten van het gebruik van de IRB-benadering voldoet.

NL

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 140 Eerdere ervaring met het gebruik van IRB-benaderingen

  • 1. 
    Een instelling die een aanvraag indient voor het gebruik van de IRB-benadering, heeft gedurende ten minste drie jaar voordat zij daartoe het recht krijgt, voor de betrokken

    IRB-categorieën blootstellingen ratingsystemen gehanteerd die grotendeels sporen met de in afdeling 6 vermelde vereisten voor de meting en het beheer van interne risico's.

NL

  • 2. 
    Een instelling die een aanvraag indient om gebruik te mogen maken van eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren, bewijst ten genoegen van de bevoegde autoriteiten dat zij gedurende ten minste drie jaar voordat zij het recht krijgt eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren te gebruiken, geraamd heeft en eigen ramingen van LGD's en

    omrekeningsfactoren heeft gebruikt op een wijze die grotendeels spoorde met de in afdeling 6 vermelde vereisten voor het gebruik van eigen ramingen van de betrokken parameters.

  • 3. 
    Indien de instelling het gebruik van de IRB-benadering na de initiële toestemming voortzet, heeft de instelling voldoende ervaring om te voldoen aan de vereisten van de leden 1 en 2 met betrekking tot de nieuwe blootstellingen. Als het gebruik van ratingsystemen wordt uitgebreid tot blootstellingen die aanzienlijk verschillen van het bestaande toepassingsgebied, zodat niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de instelling over voldoende ervaring beschikt om te voldoen aan de vereisten van deze bepalingen met betrekking tot de nieuwe blootstellingen, zijn de vereisten van de leden 1 en 2 afzonderlijk op de nieuwe blootstellingen van toepassing.

NL

Artikel 141 Maatregelen die moeten worden genomen wanneer niet langer aan de vereisten van dit

hoofdstuk wordt voldaan

Indien een instelling niet langer aan de vereisten van dit hoofdstuk voldoet, stelt zij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis en onderneemt zij een van de volgende stappen:

  • a) 
    ten genoegen van de bevoegde autoriteit een plan voor een spoedige terugkeer naar naleving indienen en dat plan binnen een met de bevoegde autoriteit overeengekomen termijn ten uitvoer brengen;
  • b) 
    ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantonen dat de gevolgen van de niet-naleving niet wezenlijk zijn.

    Artikel 142 Methode voor het onderbrengen van blootstellingen in categorieën

  • 1. 
    Voor het onderbrengen van blootstellingen in de verschillende categorieën blootstellingen past de instelling een adequate en in de tijd gezien consistente methode toe.

NL

  • 2. 
    Elke blootstelling wordt ondergebracht in een van de volgende categorieën:
  • a) 
    blootstellingen met betrekking tot centrale overheden of centrale banken;
    • b) 
      blootstellingen met betrekking tot instellingen;
    • c) 
      blootstellingen met betrekking tot ondernemingen;
    • d) 
      blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen;
    • e) 
      blootstellingen in aandelen;
    • f) 
      posten die securitisatieposities vertegenwoordigen;
    • g) 
      andere actiefposten die geen kredietverplichting vertegenwoordigen.
  • 3. 
    De volgende blootstellingen worden in de lid 2, punt a), bedoelde categorie ondergebracht:
    • a) 
      blootstellingen met betrekking tot regionale overheden, lokale overheden of publiekrechtelijke lichamen die uit hoofde van de artikelen 110 en 111 worden behandeld

      als blootstellingen met betrekking tot centrale overheden;

NL

  • b) 
    blootstellingen met betrekking tot multilaterale ontwikkelingsbanken als bedoeld in artikel 112, lid 2;

c) blootstellingen met betrekking tot internationale organisaties die uit hoofde van artikel 113 een risicogewicht van 0% krijgen.

  • 4. 
    De volgende blootstellingen worden in de in lid 2, onder b), bedoelde categorie ondergebracht:
    • a) 
      blootstellingen met betrekking tot regionale en lokale overheden die niet als blootstellingen met betrekking tot centrale overheden worden behandeld

      overeenkomstig artikel 110, leden 2 en 4;

    • b) 
      blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen die niet als blootstellingen met betrekking tot centrale overheden worden behandeld overeenkomstig artikel 111, lid 4;
    • c) 
      blootstellingen met betrekking tot multilaterale ontwikkelingsbanken die geen risicogewicht van 0% krijgen op grond van artikel 112; en

    d) blootstellingen met betrekking tot financiële instellingen die overeenkomstig artikel 114, lid 5, als blootstellingen met betrekking tot instellingen worden behandeld.

NL

  • 5. 
    Om in de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen, bedoeld in lid 2, punt d), ondergebracht te kunnen worden, voldoen de blootstellingen aan de volgende criteria:
    • a) 
      zij hebben betrekking op een van de volgende:
      • i) 
        een natuurlijk persoon of natuurlijke personen;
      • ii) 
        een kleine of middelgrote onderneming, mits in het laatste geval het totale bedrag dat de debiteur of de groep van verbonden cliënten verschuldigd is aan de instelling en aan moederondernemingen en hun dochterondernemingen, met inbegrip van achterstallige posten, maar exclusief blootstellingen die zijn gedekt door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed, voor zover de instelling weet en redelijke stappen heeft gezet om dit te weten, niet meer dan 1 miljoen EUR beloopt;
    • b) 
      zij worden in het interne risicobeheer van de instelling in de tijd gezien consequent en op dezelfde wijze behandeld;

NL

  • c) 
    zij worden niet op een even individuele basis beheerd als in de categorie blootstellingen met betrekking tot ondernemingen gebeurt;
  • d) 
    zij maken elk deel uit van een belangrijk aantal op vergelijkbare wijze beheerde blootstellingen.

Naast de in de eerste alinea vermelde blootstellingen wordt ook de actuele waarde van de minimale leasebetalingen in verband met leasing aan particulieren en kleine partijen bij de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen ingedeeld.

  • 6. 
    De volgende blootstellingen worden in de in lid 2, punt e), bedoelde categorie blootstellingen in aandelen ondergebracht:
    • a) 
      andere blootstellingen dan schulden die een achtergestelde restvordering op de activa of de inkomsten van de uitgevende instelling vormen;
    • b) 
      blootstellingen in de vorm van schulden, en andere effecten, partnerschappen, derivaten of andere vehikels waarvan de belangrijkste economische kenmerken overeenkomen met die van de onder a) genoemde blootstellingen.
  • 7. 
    Kredietverplichtingen die niet zijn ondergebracht in een van de in lid 2, punten a), b), d), e) en f), bepaalde categorieën, vallen onder de in punt c) van dat lid bedoelde categorie

    blootstellingen met betrekking tot ondernemingen.

NL

  • 8. 
    Blootstellingen in de in lid 2, punt c), genoemde categorie blootstellingen met betrekking tot ondernemingen worden door instellingen afzonderlijk geregistreerd als blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening als ze de volgende kenmerken bezitten:
    • a) 
      de blootstelling heeft betrekking op een entiteit die speciaal is opgericht om materiële activa te financieren of te beheren, of vormt een in economisch opzicht vergelijkbare blootstelling;
    • b) 
      in het contract is geregeld dat de kredietverlener een grote zeggenschap heeft over de activa en de inkomsten die daarmee worden gegenereerd;
    • c) 
      de afbetaling van de verplichting is vooral gerelateerd aan de inkomsten die met de gefinancierde activa worden gegenereerd, en niet zozeer aan de individuele capaciteit van een in breder verband opererende commerciële onderneming.
  • 9. 
    De in lid 2, punt g), bepaalde categorie blootstellingen omvat ook de restwaarde van geleased onroerend goed, voor zover de restwaarde niet is opgenomen in de blootstellingen uit hoofde van een leaseovereenkomst als bepaald in artikel 162, lid 4.

NL

10. De blootstelling die voortvloeit uit het bieden van protectie in het kader van een basketkredietderivaat voor de n-de wanbetaling wordt in dezelfde in lid 2 bepaalde categorie ondergebracht als die waarin de in de basket opgenomen blootstellingen zouden worden ondergebracht, behalve indien de afzonderlijke in de basket opgenomen blootstellingen in verschillende categorieën blootstellingen zouden worden

ondergebracht, in welk geval de blootstelling wordt ondergebracht in de categorie blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, die is vastgesteld in lid 2, punt c).

Artikel 143 Voorwaarden voor het toepassen van de IRB-benadering in verschillende categorieën

blootstellingen en in verschillende bedrijfseenheden

  • 1. 
    De instellingen en elke moederonderneming en haar dochterondernemingen passen voor alle blootstellingen de IRB-benadering toe, tenzij zij overeenkomstig artikel 145

    toestemming van de bevoegde autoriteiten hebben gekregen om permanent de standaardbenadering te hanteren.

    Mits de bevoegde autoriteiten daarvoor van tevoren toestemming verlenen, is per categorie

    blootstellingen als bedoeld in artikel 142 binnen dezelfde bedrijfseenheid, per bedrijfseenheid

    binnen dezelfde groep of voor het gebruik van eigen ramingen van LGD's of

    omrekeningsfactoren voor de berekening van risicogewichten voor blootstellingen met

    betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken een

    stapsgewijze invoering toegestaan.

NL

Bij de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen als bedoeld in artikel 142, lid 5, is een stapsgewijze invoering toegestaan voor de diverse categorieën blootstellingen volgens de verschillende correlaties in artikel 149.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten bepalen gedurende welke tijdsperiode een instelling, elke moederonderneming en haar dochterondernemingen de IRB-benadering op alle

    blootstellingen dienen toe te passen. Deze tijdsperiode ▌wordt door de bevoegde autoriteiten geschikt geacht op grond van de aard en de schaal van de activiteiten van de instellingen of van elke moederonderneming en haar dochterondernemingen en het aantal en de aard van de toe te passen ratingsystemen.

  • 3. 
    De instellingen voeren de toepassing van de IRB-benadering uit in overeenstemming met de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden. De bevoegde autoriteit formuleert die voorwaarden zodanig dat de in lid 1 geboden flexibiliteit niet selectief kan worden gebruikt om lagere minimumeigenvermogensvereisten te verkrijgen voor

    categorieën blootstellingen of voor bedrijfseenheden die nog niet onder de IRB-benadering

    vallen, of bij het gebruik van eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren.

NL

  • 4. 
    Instellingen die pas na 1 januari 2013 de IRB-benadering zijn beginnen te gebruiken of tot die datum door de bevoegde autoriteiten werden verplicht in staat te zijn hun kapitaalvereisten

    met behulp van de standaardbenadering te berekenen, behouden de mogelijkheid om gedurende de toepassingsperiode de kapitaalvereisten voor al hun blootstellingen met behulp van de standaardbenadering te berekenen tot de bevoegde autoriteiten hen ervan in kennis hebben gesteld dat zij er voldoende van overtuigd zijn dat de toepassing van de IRB-benadering met redelijke zekerheid zal worden voltooid.

  • 5. 
    Een instelling die voor alle categorieën blootstellingen de IRB-benadering mag gebruiken, ▌gebruikt de IRB-benadering voor de in artikel 142, lid 2, punt e), bedoelde categorie

    blootstellingen in aandelen, behalve wanneer deze instelling op grond van artikel 145 voor blootstellingen in aandelen en voor de in artikel 142, lid 2, punt g), bedoelde categorie andere actiefposten die geen kredietverplichting vertegenwoordigen, de standaardbenadering mag gebruiken.

  • 6. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 3 op passende

    wijze bepalen hoe en wanneer de IRB-benadering achtereenvolgens voor alle categorieën blootstellingen wordt ingevoerd.

NL

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 144 Voorwaarden voor het teruggrijpen op minder verfijnde benaderingen

  • 1. 
    Een instelling die voor een bepaalde categorie of een bepaalde soort blootstellingen de IRB-benadering gebruikt, mag het gebruik van die benadering niet staken en in plaats daarvan de standaardbenadering toepassen voor de berekening van risicogewogen posten, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat het gebruik van de standaardbenadering niet wordt voorgesteld om het eigenvermogensvereiste van de instelling te verlagen, dat het nodig is vanwege de aard en de

      complexiteit van de totale blootstellingen van deze soort van de instelling en dat het geen wezenlijk ongunstig effect zal hebben op de solvabiliteit van de instelling of haar vermogen om risico's effectief te beheren;

NL

  • b) 
    de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit ontvangen.
  • 2. 
    Instellingen die overeenkomstig van artikel 146, lid 9, toestemming hebben gekregen voor het gebruik van eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren, grijpen niet terug op in artikel 146, lid 8, genoemde LGD-waarden en omrekeningsfactoren, tenzij aan de

    volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat het gebruik van de in artikel 146, lid 8, genoemde ▌LGD's en omrekeningsfactoren voor een bepaalde categorie of soort blootstellingen niet wordt voorgesteld om het eigenvermogensvereiste van de instelling te verlagen, dat het nodig is vanwege de aard en de complexiteit van de totale blootstellingen van deze soort van de instelling en dat het geen wezenlijk ongunstig effect zal hebben op de solvabiliteit van de instelling of haar vermogen om risico's effectief te beheren;
    • b) 
      de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit ontvangen.
  • 3. 
    De toepassing van de leden 1 en 2 is onderworpen aan de voorwaarden voor het uitvoeren van de IRB-benadering die bepaald worden door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 143 en de toestemming voor het in artikel 145 bedoelde permanent gedeeltelijk

    gebruik.

NL

Artikel 145 Voorwaarden voor permanent gedeeltelijk gebruik

  • 1. 
    Instellingen die de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten hebben ontvangen en bij de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten voor een of meer categorieën blootstellingen ▌de IRB-benadering mogen hanteren, kunnen de standaardbenadering toepassen voor de volgende blootstellingen:
    • a) 
      de in artikel 142, lid 2, onder a), genoemde categorie blootstellingen, als het aantal grote tegenpartijen beperkt is en het voor de instelling te belastend zou zijn om voor deze tegenpartijen een ratingsysteem in te voeren;
    • b) 
      de in artikel 142, lid 2, onder b), genoemde categorie blootstellingen, als het aantal grote tegenpartijen beperkt is en het voor de instelling te belastend zou zijn om voor deze tegenpartijen een ratingsysteem in te voeren;
    • c) 
      blootstellingen in verband met onbelangrijke bedrijfseenheden en in categorieën of soorten blootstellingen die geen noemenswaardige omvang hebben en waarvan het risicoprofiel als laag wordt aangemerkt;

NL

  • d) 
    blootstellingen met betrekking tot de centrale overheden en de centrale banken van lidstaten, en op regionale overheden, lokale overheden, ▌administratieve organen en publiekrechtelijke lichamen van de lidstaten, mits:
    • i) 
      er op grond van bepaalde publiekrechtelijke regelingen geen verschil in risico bestaat tussen de blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid en de centrale bank en de andere blootstellingen;
    • ii) 
      blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid en de centrale bank overeenkomstig artikel 109, lid 2, lid 4 of lid 4 bis, een risicogewicht van 0% krijgen;
  • e) 
    blootstellingen van een instelling met betrekking tot een tegenpartij die haar moederonderneming, dochteronderneming of een dochteronderneming van haar moederonderneming

    is, mits het bij deze tegenpartij om een instelling of een financiële holding, een gemengde financiële holding, een financiële instelling, een vermogensbeheerder of een nevendiensten verrichtende onderneming gaat waarop passende prudentiële vereisten van toepassing zijn of een onderneming waarmee een band bestaat zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG i;

  • f) 
    ▌blootstellingen tussen instellingen die voldoen aan de vereisten van artikel 108, lid 7;

NL

  • g) 
    blootstellingen in aandelen van entiteiten waarvan de kredietverplichtingen op grond van hoofdstuk 2 een risicogewicht van 0% krijgen, met inbegrip van met overheidsgeld

    gefinancierde entiteiten waarvoor een risicogewicht van 0% geldt;

  • h) 
    blootstellingen in aandelen die zijn ingenomen in het kader van wetgevingsprogramma's waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren en waarbij de instelling aanzienlijke subsidies ontvangt voor haar belegging en de beleggingen in aandelen op de een of andere wijze onderworpen zijn aan overheidstoezicht en restricties, waarbij dergelijke blootstellingen in het totaal voor niet meer dan 10% van het eigen vermogen mogen worden uitgesloten van de IRB-benadering;
  • i) 
    de in artikel 114, lid 4, vermelde blootstellingen die aan de daarin gestelde voorwaarden voldoen;
  • j) 
    de in artikel 210, lid 2, bedoelde overheidsgaranties en door de overheid herverzekerde garanties.

De bevoegde autoriteiten staan de toepassing van de standaardmethode toe voor de onder g) en h) bedoelde blootstellingen in aandelen waarvoor deze behandeling in andere lidstaten is toegestaan. De EBA maakt op haar website een regelmatig door haar bij te werken lijst bekend van de blootstellingen waarvan op grond van artikel 145, lid 1, onder g) en h), wordt bepaald dat zij volgens de standaardbenadering moeten worden behandeld.

NL

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 zijn blootstellingen in aandelen van een instelling van wezenlijk belang als de totale waarde ervan, exclusief de in lid 1, punt g), bedoelde blootstellingen in aandelen die in het kader van wetgevingsprogramma's zijn ingenomen, in het voorgaande jaar gemiddeld meer dan 10% van het eigen vermogen van de instelling bedroeg. Als in minder dan tien individuele bedrijven een blootstelling in aandelen is opgebouwd, bedraagt de drempel 5% van het eigen vermogen van de instelling.
  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden voor het toepassen van de punten a), b), en c) van lid 1.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

4. De EBA vaardigt in 2018 richtsnoeren uit over de toepassing van artikel 145, lid 1, punt d), waarbij zij limieten aanbeveelt in termen van een percentage van het

balanstotaal en/of risicogewogen actiefposten die aan de hand van de standaardbenadering moeten worden berekend. Deze richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

A FDELING 2 B EREKENING VAN RISICOGEWOGEN POSTEN

ONDERAFDELING 1 BEHANDELING NAAR CATEGORIE BLOOTSTELLINGEN

Artikel 146 Behandeling naar categorie blootstellingen

  • 1. 
    De voor het kredietrisico gewogen posten betreffende blootstellingen die onder een van de in artikel 142, lid 2, punten a) tot en met e) en g), bedoelde categorieën vallen, worden, als ze niet van het eigen vermogen worden afgetrokken, overeenkomstig onderafdeling 2 berekend, behalve wanneer die blootstellingen worden afgetrokken van de

    tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-bestanddelen.

  • 2. 
    De voor het verwateringsrisico gewogen posten die verband houden met gekochte kortlopende vorderingen, worden berekend op basis van artikel 153. Indien een instelling wegens het wanbetalingsrisico en het verwateringsrisico volledig verhaal kan vorderen op de verkoper van de gekochte kortlopende vorderingen, ▌is het bepaalde van artikel 147 en van artikel 154, leden 1 tot en met 4, betreffende gekochte kortlopende vorderingen niet van toepassing en wordt de blootstelling als een met een zekerheid gedekte blootstelling behandeld.

NL

  • 3. 
    Bij de berekening van voor het kredietrisico en het verwateringsrisico gewogen posten wordt uitgegaan van de parameters voor de betrokken blootstelling. Daaronder vallen de kans op wanbetaling (probability of default, hierna PD genoemd), het verlies bij

    wanbetaling (loss given default, hierna LGD genoemd), de looptijd (maturity, hierna M genoemd) en de blootstellingswaarde van de blootstelling. Overeenkomstig afdeling 4 mogen de PD en het LGD afzonderlijk of gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

  • 4. 
    De instellingen berekenen voor het kredietrisico gewogen posten voor blootstellingen die onder de in artikel 142, lid 2, onder e), genoemde categorie blootstellingen in aandelen

    vallen, op basis van artikel 150. De instellingen kunnen de benaderingen van artikel 150,

    leden 3 en 4, gebruiken indien zij daarvoor de voorafgaande toestemming van de

    bevoegde autoriteiten hebben gekregen. De bevoegde autoriteiten verlenen een instelling

    uitsluitend toestemming om de in artikel 150, lid 4, vermelde internemodellenbenadering

    toe te passen als de instelling voldoet aan de vereisten van afdeling 6, onderafdeling 4.

  • 5. 
    De voor het kredietrisico gewogen posten die verband houden met blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening, mogen worden berekend op basis van artikel 148, lid 5.
  • 6. 
    Voor blootstellingen die onder een van de in artikel 142, lid 2, onder a) tot en met d), genoemde categorieën vallen, verstrekken de instellingen hun eigen ramingen van PD's op basis van artikel 138 en afdeling 6.

NL

  • 7. 
    Voor blootstellingen die onder de in artikel 142, lid 2, onder d), genoemde categorie vallen, verstrekken de instellingen eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren op basis van artikel 138 en afdeling 6.
  • 8. 
    Op blootstellingen die onder een van de in artikel 142, lid 2, onder a) tot en met c), genoemde categorieën vallen, passen de instellingen de LGD-waarden van artikel 157, lid 1, en de omrekeningsfactoren van artikel 162, lid 8, onder a) tot en met d), toe, tenzij zij overeenkomstig lid 9 de toestemming hebben gekregen om voor die categorieën blootstellingen hun eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren toe te passen.
  • 9. 
    De bevoegde autoriteit kan aan instellingen toestemming verlenen om voor alle blootstellingen die onder een van de in artikel 142, lid 2, onder a) tot en met c), genoemde categorieën vallen, overeenkomstig artikel 138 en afdeling 6 gebruik te maken van eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren ▌.
  • 10. 
    De risicogewogen posten voor gesecuritiseerde blootstellingen en voor blootstellingen die onder de categorie van artikel 142, lid 2, onder f), vallen, worden berekend op basis van

    hoofdstuk 5.

NL

Artikel 147 Behandeling van blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in

instellingen voor collectieve belegging (icb's)

  • 1. 
    Als blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (icb's) voldoen aan de criteria van artikel 127, lid 3, en de

    instelling op de hoogte is van alle of een deel van de onderliggende blootstellingen van de icb, kijkt de instelling naar die blootstellingen voor de berekening van de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten op basis van de in dit hoofdstuk vermelde methoden.

    Als een onderliggende blootstelling van de icb zelf een blootstelling in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een andere icb is, mag de eerste instelling ook naar de onderliggende blootstellingen van die andere icb kijken.

  • 2. 
    Indien de instelling niet voldoet aan de voorwaarden voor het gebruik van de in dit hoofdstuk beschreven methoden voor alle of een deel van de onderliggende blootstellingen van de icb, worden de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten als volgt berekend:
    • a) 
      voor blootstellingen die onder de in artikel 142, lid 2, punt e), bedoelde categorie blootstellingen in aandelen vallen, passen de instellingen de eenvoudige

      risicogewichtbenadering van artikel 150, lid 2, toe;

NL

  • b) 
    bij alle overige in lid 1 bedoelde onderliggende blootstellingen passen de instellingen de in hoofdstuk 2 vastgestelde standaardbenadering toe, met inachtneming van het

    volgende:

    • i) 
      bij blootstellingen waarvoor een bepaald risicogewicht voor blootstellingen zonder rating geldt of waarvoor de kredietkwaliteitscategorie geldt die voor een bepaalde categorie blootstellingen de hoogste risicoweging oplevert, wordt het risicogewicht vermenigvuldigd met de factor 2, maar mag dit gewicht niet meer bedragen dan 1250 %;
    • ii) 
      bij alle overige blootstellingen wordt het risicogewicht vermenigvuldigd met een factor 1,1 en bedraagt dit gewicht ten minste 5%.

Als de instelling niet in staat is om voor de toepassing van punt a) een onderscheid te maken tussen blootstellingen in niet-beursverhandelde, beursverhandelde en overige aandelen, behandelt zij de betrokken blootstellingen als blootstellingen in overige aandelen. Indien die blootstellingen samen met de directe blootstellingen van de instelling in deze categorie blootstellingen niet wezenlijk zijn in de zin van artikel 145, lid 2, kan artikel 145, lid 1, worden toegepast, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor hun toestemming verlenen.

NL

  • 3. 
    Als blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb niet voldoen aan de criteria van artikel 127, lid 3, of de instelling niet op de hoogte is van alle onderliggende blootstellingen van de icb of van de onderliggende blootstellingen die zelf een positie in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb zijn, kijkt de instelling naar deze onderliggende blootstellingen en berekent zij de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten op basis van de in artikel 150, lid 2, beschreven eenvoudige risicogewichtbenadering.

    Als de instelling niet in staat is een onderscheid te maken tussen blootstellingen in niet-beursverhandelde, beursverhandelde en overige aandelen, behandelt zij de betrokken blootstellingen als blootstellingen in overige aandelen. Zij brengt blootstellingen die niet op aandelen betrekking hebben, onder in de categorie blootstellingen in overige aandelen.

  • 4. 
    Als alternatief voor de in lid 3 beschreven methode kunnen de instellingen overeenkomstig de in lid 2, onder a) en b), vermelde benaderingen zelf de gemiddelde risicogewogen

    posten op basis van de onderliggende blootstellingen van de icb berekenen en rapporteren of kunnen zij de volgende derden daartoe de opdracht geven:

    • a) 
      de effectenbewaarinstelling of de financiële instelling van de icb op voorwaarde dat de icb uitsluitend in effecten belegt en alle effecten bij de effectenbewaarinstelling van de financiële instelling in bewaring geeft;

NL

  • b) 
    voor andere icb's, de icb-beheermaatschappij, op voorwaarde dat de icb-beheermaatschappij voldoet aan de in lid 127, lid 3, punt a), beschreven criteria.

De correctheid van de berekening wordt door een extern accountant bevestigd.

  • 5. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten instellingen kunnen toestaan van artikel 145, lid 1, gebruik te maken op basis van lid 2, punt b).

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2013 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

ONDERAFDELING 2 BEREKENING VAN VOOR KREDIETRISICO GEWOGEN POSTEN

Artikel 148 Risicogewogen posten voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen,

centrale overheden en centrale banken

  • 1. 
    Met inachtneming van de toepassing van de in de leden 2, 3 en 4 bepaalde specifieke behandelingen worden de risicogewogen posten voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken berekend volgens de onderstaande formules:

    Risk - weighted exposure amount = RWexposure value

    waarbij het risicogewicht RW gedefinieerd is als

    • i) 
      als PD = 0, wordt RW opgevat als: 0;
    • ii) 
      als PD = 1, d.w.z. voor blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan:

    – indien instellingen de in artikel 157, lid 1, beschreven LGD-waarden hanteren, wordt RW opgevat als 0;

    – indien instellingen eigen LGD-ramingen gebruiken, wordt RW opgevat als:

    RW = max { 0 , 12 . 5 ⋅ ( LGDEL BE ) }

    waarbij de beste raming van het verwachte verlies (Expected Loss Best Estimate, hierna "EL BE " genoemd) wordt opgevat als de beste raming van de instelling van het verwachte verlies voor de blootstelling ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan overeenkomstig artikel 177, lid 1, punt h);

NL

  • 2. 
    Voor alle blootstellingen met betrekking tot grote entiteiten uit de financiële sector, wordt de correlatiecoëfficiënt van lid 1, onder iii), vermenigvuldigd met 1,25. Voor alle blootstellingen met betrekking tot niet-gereglementeerde financiële entiteiten, worden de correlatiecoëfficiënten van lid 1, onder iii), en lid 4, naar gelang van het geval,

    vermenigvuldigd met 1,25.

  • 3. 
    De risicogewogen posten voor blootstellingen die voldoen aan de vereisten van de artikelen 198 en 212, mogen worden aangepast volgens de volgende formule:

    Risk-weigh ted exposu re amount = RWexposure value ⋅ ( 0 . 15 + 160 ⋅ PD pp )

    waarbij:

    PD pp = PD van de protectiegever.

    RW wordt berekend aan de hand van de in punt 1 beschreven formule voor de berekening van het risicogewicht voor de blootstelling, de PD van de debiteur en de LGD van een vergelijkbare rechtstreekse blootstelling met betrekking tot de protectiegever. De looptijdfactor (b) wordt berekend met behulp van de PD van de protectiegever of de PD van de debiteur, naargelang welke PD de laagste waarde heeft.

  • 4. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen waarbij de totale jaaromzet van de geconsolideerde groep waarvan het bedrijf deel uitmaakt, minder is dan 50 miljoen EUR, kunnen de instellingen gebruik maken van de onderstaande correlatieformule in lid 1,

    onder iii), om de risicogewichten van blootstellingen met betrekking tot ondernemingen te berekenen. In deze formule staat S voor de totale jaaromzet in miljoen EUR, waarbij 5 miljoen EUR ≤ S ≤ 50 miljoen EUR. Een opgegeven omzet van minder dan 5 miljoen EUR wordt behandeld als een omzet van 5 miljoen EUR. Voor gekochte kortlopende vorderingen is de totale jaaromzet het gewogen gemiddelde van de individuele blootstellingen die tot de pool behoren.

    − ⋅ − ⋅

    • 0 . 12 ⋅ 1 − e

      50 PDe 50 PD

    R  ⋅  min { max { } 5 , S , 50 }  − − 5  1 − e − 50 + 0 . 24 ⋅  1 − 1 −

     1 − e − 50 

    − 0 . 04 1   45

     

    De instellingen vervangen de totale jaaromzet door de totale activa van de geconsolideerde groep wanneer de totale jaaromzet geen relevante indicator is van de omvang van het bedrijf en de totale activa een meer relevante indicator vormen dan de totale jaaromzet.

NL

  • 5. 
    Aan blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening waarvoor een instelling geen PD's kan ramen of de PD-ramingen van de instelling niet voldoen aan de vereisten van afdeling 6, kent zij aan die blootstellingen risicogewichten toe conform tabel 1:

    Tabel 1

Resterende looptijd categorie 1 categorie 2 categorie 3 categorie 4 categorie 5

Minder dan 2,5 jaar 50 % 70 % 115 % 250 % 0 %

Ten minste 2,5 jaar 70 % 90 % 115 % 250 % 0 %

Bij de toekenning van risicogewichten aan blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening houden de instellingen rekening met de volgende factoren: financiële draagkracht, politieke en juridische omgeving, kenmerken van de transactie en/of activa, draagkracht van de sponsor en de ontwikkelaar, met inbegrip van enigerlei inkomstenstroom uit hoofde van een publiek-privaat partnerschap of garantiepakket.

  • 6. 
    De instellingen moeten ten aanzien van hun gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen voldoen aan de vereisten van artikel 180. Voor gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen welke tevens aan de in artikel 149, lid 5, gestelde voorwaarden voldoen en waarvoor het voor een instelling te belastend zou zijn om de in afdeling 6 vervatte normen voor risicokwantificering van blootstellingen met betrekking tot ondernemingen toe te passen, kan gebruik worden gemaakt van de eveneens in afdeling 6 vervatte normen voor de risicokwantificering van blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen.

    NL

  • 7. 
    Bij gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen kunnen het restitueerbare disagio op aankopen, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies

    bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, in het IRB-securitisatiekader als eersteverliesposities worden behandeld.

  • 8. 
    Indien een instelling voor een reeks blootstellingen kredietprotectie biedt op voorwaarde dat de n-de wanbetaling op de blootstellingen aanleiding geeft tot betaling en dat die

    kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, zijn de in hoofdstuk 5 voorgeschreven risicogewichten van toepassing indien voor het product een externe kredietbeoordeling van een ▌EKBI beschikbaar is. Indien er voor het product geen kredietbeoordeling van een ▌EKBI beschikbaar is, worden de risicogewichten van alle blootstellingen in de basket, op n-1 posities na, geaggregeerd, waarbij de som van de verwachte verliespost vermenigvuldigd met 12,5 en de risicogewogen post niet hoger mag zijn dan het nominale bedrag van de door het kredietderivaat geboden protectie vermenigvuldigd met 12,5. De n-1 posities die bij de aggregatie buiten beschouwing worden gelaten, worden op de volgende wijze geselecteerd: het betreft elke blootstelling waarvoor de risicogewogen post lager is dan de risicogewogen post voor alle blootstellingen die in de aggregatie zijn opgenomen. Op blootstellingen in een basket waarvoor een instelling het risicogewicht niet met de IRB-benadering kan bepalen, wordt een risicogewicht van 1250 % toegepast.

NL

▌De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de wijze waarop instellingen de in lid 5, tweede alinea, bedoelde factoren in aanmerking nemen wanneer er risicogewichten aan blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening worden toegekend.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 149 Risicogewogen posten voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen

  • 1. 
    De risicogewogen posten voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden berekend volgens de onderstaande formules:

    Risk - weighted exposure amount = RWexposure value

    waarbij het risicogewicht RW gedefinieerd is als volgt:

  • ii) 
    als PD = 1, d.w.z. voor blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling

    heeft voorgedaan, is RW RW = max { 0 , 12 . 5 ⋅ ( LGDEL BE ) } ;

    waarbij EL BE wordt opgevat als de beste raming van de instelling van het verwachte verlies voor de blootstelling ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan overeenkomstig artikel 177, lid 1, punt h);

  • iii) 
    als PD ∈ ] 0 %; 100 % [ , d.w.z. voor elke mogelijke andere waarde voor PD dan vermeld

    onder ii)

    RW =  LGD ⋅   1 ⋅ G ( ) PD + R ( ) 

  . 999    − − ⋅  − LGDPD

R R

G

 

⋅ 12 . 5 ⋅ 1 . 06 1 1

0

NL

waarbij

 N(x) staat voor de cumulatieve verdelingsfunctie van een standaardnormale willekeurige variabele (d.w.z. de kans dat een normale willekeurige variabele met een gemiddelde van nul en een variantie van één kleiner is dan of gelijk is aan x);

 G (Z) staat voor de inverse cumulatieve verdelingsfunctie van een standaardnormale willekeurige variabele (d.w.z. x heeft een zodanige waarde dat N(x) = z);

R staat voor de correlatiecoëfficiënt, die als volgt wordt berekend:

1 − 35 ⋅ PD  − − 35 ⋅ PD R = 0 . 03 ⋅ − e e

1 − e − 35

+ 0 . 16 ⋅  1 − 1

 1 − e − 35  

  • 2. 
    De risicogewogen posten voor blootstellingen met betrekking tot de in artikel 142, lid 5, gedefinieerde kleine en middelgrote ondernemingen die voldoen aan de vereisten van de artikelen 198 en 212, mogen worden berekend overeenkomstig artikel 148, lid 3.

NL

  • 3. 
    Bij door onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen vervangt een correlatiecoëfficiënt R van 0,15 het cijfer dat door de correlatieformule

    van lid 1 wordt verkregen.

  • 4. 
    Bij gekwalificeerde revolverende blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen als omschreven onder a) tot en met e), vervangt een correlatiecoëfficiënt R van 0,04 het cijfer dat door de correlatieformule van lid 1 wordt verkregen.

    Blootstellingen worden als gekwalificeerde revolverende blootstellingen met betrekking tot

    particulieren en kleine partijen aangemerkt indien zij aan de volgende voorwaarden

    voldoen:

    • a) 
      het gaat om blootstellingen met betrekking tot personen;
    • b) 
      het gaat om revolverende, niet door zekerheden gedekte blootstellingen die, voor zover de kredietlijnen niet zijn aangesproken, onmiddellijk en onvoorwaardelijk door de instelling kunnen worden opgezegd. In deze context worden revolverende blootstellingen gedefinieerd als kredietlijnen waarbij de openstaande saldi van

      cliënten naargelang van hun beslissingen om te lenen en terug te betalen kunnen schommelen tot een grens die door de instelling is vastgesteld. Onbenutte kredietlijnen kunnen worden aangemerkt als kredietlijnen die onvoorwaardelijk kunnen worden opgezegd indien de instelling die kredietlijnen krachtens de daaraan verbonden voorwaarden kan opzeggen in de volle mate waarin dat door de wetgeving inzake consumentenbescherming en aanverwante wetgeving wordt toegestaan;

      NL

  • c) 
    de maximale blootstelling met betrekking tot één enkele persoon in de subportefeuille bedraagt 100.000 EUR of minder;
  • d) 
    het gebruik van de correlatieformule van dit lid is beperkt tot portefeuilles die gekenmerkt werden door lage volatiliteit van de verliespercentages in vergelijking met het gemiddelde niveau van hun verliespercentages, vooral in de lage PD-banden;
  • e) 
    de behandeling als gekwalificeerde revolverende blootstelling met betrekking tot particulieren en kleine partijen spoort met de onderliggende risicokenmerken van de subportefeuille.

In afwijking van punt b) is het vereiste dat de blootstellingen niet gedekt zijn, niet van toepassing als het gaat om door een zekerheid gedekte kredietfaciliteiten die aan een salarisrekening gekoppeld zijn. In dit geval wordt in de LGD-raming geen rekening gehouden met het bedrag dat de zekerheid opbrengt.

De bevoegde autoriteiten toetsen de relatieve volatiliteit van de verliespercentages van alle gekwalificeerde revolverende subportefeuilles met betrekking tot particulieren en kleine partijen en van de geaggregeerde gekwalificeerde revolverende portefeuille met betrekking tot particulieren en kleine partijen en wisselen onder de lidstaten informatie uit over de typische kenmerken van verliespercentages van gekwalificeerde revolverende blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen.

NL

  • 5. 
    Om voor de behandeling als blootstelling met betrekking tot particulieren of kleine partijen in aanmerking te komen, voldoen de gekochte kortlopende vorderingen aan de vereisten

    van artikel 180 en aan de volgende voorwaarden:

    • a) 
      de instelling heeft de kortlopende vorderingen gekocht van niet-verbonden, derde-verkopers en haar blootstelling met betrekking tot de debiteur van de kortlopende vordering omvat geen blootstellingen die direct of indirect hun oorsprong vinden bij de instelling zelf;
    • b) 
      de gekochte kortlopende vorderingen zijn op marktconforme wijze tot stand gekomen tussen de verkoper en de debiteur. Te ontvangen posten en kortlopende vorderingen opgenomen in tegenrekeningen tussen ondernemingen die van elkaar kopen en aan elkaar verkopen, komen als zodanig niet in aanmerking;
    • c) 
      de kopende instelling heeft recht op alle opbrengsten van de gekochte kortlopende vorderingen of een evenredig belang in de opbrengsten; en
    • d) 
      de portefeuille gekochte kortlopende vorderingen is voldoende gespreid.
  • 6. 
    Bij gekochte kortlopende vorderingen kunnen het restitueerbare disagio op aankopen, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, in het IRB-securitisatiekader als eersteverliesposities worden behandeld.

NL

  • 7. 
    Bij hybride pools van gekochte kortlopende vorderingen op particulieren of kleine partijen waarbij de kopende instellingen door onroerend goed gedekte blootstellingen en

    gekwalificeerde revolverende blootstellingen niet onderscheiden van andere blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen, is de risicogewichtfunctie voor particulieren en kleine partijen van toepassing die de hoogste kapitaalvereisten voor die blootstellingen oplevert.

    Artikel 150 Risicogewogen posten voor blootstellingen in aandelen

  • 1. 
    De instellingen bepalen hun risicogewogen posten voor blootstellingen in aandelen, met uitsluiting van die welke overeenkomstig deel 2 worden afgetrokken of overeenkomstig artikel 45 aan een risicogewicht van 250% worden onderworpen, overeenkomstig de in de leden 2, 3, en 4 beschreven ▌benaderingen. Een instelling kan verschillende

    benaderingen op verschillende aandelenportefeuilles toepassen als zij zelf verschillende benaderingen voor intern risicobeheer volgt. Indien een instelling verschillende benaderingen volgt, gaat het om een consequente, niet door overwegingen in verband met regelgevingsarbitrage ingegeven keuze van de PD/LGD-benadering of de internemodellenbenadering, die ook consequent is in de tijd en consistent is met de benadering die voor het interne risicobeheer van de betrokken blootstelling in aandelen wordt gevolgd.

    NL

    De instellingen mogen blootstellingen in aandelen van ondernemingen die nevendiensten verrichten, behandelen volgens de behandeling die geldt voor andere activa die geen kredietverplichtingen zijn.

  • 2. 
    In het kader van de eenvoudige risicogewichtbenadering wordt de risicogewogen post berekend volgens de onderstaande formule:

    risicogewicht (RW) = 190% voor blootstellingen in niet-beursverhandelde aandelen in voldoende gespreide portefeuilles;

risicogewicht (RW) = 290% voor blootstellingen in beursverhandelde aandelen;

risicogewicht (RW) = 370% voor alle overige blootstellingen in aandelen;

risicogewogen post = RW * waarde van de post.

Het is toegestaan korte cashposities en afgeleide instrumenten in de niet-handelsportefeuille te verrekenen met lange posities in dezelfde individuele aandelen, mits deze instrumenten uitdrukkelijk als afdekkingsinstrumenten van specifieke blootstellingen in aandelen worden aangemerkt en zij voor ten minste nog een jaar afdekking verschaffen. Andere korte posities worden als lange posities behandeld, waarbij aan de absolute waarde van elke positie het relevante risicogewicht wordt toegekend. Bij posities waarvan de looptijden van elkaar verschillen, wordt de in artikel 158, lid 5, bedoelde methode voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen toegepast.

NL

De instellingen kunnen met een niet-volgestorte kredietprotectie voor een blootstelling in aandelen rekening houden volgens de in hoofdstuk 4 beschreven methode.

  • 3. 
    In de PD/LGD-benadering worden de risicogewogen posten berekend volgens de formules in artikel 148, lid 1. Indien de instellingen niet over voldoende informatie beschikken om

    de in artikel 174 vervatte definitie van wanbetaling toe te passen, worden de risicogewichten vermenigvuldigd met een factor 1,5.

    Op het niveau van de afzonderlijke blootstellingen mag de som van de verwachte verliespost vermenigvuldigd met 12,5 en de risicogewogen post niet hoger zijn dan de waarde van de post vermenigvuldigd met 12,5.

    De instellingen kunnen met een niet-volgestorte kredietprotectie voor een blootstelling in aandelen rekening houden volgens de in hoofdstuk IV beschreven methode. In dat geval geldt voor de blootstelling met betrekking tot de verschaffer van het afdekkingsinstrument een LGD van 90%. Voor blootstellingen in niet-beursverhandelde aandelen in voldoende gespreide portefeuilles mag gebruik worden gemaakt van een LGD van 65%. Voor deze doeleinden is M gelijk aan 5 jaar.

NL

  • 4. 
    In de internemodellenbenadering is de risicogewogen post het potentiële verlies op de blootstellingen in aandelen van de instelling dat is bepaald aan de hand van interne VaR (value-at-risk)-modellen met een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99% van het verschil tussen driemaandelijkse rendementen en een passend risicovrij percentage

    berekend over een lange steekproefperiode, vermenigvuldigd met 12,5. De risicogewogen posten op het niveau van de aandelenportefeuille bedragen niet minder dan het totaal van de som van de volgende bedragen:

    • a) 
      de in de PD/LGD-benadering vereiste risicogewogen posten; en
    • b) 
      de daarmee overeenstemmende verwachte verliesposten, vermenigvuldigd met 12,5.

    De onder a) en b) bedoelde bedragen worden berekend op basis van de PD-waarden zoals beschreven in artikel 161, lid 1, en de daarmee overeenstemmende LGD-waarden zoals beschreven in artikel 161, lid 2.

    De instellingen kunnen rekening houden met een niet-volgestorte kredietprotectie voor een

    positie in aandelen.

NL

Artikel 152 Risicogewogen posten voor andere activa die geen kredietverplichting vertegenwoordigen

De risicogewogen posten voor andere activa die geen kredietverplichting vertegenwoordigen, worden berekend volgens de onderstaande formule:

Risk-weigh ted exposu re amount = 100 % ⋅ exposure value ,

behalve voor:

  • a) 
    kasmiddelen en gelijkwaardige posten alsook goud dat in eigen kluizen of op toegewezen basis wordt bewaard voor zover daar verplichtingen in de vorm van goud tegenover staan, in welk geval een risicogewicht van 0 % wordt toegekend;
  • b) 
    een restwaarde van geleased onroerend goed, in welk geval de risicogewogen post als volgt wordt berekend:

    1 ⋅ 100 % ⋅

    t exposure v alue

    waarbij t gelijk is aan 1 jaar of aan het dichtstbijzijnde aantal resterende volle jaren van de leaseovereenkomst, indien het laatste hoger is.

    NL

    ONDERAFDELING 3 BEREKENING VAN RISICOGEWOGEN POSTEN VOOR HET VERWATERINGSRISICO VAN GEKOCHTE KORTLOPENDE VORDERINGEN

    Artikel 153 Risicogewogen posten voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen

  • 1. 
    De instellingen berekenen de risicogewogen posten voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen, particulieren en kleine partijen op basis van artikel 148, lid 1.
  • 2. 
    De instellingen bepalen de inputparameters PD en LGD overeenkomstig afdeling 4.
  • 3. 
    De instellingen bepalen de waarde van posten overeenkomstig afdeling 5.
  • 4. 
    Voor de toepassing van dit artikel is de waarde van M 1 jaar.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten stellen een instelling vrij van het berekenen en in aanmerking nemen van risicogewogen posten voor het verwateringsrisico van een soort blootstellingen die het gevolg is van gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen of particulieren en kleine partijen indien de instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft

    aangetoond dat het verwateringsrisico niet van wezenlijk belang is voor die soort blootstellingen.

    NL

    A FDELING 3 V ERWACHTE VERLIESPOSTEN

    Artikel 154 Behandeling naar soort blootstelling

  • 1. 
    Voor de berekening van de verwachte verliesposten wordt bij elke blootstelling uitgegaan van dezelfde inputparameters voor PD, LGD en dezelfde blootstellingswaarde als die

    welke worden gebruikt voor de berekening van risicogewogen posten op basis van artikel 146. ▌

  • 2. 
    Bij gesecuritiseerde blootstellingen worden de verwachte verliesposten berekend op basis van hoofdstuk 5.
  • 3. 
    Bij blootstellingen die behoren tot de in artikel 142, lid 2, onder g), genoemde categorie

    "andere actiefposten die geen kredietverplichting vertegenwoordigen", is de verwachte verliespost gelijk aan nul.

  • 4. 
    De verwachte verliesposten voor blootstellingen in de vorm van aandelen van of rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 147

    worden berekend volgens de in dat artikel vervatte methoden.

NL

  • 5. 
    Het verwachte verlies (EL) en de verwachte verliesposten voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken alsook voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden berekend volgens de onderstaande formules:

    Expected loss (EL) = PD LGD

    Expected loss amount = EL exposure value.

Indien instellingen bij blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan (PD =100 %) gebruik maken van eigen LGD-ramingen, wordt EL opgevat als EL BE , de beste raming van het verwachte verlies voor de blootstelling ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan, waarover de instelling overeenkomstig artikel 177,

lid 1, punt h), beschikt.

Voor blootstellingen die worden behandeld op de in artikel 148, lid 3, beschreven wijze, is EL gelijk aan 0%.

  • 6. 
    De EL-waarden voor blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening waarbij instellingen gebruik maken van de in artikel 148, lid 5, beschreven methoden voor de toekenning van risicogewichten, worden toegewezen conform tabel 2.

Tabel 2

Resterende looptijd categorie 1 categorie 2 categorie 3 categorie 4 categorie 5

Minder dan 2,5 jaar 0 % 0,4 % 2,8 % 8 % 50 %

7747/13 oms/PAU/sm 389

NL

  • 7. 
    De verwachte verliesposten voor blootstellingen in aandelen waarbij de risicogewogen posten worden berekend volgens de eenvoudige risicogewichtbenadering, worden

    berekend volgens de onderstaande formule:

    Expected loss amount = ELexposure value

    Daarbij gelden de volgende EL-waarden:

    verwacht verlies (EL) = 0,8% voor niet-beursverhandelde posities in aandelen in voldoende gespreide portefeuilles;

verwacht verlies (EL) = 0,8% voor blootstellingen op beursverhandelde aandelen;

verwacht verlies (EL) = 2,4 % voor alle overige blootstellingen in aandelen.

  • 8. 
    Het verwachte verlies en de verwachte verliesposten voor blootstellingen in aandelen waarbij de risicogewogen posten worden berekend volgens de PD/LGD-benadering, worden berekend volgens de onderstaande formules:

    Expected loss ( ) EL = PDLGD

    Expected loss amount = ELexposure value

NL

  • 9. 
    De verwachte verliesposten voor blootstellingen in aandelen waarbij de risicogewogen posten worden berekend volgens de internemodellenbenadering, zijn gelijk aan nul.
  • 10. 
    De verwachte verliesposten voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen worden berekend volgens de onderstaande formules:

    Expected loss ( ) EL = PDLGD

    Expected loss amount = ELexposure value

 ▌

NL

Artikel 155 Behandeling van verwachte verliesposten

De instellingen brengen de overeenkomstig artikel 154, leden 5, 6 en 10, berekende verwachte verliesposten in mindering op de algemene en specifieke kredietrisicoaanpassingen en aanvullende waardeaanpassingen overeenkomstig de artikelen 31 en 105 en andere eigenvermogensverlagingen die verband houden met die blootstellingen. Het overeenkomstig artikel 162, lid 1, bepaalde disagio op in de balans opgenomen blootstellingen die in staat van wanbetaling zijn gekocht, wordt op dezelfde wijze behandeld als specifieke kredietrisicoaanpassingen. Specifieke kredietrisicoaanpassingen ten aanzien van blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling mogen niet worden gebruikt om verwachte verliesposten op andere blootstellingen te dekken. Verwachte verliesposten voor gesecuritiseerde blootstellingen en met die blootstellingen samenhangende algemene en specifieke kredietrisicoaanpassingen worden niet bij deze berekening betrokken.

NL

A FDELING 4 PD, LGD EN LOOPTIJD

ONDERAFDELING 1 BLOOTSTELLINGEN MET BETREKKING TOT ONDERNEMINGEN, INSTELLINGEN, CENTRALE OVERHEDEN EN CENTRALE BANKEN

Artikel 156 Kans op wanbetaling (Probability of default - PD)

  • 1. 
    De PD van een blootstelling met betrekking tot een onderneming of van een instelling is ten minste gelijk aan 0,03%.
  • 2. 
    Voor gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen waarvoor een instelling niet in staat is PD's te ramen of de PD-ramingen van een instelling niet aan de vereisten van afdeling 6 voldoen, worden de PD's bepaald volgens de volgende methoden:
    • a) 
      de PD voor niet-achtergestelde rechten op gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen is gelijk aan de door de instelling geraamde EL gedeeld door de LGD voor deze kortlopende vorderingen;
    • b) 
      voor achtergestelde rechten op gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen is de PD gelijk aan de door de instelling geraamde EL;

NL

  • c) 
    een instelling die overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om eigen LGD-ramingen voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen te gebruiken en haar EL-ramingen voor gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen in PD's en LGD's kan splitsen op een wijze die de bevoegde autoriteit betrouwbaar acht, mag de uit deze splitsing resulterende PD-raming gebruiken.
  • 3. 
    De PD voor in gebreke blijvende debiteuren is gelijk aan 100%.
  • 4. 
    De instellingen mogen bij de berekening van de PD niet-volgestorte kredietprotectie overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 4 in aanmerking nemen. Voor het verwateringsrisico komt naast de in artikel 197, lid 1, onder g), bedoelde protectiegevers de verkoper van de gekochte kortlopende vorderingen in aanmerking indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
    • a) 
      de onderneming heeft een kredietbeoordeling van een EKBI die door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot ondernemingen;

NL

  • b) 
    indien een instelling risicogewogen posten en verwachte verliesposten berekent conform de interneratingbenadering en de onderneming geen kredietbeoordeling van een erkende EKBI heeft en een interne rating heeft gekregen die overeenstemt met een PD die gelijkwaardig is aan die welke overeenstemt met de kredietbeoordelingen van EKBI's welke door de EBA zijn ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot ondernemingen.
  • 5. 
    Instellingen die eigen LGD-ramingen gebruiken, mogen niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking nemen door de PD's aan te passen, onverminderd artikel 157, lid 3.

    ▌Voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen is de PD gelijk aan de EL-raming van de instelling voor het verwateringsrisico. Een instelling die overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om eigen LGD-ramingen voor vorderingen op ondernemingen te gebruiken en haar EL-ramingen voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen in PD's en LGD's kan ontbinden op een wijze die de bevoegde autoriteit betrouwbaar acht, mag de uit deze ontbinding resulterende PD-raming gebruiken. De instellingen kunnen voor de berekening van de PD niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking nemen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 4. Voor het verwateringsrisico komt naast de in artikel 197, lid 1, onder g), bedoelde protectiegevers de verkoper van de gekochte kortlopende vorderingen in aanmerking, mits de voorwaarden in lid 4 zijn vervuld.

    NL

  • 7. 
    In afwijking van artikel 197, lid 1, onder g), komen de ondernemingen in aanmerking die voldoen aan de voorwaarden in lid 4.

    Een instelling die overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen eigen LGD-ramingen te gebruiken, kan niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking nemen door de PD's aan te passen, onverminderd artikel 157, lid 3.

    Artikel 157 Verlies bij wanbetaling

  • 1. 
    De instellingen gebruiken de volgende LGD-waarden ▌:
    • a) 
      niet-achtergestelde blootstellingen zonder toelaatbare zekerheid: 45 %;
    • b) 
      achtergestelde blootstellingen zonder toelaatbare zekerheid: 75 %;
    • c) 
      de instellingen kunnen volgestorte en niet-volgestorte kredietprotectie in de LGD in aanmerking nemen overeenkomstig hoofdstuk 4;
    • d) 
      aan gedekte obligaties als omschreven in artikel 124 kan een LGD-waarde van 11,25% worden toegekend;

NL

  • e) 
    voor blootstellingen in de vorm van niet-achtergestelde gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen waarbij een instelling niet in staat is PD's te ramen of de PD-ramingen van een instelling niet aan de vereisten van afdeling 6 voldoen: 45 %;
  • f) 
    voor blootstellingen in de vorm van achtergestelde gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen waarbij een instelling niet in staat is PD's te ramen of de PD-ramingen van een instelling niet aan de vereisten van afdeling 6 voldoen: 100%;
  • g) 
    voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen: 75 %.
  • 2. 
    Ten aanzien van het verwaterings- en wanbetalingsrisico kan een instelling die overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om eigen LGD-ramingen voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen te gebruiken en haar EL-ramingen voor gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen in PD's en LGD's kan ontbinden op een wijze die de bevoegde autoriteit betrouwbaar acht, de LGD-raming voor gekochte kortlopende vorderingen gebruiken.

NL

  • 3. 
    Indien een instelling overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om eigen LGD-ramingen voor blootstellingen met betrekking tot

    ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken te gebruiken, kan niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking worden genomen door aanpassing van de PD- of de LGD-ramingen, mits er aan de vereisten van afdeling 6 wordt voldaan en onder voorbehoud van toestemming van de bevoegde autoriteiten. Een instelling kent aan gegarandeerde blootstellingen geen zodanig aangepaste PD of LGD toe dat het aangepaste risicogewicht lager is dan dat van een vergelijkbare directe blootstelling met betrekking tot de garantiegever.

  • 4. 
    Ten aanzien van de in artikel 148, lid 3, bedoelde ondernemingen is de LGD van een vergelijkbare rechtstreekse blootstelling met betrekking tot de protectiegever gelijk aan de LGD die samenhangt met ofwel een ongedekte faciliteit ten behoeve van de garantiegever, ofwel de ongedekte faciliteit van de debiteur, naargelang uit beschikbaar bewijsmateriaal en de structuur van de garantie blijkt dat indien zowel de garantiegever als de debiteur tijdens de looptijd van de afgedekte transactie in gebreke blijft, het teruggevorderde bedrag afhankelijk zou zijn van de financiële situatie van respectievelijk de garantiegever of de debiteur.

NL

Artikel 158

Looptijd

  • 1. 
    Instellingen die geen toestemming hebben gekregen om voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken eigen LGD's en omrekeningsfactoren te gebruiken, kennen aan blootstellingen die ontstaan als gevolg van retrocessietransacties dan wel transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen een looptijdwaarde (M) van 0,5 jaar en aan alle andere blootstellingen een M van 2,5 jaar toe.

    Bij wijze van alternatief beslissen de bevoegde autoriteiten als onderdeel van de in artikel 138 bedoelde toestemming of de instelling voor elke blootstelling gebruik moet maken van looptijd (M) als beschreven in lid 2.

  • 2. 
    Instellingen die overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming hebben gekregen om voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken eigen LGD's en eigen omrekeningsfactoren te gebruiken, berekenen voor elk van die blootstellingen M op de onder a) tot en met e) beschreven wijze, onder voorbehoud van de leden 3 tot en met 5. ▌M mag niet meer bedragen dan 5 jaar, uitgezonderd in de gevallen vermeld in artikel 374, lid 1, waarin de daar gespecificeerde M zal worden gebruikt:

NL

  • a) 
    voor een instrument dat onderworpen is aan een kasstroomschema, wordt M berekend volgens de onderstaande formule:

      ∑ tCF t  

    M = max  1  , min   t   ∑ CF , 5  

       tt   

    waarbij CF t staat voor de kasstromen (hoofdsom, rentebetalingen en provisies) die de

    debiteur in periode t contractueel verplicht is te betalen;

  • b) 
    voor afgeleide instrumenten die onderworpen zijn aan een kaderverrekeningsovereenkomst, is M gelijk aan de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de blootstelling, waarbij M ten minste gelijk is aan 1 jaar en voor de weging van de looptijd de notionele hoofdsom van elke blootstelling wordt gebruikt;
  • c) 
    voor blootstellingen die voortkomen uit transacties met betrekking tot volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte afgeleide instrumenten die zijn opgesomd in bijlage II en van volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte margeleningstransacties die onderworpen zijn aan een kaderverrekeningsovereenkomst, is M

    gelijk aan de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de transacties, waarbij M ten minste gelijk is aan 10 dagen;

NL

  • d) 
    voor retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effectenof grondstoffenleningen die onderworpen zijn aan een kaderverrekeningsovereenkomst,

    is M gelijk aan de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de transacties, waarbij M ten minste gelijk is aan 5 dagen. Voor de weging van de looptijd wordt het notionele bedrag van elke transactie gebruikt;

  • e) 
    indien een instelling overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om voor gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen eigen PD-ramingen te gebruiken, is voor opgenomen bedragen M gelijk aan de gewogen gemiddelde looptijd van de blootstelling met betrekking tot de gekochte kortlopende vorderingen, waarbij M ten minste gelijk is aan 90 dagen. Dezelfde waarde van M wordt ook gebruikt voor niet-opgenomen bedragen in het kader van een gecommitteerde koopfaciliteit mits de koopovereenkomst effectieve bedingen, vervroegde-aflossingsbepalingen of andere kenmerken omvat die de kopende instelling bescherming bieden tegen een aanzienlijke verslechtering van de kwaliteit van de toekomstige kortlopende vorderingen die zij gedurende de looptijd van de faciliteit verplicht is te kopen. Bij gebreke van dergelijke effectieve beschermingsmiddelen is M voor niet-opgenomen bedragen de som van de langstlopende potentiële kortlopende vordering in het kader van de koopovereenkomst en de resterende looptijd van de koopfaciliteit, waarbij M ten minste gelijk is aan

7747/13 oms/PAU/sm 401

NL

  • f) 
    voor alle andere instrumenten dan die welke in dit punt worden genoemd of indien een instelling niet in staat is M op de onder a) beschreven wijze te berekenen, is M gelijk aan de maximale resterende periode (in jaren) die de debiteur mag wachten om zijn contractuele verplichtingen volledig na te komen, waarbij M ten minste

    gelijk is aan 1 jaar;

  • g) 
    indien een instelling de in afdeling 6 van hoofdstuk 6 beschreven internemodellenmethode hanteert om de blootstellingswaarden te berekenen, wordt M volgens de volgende formule berekend voor de blootstellingen waarop zij deze methode toepast en waarvoor de looptijd van het langstlopende contract van het samenstel van

    verrekenbare transacties langer is dan één jaar:

     ∑ EffectiveE E t ⋅ ∆ t kdf ts t + ∑ EE t ⋅ ∆ t kdf t ⋅ ( 1 − s ) 

    k k k k k t k

M = min   k k  ∑ EffectiveE E ⋅ ∆ tdfs , 5 

t k k t k t kk

NL

waarbij:

s

t k = een dummy-variabele waarvan de waarde in een toekomstige periode t

k gelijk is aan 0 indien t k > 1 jaar en aan 1 indien t k ≤ 1

EE t

k = de verwachte blootstelling in een toekomstige periode t k ;

EffectiveE E t

k = de effectieve verwachte blootstelling in een toekomstige periode t k ;

df t

k = de risicovrije disconteringsfactor voor de toekomstige periode t k ;

t k = t kt k − 1

  • h) 
    een instelling die gebruikt maakt van een intern model om een eenzijdige aanpassing van de kredietwaardering (credit valuation adjustment — CVA) te berekenen, mag

    de met behulp van het interne model geraamde effectieve duration van het krediet als M gebruiken, onder voorbehoud van toestemming van de bevoegde autoriteiten.

NL

Met inachtneming van lid 2 is op samenstellen van verrekenbare transacties waarin alle overeenkomsten een oorspronkelijke looptijd van minder dan één jaar hebben, de formule in punt a) van toepassing;

  • i) 
    indien een instelling de in afdeling 6 van hoofdstuk 6 beschreven internemodellenmethode hanteert om de blootstellingswaarden te berekenen en overeenkomstig

    deel 3, titel IV, hoofdstuk 5, over de toestemming beschikt om voor de berekening van specifieke risico's die verband houden met verhandelbare schuldposities de internemodellenmethode te gebruiken, dan wordt in de in artikel 148, lid 1, omschreven formule M vastgesteld op 1, mits de instelling aan de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat haar interne model voor specifiek risico in verband met verhandelde schuldposities overeenkomstig artikel 373 het effect van ratingmigraties bevat;

  • j) 
    voor de toepassing van artikel 148, lid 3, is M de daadwerkelijke looptijd van de kredietprotectie, maar ten minste gelijk aan 1 jaar.
  • 3. 
    Indien de documentatie dagelijkse margestortingen en dagelijkse herwaardering vereist en bepalingen bevat die de prompte uitwinning of saldering van zekerheden mogelijk maken in geval van wanbetaling of het uitblijven van een margestorting, is M ten minste gelijk

    aan 1 dag voor:

    • a) 
      de volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte afgeleide instrumenten die zijn vermeld in bijlage II;

      NL

  • b) 
    volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte margeleningstransacties;
  • c) 
    retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen.

Ook voor in aanmerking komende kortlopende blootstellingen die geen deel uitmaken van de doorlopende financiering door de instelling van de debiteur, is M ten minste gelijk aan 1 dag. Als kortlopende blootstellingen komen onder meer in aanmerking:

  • a) 
    blootstellingen met betrekking tot instellingen die voortkomen uit het voldoen aan deviezenverplichtingen;
  • b) 
    zelfliquiderende kortlopende handelsfinancieringstransacties in verband met de handel in goederen en diensten met een resterende looptijd van ten hoogste één jaar als omschreven in artikel 4, punt 55 bis);
  • c) 
    blootstellingen die voortkomen uit de vereffening van aankopen en verkopen van effecten binnen de gebruikelijke leveringstermijn van twee werkdagen;

NL

  • d) 
    blootstellingen die voortkomen uit vereffeningen in contanten door middel van telegrafische overschrijving en vereffeningen van elektronische betalingstransacties en van tevoren betaalde kosten, inclusief overdisposities die voortkomen uit falende transacties die geen klein, vast, overeengekomen aantal werkdagen overschrijden.
  • 4. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen die in de Unie gelegen zijn en een geconsolideerde omzet en geconsolideerde activa van minder dan 500 miljoen EUR

    hebben, kunnen de instellingen beslissen M consistent overeenkomstig lid 1 vast te stellen, in plaats van lid 2 toe te passen. Instellingen kunnen in plaats van een totale activa van 500 miljoen EUR een bedrag van 1000 miljoen EUR toestaan voor ondernemingen die in de eerste plaats niet-speculatief, niet-zakelijk onroerend goed bezitten en verhuren.

  • 5. 
    Looptijdmismatches worden behandeld op de in de hoofdstuk 4 beschreven wijze.

NL

ONDERAFDELING 2

BLOOTSTELLINGEN MET BETREKKING TOT PARTICULIEREN EN KLEINE PARTIJEN

Artikel 159 Kans op wanbetaling

  • 1. 
    De PD van een vordering is ten minste gelijk aan 0,03%.
  • 2. 
    De PD van debiteuren of, bij een verplichtingenbenadering, de PD van blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling, is gelijk aan 100%.
  • 3. 
    Voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen is de PD gelijk aan de EL-ramingen voor het verwateringsrisico. Indien een instelling haar EL-ramingen voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen in PD's en LGD's kan ontbinden op een wijze die de bevoegde autoriteiten betrouwbaar achten, kan de PD-raming worden gebruikt.
  • 4. 
    Niet-volgestorte kredietprotectie kan in aanmerking worden genomen door de PD's aan te passen, met inachtneming van artikel 160, lid 2. Voor het verwateringsrisico komt naast

    de in artikel 197, lid 1, onder g), bedoelde protectiegevers de verkoper van de gekochte kortlopende vorderingen in aanmerking indien de voorwaarden van artikel 156, lid 4, vervuld zijn.

NL

Artikel 160 Verlies bij wanbetaling (Loss Given Default - LGD)

  • 1. 
    De instellingen verstrekken eigen ramingen van LGD's, met inachtneming van de vereisten van afdeling 6 en met toestemming van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig

    artikel 138. Voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen wordt een LGD-waarde van 75% gebruikt. Indien een instelling haar EL-ramingen voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen op betrouwbare wijze kan ontbinden in PD's en LGD's, kan de instelling haar eigen LGD-raming gebruiken.

  • 2. 
    Niet-volgestorte kredietprotectie ter dekking van een individuele blootstelling of een pool van blootstellingen kan in aanmerking worden genomen door de PD- of LGD-ramingen

    aan te passen, met inachtneming van de vereisten van artikel 179, leden 1, 2 en 3, en met toestemming van de bevoegde autoriteiten. Een instelling kent aan gegarandeerde blootstellingen geen zodanig aangepaste PD of LGD toe dat het aangepaste risicogewicht lager is dan dat van een vergelijkbare directe blootstelling met betrekking tot de garantiegever.

  • 3. 
    Voor de toepassing van artikel 149, lid 2, is het LGD van een vergelijkbare directe blootstelling met betrekking tot de in artikel 148, lid 3, bedoelde protectiegever gelijk aan het LGD dat samenhangt met ofwel een ongedekte faciliteit ten behoeve van de garantiegever, ofwel de ongedekte faciliteit van de debiteur, naargelang uit beschikbaar bewijsmateriaal en de structuur van de garantie blijkt dat indien zowel de garantiegever als de debiteur tijdens de looptijd van de afgedekte transactie in gebreke blijft, het teruggevorderde bedrag afhankelijk zou zijn van de financiële situatie van de garantiegever respectievelijk de debiteur.

NL

  • 4. 
    Het risicogewogen gemiddelde LGD van alle blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed en waarvoor de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, ligt niet onder de 10%.

    Het risicogewogen gemiddelde LGD van alle blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die gedekt zijn door zakelijk onroerend goed en waarvoor de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, ligt niet onder de 15%.

5. Op basis van de overeenkomstig artikel 96 vergaarde gegevens en rekening houdend met de toekomstige ontwikkelingen op de markten voor onroerend goed en eventuele andere relevante indicatoren beoordelen de bevoegde autoriteiten periodiek en ten minste

jaarlijks of de in lid 4 bepaalde minimumwaarden van het LGD geschikt zijn voor blootstellingen die gedekt zijn door op hun grondgebied gelegen niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed. De bevoegde autoriteiten kunnen, in voorkomend geval op basis van overwegingen in verband met financiële stabiliteit, hogere minimumwaarden van het naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD bepalen voor blootstellingen die gedekt zijn door op hun grondgebied gelegen onroerend goed.

NL

De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van alle wijzigingen die zij overeenkomstig de eerste alinea in de minimumwaarden van het LGD aanbrengen; deze LGD-waarden worden door de EBA gepubliceerd. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de omstandigheden waarmee bevoegde autoriteiten rekening moeten houden wanneer zij hogere minimumwaarden van het LGD bepalen. De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

6. De instellingen van een lidstaat passen de door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat bepaalde hogere minimumwaarden van het LGD toe op blootstellingen die

gedekt zijn door in die lidstaat gesitueerd onroerend goed.

NL

ONDERAFDELING 3 TOEPASSING VAN DE PD/LGD-METHODE OP BLOOTSTELLINGEN IN

AANDELEN

Artikel 161 Toepassing van de PD/LGD-methode op blootstellingen in aandelen

  • 1. 
    De PD's worden bepaald volgens de methoden die gelden voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen.

    De volgende minimum-PD's zijn van toepassing:

    • a) 
      0,09% voor blootstellingen in beursverhandelde aandelen, waarbij de

    investering/belegging past in het kader van een duurzame cliëntrelatie;

    • b) 
      0,09% voor blootstellingen in niet-beursverhandelde aandelen, waarbij de opbrengsten van de investering/belegging berusten op regelmatige en periodieke kasstromen die niet samenhangen met vermogenswinsten;
    • c) 
      0,40% voor blootstellingen in beursverhandelde aandelen, met inbegrip van andere korte posities als bedoeld in artikel 150, lid 2;
    • d) 
      1,25% voor alle overige blootstellingen in aandelen, met inbegrip van andere korte posities als bedoeld in artikel 150, lid 2.

NL

  • 2. 
    Aan blootstellingen met betrekking tot niet-beursverhandelde aandelen in voldoende gespreide portefeuilles kan een LGD van 65% worden toegekend. Aan alle overige

    dergelijke blootstellingen wordt een LGD van 90% toegekend.

  • 3. 
    Aan alle blootstellingen wordt een M van 5 jaar toegekend.

    A FDELING 5 B LOOTSTELLINGSWAARDE

    Artikel 162 Blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale

banken, en blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen

  • 1. 
    Tenzij anders is aangegeven, wordt de blootstellingswaarde van op de balans opgenomen blootstellingen bepaald door de boekwaarde ongerekend aangebrachte kredietrisicoaanpassingen.

    Deze regel geldt ook voor activa die worden gekocht tegen een prijs die verschilt van het verschuldigde bedrag. Voor gekochte activa wordt het verschil tussen het verschuldigde bedrag en de na het aanbrengen van bepaalde kredietrisicoaanpassingen in de balans van instellingen opgenomen resterende boekwaarde disagio genoemd als het verschuldigde bedrag groter is en agio als het kleiner is.

  • 2. 
    Indien de instellingen bij retrocessietransacties of bij transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen van kaderverrekeningsovereenkomsten gebruik maken, wordt de blootstellingswaarde berekend overeenkomstig hoofdstuk 4 of 6.

NL

  • 3. 
    Bij verrekening van leningen en deposito's passen de instellingen voor de berekening van de blootstellingswaarde de in hoofdstuk 4 beschreven methoden toe.
  • 4. 
    Bij lease-overeenkomsten is de blootstellingswaarde gelijk aan de gedisconteerde minimumleasebetalingen. Minimumleasebetalingen omvatten de betalingen gedurende de leasetermijn die de leasenemer moet betalen of kan worden verplicht te betalen, alsmede alle gunstige koopopties (dit zijn opties die naar alle waarschijnlijkheid worden uitgeoefend). Indien een andere partij dan de leasenemer een betaling dient te doen in verband met de restwaarde van een geleased actief en deze betalingsverplichting aan het geheel van voorwaarden in artikel 197 betreffende de toelaatbaarheid van protectiegevers alsook de vereisten voor de inaanmerkingneming van andere soorten garanties in artikel 208 voldoet, kan de betalingsverplichting als niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking worden genomen overeenkomstig hoofdstuk 4.
  • 5. 
    Indien het gaat om een in bijlage II genoemde post, wordt de blootstellingswaarde bepaald aan de hand van de methoden die in hoofdstuk 6 zijn beschreven en worden aangebrachte kredietrisicoaanpassingen niet meegerekend.

NL

  • 6. 
    De blootstellingswaarde die wordt gehanteerd voor de berekening van de risicogewogen posten die betrekking hebben op gekochte kortlopende vorderingen, is de waarde van de post overeenkomstig lid 1, verminderd met de eigenvermogensvereisten voor het

    verwateringsrisico vóór kredietrisicolimitering.

  • 7. 
    Bij een blootstelling in effecten of grondstoffen die verkocht, gedeponeerd of geleend zijn in het kader van retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen

    effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, is de blootstellingswaarde gelijk aan de overeenkomstig artikel 94 bepaalde waarde van de effecten of grondstoffen. Indien de in artikel 218 beschreven uitgebreide benadering van financiële zekerheden wordt toegepast, wordt de blootstellingswaarde verhoogd met de volatiliteitsaanpassing die in dat artikel voor de effecten of grondstoffen in kwestie is aangegeven. De blootstellingswaarde van retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties kan hetzij overeenkomstig hoofdstuk 6, hetzij overeenkomstig artikel 215, lid 2, worden bepaald.

NL

  • 8. 
    De blootstellingswaarde voor de volgende posten wordt berekend door het gecommitteerde maar niet opgenomen bedrag te vermenigvuldigen met een omrekeningsfactor. De

    instellingen gebruiken voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken de volgende omrekeningsfactoren overeenkomstig artikel 146, lid 8:

    • a) 
      voor kredietlijnen die door een instelling op elk tijdstip zonder opzegtermijn onvoorwaardelijk kunnen worden opgezegd of waarvoor uitdrukkelijk in

      automatische opzegging is voorzien als de kredietwaardigheid van een lener verslechtert, geldt een omrekeningsfactor van 0%. Om een omrekeningsfactor van 0% te mogen toepassen, moeten de instellingen nauwlettend de financiële situatie van de debiteur volgen en moeten hun internecontrolesystemen hen in staat stellen onmiddellijk een verslechtering van de kredietkwaliteit van de debiteur te detecteren. Onbenutte kredietlijnen kunnen worden aangemerkt als kredietlijnen die onvoorwaardelijk kunnen worden opgezegd indien de instelling deze kredietlijnen krachtens de daaraan verbonden voorwaarden mag opzeggen voor zover dat dit wordt toegestaan door de wetgeving inzake consumentenbescherming en aanverwante wetgeving;

    • b) 
      voor kortlopend documentair krediet waaraan goederenhandel ten grondslag ligt,

    geldt een omrekeningsfactor van 20% voor zowel de uitgevende als de

    confirmerende instelling;

NL

  • c) 
    voor niet-aangesproken koopverplichtingen voor revolverende gekochte kortlopende vorderingen die onvoorwaardelijk kunnen worden opgezegd of waarvoor

    uitdrukkelijk in automatische opzegging op enig tijdstip door de instelling is voorzien, geldt een omrekeningsfactor van 0%. Om een omrekeningsfactor van 0% te mogen toepassen, moeten de instellingen nauwlettend de financiële situatie van de debiteur volgen en moeten hun internecontrolesystemen hen in staat stellen onmiddellijk een verslechtering van de kredietkwaliteit van de debiteur te detecteren;

  • d) 
    voor andere kredietlijnen, note issuance facilities (NIF's) en revolving underwriting facilities (RUF's) geldt een omrekeningsfactor van 75%;
  • e) 
    instellingen die aan de in afdeling 6 gespecificeerde vereisten voldoen om eigen ramingen van omrekeningsfactoren te gebruiken, kunnen eigen ramingen van omrekeningsfactoren voor verschillende productsoorten als genoemd onder de punten a) tot en met d) gebruiken, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend.

NL

  • 9. 
    Indien een verplichting betrekking heeft op de uitbreiding van een andere verplichting, wordt gebruik gemaakt van de laagste van beide omrekeningsfactoren die voor de

    individuele verplichting gelden.

  • 10. 
    Voor alle andere posten buiten de balanstelling dan die welke in de punten 1 tot en met 8 worden vermeld, wordt de blootstellingswaarde opgevat als het volgende percentage van de waarde ervan:
    • a) 
      100% bij een post met volledig risico;
    • b) 
      50% bij een post met middelgroot risico;
    • c) 
      20% bij een post met middelgroot/laag risico; en
    • d) 
      0% bij een post met laag risico.

    Voor de toepassing van dit lid worden de posten buiten de balanstelling ondergebracht in de risicocategorieën als aangegeven in bijlage I.

NL

Artikel 163 Blootstellingen in aandelen

  • 1. 
    De blootstellingswaarde van blootstellingen in aandelen is gelijk aan de na het aanbrengen van bepaalde kredietrisicoaanpassingen resterende boekwaarde.
  • 2. 
    De blootstellingswaarde van blootstellingen in aandelen buiten de balanstelling is gelijk aan de nominale waarde van de blootstelling, verminderd met de specifieke kredietrisicoaanpassingen voor deze blootstelling.

    Artikel 164 Andere actiefposten die geen kredietverplichting vertegenwoordigen

De blootstellingswaarde van andere activa die geen kredietverplichting vertegenwoordigen, is gelijk aan de resterende boekwaarde na aanbrenging van bepaalde kredietrisicoaanpassingen.

NL

A FDELING 6 VEREISTEN VOOR DE IRB- BENADERING

ONDERAFDELING 1

RATINGSYSTEMEN

Artikel 165 Algemene beginselen

  • 1. 
    Indien een instelling van meerdere ratingsystemen gebruik maakt, wordt de rationale voor het onderbrengen van een bepaalde debiteur of transactie in een ratingsysteem in documentatie vastgelegd en op zodanige wijze toegepast dat het risiconiveau adequaat wordt weerspiegeld.
  • 2. 
    De onderbrengingscriteria en -processen worden periodiek getoetst om na te gaan of zij nog steeds adequaat zijn voor de actuele portefeuille en externe omstandigheden.
  • 3. 
    Indien een instelling gebruik maakt van directe ramingen van risicoparameters voor individuele debiteuren of blootstellingen, kunnen deze worden beschouwd als ramingen toegewezen aan klassen op een continue ratingschaal.

NL

Artikel 166 Opzet van ratingsystemen

  • 1. 
    De opzet van ratingsystemen voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken voldoet aan de volgende vereisten:
    • a) 
      een ratingsysteem houdt rekening met de debiteuren- en transactierisicokenmerken;
    • b) 
      een ratingsysteem heeft een ratingschaal voor debiteuren welke uitsluitend betrekking heeft op de kwantificering van het risico dat de debiteur in gebreke blijft. De ratingschaal voor debiteuren telt ten minste 7 klassen voor niet in gebreke gebleven debiteuren en één voor in gebreke gebleven debiteuren;
    • c) 
      een instelling legt de relatie tussen debiteurenklassen in documentatie vast in termen van het met de verschillende debiteurenklassen samenhangende niveau van het

      wanbetalingsrisico en in termen van de gebruikte criteria om de diverse risiconiveaus van elkaar te onderscheiden;

    • d) 
      instellingen waarvan de portefeuilles in een bepaald marktsegment en in een bepaald deel van de PD-distributie zijn geconcentreerd, zorgen ervoor dat er binnen dat deel genoeg debiteurenklassen zijn om ongewenste concentraties van debiteuren in één

      bepaalde klasse te vermijden. Aanzienlijke concentraties in één klasse worden verantwoord met overtuigende empirische gegevens die aantonen dat de debiteurenklasse een redelijk smalle PD-bandbreedte bestrijkt en dat het wanbetalingsrisico dat aan alle in de betrokken klasse ondergebrachte debiteuren verbonden is, binnen die bandbreedte valt;

NL

  • e) 
    opdat het gebruik van eigen LGD-ramingen voor de berekening van eigenvermogensvereisten voor toestemming van de bevoegde autoriteit in aanmerking komt, ▌omvat een ratingsysteem een afzonderlijke ratingschaal voor faciliteiten die uitsluitend betrekking heeft op met LGD verband houdende transactiekenmerken. De definitie van de faciliteitsklasse omvat een beschrijving van de wijze waarop een blootstelling in een klasse wordt ondergebracht en van de gehanteerde criteria om de risiconiveaus van de diverse klassen van elkaar te onderscheiden;
  • f) 
    aanzienlijke concentraties in één faciliteitsklasse worden verantwoord met overtuigende empirische gegevens die aantonen dat de faciliteitsklasse een redelijk smalle LGD-bandbreedte bestrijkt en dat het risico dat aan alle in de betrokken klasse ondergebrachte blootstellingen verbonden is, binnen die bandbreedte valt.
  • 2. 
    Instellingen die voor de toekenning van risicogewichten aan blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening de in artikel 148, lid 5, beschreven methoden toepassen, zijn vrijgesteld van de verplichting om een ratingschaal voor debiteuren te hanteren welke uitsluitend het risico kwantificeert dat de debiteur voor die blootstellingen in gebreke blijft. Deze instellingen hebben voor die blootstellingen ten minste 4 klassen voor niet in gebreke gebleven debiteuren en ten minste één klasse voor in gebreke gebleven debiteuren.

NL

  • 3. 
    De opzet van ratingsystemen voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen voldoet aan de volgende vereisten:
    • a) 
      de ratingsystemen weerspiegelen zowel het debiteuren- als het transactierisico en houden rekening met alle relevante debiteuren- en transactiekenmerken;
    • b) 
      het risico is op zodanige wijze gedifferentieerd dat het aantal blootstellingen in een gegeven klasse of groep toereikend is voor een zinvolle kwantificering en validatie van de verlieskenmerken op het niveau van de klasse of groep. De blootstellingen en debiteuren zijn op zodanige wijze over de klassen of groepen verdeeld dat

      buitensporige concentraties worden vermeden;

    • c) 
      het proces voor de onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen resulteert in een zinvolle risicodifferentiatie, levert een groepering van voldoende homogene blootstellingen op en maakt een accurate en consequente raming van de verlieskenmerken op het niveau van de klasse of groep mogelijk. Voor gekochte kortlopende vorderingen weerspiegelt de groepering de overnemingspraktijken van de verkoper en de heterogeniteit van zijn cliënten.

NL

  • 4. 
    De instellingen houden rekening met de volgende risicobepalende factoren wanneer zij blootstellingen in klassen of groepen onderbrengen:
    • a) 
      debiteurenrisicokenmerken;
    • b) 
      transactierisicokenmerken, met inbegrip van product- of zekerhedensoorten of beide. De instellingen gaan uitdrukkelijk in op gevallen waarin voor verschillende

      blootstellingen dezelfde zekerheden zijn gesteld;

    • c) 
      achterstalligheid, behalve wanneer een instelling ten genoegen van haar bevoegde autoriteit aantoont dat achterstalligheid geen wezenlijke risicobepalende factor van de blootstelling is.

      NL

      Artikel 167 Onderbrenging in klassen of groepen

  • 1. 
    Een instelling past specifieke definities, processen en criteria toe voor de onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen van een ratingsysteem die aan de volgende

    vereisten voldoen:

    • a) 
      de definities van en de criteria voor de klassen of groepen zijn voldoende gedetailleerd om degenen die ratings toekennen in staat te stellen op consistente wijze debiteuren of faciliteiten waaraan vergelijkbare risico's verbonden zijn, in dezelfde klasse of groep onder te brengen. Dit gebeurt consequent voor alle bedrijfsonderdelen, afdelingen en geografische locaties;
    • b) 
      de documentatie van het ratingproces stelt derden in staat te begrijpen hoe blootstellingen in klassen of groepen worden ondergebracht, de onderbrenging in klassen en groepen te reconstrueren en te oordelen of een onderbrenging in een bepaalde klasse of groep terecht is;
    • c) 
      de criteria sluiten tevens aan bij de door de instelling toegepaste interne normen voor de verstrekking van leningen en bij haar beleidslijnen voor de aanpak van dubieuze debiteuren en probleemfaciliteiten.

NL

  • 2. 
    Bij de onderbrenging van debiteuren en faciliteiten in klassen of groepen houdt een instelling rekening met alle relevante informatie. Deze informatie is actueel en stelt de instelling in staat de toekomstige ontwikkeling van de blootstelling te voorspellen. Hoe minder informatie een instelling bezit, hoe voorzichtiger zij te werk gaat bij de

    onderbrenging van blootstellingen in debiteuren- en faciliteitsklassen of -groepen. Indien een instelling gebruik maakt van een externe rating als primaire factor voor de toekenning van een interne rating, houdt zij ook rekening met andere relevante informatie.

    Artikel 168 Onderbrenging van blootstellingen

  • 1. 
    Blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken, en blootstellingen in aandelen waarbij een instelling gebruik maakt van de PD/LGD-benadering van artikel 150, lid 3, worden ondergebracht overeenkomstig de volgende criteria:
    • a) 
      elke debiteur wordt in het kader van het kredietacceptatieproces in een debiteurenklasse ondergebracht;

NL

  • b) 
    voor blootstellingen waarvoor een instelling overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om eigen LGD-ramingen en omrekeningsfactoren te gebruiken, wordt elke blootstelling in het kader van het kredietacceptatieproces tevens in een faciliteitsklasse ondergebracht;
  • c) 
    instellingen die de in artikel 148, lid 5, beschreven methoden toepassen voor de toekenning van risicogewichten aan blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening, brengen elk van deze blootstellingen overeenkomstig artikel 166, lid 2, in een klasse onder;
  • d) 
    aan elke individuele rechtspersoon te wier aanzien de instelling is blootgesteld, wordt een afzonderlijke rating toegekend. Een instelling heeft passende beleidslijnen voor de behandeling van individuele debiteuren-cliënten en groepen verbonden cliënten;

NL

  • e) 
    verschillende blootstellingen op dezelfde debiteur worden in dezelfde debiteurenklasse ondergebracht, ongeacht of het karakter van elke specifieke transactie

    verschillen vertoont. Indien verschillende blootstellingen met betrekking tot dezelfde debiteur in meerdere klassen worden ondergebracht, is echter het volgende van toepassing:

    • i) 
      het transferrisico, dat afhankelijk is van het feit of de blootstellingen in de lokale dan wel in een buitenlandse valuta luiden;
    • ii) 
      ▌de behandeling van met een blootstelling samenhangende garanties kan worden weerspiegeld door de onderbrenging in een andere debiteurenklasse;
    • iii) 
      ▌consumentenbescherming, het bankgeheim of andere wetgeving verbieden het uitwisselen van gegevens over cliënten.
  • 2. 
    Blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden in het kader van het kredietacceptatieproces in een klasse of groep ondergebracht.

NL

  • 3. 
    Bij de onderbrengingen in klassen of groepen leggen de instellingen in documentatie vast in welke situaties de inputs of outputs van het onderbrengingsproces door middel van

    subjectieve inschatting kunnen worden bijgestuurd en welk personeel voor de goedkeuring van deze bijsturingen verantwoordelijk is. De instellingen leggen deze bijsturingen in documentatie vast en noteren welk personeel daarvoor verantwoordelijk is. De instellingen analyseren de ontwikkeling van de blootstellingen waarvan de onderbrenging is bijgestuurd. Deze analyse omvat een beoordeling van de ontwikkeling van blootstellingen waarvan de rating door een bepaalde persoon is bijgestuurd, waarbij voor alle verantwoordelijke personeelsleden verantwoording wordt afgelegd.

    Artikel 169 Integriteit van het onderbrengingsproces

  • 1. 
    Bij de onderbrenging van blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken, en blootstellingen in aandelen waarbij een

    instelling gebruik maakt van de PD/LGD-benadering van artikel 150, lid 3, worden de volgende integriteitsvereisten vervuld:

    • a) 
      de onderbrengingen en periodieke evaluaties van onderbrengingen worden verricht of goedgekeurd door een onafhankelijke partij die geen onmiddellijk voordeel heeft bij de beslissingen om krediet te verstrekken;

NL

  • b) 
    de onderbrengingen worden ten minste jaarlijks door de instellingen geëvalueerd en worden aangepast indien uit de evaluatie blijkt dat onderbrenging in dezelfde

    klasse niet langer gerechtvaardigd is. Risicovolle debiteuren en probleemblootstellingen worden veelvuldiger aan een nieuw onderzoek onderworpen. De instellingen gaan over tot een herziening van de onderbrenging indien belangrijke informatie over de debiteur of de blootstelling beschikbaar komt;

  • c) 
    de instellingen beschikken over een efficiënt proces voor de verzameling en actualisering van relevante informatie over debiteurenkenmerken die op PD's van invloed zijn en over transactiekenmerken die op LGD's of omrekeningsfactoren van invloed zijn.
  • 2. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden de onderbrengingen in debiteuren- en faciliteitsklassen ten minste eenmaal per jaar door de instelling geëvalueerd en aangepast indien uit de evaluatie blijkt dat onderbrenging in dezelfde klasse niet langer gerechtvaardigd is, of worden de verlieskenmerken en de achterstalligheidssituatie van elke onderscheiden risicogroep door de instelling

    geëvalueerd, naargelang van het geval. Een instelling evalueert tevens ten minste eenmaal per jaar de status van een representatieve steekproef van individuele blootstellingen uit elke groep om erop toe te zien dat blootstellingen nog steeds in de juiste groep ondergebracht zijn, en past de onderbrenging aan indien uit de evaluatie blijkt dat onderbrenging in dezelfde klasse niet langer gerechtvaardigd is.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt technische reguleringsnormen voor de methoden volgens welke de bevoegde autoriteiten de integriteit van het onderbrengingsproces en de regelmatige en onafhankelijke beoordeling van de risico's beoordelen.

    De EBA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 170 Gebruik van modellen

Indien een instelling gebruik maakt van statistische modellen en andere mechanische methoden om blootstellingen in debiteuren- of faciliteitsklassen of -groepen onder te brengen, worden de volgende vereisten vervuld:

  • a) 
    het model heeft een goede voorspelkracht en de kapitaalvereisten mogen niet vertekend zijn als gevolg van het gebruik ervan. De inputvariabelen vormen een redelijke en

    doelmatige basis voor de resulterende prognoses. Het model wordt niet gekenmerkt door vertekeningen van betekenis;

  • b) 
    de instelling beschikt over een proces voor de validatie van de in het model in te voeren gegevens, waarbij onder meer de juistheid, volledigheid en relevantie van die gegevens worden getoetst;

NL

  • c) 
    de voor de opstelling van het model gebruikte gegevens zijn representatief voor de bestaande populatie van debiteuren of blootstellingen van de instelling;
  • d) 
    de instelling voorziet in een regelmatige modelvalidatiecyclus die een monitoring van de prestatie en stabiliteit van het model, een herbeoordeling van de modelspecificatie en een toetsing van de modeloutputs aan de uitkomsten omvat;
  • e) 
    de instelling vult het statistische model aan met subjectieve inschattingen en menselijk toezicht om de op basis van het model verkregen onderbrengingen te toetsen en toe te zien op een oordeelkundig gebruik van de modellen. De toetsingsprocedures zijn erop gericht de met de gebreken van het model samenhangende fouten op te sporen en te beperken. Bij subjectieve inschattingen wordt rekening gehouden met alle relevante informatie die niet door het model in aanmerking wordt genomen. De instelling legt in documentatie vast hoe de subjectieve inschatting en de modelresultaten moeten worden gecombineerd.

NL

Artikel 171 In documentatie vastleggen van ratingsystemen

  • 1. 
    De instellingen leggen de opzet en operationele bijzonderheden van hun ratingsystemen in documentatie vast. Uit de documentatie blijkt dat de in deze afdeling gestelde vereisten in acht worden genomen. In de documentatie komen onder meer de volgende onderwerpen

    aan de orde: portefeuillespreiding, ratingcriteria, verantwoordelijkheden van partijen die debiteuren en blootstellingen in ratingklassen onderbrengen, de frequentie waarmee de onderbrenging wordt getoetst, en het toezicht door het management op het ratingproces.

  • 2. 
    De instellingen leggen de rationale voor hun keuze van ratingcriteria en de analyse ter ondersteuning van deze keuze in de documentatie vast. De instellingen leggen alle

    belangrijke wijzigingen in het risicoratingproces in documentatie vast en in de documentatie wordt aangegeven welke wijzigingen in het risicoratingproces zijn aangebracht na de laatste toetsing ervan door de bevoegde autoriteiten en waarom. Ook de organisatie van het onderbrengen in ratingklassen, met inbegrip van het onderbrengingsproces en de internecontrolestructuur, wordt in documentatie vastgelegd.

  • 3. 
    De instellingen leggen de intern gebruikte specifieke definities van wanbetaling en verlies in documentatie vast en dragen zorg voor consistentie met de definities in deze

    verordening.

NL

  • 4. 
    Indien instellingen in het kader van het ratingproces van statistische modellen gebruik maken, leggen zij de methode ervan in documentatie vast. Hierbij:
    • a) 
      wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de theorie, aannamen en wiskundige en empirische grondslagen voor de toewijzing van ramingen aan klassen,

      individuele debiteuren, blootstellingen of pools, alsook van de voor de opstelling van het model gebruikte gegevensbron(nen);

    • b) 
      wordt een stringent statistisch proces (met inbegrip van out-of-time en out-of-sample prestatietesten) voor de validatie van het model vastgelegd;
    • c) 
      wordt aangegeven onder welke omstandigheden het model niet efficiënt werkt.
  • 5. 
    Een instelling toont ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat aan de vereisten van dit artikel wordt voldaan wanneer een instelling bij een derde-verkoper een ratingsysteem of een in verband met een ratingsysteem gebruikt model heeft verkregen en die verkoper de toegang van de instelling tot informatie met betrekking tot de methode van dat

    ratingsysteem of dat model, of de onderliggende gegevens die worden gebruikt om die methode of dat model te ontwikkelen, weigert of beperkt op grond van het feit dat dit eigendomsrechtelijk beschermde informatie is.

    NL

    Artikel 172 Bijhouden van gegevens

  • 1. 
    De instellingen verzamelen en slaan gegevens op over de aspecten van hun interne ratings, zoals voorgeschreven overeenkomstig deel 8.
  • 2. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken, en blootstellingen in aandelen waarbij een instelling gebruik maakt

    van de PD/LGD-benadering van artikel 150, lid 3, worden door de instellingen de volgende gegevens verzameld en opgeslagen:

    • a) 
      de volledige ratinghistorie van debiteuren en erkende garantiegevers;
    • b) 
      de datums waarop de ratings zijn toegekend;
    • c) 
      de belangrijkste gegevens en methodiek die zijn gebruikt om de ratings te bepalen;
    • d) 
      de voor de onderbrenging in ratingklassen verantwoordelijke persoon;
    • e) 
      de in gebreke gebleven debiteuren en de blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan;
    • f) 
      de datum waarop en omstandigheden waaronder debiteuren in gebreke zijn gebleven en er zich voor blootstellingen wanbetaling heeft voorgedaan;
    • g) 
      gegevens over de PD's en de gerealiseerde wanbetalingsgraden die met ratingklassen en ratingmigraties samenhangen.

NL

  • 3. 
    De instellingen die geen eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren gebruiken, gaan over tot het verzamelen en opslaan van gegevens over vergelijkingen tussen

    gerealiseerde LGD's en de in artikel 157, lid 1, opgenomen waarden en tussen gerealiseerde omrekeningsfactoren en de in artikel 162, lid 8, opgenomen waarden.

  • 4. 
    De instellingen die eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren gebruiken, worden geacht de volgende gegevens te verzamelen en op te slaan:
  • a) 
    volledige historische gegevens over de met elke ratingschaal samenhangende

faciliteitsratings- en ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren;

  • b) 
    de datums waarop de ratings zijn toegekend en de ramingen zijn verricht;
    • c) 
      de belangrijkste gegevens en methoden die zijn gebruikt om de faciliteitsratings en de ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren te bepalen;
    • d) 
      de persoon die de faciliteitsrating heeft toegekend en de persoon die de ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren heeft verstrekt;
    • e) 
      gegevens over de met elke blootstelling ten aanzien waarvan zich een wanbetaling

    heeft voorgedaan, samenhangende geraamde en gerealiseerde LGD's en

    omrekeningsfactoren;

NL

  • f) 
    voor de instellingen die door middel van LGD met het kredietrisicoverminderende effect van garanties of kredietderivaten rekening houden, gegevens over het LGD van de blootstelling voor en na de beoordeling van het effect van een garantie of

    kredietderivaat;

  • g) 
    gegevens over de verliescomponenten van elke blootstelling ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan.
  • 5. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden door de instellingen de volgende gegevens verzameld en opgeslagen:
    • a) 
      bij het proces van de onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen gebruikte gegevens;
    • b) 
      gegevens over de geraamde PD's, LGD's en omrekeningsfactoren die samenhangen met de klassen of groepen blootstellingen;
    • c) 
      de identiteit van in gebreke gebleven debiteuren en de blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan;
    • d) 
      voor blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan, de gegevens over de klassen of groepen waarin de blootstelling was ondergebracht in het jaar voordat zij een betalingsachterstand vertoonde en de gerealiseerde

      uitkomsten voor LGD en de omrekeningsfactor;

    • e) 
      gegevens over de verliespercentages voor gekwalificeerde revolverende blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen.

NL

Artikel 173 Voor de beoordeling van de kapitaaltoereikendheid gebruikte stresstests

  • 1. 
    De instellingen beschikken over deugdelijke processen voor het verrichten van stresstests bij de beoordeling van hun kapitaaltoereikendheid. Bij het verrichten van dergelijke tests wordt nagegaan welke mogelijke gebeurtenissen of toekomstige veranderingen in

    economische omstandigheden een ongunstig effect kunnen hebben op het aan blootstellingen van een instelling verbonden kredietrisico, en beoordeeld in hoeverre de instelling tegen dergelijke veranderingen bestand is.

  • 2. 
    De instellingen verrichten regelmatig een stresstest met betrekking tot het kredietrisico om na te gaan welke gevolgen bepaalde specifieke omstandigheden hebben voor hun totale

    kapitaalvereisten voor het kredietrisico. De soort test wordt door de instelling gekozen, behoudens toetsing door de toezichthouder. De te gebruiken test is relevant en onderzoekt het effect van scenario's waarbij van een hevige, maar plausibele recessie wordt uitgegaan. De instelling gaat na welke veranderingen haar ratings in het kader van de stresstestscenario's ondergaan. De portefeuilles die de stresstest ondergaan, bevatten de overgrote meerderheid van alle blootstellingen van een instelling.

  • 3. 
    De instellingen die de in artikel 148, lid 3, beschreven behandeling toepassen, bestuderen in het kader van hun stresstests het effect van een verslechtering van de kredietkwaliteit

    van protectiegevers, en met name het effect van protectiegevers die niet voldoen aan de toelatingscriteria.

NL

ONDERAFDELING 2 RISICOKWANTIFICERING

Artikel 174 Wanbetaling door debiteuren

  • 1. 
    Een wanbetaling met betrekking tot een specifieke debiteur wordt geacht zich te hebben voorgedaan wanneer een van beide of elk van beide volgende gebeurtenissen heeft

    plaatsgevonden:

    • a) 
      de instelling acht het onwaarschijnlijk dat de debiteur zijn kredietverplichtingen jegens de instelling, de moederonderneming of een van haar dochterondernemingen volledig zal nakomen zonder dat de instelling zal moeten overgaan tot acties zoals de uitwinning van zekerheden;
    • b) 
      de debiteur is meer dan 90 dagen achterstallig bij het nakomen van een aanzienlijke kredietverplichting jegens de instelling, de moederonderneming of een van haar

      dochterondernemingen. De bevoegde autoriteiten kunnen de termijn van 90 dagen vervangen door een termijn van 180 dagen voor blootstellingen die zijn gedekt door niet-zakelijk onroerend goed of zakelijk onroerend goed van kmo's en die kunnen worden ingedeeld in de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen, alsmede voor blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen. De termijn van 180 dagen geldt niet voor de doeleinden van artikel 122.

NL

In geval van blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen kunnen de instellingen de in de punten a) en b) vervatte definitie van wanbetaling toepassen op het niveau van een individuele kredietfaciliteit in plaats van met betrekking tot de totale verplichtingen van een kredietnemer.

1bis. Voor de toepassing van lid 1, punt b) geldt het volgende:

a) bij overdispositie begint de periode van achterstalligheid te lopen zodra een debiteur een aanbevolen kredietlimiet heeft overschreden, een kredietlimiet is aanbevolen die lager is dan de actuele uitstaande bedragen, of zonder toestemming krediet heeft

opgenomen en wanneer het uitstaande bedrag aanzienlijk is;

b) voor de toepassing van punt a) omvat een aanbevolen kredietlimiet elke kredietlimiet die door de instelling is bepaald en waarover de debiteur door de instelling is geïnformeerd;

c) de periode van achterstalligheid voor kredietkaarten begint te lopen op de vervaldag van de minimumbetaling;

d) of een achterstallige kredietverplichting als aanzienlijk aan te merken is, wordt beoordeeld aan de hand van een door de bevoegde autoriteiten vast te stellen

drempel. Deze drempel weerspiegelt een risiconiveau dat de bevoegde autoriteit als redelijk beschouwt ▌;

NL

e) de instellingen beschikken over in documentatie vastgelegde beleidslijnen met betrekking tot het tellen van het aantal achterstallige dagen, in het bijzonder ten aanzien van de herschikking van de faciliteiten en het toestaan van uitbreidingen, wijzigingen of uitstel, verlengingen, en verrekening van bestaande rekeningen. Deze beleidslijnen worden consequent toegepast en zijn in overeenstemming zijn met de interne risicobeheer- en besluitvormingsprocessen van de instelling.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt a), worden onder meer de volgende elementen beschouwd als indicaties dat betaling onwaarschijnlijk is:
    • a) 
      de instelling bestempelt de kredietverplichting als dubieus;
    • b) 
      de instelling neemt een uit een gepercipieerde aanzienlijke vermindering van de kredietkwaliteit voortvloeiende specifieke kredietrisicoaanpassing in aanmerking nadat zij de blootstelling heeft geaccepteerd;
    • c) 
      de instelling verkoopt de kredietverplichting met een aanzienlijk kredietgebonden economisch verlies;

NL

  • d) 
    de instelling stemt in met een gedwongen herstructurering van de kredietverplichting, welke wellicht zal resulteren in een geringere financiële verplichting als gevolg van de kwijtschelding, dan wel de verlening van uitstel van betaling, van de hoofdsom, de rente of, in voorkomend geval, de provisies. Dit omvat ook de gedwongen herstructurering van het aandelenkapitaal in het geval van blootstellingen in aandelen die worden beoordeeld aan de hand van een

    PD/LGD-benadering;

  • e) 
    de instelling heeft het faillissement van de debiteur of een soortgelijk bevel aangevraagd met betrekking tot zijn kredietverplichting jegens de instelling, de moederonderneming of een van haar dochterondernemingen;
  • f) 
    de debiteur heeft het faillissement of een soortgelijke bescherming aangevraagd of is in staat van faillissement verklaard, waardoor de terugbetaling van een kredietverplichting

    jegens de instelling, de moederonderneming of een van haar dochterondernemingen wordt vermeden of uitgesteld.

  • 3. 
    Instellingen die gebruik maken van externe gegevens die op zich niet beantwoorden aan de in lid 1 vervatte definitie van wanbetaling, verrichten adequate aanpassingen om algemene overeenstemming met de definitie van wanbetaling te bewerkstelligen.

NL

  • 4. 
    Indien de instelling oordeelt dat een blootstelling ten aanzien waarvan zich eerder een wanbetaling heeft voorgedaan, thans in een zodanige toestand verkeert dat de definitie van wanbetaling niet langer van toepassing is, kent zij aan de debiteur of faciliteit een rating toe van een blootstelling ten aanzien waarvan er zich geen wanbetaling heeft voorgedaan. Mocht de definitie van wanbetaling later toch van toepassing blijken, dan wordt

    aangenomen dat er zich een andere wanbetaling heeft voorgedaan.

  • 5. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden volgens welke een bevoegde autoriteit de in lid 1 bis, punt d), bedoelde

    drempel vaststelt.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 6. 
    De EBA vaardigt richtsnoeren betreffende de toepassing van dit artikel uit.

    Deze richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 175 Algemene ramingsvereisten

  • 1. 
    Bij de kwantificering van de risicoparameters die met ratingklassen of -groepen samenhangen, nemen de instellingen de volgende vereisten in acht:
    • a) 
      in de eigen ramingen door een instelling van de risicoparameters PD, LGD, omrekeningsfactor en EL is met alle relevante gegevens, informatie en methoden rekening gehouden. De ramingen zijn verricht op grond van historische ervaring en empirisch bewijsmateriaal en niet louter gebaseerd op subjectieve overwegingen. De ramingen zijn aannemelijk en intuïtief, en gebaseerd op de wezenlijke determinanten van de respectieve risicoparameters. Hoe minder gegevens een instelling bezit, hoe voorzichtiger zij te werk gaat bij het verrichten van haar ramingen;
    • b) 
      de instelling is in staat haar verlieservaring in termen van wanbetalingsfrequentie, LGD en omrekeningsfactor of verlies wanneer EL-ramingen worden gebruikt, te ontbinden in de factoren die zij als de determinanten van de respectieve risicoparameters

      beschouwt. De ramingen van de instelling zijn gebaseerd op een langdurige ervaring;

      NL

  • c) 
    er wordt rekening gehouden met wijzigingen die zich gedurende de in artikel 176, lid 1, punt h), en lid 2, punt e), in artikel 177, lid 1, punt j) en lid 2, en in

    artikel 178, leden 2 en 3, genoemde waarnemingsperioden in de leningspraktijk of in het proces voor de inning van ontvangsten op afgeboekte vorderingen hebben voorgedaan. In de ramingen van de instelling wordt tevens rekening gehouden met de gevolgen van de technische vooruitgang en met nieuwe gegevens en andere inlichtingen naarmate deze beschikbaar komen. Ten minste eenmaal per jaar en telkens wanneer nieuwe informatie aan het licht komt, onderwerpen de instellingen hun ramingen aan een nieuw onderzoek,

  • d) 
    de populatie van de blootstellingen die in aanmerking worden genomen in de gegevens voor het verrichten van de ramingen, de leningsnormen die zijn toegepast toen de gegevens zijn gegenereerd, en andere relevante kenmerken zijn vergelijkbaar met die van de blootstellingen en de normen van de instelling. De economische of marktvoorwaarden die aan de gegevens ten grondslag liggen, zijn relevant voor de actuele en voorzienbare voorwaarden. Het aantal in de steekproef opgenomen blootstellingen en de voor de kwantificering gebruikte periode waarop de gegevens betrekking hebben, zijn van dien aard dat de instelling kan vertrouwen op de juistheid en deugdelijkheid van haar ramingen;
  • e) 
    in de ramingen met betrekking tot gekochte kortlopende vorderingen wordt rekening gehouden met alle relevante informatie waarover de kopende instelling beschikt ten aanzien van de kwaliteit van de onderliggende vorderingen, met inbegrip van

    gegevens over soortgelijke pools welke afkomstig zijn van de verkoper, de kopende instelling of externe bronnen. De kopende instelling toetst alle door de verkoper aangeleverde gegevens waarvan zij gebruik maakt;

    NL

    • f) 
      een instelling telt bij haar ramingen een voorzichtigheidsmarge die in verhouding staat tot de verwachte foutmarge van de ramingen. In de gevallen waarin de

      methoden en gegevens als minder bevredigend worden beschouwd ▌en de verwachte foutmarge groter is, is ook de voorzichtigheidsmarge groter.

    Indien instellingen voor de berekening van risicogewichten andere ramingen hanteren dan voor interne doeleinden, wordt dit in documentatie vastgelegd en wordt hierbij redelijkheid betracht. Indien instellingen ten genoegen van hun bevoegde autoriteiten kunnen aantonen dat uiterlijk op 1 januari 2007 verzamelde gegevens op zodanige wijze zijn aangepast dat zij grotendeels beantwoorden aan de in artikel 174 vervatte definitie van wanbetaling of de definitie van verlies, kunnen de bevoegde autoriteiten de instellingen enige flexibiliteit toestaan bij de toepassing van de voorgeschreven gegevensnormen.

  • 2. 
    Indien een instelling gebruik maakt van een datapool van verschillende instellingen, voldoet zij aan de volgende vereisten:
    • a) 
      de ratingsystemen en -criteria van de overige instellingen die tot de datapool hebben bijgedragen, zijn vergelijkbaar met de hare;

NL

  • b) 
    de datapool is representatief voor de portefeuille waarvoor de gegevens uit de pool worden gebruikt;
  • c) 
    de instelling gebruikt de gegevens uit de datapool consequent in de tijd voor haar ramingen;
  • d) 
    de instelling blijft verantwoordelijk voor de integriteit van haar ratingsystemen;
  • e) 
    de instelling behoudt voldoende interne kennis van haar ratingsystemen, waardoor zij onder meer feitelijk in staat is het ratingproces te bewaken en te controleren.

    Artikel 176 Specifieke vereisten voor PD-ramingen

  • 1. 
    ▌Bij de vaststelling van de risicoparameters die met ratingklassen of -groepen samenhangen, passen de instellingen bij PD-ramingen voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken en blootstellingen in aandelen waarbij een instelling gebruik maakt van de PD/LGD-benadering van artikel 150, lid 3, de volgende specifieke vereisten toe:
    • a) 
      de instellingen ramen de PD's per debiteurenklasse op basis van gemiddelden over een lange periode van de jaarlijkse wanbetalingsgraden. PD-ramingen voor debiteuren met een hoge hefboomfinanciering of voor debiteuren waarvan de activa overwegend verhandelde activa zijn, weerspiegelen de prestaties van de

      onderliggende activa op basis van periodes van hoge volatiliteit;

NL

  • b) 
    in het geval van gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen kunnen de instellingen het EL per debiteurenklasse ramen op basis van gemiddelden over een lange periode van de jaarlijkse gerealiseerde wanbetalingsgraden;
  • c) 
    indien een instelling gemiddelde ramingen over een lange periode van PD's en

    LGD's voor gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen afleidt uit een EL-raming en een adequate PD- of LGD-raming, dan voldoet het proces voor de raming van de totale verliezen aan de in dit deel beschreven algemene normen voor de raming van PD en LGD en spoort het resultaat met het in artikel 177, lid 1, punt a), vervatte concept van LGD;

  • d) 
    indien de instellingen PD-ramingstechnieken toepassen, mag dat alleen met ondersteunende analyses. De instellingen nemen het belang van subjectieve overwegingen in aanmerking bij het combineren van de resultaten van de toepassing van technieken en bij het aanbrengen van aanpassingen om rekening te houden met de beperkingen waaraan de technieken en de informatie onderhevig zijn;
  • e) 
    indien een instelling voor de raming van PD's gebruik maakt van gegevens over de interne ervaring met wanbetaling, weerspiegelen de ramingen de overnemingsnormen en alle verschillen tussen het ratingsysteem dat de gegevens heeft gegenereerd en het vigerende ratingsysteem. Indien de overnemingsnormen of de ratingsystemen gewijzigd zijn, telt de instelling een grotere voorzichtigheidsmarge bij haar PD-raming;

NL

  • f) 
    indien een instelling haar interne klassen relateert aan of mapt naar een schaal die door een EKBI of soortgelijke organisaties wordt toegepast en vervolgens de voor de klassen van de externe organisatie waargenomen wanbetalingsgraad toekent aan de door haar gebruikte klassen, wordt de mapping gebaseerd op een vergelijking van de interne ratingcriteria met de criteria die door de externe organisatie worden

    gebruikt en op een vergelijking van de interne en externe ratings van gewone debiteuren. Vertekeningen of inconsistenties bij de mapping of in de onderliggende gegevens worden vermeden. De criteria van de externe organisatie welke aan de voor de kwantificering gebruikte gegevens ten grondslag liggen, hebben uitsluitend betrekking op het wanbetalingsrisico en houden geen rekening met de transactiekenmerken. In de door de instelling verrichte analyse is een vergelijking van de definities van wanbetaling opgenomen, met inachtneming van de voorschriften van artikel 174. De instelling legt de grondslag voor de mapping in documentatie vast;

  • g) 
    indien een instelling gebruik maakt van statistische voorspellingsmodellen voor wanbetaling, dan mag zij PD's ramen als het gewone gemiddelde van de ramingen van de kans op wanbetaling voor individuele debiteuren van een bepaalde klasse. Indien de instelling voor de toepassing van deze bepaling gebruik maakt van

    waarschijnlijkheidsmodellen voor wanbetaling, wordt voldaan aan de in artikel 170 gespecificeerde normen;

NL

  • h) 
    de duur van de gebruikte onderliggende historische waarnemingsperiode is voor ten minste één bron gelijk aan minimaal vijf jaar, ongeacht of een instelling voor haar

    PD-raming gebruik maakt van externe gegevens, interne gegevens, datapools of een combinatie van deze drie bronnen. Indien de waarnemingsperiode voor één van de bronnen een langere periode omspant en deze gegevens relevant zijn, dan wordt van deze langere periode gebruik gemaakt. Dit punt is ook van toepassing op de PD/LGD-benadering van aandelen. Met toestemming van de bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen die niet overeenkomstig artikel 138 van de bevoegde autoriteit toestemming hebben gekregen om eigen LGD-ramingen of omrekeningsfactoren te gebruiken, bij de invoering van de IRB-benadering relevante gegevens gebruiken die een periode van twee jaar bestrijken. De te bestrijken periode neemt elk jaar met een jaar toe totdat de relevante gegevens een periode van vijf jaar bestrijken.

  • 2. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen gelden de volgende vereisten:
  • a) 
    de instellingen ramen de PD's per debiteurenklasse of -groep op basis van

gemiddelden over een lange periode van jaarlijkse wanbetalingsgraden;

  • b) 
    ramingen van PD's mogen ook worden afgeleid uit een raming van de totale verliezen en adequate LGD-ramingen.

NL

  • c) 
    de instellingen beschouwen interne gegevens voor de onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen als primaire informatiebron voor de inschatting van de verlieskenmerken. De instellingen kunnen externe gegevens (met inbegrip van gegevens uit datapools) of statistische modellen gebruiken voor kwantificeringsdoeleinden, mits ▌beide volgende sterke verbanden bestaan:
    • i) 
      tussen het door de instelling gehanteerde proces voor de onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen en het door de externe gegevensbron

      gehanteerde proces; en

    • ii) 
      tussen het interne risicoprofiel van de instelling en de samenstelling van de externe gegevens;
  • d) 
    indien een instelling gemiddelde ramingen over een lange periode van PD en LGD voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen afleidt uit een raming van de totale verliezen en een adequate PD- of LGD-raming, dan voldoet het proces voor de raming van de totale verliezen aan de in dit deel beschreven

    algemene normen voor de raming van PD en LGD en spoort het resultaat met het in artikel 177, lid 1, punt a), vervatte concept van LGD;

NL

  • e) 
    de duur van de gebruikte onderliggende historische waarnemingsperiode is voor ten minste één bron gelijk aan minimaal vijf jaar, ongeacht of een instelling voor haar

    inschatting van verlieskenmerken gebruik maakt van externe gegevens, interne gegevens, datapools of een combinatie van deze drie bronnen. Indien de waarnemingsperiode voor één van de bronnen een langere periode omspant en deze gegevens relevant zijn, dan wordt van deze langere periode gebruik gemaakt. Een instelling behoeft geen even groot belang te hechten aan historische gegevens indien recentere gegevens een betere voorspeller zijn van de verliespercentages. Met toestemming van de bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen bij de invoering van de IRB-benadering relevante gegevens gebruiken die een periode van twee jaar bestrijken. De te bestrijken periode neemt elk jaar met één jaar toe totdat de relevante gegevens een periode van vijf jaar bestrijken;

  • f) 
    de tijdens de looptijd van de blootstellingen aan kredietrisico verwachte wijzigingen in de risicoparameters (seasoning effects) worden door de instellingen aangegeven

    en geanalyseerd.

Voor gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen kunnen de instellingen gebruik maken van externe en interne referentiegegevens. De instellingen gebruiken alle relevante gegevensbronnen als vergelijkingspunt.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de voorwaarden volgens welke de bevoegde autoriteiten de in lid 1, punt h), en in lid 2, punt e), bedoelde toestemmingen kunnen verlenen;
    • b) 
      de methoden volgens welke de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 138

    de methode van een instelling voor het ramen van de PD beoordelen.

De EBA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 177 Specifieke vereisten voor eigen LGD-ramingen

  • 1. 
    Bij de kwantificering van de risicoparameters die met ratingklassen of -groepen samenhangen, nemen de instellingen de onderstaande specifieke vereisten voor eigen LGD-ramingen in acht:
    • a) 
      de instellingen ramen de LGD's per faciliteitsklasse of -groep op basis van de gemiddelde LGD's per faciliteitsklasse of -groep en maken daarbij gebruik van alle in de gegevensbronnen waargenomen gevallen van wanbetaling (naar wanbetalingsgraad gewogen gemiddelde);
    • b) 
      de instellingen maken gebruik van LGD-ramingen die passend zijn voor een economische neergang indien deze voorzichtiger zijn dan het gemiddelde over een lange periode. Indien wordt verwacht dat een ratingsysteem gerealiseerde LGD's per klasse of groep oplevert welke op een constant niveau zijn, passen de instellingen hun ramingen van de risicoparameters per klasse of groep aan om het effect van een economische neergang op het kapitaal te beperken;
    • c) 
      een instelling houdt rekening met de mate waarin het risico van de debiteur eventueel afhankelijk is van dat van de zekerheid of de zekerheidsgever. Gevallen waarin sprake is van een aanzienlijke afhankelijkheid worden op voorzichtige wijze benaderd;

NL

  • d) 
    valutamismatches tussen de onderliggende verplichting en de zekerheid worden op voorzichtige wijze behandeld bij de beoordeling van de LGD door de instelling;
  • e) 
    voor zover er in de LGD-ramingen rekening wordt gehouden met het bestaan van een zekerheid, worden deze ramingen niet uitsluitend gebaseerd op de geraamde marktwaarde van de zekerheid. In de LGD-ramingen wordt rekening gehouden met de gevolgen van het potentiële onvermogen van instellingen om vlot zeggenschap over hun zekerheid te verkrijgen en deze uit te winnen;
  • f) 
    voor zover er in de LGD-ramingen rekening wordt gehouden met zekerheden, moeten de instellingen interne vereisten vaststellen voor het beheer van zekerheden, rechtszekerheid en risicobeheer die over het geheel genomen overeenkomen met de vereisten in hoofdstuk 4, afdeling 3;
  • g) 
    voor zover een instelling zekerheden in aanmerking neemt voor het bepalen van de blootstellingswaarde voor tegenpartijkredietrisico overeenkomstig hoofdstuk 6, afdeling 5 of 6, wordt met bedragen die naar verwachting kunnen worden verhaald op de zekerheid geen rekening gehouden bij de LGD-ramingen;

NL

  • h) 
    in het specifieke geval van vorderingen waarbij reeds sprake is van wanbetaling, maakt de instelling gebruik van de som van haar beste ramingen van het voor elke blootstelling verwachte verlies in het licht van het heersende economische klimaat en de status van de blootstelling, en de door haar geraamde stijging van het

    verliespercentage als gevolg van mogelijke bijkomende onverwachte verliezen die zich zouden kunnen voordoen gedurende de afboekingsperiode, d.w.z. tussen de datum waarop zich een betalingsachterstand voordoet en de definitieve liquidatie van de blootstelling;

  • i) 
    indien onbetaalde achterstallige provisies in de winst- en verliesrekening van de instelling zijn geactiveerd, dan worden zij bij de waarde van de blootstelling en het verlies van de instelling geteld;
  • j) 
    voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken zijn de LGD-ramingen gebaseerd op gegevens die voor ten minste één bron betrekking hebben op een periode van minimaal vijf jaar, die jaarlijks na de implementatie met één jaar wordt verhoogd tot een minimum van zeven jaar is bereikt. Indien de waarnemingsperiode voor één van de bronnen een langere periode omspant en deze gegevens relevant zijn, wordt van deze langere periode gebruik gemaakt.

NL

  • 2. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen kunnen de instellingen het volgende doen:
  • a) 
    LGD-ramingen afleiden uit gerealiseerde verliezen en adequate PD-ramingen;
    • b) 
      toekomstige opnemingen ofwel in hun omrekeningsfactoren, ofwel in hun LGD-ramingen verwerken;
    • c) 
      bij gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen gebruik maken van externe en interne referentiegegevens om de LGD's te ramen.

    Voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden LGD-ramingen gebaseerd op gegevens over een periode van ten minste vijf jaar. Een instelling behoeft geen even groot belang te hechten aan historische gegevens indien recentere gegevens een betere voorspeller zijn van de verliespercentages. Met toestemming van de bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen bij de invoering van de IRB-benadering relevante gegevens gebruiken die een periode van twee jaar bestrijken. De te bestrijken periode neemt elk jaar met een jaar toe totdat de relevante gegevens een periode van vijf jaar bestrijken.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de aard, ernst en duur van de in lid 1 bedoelde economische neergang;
    • b) 
      de voorwaarden waaronder een bevoegde autoriteit een instelling overeenkomstig lid 3 kan toestaan bij de invoering van de IRB-benadering relevante gegevens te

      gebruiken die een periode van twee jaar bestrijken.

    De EBA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 178 Specifieke vereisten voor eigen ramingen van omrekeningsfactoren

  • 1. 
    Bij de kwantificering van de risicoparameters die met ratingklassen of -groepen samenhangen, nemen de instellingen de onderstaande specifieke vereisten voor eigen ramingen van omrekeningsfactoren in acht:
    • a) 
      de instellingen ramen de omrekeningsfactoren per faciliteitsklasse of -groep op basis van de gemiddelde gerealiseerde omrekeningsfactoren per faciliteitsklasse of -groep en maken daarbij gebruik van het naar wanbetalingsgraad gewogen gemiddelde dat uit alle in de gegevensbronnen waargenomen gevallen van wanbetaling resulteert;
    • b) 
      de instellingen maken gebruik van ramingen van omrekeningsfactoren welke passend zijn voor een economische neergang indien deze voorzichtiger zijn dan het gemiddelde over een lange periode. Indien wordt verwacht dat een ratingsysteem gerealiseerde omrekeningsfactoren per klasse of groep oplevert welke op een constant niveau zijn, passen de instellingen hun ramingen van de risicoparameters per klasse of groep aan om het effect van een economische neergang op het kapitaal te beperken;

NL

  • c) 
    in de door instellingen geraamde omrekeningsfactoren wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat de debiteur nog opnemingen verricht tot en na het

    plaatsvinden van een gebeurtenis waardoor wanbetaling ontstaat. In de raming van de omrekeningsfactor wordt een grotere voorzichtigheidsmarge ingebouwd wanneer er redelijkerwijze een sterkere positieve correlatie kan worden verwacht tussen de wanbetalingsfrequentie en de omvang van de omrekeningsfactor;

  • d) 
    bij de raming van omrekeningsfactoren houden de instellingen rekening met hun specifieke beleidslijnen en strategieën voor het rekeningenbeheer en de betalingsverwerking. De instellingen houden ook rekening met hun vermogen en bereidheid om verdere opnemingen te voorkomen in situaties die net niet als wanbetaling

    worden beschouwd, zoals inbreuken op overeenkomsten of andere gebeurtenissen waardoor technisch gesproken wanbetaling ontstaat;

  • e) 
    de instellingen beschikken over adequate systemen en procedures om de bedragen van de faciliteiten, de actuele uitstaande bedragen uit hoofde van gecommitteerde kredietlijnen en wijzigingen in uitstaande bedragen per debiteur en per klasse te

    controleren. De instellingen zijn in staat de uitstaande saldi dagelijks te controleren;

NL

  • f) 
    indien instellingen voor de berekening van risicogewogen posities en interne doeleinden andere ramingen van omrekeningsfactoren hanteren, wordt dit in documentatie vastgelegd en wordt hierbij redelijkheid betracht.
  • 2. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken zijn de ramingen van omrekeningsfactoren gebaseerd op gegevens die

    voor ten minste één bron betrekking hebben op een periode van minimum vijf jaar, die jaarlijks na de implementatie met één jaar wordt verhoogd tot een minimum van zeven jaar is bereikt. Indien de waarnemingsperiode voor één van de bronnen een langere periode omspant en deze gegevens relevant zijn, wordt van deze langere periode gebruik gemaakt.

  • 3. 
    Voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen kunnen de instellingen toekomstige opnemingen ofwel in hun omrekeningsfactoren, ofwel in hun LGD-ramingen verwerken.

    Voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen zijn de ramingen van omrekeningsfactoren gebaseerd op gegevens over een periode van ten minste vijf jaar. In afwijking van lid 1, punt a), behoeft een instelling geen even groot belang te hechten aan vereisten inzake historische gegevens ▌indien recentere gegevens een betere voorspeller zijn van de verliespercentages. Met toestemming van de bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen bij de invoering van de IRB-benadering toepasselijke gegevens gebruiken die een periode van twee jaar bestrijken. De te bestrijken periode neemt elk jaar met een jaar toe totdat de relevante gegevens een periode van vijf jaar bestrijken.

NL

  • 4. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de aard, ernst en duur van de in lid 1 bedoelde economische neergang;
    • b) 
      de voorwaarden waaronder een bevoegde autoriteit een instelling kan toestaan relevante gegevens die een periode van twee jaar bestrijken te gebruiken op het moment dat een instelling de IRB-benadering voor het eerst implementeert.

    De EBA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 179 Vereisten voor de beoordeling van het effect van garanties en kredietderivaten voor blootstellingen

met betrekking tot ondernemingen, instellingen en centrale overheden en centrale banken waarbij van eigen LGD-ramingen gebruik wordt gemaakt en blootstellingen

met betrekking tot particulieren en kleine partijen

  • 1. 
    De volgende vereisten zijn van toepassing met betrekking tot toelaatbare garantiegevers en garanties:
    • a) 
      de instellingen hanteren welomschreven criteria voor de categorieën van garantiegevers die zij in aanmerking nemen bij de berekening van de risicogewogen posten;
    • b) 
      voor erkende garantiegevers gelden dezelfde regels als voor debiteuren; deze regels zijn vervat in de artikelen 167, 168 en 169;

NL

  • c) 
    de garantie wordt schriftelijk bevestigd, is niet opzegbaar door de garantiegever, is van kracht tot de verplichting volledig is nagekomen (rekening houdend met het bedrag en de geldigheidsduur van de garantie) en is juridisch afdwingbaar jegens de garantiegever in een rechtsgebied waar de garantiegever activa bezit om in beslag te nemen en een beslissing ten uitvoer te leggen. Ook voorwaardelijke garanties

    waarbij voorwaarden worden voorgeschreven waaronder de garantiegever niet kan worden verplicht zijn verbintenis na te komen, kunnen in aanmerking worden genomen, mits de bevoegde autoriteiten daarmee instemmen. Bij de onderbrengingscriteria wordt voldoende rekening gehouden met elke potentiële vermindering van het risicoverminderende effect.

  • 2. 
    Een instelling hanteert duidelijk gespecificeerde criteria voor de aanpassing van klassen, groepen of LGD-ramingen en, in het geval van kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen en toelaatbare gekochte kortlopende vorderingen, voor de aanpassing van het proces voor de onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen teneinde recht te doen aan de gevolgen van garanties voor de berekening van risicogewogen posten. Deze criteria voldoen aan de vereisten van de artikelen 167 tot en met 169.

    NL

    De criteria zijn aannemelijk en intuïtief. Zij hebben betrekking op het vermogen en de bereidheid van de garantiegever om zijn verplichtingen uit hoofde van de garantie na te komen, het vermoedelijke tijdschema van alle betalingen van de garantiegever, de mate waarin het vermogen van de garantiegever om zijn verplichtingen uit hoofde van de garantie na te komen samenhangt met het vermogen van de debiteur om terug te betalen, en de mate waarin er enig restrisico ten aanzien van de debiteur blijft bestaan.

  • 3. 
    De in dit artikel neergelegde vereisten voor garanties gelden ook voor kredietderivaten met één referentie-entiteit. Indien er sprake is van een mismatch tussen de onderliggende

    verplichting en de referentieverplichting van het kredietderivaat of de verplichting waarnaar wordt gekeken om uit te maken of er zich een kredietgebeurtenis heeft voorgedaan, zijn de vereisten van artikel 211, lid 2, van toepassing. In het geval van blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen en toelaatbare gekochte kortlopende vorderingen is dit punt van toepassing op de procedure voor de onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen.

    De criteria hebben betrekking op de uitbetalingsstructuur van het kredietderivaat en voorzien in een voorzichtige inschatting van de gevolgen daarvan voor de omvang en het tijdschema van de inning van ontvangsten op afgeboekte vorderingen. De instelling houdt rekening met de mate waarin er andere vormen van restrisico blijven bestaan.

NL

  • 4. 
    De vereisten van de leden 1 tot en met 3 gelden niet voor garanties verstrekt door instellingen, centrale overheden en centrale banken, alsook door ondernemingen die voldoen aan de vereisten van artikel 197, lid 1, punt g), mits de instelling overeenkomstig de artikelen 143 en 145 toestemming heeft gekregen om de standaardbenadering toe te passen op blootstellingen met betrekking tot dergelijke entiteiten. In dat geval zijn de vereisten van hoofdstuk 4 van toepassing.
  • 5. 
    Bij garanties ter dekking van blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen zijn de vereisten van de leden 1 tot en met 3 ook van toepassing op de

    onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen en de raming van PD.

  • 6. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat er

    voorwaardelijke garanties worden erkend.

    De EBA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 180 Vereisten voor gekochte kortlopende vorderingen

  • 1. 
    Bij de kwantificering van de risicoparameters die met ratingklassen of -groepen voor gekochte kortlopende vorderingen samenhangen, zorgen de instellingen ervoor dat de in de leden 2 tot en met 6 gestelde voorwaarden vervuld zijn.
  • 2. 
    De structuur van de faciliteit waarborgt dat de instelling onder alle voorzienbare omstandigheden de effectieve eigendom van en de zeggenschap over alle overdrachten van contanten uit hoofde van de kortlopende vorderingen heeft. Indien de betalingen van de debiteur rechtstreeks aan een verkoper of beheerder geschieden, verifieert de instelling regelmatig of deze betalingen volledig en met inachtneming van de contractuele afspraken plaatsvinden. De instellingen beschikken over procedures om te waarborgen dat de eigendom van de kortlopende vorderingen en kasontvangsten beschermd is tegen concordataire uitstellen of juridische verzetsprocedures die de leninggever lange tijd kunnen beletten om de kortlopende vorderingen te liquideren of over te dragen, dan wel om de zeggenschap over de kasontvangsten te verkrijgen.

NL

  • 3. 
    De instelling bewaakt zowel de kwaliteit van de gekochte kortlopende vorderingen als de financiële positie van de verkoper en beheerder. Het volgende is van toepassing:
    • a) 
      de instelling beoordeelt de correlatie tussen de kwaliteit van de gekochte kortlopende vorderingen en de financiële positie van zowel de verkoper als de beheerder en beschikt over interne beleidslijnen en procedures die voldoende bescherming bieden tegen onvoorziene omstandigheden, waarbij onder meer ook een interne risicorating aan elke verkoper en beheerder wordt toegekend;
    • b) 
      in de instelling bestaan duidelijke en effectieve beleidslijnen en procedures om uit te maken of een verkoper of een beheerder toelaatbaar is. De instelling of haar

      lasthebber onderwerpt verkopers en beheerders aan periodieke evaluaties om de juistheid van hun verslagen na te gaan, fraude of operationele tekortkomingen op te sporen en de kwaliteit van het kredietbeleid van de verkoper en van het inningsbeleid en de inningsprocedures van de beheerder te verifiëren. De bevindingen van deze evaluaties worden op schrift gesteld;

    • c) 
      de instelling beoordeelt de kenmerken van de pools van gekochte kortlopende vorderingen, met inbegrip van te veel betaalde voorschotten, de precedenten van de verkoper op het gebied van achterstallige betalingen, dubieuze vorderingen en voorzieningen voor dubieuze vorderingen, betalingsvoorwaarden en potentiële tegenrekeningen;

NL

  • d) 
    in de instelling bestaan effectieve beleidslijnen en procedures voor de bewaking op geaggregeerde basis van concentraties van vorderingen op eenzelfde debiteur, zowel binnen pools van gekochte kortlopende vorderingen als voor alle pools van gekochte kortlopende vorderingen samen;
  • e) 
    de instelling ziet erop toe dat zij van de beheerder tijdig voldoende gedetailleerde verslagen ontvangt over de saldoanalyse en de verwatering van kortlopende

    vorderingen om de inachtneming van haar toelatingscriteria en voorschotbeleid met betrekking tot gekochte kortlopende vorderingen te kunnen waarborgen, en zij voorziet tevens in een doeltreffend instrument voor de bewaking en bevestiging van de verkoopsvoorwaarden van de verkoper en de verwatering.

  • 4. 
    De instelling beschikt over systemen en procedures om verslechteringen in de financiële situatie van de verkoper en in de kwaliteit van de gekochte kortlopende vorderingen in een vroeg stadium te detecteren, alsook om zich aandienende problemen proactief aan te

    pakken. In de instelling bestaan met name duidelijke en effectieve beleidslijnen, procedures en informatiesystemen om inbreuken op overeenkomsten vast te stellen, en tevens duidelijke en effectieve beleidslijnen en procedures om juridische stappen te ondernemen en om te gaan met gekochte kortlopende vorderingen die problemen opleveren.

NL

  • 5. 
    De instelling volgt duidelijke en effectieve beleidslijnen en procedures voor de controle van gekochte kortlopende vorderingen, krediet en contanten. Met name worden in in

    documentatie vastgelegde interne beleidslijnen alle wezenlijke onderdelen van het programma voor de aankoop van kortlopende vorderingen gespecificeerd, met inbegrip van voorschotpercentages, toelaatbare zekerheden, benodigde documentatie, concentratiegrenzen, en de wijze waarop kasontvangsten moeten worden behandeld. Daarbij wordt op passende wijze rekening gehouden met alle relevante en belangrijke factoren, met inbegrip van de verkoper en de financiële situatie van de beheerder, risicoconcentraties en de tendens van de kwaliteit van de gekochte kortlopende vorderingen en het klantenbestand van de verkoper. Aan de hand van interne systemen wordt gewaarborgd dat de fondsen slechts tegen de gespecificeerde zekerheden en bewijsstukken worden verstrekt.

  • 6. 
    De instelling beschikt over een effectief intern proces om de naleving van alle interne beleidslijnen en procedures te toetsen. Het proces omvat regelmatige accountantscontroles van alle kritieke fases van het programma van de instelling voor de aankoop van

    kortlopende vorderingen, verificatie van de scheiding van taken enerzijds tussen de beoordeling van de verkoper en beheerder en de beoordeling van de debiteur en anderzijds tussen de beoordeling van de verkoper en beheerder en de audit ter plaatse van de verkoper en beheerder, alsook toetsing van de transactieverwerking, met bijzondere nadruk op de kwalificaties, de ervaring, het personeelsbestand en de ondersteunende automatiseringssystemen.

NL

ONDERAFDELING 3 VALIDATIE VAN INTERNE RAMINGEN

Artikel 181 Validatie van interne ramingen

De instellingen voldoen bij de validatie van hun interne ramingen aan de volgende vereisten:

  • a) 
    de instellingen beschikken over deugdelijke systemen om de juistheid en consistentie van ratingsystemen, processen en de raming van alle relevante risicoparameters te valideren. De interne validatieprocedure stelt de instelling in staat de werking van de interne

    rating- en risico-inschattingssystemen op consequente en zinvolle wijze te beoordelen;

  • b) 
    de instellingen vergelijken regelmatig de gerealiseerde wanbetalingsgraden met de

    PD-ramingen voor elke klasse. Indien de gerealiseerde wanbetalingsgraden buiten het voor de betrokken klasse verwachte bereik vallen, onderzoeken de instellingen specifiek wat de redenen zijn voor de afwijking. Instellingen die van eigen ramingen van LGD's en omrekeningsfactoren gebruik maken, voeren ook voor deze ramingen een soortgelijk onderzoek uit. Bij die vergelijkingen wordt gebruik gemaakt van historische gegevens die een zo lang mogelijke periode bestrijken. De instelling legt de bij deze vergelijkingen gebruikte methoden en gegevens in documentatie vast. Dit onderzoek en deze documentatie worden ten minste eenmaal per jaar geactualiseerd;

NL

  • c) 
    de instellingen maken tevens gebruik van andere kwantitatieve validatie-instrumenten en van vergelijkingen met relevante externe gegevensbronnen. Bij het onderzoek wordt

    uitgegaan van gegevens die passend zijn voor de portefeuille, regelmatig worden geactualiseerd, en betrekking hebben op een relevante waarnemingsperiode. Bij de interne beoordelingen van de werking van hun ratingsystemen gaan de instellingen uit van een zo lang mogelijke periode;

  • d) 
    de voor de kwantitatieve validatie gebruikte methoden en gegevens zijn consistent in de tijd. Wijzigingen in de raming- en validatiemethoden en in de gegevens (zowel gegevensbronnen als bestreken periodes) worden in documentatie vastgelegd;
  • e) 
    de instellingen hebben deugdelijke interne normen vastgesteld voor de gevallen waarin gerealiseerde PD's, LGD's, omrekeningsfactoren en totale verliezen waarbij van EL

    gebruik wordt gemaakt, in voldoende belangrijke mate afwijken om twijfel te doen ontstaan omtrent de juistheid van de ramingen. In deze normen wordt rekening gehouden met conjunctuurcycli en met een soortgelijke systematische variabiliteit van de wanbetalingservaring. Indien de gerealiseerde waarden de verwachte waarden blijven overtreffen, stellen de instellingen hun ramingen opwaarts bij om met hun wanbetalings- en verlieservaring rekening te houden.

NL

ONDERAFDELING 4 VEREISTEN VOOR BLOOTSTELLINGEN IN AANDELEN IN HET KADER

VAN DE INTERNEMODELLENBENADERING

Artikel 182 Eigenvermogensvereisten en risicokwantificering

Bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voldoen de instellingen aan de volgende normen:

NL

  • a) 
    de raming van het potentiële verlies is bestand tegen ongunstige marktontwikkelingen die relevant zijn voor het risicoprofiel op lange termijn van de specifieke aandelenpositie van de instelling. De gegevens die zijn gebruikt om de rendementsspreiding weer te geven,

    hebben betrekking op de langste steekproefperiode waarvoor gegevens beschikbaar zijn die

    representatief zijn voor het risicoprofiel van de specifieke blootstellingen in aandelen van

    de instelling. De gebruikte gegevens zijn van dien aard dat zij voorzichtige, statistisch

    betrouwbare en deugdelijke verliesramingen opleveren die niet op louter subjectieve

    overwegingen gebaseerd zijn. De gesimuleerde schok levert een voorzichtige raming van

    de potentiële verliezen over een relevante markt- of conjunctuurcyclus op lange termijn op.

    De instelling combineert empirische analyse van beschikbare gegevens met op diverse

    factoren gebaseerde aanpassingen om voldoende realistische en voorzichtige modeloutputs

    te verkrijgen. Bij de constructie van VaR-modellen (VaR: Value at Risk - risicowaarde)

    voor de raming van potentiële driemaandelijkse verliezen kunnen de instellingen gebruik

    maken van kwartaalgegevens of van gegevens met een kortere tijdshorizon die in

    kwartaalgegevens worden omgezet met behulp van een analytisch adequate methode die

    berust op empirische gegevens en op een goed doordachte en in documentatie vastgelegde

    redenering en analyse. Bij een dergelijke benadering wordt voorzichtig en consistent in de

    tijd te werk gegaan. Indien slechts beperkte relevante gegevens beschikbaar zijn, past de

    instelling adequate voorzichtigheidsmarges toe;

    NL

  • b) 
    in de gehanteerde modellen wordt op adequate wijze rekening gehouden met alle risico's van betekenis waaraan het aandelenrendement onderhevig is, met inbegrip van zowel het algemeen marktrisico als het specifiek risico van de aandelenportefeuille van de kredietinstelling. De interne modellen geven een adequate verklaring van de historische

    koersvariatie, houden zowel rekening met de omvang van de potentiële concentraties als met de veranderingen in de samenstelling van die concentraties en zijn bestand tegen ongunstige marktomstandigheden. De populatie van de blootstellingen aan risico die vertegenwoordigd zijn in de voor de raming gehanteerde gegevens, sluit nauw aan bij of is ten minste vergelijkbaar met die van de blootstellingen in aandelen van de instelling;

  • c) 
    het interne model sluit aan bij het risicoprofiel en de complexiteit van de aandelenportefeuille van de instelling. Indien een instelling deelnemingen van betekenis bezit met waarden die van zeer non-lineaire aard zijn, worden de interne modellen zodanig opgesteld dat zij de aan dergelijke instrumenten verbonden risico's op adequate wijze weergeven;
  • d) 
    de koppeling van afzonderlijke posities aan indicatoren, marktindexen en risicofactoren is aannemelijk, intuïtief en solide qua concept;

NL

  • e) 
    de instellingen tonen door middel van empirische analyses aan dat de risicofactoren adequaat zijn en onder meer zowel het algemeen risico als het specifiek risico dekken;
  • f) 
    in de ramingen van de volatiliteit van het rendement van blootstellingen in aandelen wordt rekening gehouden met alle relevante en beschikbare gegevens, inlichtingen en methoden. Er wordt gebruik gemaakt van aan een onafhankelijk onderzoek onderworpen interne

    gegevens of van gegevens uit externe bronnen, met inbegrip van datapools;

  • g) 
    er is voorzien in een strikt en uitgebreid programma van stresstests.

    Artikel 183 Risicobeheerprocessen en controlemaatregelen

Wat de ontwikkeling en het gebruik van interne modellen voor de bepaling van het eigenvermogensvereiste betreft, stellen de instellingen beleidslijnen, procedures en controlemaatregelen vast om de integriteit van het model en het modelleringsproces te waarborgen. Deze beleidslijnen, procedures en controlemaatregelen omvatten onder meer de volgende elementen:

NL

  • a) 
    volledige integratie van het interne model in de algemene managementinformatiesystemen van de instelling en in het beheer van de aandelenportefeuille buiten het handelsboek. De interne modellen zijn volledig geïntegreerd in de risicobeheerinfrastructuur indien zij met name worden gebruikt voor: de meting en beoordeling van het rendement van de aandelenportefeuille, met inbegrip van het voor risico's gecorrigeerde rendement; de allocatie van

    economisch kapitaal aan blootstellingen in aandelen en de evaluatie van de totale kapitaaltoereikendheid en het beleggingsbeheer;

  • b) 
    beproefde managementsystemen, procedures en controlefuncties die een periodieke en onafhankelijke analyse van alle onderdelen van het interne modelleringsproces

    waarborgen, met inbegrip van de goedkeuring van modelherzieningen, de validatie van modelinputs en de evaluatie van modelresultaten, zoals directe verificatie van risicoberekeningen. In het kader van deze analyses worden de juistheid, de volledigheid en de adequaatheid van modelinputs en -resultaten beoordeeld, en gaat de aandacht vooral uit naar, enerzijds, het detecteren en beperken van mogelijke fouten die uit bekende gebreken voortvloeien en, anderzijds, het opsporen van onbekende gebreken van het model. Deze analyses kunnen worden verricht door een onafhankelijke afdeling of door een onafhankelijke derde;

NL

  • c) 
    adequate systemen en procedures voor de bewaking van de beleggingsgrenzen en de risico's verbonden aan blootstellingen in aandelen;
  • d) 
    de voor het ontwerp en de toepassing van het model verantwoordelijke afdelingen zijn functioneel onafhankelijk van de voor het beheer van de afzonderlijke beleggingen

    verantwoordelijke afdelingen;

  • e) 
    de voor enigerlei aspect van het modelleringsproces verantwoordelijke partijen beschikken over adequate kwalificaties. Het bestuur wijst voldoende gekwalificeerd en competent

    personeel aan voor de modelleringsfunctie.

    Artikel 184 Validatie en documentatie

De instellingen beschikken over deugdelijke systemen om de juistheid en consistentie van hun interne modellen en modelleringsprocessen te valideren. Alle wezenlijke onderdelen van de interne modellen, het modelleringsproces en de validatie zijn in documentatie vastgelegd.

NL

Het valideren en in documentatie vastleggen van de interne modellen en modelleringsprocessen van de instellingen is aan de volgende vereisten onderworpen:

  • a) 
    de instellingen maken gebruik van het interne validatieproces om de werking van hun interne modellen en processen op een consequente en zinvolle wijze te beoordelen;
  • b) 
    de voor de kwantitatieve validatie gebruikte methoden en gegevens zijn consistent in de tijd. Wijzigingen in de raming- en validatiemethoden en in de gegevens, zowel gegevensbronnen als bestreken periodes, worden in documentatie vastgelegd;
  • c) 
    de instellingen vergelijken de feitelijke rendementen op aandelen (berekend aan de hand van gerealiseerde en niet-gerealiseerde winsten en verliezen) regelmatig met de modelramingen.

    Bij die vergelijkingen wordt gebruik gemaakt van historische gegevens die een zo lang mogelijke periode bestrijken. De instelling legt de bij deze vergelijkingen gebruikte methoden en gegevens in documentatie vast. Dit onderzoek en deze documentatie worden ten minste eenmaal per jaar geactualiseerd;

NL

  • d) 
    de instellingen maken tevens gebruik van andere kwantitatieve validatie-instrumenten en van vergelijkingen met externe gegevensbronnen. Bij het onderzoek wordt uitgegaan van gegevens die passend zijn voor de portefeuille, regelmatig worden geactualiseerd, en

    betrekking hebben op een relevante waarnemingsperiode. Bij de interne beoordelingen van hun ratingsystemen gaan de instellingen uit van een zo lang mogelijke periode;

  • e) 
    de instellingen hebben deugdelijke interne normen vastgesteld voor het behandelen van gevallen waarin de vergelijking van de feitelijke rendementen op aandelen met de modelramingen twijfel doet ontstaan omtrent de juistheid van de ramingen of van de modellen. In deze normen wordt rekening gehouden met conjunctuurcycli en met een soortgelijke systematische variabiliteit van de rendementen op aandelen. Alle aanpassingen die naar aanleiding van de onderzoeken aan de interne modellen worden aangebracht, worden in documentatie vastgelegd en zijn overeenkomstig de normen voor de evaluatie van

    modellen;

  • f) 
    het interne model en het modelleringproces worden in documentatie vastgelegd, met inbegrip van de verantwoordelijkheden van de bij de modellering betrokken partijen, de goedkeuring van het model en de processen voor de evaluatie van het model.

NL

ONDERAFDELING 5 INTERNE GOVERNANCE EN INTERN TOEZICHT

Artikel 185 Corporate Governance

  • 1. 
    Alle wezenlijke aspecten van het rating- en het ramingproces worden goedgekeurd door het leidinggevend orgaan of een speciaal aangewezen comité daarvan en door de directie van de instelling. Deze partijen beschikken over algemene kennis van de ratingsystemen van de instelling en over diepgaand inzicht in de daarmee samenhangende managementverslagen.
  • 2. 
    De directie is onderworpen aan de volgende vereisten:
    • a) 
      zij stelt het leidinggevend orgaan of een speciaal aangewezen comité daarvan in kennis van substantiële wijzigingen in of uitzonderingen op algemeen gebruikelijke beleidslijnen welke een invloed van betekenis hebben op de werking van de ratingsystemen van de instelling;
  • b) 
    zij heeft een goed inzicht in de opzet en de werking van de ratingsystemen;
  • c) 
    zij ziet er continu op toe dat de ratingsystemen naar behoren functioneren.

NL

De directie wordt regelmatig door de afdelingen kredietrisicobeheersing op de hoogte gehouden van de werking van het ratingproces, de terreinen waarop verbeteringen noodzakelijk zijn en de vorderingen die zijn gemaakt bij het verhelpen van eerder geconstateerde gebreken.

  • 3. 
    De op interne ratings gebaseerde analyse van het kredietrisicoprofiel van de instelling vormt een essentieel onderdeel van de managementverslaggeving aan deze partijen. Bij de verslaggeving wordt ten minste melding gemaakt van het risicoprofiel per klasse, de migratie van de ene klasse naar de andere, de raming van de relevante parameters per klasse en een vergelijking tussen gerealiseerde wanbetalingsgraden en gebruikte eigen ramingen van gerealiseerde LGD's en gerealiseerde omrekeningsfactoren enerzijds en de verwachtingen en de resultaten van stresstests anderzijds. De frequentie van de verslaggeving hangt af van de belangrijkheid van de informatie, het type informatie en het niveau van de ontvanger.

NL

Artikel 186 Kredietrisicobeheersing

  • 1. 
    De afdeling kredietrisicobeheersing is onafhankelijk van de personeels- en managementfunctie verantwoordelijk voor de initiatie of vernieuwing van blootstellingen en brengt

    rechtstreeks verslag uit aan de directie. De afdeling is verantwoordelijk voor de opzet of selectie, tenuitvoerlegging, controle en werking van de ratingsystemen. Zij produceert en analyseert regelmatig verslagen over de output van de ratingsystemen.

  • 2. 
    De afdeling (afdelingen) kredietrisicobeheersing heeft (hebben) onder meer de volgende taken:
    • a) 
      testen en bewaken van klassen en groepen;
    • b) 
      produceren en analyseren van beknopte verslagen over de ratingsystemen van de instelling;
    • c) 
      ten uitvoer leggen van procedures om te verifiëren of de definities van klasse en groep in alle afdelingen en geografische gebieden consequent worden toegepast;
    • d) 
      evalueren en in documentatie vastleggen van alle wijzigingen in het ratingproces, met opgave van de redenen voor de wijzigingen;

NL

  • e) 
    evalueren van de ratingcriteria om na te gaan of zij het risico blijven voorspellen. Wijzigingen in het ratingproces, de criteria of de afzonderlijke ratingparameters

    worden in documentatie vastgelegd en bijgehouden;

  • f) 
    actief deelnemen aan de opzet of de selectie, tenuitvoerlegging en validatie van de modellen die in het ratingproces worden gebruikt;
  • g) 
    toezicht houden op de modellen die in het ratingproces worden gebruikt;
    • h) 
      doorlopend onderzoeken en aanpassen van de modellen die in het ratingproces worden gebruikt.
  • 3. 
    Instellingen die overeenkomstig artikel 175, lid 2, ▌gebruik maken van gegevens uit datapools kunnen de volgende taken uitbesteden:
    • a) 
      produceren van informatie die relevant is voor het testen en bewaken van klassen en pools;
  • b) 
    produceren van beknopte verslagen over de ratingsystemen van de instelling;

NL

  • c) 
    produceren van informatie die relevant is voor het evalueren van de ratingcriteria om na te gaan of zij het risico blijven voorspellen;
  • d) 
    in documentatie vastleggen van alle wijzigingen in het ratingproces, de criteria of de afzonderlijke ratingparameters;
  • e) 
    produceren van informatie die relevant is voor het doorlopend onderzoeken en aanpassen van de modellen welke in het kader van het ratingproces worden gebruikt.
  • 4. 
    Instellingen die van de in lid 3 geboden mogelijkheid gebruik maken, dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten tot alle relevante informatie van de derde toegang hebben die nodig is om na te gaan of aan de vereisten is voldaan en dat de bevoegde autoriteiten in

    staat zijn inspecties ter plaatse te verrichten die evenwaardig zijn aan die bij de instelling.

    NL

    Artikel 187 Interne accountantscontrole

De afdeling interne accountantscontrole of een andere vergelijkbare onafhankelijke accountantscontroleafdeling toets ten minste elk jaar de door de instelling toegepaste ratingsystemen en de in het kader daarvan verrichte activiteiten, met inbegrip van de activiteiten van de kredietfunctie en de raming van PD's, LGD's, EL's en omrekeningsfactoren. Bij de toetsing wordt onder meer gelet op de inachtneming van alle toepasselijke vereisten.

Hoofdstuk 4

Kredietrisicolimitering

A FDELING 1 D EFINITIES EN ALGEMENE VEREISTEN

Artikel 188

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

(1) "leningverstrekkende instelling": de instelling die de blootstelling in kwestie heeft;

NL

(2) "gedekte leningstransactie": een transactie die aanleiding geeft tot het ontstaan van een blootstelling die is gedekt door middel van een zekerheidsovereenkomst welke geen

bepaling bevat waarbij aan de instelling het recht wordt verleend ten minste dagelijks margebetalingen te ontvangen;

(3) "kapitaalmarktgerelateerde transactie": een transactie die aanleiding geeft tot het ontstaan van een blootstelling die is gedekt door middel van een zekerheidsovereenkomst welke een bepaling bevat waarbij aan de instelling het recht wordt verleend ten minste dagelijks

margebetalingen te ontvangen;

(4) "onderliggende instelling voor collectieve belegging": een instelling voor collectieve belegging in de aandelen of rechten van deelneming waarvan een andere instelling voor collectieve belegging heeft belegd.

Artikel 189 Beginselen voor het in aanmerking nemen van het effect van kredietrisicolimiteringstechnieken

  • 1. 
    Een blootstelling ten aanzien waarvan een instelling kredietrisicolimitering verkrijgt, levert in geen geval een hogere risicogewogen post of verwachte verliespost op dan een blootstelling die in alle overige opzichten identiek is maar ten aanzien waarvan een

    instelling geen kredietrisicolimitering heeft.

  • 2. 
    Als bij de risicogewogen post in het kader van, naargelang het geval, hoofdstuk 2 of hoofdstuk 3 al rekening wordt gehouden met kredietprotectie, houden de instellingen bij de berekeningen in het kader van dit hoofdstuk geen rekening met die kredietprotectie.

NL

  • 3. 
    Indien aan de bepalingen van de afdelingen 2 en 3 wordt voldaan, kunnen de instellingen de berekening van de risicogewogen posten in het kader van de standaardbenadering en de berekening van de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten in het kader van de IRB-benadering wijzigen overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 4, 5 en 6.
  • 4. 
    De instellingen behandelen contanten, effecten of grondstoffen die in het kader van een retrocessietransactie of een transactie inzake verstrekte of opgenomen effecten- of

    grondstoffenleningen zijn gekocht, geleend of ontvangen als zekerheid.

  • 5. 
    Indien een instelling die risicogewogen posten berekent in het kader van de standaardbenadering voor de dekking van één blootstelling gebruik maakt van meer dan één vorm van kredietrisicolimitering, doet zij het volgende:
    • a) 
      zij splitst de blootstelling in gedeelten op naargelang van het toegepaste kredietrisicolimiteringsinstrument;
    • b) 
      en zij berekent de risicogewogen post voor elk overeenkomstig punt a) verkregen gedeelte afzonderlijk overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2 en dit

      hoofdstuk.

NL

  • 6. 
    Indien een instelling die risicogewogen posten berekent in het kader van de standaardbenadering voor de dekking van één blootstelling gebruik maakt van kredietprotectie die door één protectiegever wordt geboden en die protectie verschillende looptijden heeft, doet zij het volgende:
    • a) 
      zij splitst de blootstelling in gedeelten op naargelang van het toegepaste kredietrisicolimiteringsinstrument;
    • b) 
      en zij berekent de risicogewogen post voor elk overeenkomstig punt a) verkregen gedeelte afzonderlijk overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2 en dit

      hoofdstuk.

      Artikel 190 Beginselen betreffende de toelaatbaarheid van kredietrisicolimiteringstechnieken

  • 1. 
    De voor het verlenen van kredietprotectie gebruikte techniek ▌leidt in combinatie met de door de leningverstrekkende instelling geïmplementeerde maatregelen, stappen, procedures en beleidslijnen tot kredietprotectieregelingen die in alle relevante rechtsgebieden rechtsgeldig en afdwingbaar zijn.

    De leningverstrekkende instelling verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteit de meest recente versie van elk van de onafhankelijke, met redenen omklede schriftelijke juridische adviezen waarvan zij gebruik heeft gemaakt om te bepalen of haar kredietprotectieregelingen aan de in de eerste alinea gestelde voorwaarde voldoen.

    NL

  • 2. 
    De leningverstrekkende instelling neemt alle vereiste maatregelen om de effectiviteit van de kredietprotectieregeling te waarborgen en de aan die regeling verbonden risico's te

    beperken.

  • 3. 
    De instellingen kunnen volgestorte kredietprotectie in aanmerking nemen bij de berekening van het effect van kredietrisicolimitering als de activa overeenkomstig de artikelen 193 tot en met 196, naar gelang van het geval, toelaatbaar zijn.
    • a) 
      de activa zijn opgenomen in de lijst van toelaatbare activa van de artikelen 193 tot en met 196, naar gelang van het geval;
    • b) 
      de activa zijn voldoende liquide en de waarde ervan in de tijd is voldoende stabiel om, gelet op de benadering die wordt gebruikt om de risicogewogen posten te

      berekenen en de toegestane mate van inaanmerkingneming, passende zekerheid te bieden wat de protectie van het krediet betreft.

NL

  • 4. 
    De instellingen kunnen volgestorte kredietprotectie in aanmerking nemen indien de leningverstrekkende instelling het recht heeft om bij wanbetaling, insolventie of faillissement van de debiteur of, indien van toepassing, van de bewaarnemer van de zekerheid, of bij een andere kredietgebeurtenis die in het desbetreffende contract wordt vermeld, de activa die als protectie dienen, bijtijds te liquideren of te behouden. De waarde van de activa die als protectie worden gebruikt, mag niet te nauw gekoppeld zijn aan de kredietkwaliteit van de debiteur.
  • 5. 
    Bij niet-volgestorte kredietprotectie wordt een protectiegever slechts als toelaatbare protectiegever aangemerkt als ▌de protectiegever is opgenomen in de lijst van toelaatbare protectiegevers van artikel 197 of 198, naar gelang van het geval.

NL

  • 6. 
    Bij niet-volgestorte kredietprotectie wordt een protectieovereenkomst slechts als een toelaatbare protectieovereenkomst aangemerkt als zij aan beide volgende voorwaarden voldoet:
    • a) 
      zij is opgenomen in de lijst van toelaatbare protectieovereenkomsten van artikel 198 bis en artikel 199, lid 1;
    • b) 
      zij is rechtsgeldig en afdwingbaar in de relevante rechtsgebieden om, gelet op de benadering die wordt gebruikt om de risicogewogen posten te berekenen en de toegestane mate van inaanmerkingneming, passende zekerheid te bieden wat de protectie van het krediet betreft;

    c) de protectiegever voldoet aan de criteria van lid 5.

  • 7. 
    De kredietprotectie voldoet aan de vereisten van afdeling 3, voor zover van toepassing.
  • 8. 
    De instelling is in staat ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan te tonen dat zij over adequate risicobeheerprocessen beschikt ter beheersing van de risico's waaraan zij

    blootgesteld kan zijn als gevolg van kredietrisicolimiteringspraktijken.

NL

  • 9. 
    Niettegenstaande er voor de berekening van risicogewogen posten en eventuele verwachte verliesposten met kredietrisicolimitering rekening wordt gehouden, blijven de instellingen een volledige kredietrisicobeoordeling van de onderliggende blootstelling verrichten en

    blijven zij in staat ten genoegen van de bevoegde autoriteiten naar behoren aan te tonen dat aan dit vereiste is voldaan. Bij retrocessietransacties en transacties inzake verstrekte effectenleningen of verstrekte of opgenomen grondstoffenleningen wordt, uitsluitend voor de toepassing van dit lid, aangenomen dat de onderliggende blootstelling de nettopost is.

  • 10. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van het volgende:

    ▌wat moet worden verstaan onder voldoende liquide activa en wanneer de waarde van activa als voldoende stabiel kan worden beschouwd voor de toepassing van lid 3.

NL

De EBA ontwikkelt die ontwerpen van technische reguleringsnormen en legt deze uiterlijk op 31 december 2013 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

A FDELING 2 T OELAATBARE VORMEN VAN KREDIETRISICOLIMITERING

ONDERAFDELING 1 VOLGESTORTE KREDIETPROTECTIE

Artikel 191 Verrekening van balansposten

De verrekening op de balans van wederzijdse vorderingen tussen een instelling en haar tegenpartij kan als een toelaatbare vorm van kredietrisicolimitering worden beschouwd.

NL

Onverminderd het bepaalde in artikel 192 is de toelaatbaarheid beperkt tot wederzijdse kassaldi tussen de instelling en de tegenpartij. De instellingen mogen risicogewogen posten en eventuele verwachte verliesposten alleen wijzigen voor leningen en deposito's die zij zelf hebben ontvangen en die het voorwerp zijn van een overeenkomst tot verrekening van balansposten.

▌Kaderverrekeningsovereenkomsten met betrekking tot retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties.

Instellingen die de in artikel 218 beschreven uitgebreide benadering van financiële zekerheden toepassen, kunnen het effect van bilaterale verrekeningsovereenkomsten met betrekking tot retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties met een tegenpartij in aanmerking nemen. Onverminderd artikel 293 voldoen de in het kader van dergelijke overeenkomsten of transacties geaccepteerde zekerheden en geleende effecten of grondstoffen aan de in de artikelen 193 en 194 vastgelegde toelaatbaarheidsvereisten voor zekerheden.

NL

Artikel 193 Bij alle benaderingen en methoden toelaatbare zekerheden

  • 1. 
    De volgende financiële instrumenten kunnen door instellingen bij alle benaderingen en methoden als toelaatbare zekerheid worden gebruikt:
    • a) 
      contanten gedeponeerd bij of met contanten gelijk te stellen instrumenten aangehouden door de leningverstrekkende instelling;
    • b) 
      schuldtitels uitgegeven door centrale overheden of centrale banken waarvan de effecten een kredietbeoordeling hebben van een voor de toepassing van hoofdstuk 2 erkende EKBI of exportkredietverzekeringsmaatschappij welke door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 4 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot centrale overheden en centrale banken;
    • c) 
      schuldtitels uitgegeven door instellingen waarvan de effecten een kredietbeoordeling hebben van een ▌EKBI welke door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie

      3 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot instellingen;

NL

  • d) 
    schuldtitels uitgegeven door andere entiteiten waarvan de effecten een kredietbeoordeling hebben van een ▌EKBI welke door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot ondernemingen;
  • e) 
    schuldtitels met een kredietbeoordeling voor de korte termijn van een ▌EKBI welke door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de

    in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan kortlopende blootstellingen;

  • f) 
    aandelen of converteerbare obligaties die in een hoofdindex zijn opgenomen;
  • g) 
    goud;
  • h) 
    securitisatieposities die geen hersecuritisatieposities betreffen, die een externe kredietbeoordeling van een ▌EKBI hebben welke door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan gesecuritiseerde blootstellingen in het kader van de in hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdeling 3, gespecificeerde benadering.

NL

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt b), omvatten schuldtitels uitgegeven door centrale overheden of centrale banken alle volgende soorten schuldtitels:
    • a) 
      schuldtitels uitgegeven door regionale of lokale overheden indien de blootstellingen met betrekking tot deze overheden overeenkomstig artikel 110, lid 2, worden

      behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid in het rechtsgebied waarvan zij gevestigd zijn;

    • b) 
      schuldtitels uitgegeven door publiekrechtelijke lichamen die overeenkomstig artikel 111, lid 4, worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid;
    • c) 
      schuldtitels uitgegeven door multilaterale ontwikkelingsbanken waaraan overeenkomstig artikel 112, lid 2, een risicogewicht van 0% wordt toegekend;
    • d) 
      schuldtitels uitgegeven door internationale organisaties waaraan overeenkomstig artikel 113 een risicogewicht van 0% wordt toegekend.

NL

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt c), omvatten schuldtitels uitgegeven door instellingen alle volgende soorten schuldtitels:
    • a) 
      andere door regionale of lagere overheden uitgegeven schuldtitels dan de in lid 2, punt a), bedoelde schuldtitels;
    • b) 
      schuldtitels uitgegeven door publiekrechtelijke lichamen indien de blootstellingen met betrekking tot deze lichamen overeenkomstig artikel 111, leden 1 en ▌2,

      worden behandeld;

    • c) 
      schuldtitels uitgegeven door andere multilaterale ontwikkelingsbanken dan die waaraan overeenkomstig artikel 112, lid 2, een risicogewicht van 0% wordt

      toegekend.

  • 4. 
    Een instelling kan schuldtitels die worden uitgegeven door andere instellingen en geen kredietbeoordeling van een ▌EKBI hebben, als toelaatbare zekerheid gebruiken als die schuldtitels aan de volgende criteria voldoen:
    • a) 
      zij zijn aan een erkende beurs genoteerd;
    • b) 
      zij zijn aangemerkt als niet-achtergestelde schuld;

NL

  • c) 
    alle andere uitgiften van de uitgevende instelling welke van dezelfde rangorde zijn en een rating van een ▌EKBI hebben, hebben een kredietbeoordeling van een EKBI welke door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger

    conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot instellingen of aan kortlopende blootstellingen;

  • d) 
    de leningverstrekkende instelling beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat de uitgifte een lagere kredietbeoordeling zou verdienen dan die welke onder c) is aangegeven;
  • e) 
    de marktliquiditeit van het instrument is toereikend voor deze doeleinden.
  • 5. 
    De instellingen kunnen rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (icb) als toelaatbare zekerheid gebruiken als er aan alle volgende voorwaarden

    wordt voldaan:

    • a) 
      de rechten van deelneming of aandelen hebben een dagelijkse publieke koersnotering;
    • b) 
      de instellingen voor collectieve belegging zijn ertoe gehouden alleen te beleggen in instrumenten die overeenkomstig de leden 1 en 2 als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt;

    c) de instellingen voor collectieve belegging voldoen aan de voorwaarden van artikel 127, lid 3.

    NL

    Indien een icb belegt in aandelen of rechten van deelneming van een andere icb, zijn de in de punten a) tot en met c) van de eerste alinea gestelde voorwaarden eveneens van toepassing op elke dergelijke onderliggende icb.

    Het gebruik door een icb van derivaten om toegestane beleggingen af te dekken, laat de toelaatbaarheid als zekerheid van de rechten van deelneming of aandelen in deze instelling onverlet.

  • 6. 
    Voor de toepassing van lid 5 kunnen de instellingen, indien een instelling voor collectieve belegging ('de oorspronkelijke icb') of haar onderliggende instellingen voor collectieve

    belegging er niet toe gehouden zijn alleen te beleggen in instrumenten die overeenkomstig de leden 1 en 4 als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt, de rechten van deelneming of aandelen in die icb als zekerheid gebruiken tot een bedrag gelijk aan de waarde van de door die icb aangehouden toelaatbare activa, waarbij wordt aangenomen dat die icb of haar onderliggende instellingen voor collectieve belegging tot de in hun respectieve lastgevingen toegestane grens in niet-toelaatbare activa hebben belegd.

    Indien een onderliggende instelling voor collectieve belegging op haar beurt onderliggende instellingen voor collectieve belegging heeft, kunnen de instellingen de rechten van deelneming of aandelen in de oorspronkelijke icb als toelaatbare zekerheid gebruiken, mits zij de in de eerste alinea beschreven methodiek toepassen.

NL

Indien niet-toelaatbare activa als gevolg van uit eigendom voortvloeiende verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen een negatieve waarde kunnen hebben, passen de instellingen elk van beide volgende bepalingen toe:

  • a) 
    zij berekenen de totale waarde van de niet-toelaatbare activa;
  • b) 
    en als het overeenkomstig punt a) verkregen bedrag negatief is, trekken zij de absolute waarde van dat bedrag af van de totale waarde van de toelaatbare activa.
  • 7. 
    Met betrekking tot de punten b) tot en met e) van lid 1 passen de instellingen, indien er voor een effect twee kredietbeoordelingen van ▌EKBI's beschikbaar zijn, de minst

    gunstige kredietbeoordeling toe. Indien er voor een effect meer dan twee kredietbeoordelingen van ▌EKBI's beschikbaar zijn, passen de instellingen de twee gunstigste kredietbeoordelingen toe. Indien de twee gunstigste kredietbeoordelingen verschillend zijn, passen de instellingen de minst gunstige van beide toe.

NL

  • 10. 
    De EAEM ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de in lid 1, punt f), artikel 194, lid 1, punt a), artikel 219, leden 1 en 4, en artikel 293, lid 2, punt e), bedoelde hoofdindices;
    • b) 
      de in lid 4, punt a), en in artikel 194, lid 1, artikel 219, leden 1 en 4, artikel 293, lid 2, punt e), artikel 389, lid 2, punt k), artikel 404, lid 3, punt d), artikel 415, lid 1, punt c), en bijlage IV, deel 3, punt 17, bedoelde erkende beurzen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 4, punt 47.

    De EAEM legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 i.

NL

Artikel 194 Additionele toelaatbare zekerheden in het kader van de uitgebreide benadering van

financiële zekerheden

  • 1. 
    Indien een instelling gebruik maakt van de in artikel 218 beschreven uitgebreide benadering van financiële zekerheden kan die instelling, benevens de in artikel 193 vastgestelde zekerheden, ook de volgende instrumenten als toelaatbare zekerheid gebruiken:
    • a) 
      aandelen of converteerbare obligaties die niet in een hoofdindex zijn opgenomen maar op een erkende beurs worden verhandeld;
    • b) 
      rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging wanneer beide volgende voorwaarden vervuld zijn:
      • i) 
        de rechten van deelneming of aandelen hebben een dagelijkse publieke koersnotering;
      • ii) 
        de instelling voor collectieve belegging is gehouden alleen te beleggen in instrumenten die overeenkomstig artikel 193, leden 1 en 4, als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt, en in de onder punt a) van deze alinea bedoelde instrumenten.

    Indien een icb belegt in rechten van deelneming of aandelen van een andere icb, zijn de voorwaarden van de punten a) en b) van dit lid eveneens van toepassing op elke dergelijke onderliggende icb.

NL

Het gebruik door een icb van derivaten om toegestane beleggingen af te dekken, laat de toelaatbaarheid als zekerheid van de rechten van deelneming of aandelen in deze instelling onverlet.

  • 2. 
    Indien instellingen voor collectieve belegging of hun onderliggende instellingen voor collectieve belegging niet gehouden zijn alleen te beleggen in instrumenten die

    overeenkomstig artikel 193, leden 1 en 4 als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt en in de in lid 1, punt a), genoemde instrumenten, kunnen de instellingen rechten van deelneming of aandelen in die icb's als zekerheid gebruiken tot een bedrag gelijk aan de waarde van de door die icb's aangehouden toelaatbare activa, waarbij wordt aangenomen dat die icb's of hun onderliggende instellingen voor collectieve belegging tot de in hun respectieve lastgevingen toegestane grens in niet-toelaatbare activa hebben belegd.

    Indien niet-toelaatbare activa als gevolg van uit eigendom voortvloeiende verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen een negatieve waarde kunnen hebben, passen de instellingen elk van beide volgende bepalingen toe:

    • a) 
      zij berekenen de totale waarde van de niet-toelaatbare activa;
    • b) 
      en als het overeenkomstig punt a) verkregen bedrag negatief is, trekken zij de absolute waarde van dat bedrag af van de totale waarde van de toelaatbare activa.

      NL

      Artikel 195 Additionele toelaatbare zekerheden in het kader van de IRB-benadering

  • 1. 
    Naast de in de artikelen 193 en 194 bedoelde zekerheden kunnen de instellingen die risicogewogen posten en verwachte verliesposten in het kader van de IRB-benadering berekenen eveneens gebruik maken van de volgende vormen van zekerheid:
    • a) 
      onroerend goed overeenkomstig de leden 2 tot en met 6;
    • b) 
      kortlopende vorderingen overeenkomstig lid 7;
    • c) 
      andere fysieke zekerheden overeenkomstig de leden 8 en 10;
    • d) 
      leasing overeenkomstig lid 9.
  • 2. 
    Tenzij anders bepaald in artikel 119, lid 2, kunnen de instellingen niet-zakelijk onroerend goed dat wordt of zal worden bewoond of verhuurd door de eigenaar, of de economisch

    rechthebbende in geval van persoonlijke investeringsmaatschappijen, en zakelijk onroerend goed, waaronder kantoorgebouwen en andere bedrijfspanden, als toelaatbare zekerheid gebruiken wanneer beide volgende voorwaarden vervuld zijn:

NL

  • a) 
    de waarde van het onroerend goed hangt niet in wezenlijke mate af van de kredietkwaliteit van de debiteur. De instellingen kunnen van de bepaling van het wezenlijke karakter van deze afhankelijkheid situaties uitsluiten waarin louter macro-economische factoren een negatief effect hebben op zowel de waarde van het onroerend goed als het betalingsgedrag van de kredietnemer;
  • b) 
    het risico van de kredietnemer hangt niet in wezenlijke mate af van het rendement van het onderliggend onroerend goed of project, maar veeleer van het onderliggende vermogen van de kredietnemer om de schuld uit andere bronnen terug te betalen, en de terugbetaling van de faciliteit hangt bijgevolg niet in wezenlijke mate af van

    enigerlei kasstroom die wordt gegenereerd door het onderliggend onroerend goed dat als zekerheid fungeert.

  • 5. 
    Voor blootstellingen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed dat op het grondgebied van een lidstaat is gelegen, kunnen de instellingen van lid 2, punt b), afwijken,

    indien de bevoegde autoriteit van die lidstaat bewijs heeft gepubliceerd dat er op dat grondgebied sprake is van een goed ontwikkelde en reeds geruime tijd bestaande markt voor niet-zakelijk onroerend goed met verliescijfers die de volgende maxima niet overschrijden:

    • a) 
      de verliezen ten gevolge van verstrekte leningen die tot maximaal 80% van de marktwaarde of tot 80% van de hypotheekwaarde zijn gedekt door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed, bedragen, tenzij anders bepaald in artikel 119, lid 2, niet meer dan 0,3% van de in een gegeven jaar uitstaande leningen die zijn gedekt door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed;

NL

  • b) 
    de totale verliezen die uit door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed gedekte leningen voortvloeien, mogen niet hoger liggen dan 0,5% van de

    in een gegeven jaar uitstaande leningen die door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed zijn gedekt.

Indien er in een bepaald jaar niet aan een van de voorwaarden in de punten a) en b) van de eerste alinea wordt voldaan, passen de instellingen de in die alinea gespecificeerde behandeling niet meer toe totdat in een volgend jaar aan beide voorwaarden is voldaan.

  • 6. 
    Voor zakelijk onroerend goed dat zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, kunnen de instellingen van lid 2, punt b), afwijken indien de bevoegde autoriteit van die lidstaat

    bewijs heeft gepubliceerd dat er op dat grondgebied sprake is van een goed ontwikkelde en reeds geruime tijd bestaande markt voor zakelijk onroerend goed met verliescijfers die de volgende maxima niet overschrijden:

    • a) 
      de verliezen die uit door zakelijk onroerend goed gedekte leningen voortvloeien tot ten hoogste 50% van de marktwaarde of 60% van de hypotheekwaarde, bedragen

      niet meer dan 0,3% van de in een gegeven jaar uitstaande leningen die door zakelijk onroerend goed zijn gedekt;

NL

  • b) 
    de totale verliezen die uit door zakelijk onroerend goed gedekte leningen voortvloeien, liggen niet hoger dan 0,5% van de in een gegeven jaar uitstaande leningen die door zakelijk onroerend goed zijn gedekt.

Indien er in een bepaald jaar niet aan een van de voorwaarden in de punten a) en b) van de eerste alinea wordt voldaan, passen de instellingen de in die alinea gespecificeerde behandeling niet meer toe totdat ▌in een volgend jaar aan beide voorwaarden is voldaan.

  • 7. 
    De instellingen kunnen kortlopende vorderingen uit hoofde van handelstransacties of transacties met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste een jaar als toelaatbare

    zekerheid gebruiken. Toelaatbare kortlopende vorderingen omvatten geen kortlopende vorderingen uit hoofde van securitisaties, subdeelnemingen of kredietderivaten, noch vorderingen op verbonden partijen.

  • 8. 
    De bevoegde autoriteiten verlenen een instelling toestemming om fysieke zekerheden van een andere soort dan de in de leden 2 tot en met 6 bedoelde als toelaatbare zekerheid

    te gebruiken indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      er bestaan liquide markten, hetgeen blijkt uit de frequente transacties rekening houdend met het type actief, waarop de zekerheden op een vlotte en economisch efficiënte wijze van de hand kunnen worden gedaan. De instellingen verrichten de beoordeling van deze voorwaarde periodiek en als uit informatie blijkt dat er zich wezenlijke veranderingen in de markt voordoen;

NL

  • b) 
    er bestaan algemeen gangbare, publiek beschikbare marktprijzen voor de zekerheden. De instellingen kunnen marktprijzen als gangbaar beschouwen als deze afkomstig zijn van betrouwbare informatiebronnen, zoals publieke indices, en de prijs van de transacties onder normale omstandigheden weerspiegelen. De instellingen kunnen marktprijzen als publiek beschikbaar beschouwen als deze prijzen worden bekendgemaakt en gemakkelijk toegankelijk en regelmatig en zonder onnodige administratieve of financiële lasten verkrijgbaar zijn;
  • c) 
    de instelling analyseert de marktprijzen, tijd en kosten die vereist zijn om de zekerheid te realiseren en de gerealiseerde opbrengst van de zekerheid;
  • d) 
    de instelling toont aan dat de gerealiseerde opbrengst van de zekerheid bij meer dan 10% van alle liquidaties voor een bepaalde soort zekerheid niet minder dan 70% van de waarde van de zekerheid bedraagt. Indien de volatiliteit van de marktprijzen aanzienlijk is, toont de instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan dat haar waardering van de zekerheid voldoende voorzichtig is.

De instellingen leggen de vervulling van de in de punten a) tot en met d) van de eerste alinea en in artikel 205 gespecificeerde voorwaarden in documentatie vast.

NL

  • 9. 
    Behoudens het bepaalde in artikel 225, lid 2, en indien aan de vereisten van artikel 206 is voldaan, kunnen blootstellingen die voortvloeien uit transacties waarbij een instelling een goed aan een derde leaset, op dezelfde wijze worden behandeld als leningen waarvoor een geleased goed van dezelfde soort als zekerheid fungeert.
  • 10. 
    De EBA publiceert een lijst van de soorten fysieke zekerheden waarvoor instellingen kunnen aannemen dat de in lid 8, punten a) en b), bedoelde voorwaarden zijn vervuld ▌.

    Artikel 196 Overige volgestorte kredietprotectie

De instellingen kunnen de volgende overige volgestorte kredietprotectie als toelaatbare zekerheid gebruiken:

  • a) 
    contanten die gedeponeerd zijn bij of met contanten gelijk te stellen instrumenten die niet in het kader van een bewaringsovereenkomst aangehouden worden door een derde instelling en die in pand gegeven zijn aan de leningverstrekkende instelling;
  • b) 
    aan leningverstrekkende instellingen in pand gegeven levensverzekeringsovereenkomsten;
  • c) 
    door een derde instelling uitgegeven instrumenten die op verzoek door deze instelling worden teruggekocht.

NL

ONDERAFDELING 2 NIET-VOLGESTORTE KREDIETPROTECTIE

Artikel 197 Bij alle benaderingen toelaatbare protectiegevers

  • 1. 
    De instellingen kunnen de volgende partijen gebruiken als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie:
    • a) 
      centrale overheden en centrale banken;
    • b) 
      regionale of lokale overheden;
    • c) 
      multilaterale ontwikkelingsbanken;
    • d) 
      internationale organisaties, indien aan de blootstellingen met betrekking tot deze organisaties overeenkomstig artikel 112 een risicogewicht van 0% wordt toegekend;
    • e) 
      publiekrechtelijke lichamen, indien de blootstellingen met betrekking tot deze lichamen overeenkomstig artikel 111 worden behandeld;
    • f) 
      instellingen en financiële instellingen waarvoor blootstellingen met betrekking tot de financiële instelling worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot

      instellingen overeenkomstig artikel 114, lid 5;

NL

  • g) 
    andere ondernemingen, met inbegrip van moeder-, dochter- en verbonden ondernemingen van de instelling, indien aan een van beide volgende voorwaarden is voldaan:
    • i) 
      die andere ondernemingen hebben een kredietbeoordeling van een ▌EKBI;
    • ii) 
      die andere ondernemingen hebben, in het geval van instellingen die risicogewogen posten en verwachte verliesposten in het kader van de IRB-benadering berekenen, geen kredietbeoordeling van een erkende EKBI en hebben een interne rating van de instelling gekregen.

h) centrale tegenpartijen.

  • 2. 
    Indien instellingen de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten in het kader van de IRB-benadering berekenen, is een garantiegever als verschaffer van niet-volgestorte

    kredietprotectie alleen toelaatbaar wanneer de instelling hem overeenkomstig het bepaalde van hoofdstuk 3, afdeling 6, een interne rating heeft toegekend.

NL

De bevoegde autoriteiten dragen zorg voor het publiceren en bijhouden van de lijst van die andere toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie krachtens lid 1, punt f) , of van de leidende criteria voor het vaststellen van dergelijke toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie, samen met een beschrijving van de toepasselijke prudentiële vereisten, en delen hun lijst met andere bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 112 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

Artikel 198

Toelaatbaarheid, in het kader van de IRB-benadering, van protectiegevers die voor de in artikel 148, lid 3, beschreven behandeling in aanmerking komen

Een instelling kan instellingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en exportkredietverzekeringsmaatschappijen gebruiken als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie die voor de in artikel 148, ▌lid 3, beschreven behandeling in aanmerking komen als zij alle volgende voorwaarden vervullen:

  • a) 
    zij beschikken over voldoende deskundigheid op het gebied van de verschaffing van niet-volgestorte kredietprotectie;
  • b) 
    zij zijn onderworpen aan een reglementering die evenwaardig is aan de in deze verordening vastgelegde regels, of hadden op het moment dat de kredietprotectie is verleend een kredietbeoordeling van een erkende EKBI welke door de EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot ondernemingen;

    NL

  • c) 
    zij hadden op het tijdstip dat de kredietprotectie is verleend of gedurende enige daarop volgende periode een interne rating met een PD gelijk aan of lager dan die welke wordt ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 2 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot ondernemingen;
  • d) 
    zij hebben een interne rating met een PD gelijk aan of lager dan die welke wordt ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot ondernemingen.

Voor de toepassing van dit artikel komt een kredietprotectie die wordt verstrekt door exportkredietverzekeringsmaatschappijen niet in aanmerking voor uitdrukkelijke tegenwaarborg van de centrale overheid.

NL

Artikel 198 bis Toelaatbaarheid van garanties als niet-volgestorte kredietprotectie

De instellingen kunnen garanties als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie gebruiken.

ONDERAFDELING 3 SOORTEN ▌DERIVATEN

Artikel 199 Toelaatbare soorten kredietderivaten

  • 1. 
    De instellingen kunnen de volgende soorten kredietderivaten en instrumenten die eventueel uit dergelijke kredietderivaten zijn samengesteld of die economisch feitelijk vergelijkbaar

    zijn, als toelaatbare kredietprotectie gebruiken:

    • a) 
      kredietverzuimswaps;
    • b) 
      total return swaps;
    • c) 
      credit linked notes voor zover deze in contanten zijn gefinancierd.

NL

Indien een instelling kredietprotectie koopt in de vorm van een total return swap en de uit hoofde van die swap ontvangen nettobetalingen als netto-inkomsten boekt, maar nalaat de daartegenover staande waardevermindering van het beschermde actief te boeken (door middel van reducties van de reële waarde of een toevoeging aan de reserves), wordt de kredietprotectie niet als toelaatbare kredietprotectie in aanmerking genomen.

  • 2. 
    Indien een kredietinstelling gebruik maakt van een intern afdekkingsinstrument in de vorm van een kredietderivaat, wordt de kredietprotectie voor de toepassing van dit hoofdstuk

    slechts als toelaatbare kredietprotectie in aanmerking genomen indien het naar de handelsportefeuille overgehevelde kredietrisico aan een derde of derden wordt overgedragen.

    Indien overeenkomstig de eerste alinea een intern afdekkingsinstrument is gebruikt en aan de vereisten van dit hoofdstuk is voldaan, passen de instellingen bij aankoop van niet-volgestorte kredietprotectie de regels van de afdelingen 4 tot en met 6 toe voor de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten.

NL

A FDELING 3

V EREISTEN

ONDERAFDELING 1 VOLGESTORTE KREDIETPROTECTIE

Artikel 200 Vereisten voor overeenkomsten tot verrekening van balansposten (andere dan kaderverrekeningsovereenkomsten met betrekking tot retrocessietransacties

of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen

of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties)

Overeenkomsten tot verrekening van balansposten (andere dan kaderverrekeningsovereenkomsten met betrekking tot retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties) worden als een toelaatbare vorm van kredietrisicolimitering in aanmerking genomen wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a) 
    de overeenkomsten zijn rechtsgeldig en afdwingbaar in alle relevante rechtsgebieden, ook in geval van insolventie of faillissement van een tegenpartij;

NL

  • b) 
    de instellingen zijn te allen tijde in staat te bepalen welke activa en passiva onder die overeenkomsten vallen;
  • c) 
    de instellingen bewaken en beheersen permanent de risico's die aan de opzegging van de kredietprotectie verbonden zijn;
  • d) 
    de instellingen bewaken en beheersen permanent de betrokken blootstellingen op nettobasis.

    Artikel 201 Vereisten voor kaderverrekeningsovereenkomsten met betrekking tot retrocessietransacties

of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen

of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties

Kaderverrekeningsovereenkomsten met betrekking tot retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties worden als een toelaatbare vorm van kredietrisicolimitering in aanmerking genomen wanneer de uit hoofde van die overeenkomsten verstrekte zekerheden aan de vereisten van artikel 202, leden 2 tot en met 4, voldoen, mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    zij zijn rechtsgeldig en afdwingbaar in alle relevante rechtsgebieden, ook in geval van insolventie of faillissement van een tegenpartij;

NL

  • b) 
    zij verlenen de niet in gebreke blijvende partij het recht alle in het kader van de overeenkomst verrichte transacties zo spoedig mogelijk te beëindigen en af te wikkelen bij wanbetaling, ook in geval van insolventie of faillissement van de tegenpartij;
  • c) 
    zij voorzien in de zodanige verrekening van de winsten en verliezen op in het kader van een overeenkomst afgewikkelde transacties dat uiteindelijk één enkel nettobedrag wordt verkregen dat door de ene partij aan de andere verschuldigd is.

    Artikel 202 Vereisten voor financiële zekerheden

  • 1. 
    Bij alle benaderingen en methoden worden financiële zekerheden en goud als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen als alle vereisten van de leden 2 tot en met 4 zijn

    vervuld.

  • 2. 
    Tussen de kredietkwaliteit van de debiteur en de waarde van de zekerheid mag geen duidelijk positieve correlatie bestaan. Wanneer de waarde van de zekerheid aanzienlijk wordt verlaagd, houdt dit op zichzelf geen aanzienlijke verslechtering van de kredietkwaliteit van de debiteur in. Wanneer de kredietkwaliteit van de debiteur kritiek wordt, houdt dit op zichzelf geen aanzienlijke verlaging van de waarde van de zekerheid in.

NL

Door de debiteur of een verbonden groepsentiteit uitgegeven effecten worden niet als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen. Niettemin worden de eigen uitgiften van de debiteur van gedekte obligaties in de zin van artikel 124 als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen wanneer deze als zekerheid voor een retrocessietransactie worden gesteld, mits zij aan de in de eerste alinea gestelde voorwaarde voldoen.

  • 3. 
    De instellingen vervullen alle contractuele en wettelijke voorwaarden, en ondernemen alle stappen die nodig zijn om de zekerheidsovereenkomsten afdwingbaar te maken krachtens het recht dat van toepassing is op hun recht op de zekerheden.

    De instellingen hebben voldoende juridisch onderzoek gedaan dat de afdwingbaarheid van de zekerheidsovereenkomsten in alle relevante rechtsgebieden bevestigt. Indien nodig herhalen zij dit onderzoek om zich ervan te vergewissen dat de overeenkomsten afdwingbaar blijven.

  • 4. 
    De instellingen vervullen alle volgende operationele vereisten:
    • a) 
      zij leggen de zekerheidsovereenkomsten adequaat in documentatie vast en beschikken over duidelijke en deugdelijke procedures voor een zo spoedig mogelijke uitwinning van de zekerheden;

NL

  • b) 
    zij gebruiken deugdelijke procedures en processen ter beheersing van de risico's die uit het gebruik van zekerheden voortvloeien, zoals onder meer de risico's die aan een tekortschietende of verminderde kredietprotectie verbonden zijn, de waarderingsrisico's,

    de met de opzegging van de kredietprotectie samenhangende risico's, de concentratierisico's die aan het gebruik van zekerheden verbonden zijn, en de interactie met het algemene risicoprofiel van de instelling;

  • c) 
    zij beschikken over in documentatie vastgelegde beleidslijnen en praktijken die ten aanzien van de aanvaarde soorten zekerheden en de aanvaarde bedragen aan zekerheden worden gevolgd;
  • d) 
    zij berekenen de marktwaarde van de zekerheden en herwaarderen deze ten minste eenmaal om de zes maanden en telkens als de instelling redenen heeft om aan te

    nemen dat er zich een aanzienlijke daling van de marktwaarde van de zekerheden heeft voorgedaan;

  • e) 
    indien de zekerheden door een derde worden aangehouden, ondernemen zij alle stappen die redelijkerwijs mogen worden verwacht om ervoor te zorgen dat de betrokken derde de zekerheden afscheidt van de eigen activa;
  • f) 
    zij zorgen ervoor dat zij voldoende middelen besteden aan de ordelijke werking van de margeovereenkomsten met otc-derivaten en effecten financierende tegenpartijen, als gemeten aan de tijdigheid en nauwkeurigheid van hun margestortingen en de tijd waarbinnen zij op marge-opvragingen reageren;

NL

  • g) 
    zij beschikken over beleidslijnen inzake het beheer van zekerheden om het volgende te beheersen, te bewaken en te rapporteren:
    • i) 
      de risico's waaraan zij als gevolg van margeovereenkomsten blootstaan;
    • ii) 
      het concentratierisico voor bepaalde soorten van als zekerheid fungerende activa;
    • iii) 
      het hergebruik van zekerheden waaronder de mogelijke liquiditeitstekorten als gevolg van het hergebruik van van tegenpartijen ontvangen zekerheden;
    • iv) 
      de afkoop van rechten op zekerheden die aan tegenpartijen worden verleend.
  • 5. 
    Voor de inaanmerkingneming van financiële zekerheden als toelaatbare zekerheid in het kader van de eenvoudige benadering van financiële zekerheden geldt benevens het vervullen van alle in de leden 2 tot en met 4 vervatte vereisten dat de resterende looptijd van de protectie ten minste even lang moet zijn als de resterende looptijd van de

    blootstelling.

NL

Artikel 203 Vereisten voor zekerheden in de vorm van onroerend goed

  • 1. 
    Onroerend goed wordt slechts als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen wanneer alle in de leden 2 tot en met 5 vervatte vereisten vervuld zijn.
  • 2. 
    De volgende vereisten inzake rechtszekerheid moeten vervuld zijn:
    • a) 
      een hypotheek of bezwaring is afdwingbaar in alle op het tijdstip van de sluiting van de leningsovereenkomst relevante rechtsgebieden, en is tijdig en naar behoren geregistreerd;
  • b) 
    alle juridische vereisten voor de vestiging van het pandrecht zijn vervuld;
    • c) 
      de protectieovereenkomst en de juridische procedure die eraan ten grondslag ligt, stellen de instelling in staat de waarde van de protectie binnen een redelijke

      tijdshorizon te realiseren.

NL

  • 3. 
    De volgende vereisten inzake de controle van de waarde van onroerend goed en de waardering van onroerend goed moeten vervuld zijn:
    • a) 
      de instellingen controleren de waarde van het onroerend goed frequent en ten minste eenmaal per jaar voor zakelijk onroerend goed en eenmaal per drie jaar voor

      niet-zakelijk onroerend goed. De instellingen voeren frequentere controles uit wanneer de marktomstandigheden significante veranderingen ondergaan;

    • b) 
      de waardering van het onroerend goed wordt gecontroleerd als uit informatie waarover instellingen beschikken blijkt dat de waarde van het onroerend goed vermoedelijk sterk is gedaald in vergelijking met de algemene marktprijzen; de controle wordt uitgevoerd door een schatter die over de nodige kwalificaties, bekwaamheid en ervaring beschikt om een taxatie uit te voeren en die geen enkele rol vervult in het kredietacceptatieproces. Bij leningen die meer dan 3 miljoen EUR bedragen of meer dan 5% van het eigen vermogen van een instelling

      vertegenwoordigen, wordt de waardering van het onroerend goed ten minste om de drie jaar door een dergelijke schatter gecontroleerd.

    De instellingen kunnen statistische methoden hanteren om de waarde van het onroerend goed te controleren en om na te gaan van welk onroerend goed de waarde moet worden bijgesteld.

NL

  • 4. 
    De instellingen leggen de soorten niet-zakelijk en zakelijk onroerend goed die zij aanvaarden en hun leningsbeleid ter zake duidelijk in documentatie vast.
  • 5. 
    De instellingen beschikken over procedures om te controleren of het onroerend goed dat als kredietprotectie wordt geaccepteerd, adequaat is verzekerd tegen schaderisico.

    Artikel 204 Vereisten voor kortlopende vorderingen

  • 1. 
    Kortlopende vorderingen worden als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen wanneer alle in de leden 2 en 3 vervatte vereisten vervuld zijn.
  • 2. 
    De volgende vereisten inzake rechtszekerheid moeten vervuld zijn:
    • a) 
      de juridische constructie op grond waarvan de zekerheid aan een leningverstrekkende instelling wordt verstrekt, is deugdelijk en effectief en waarborgt dat de instelling

      duidelijke rechten heeft op de zekerheid, inclusief het recht op de opbrengsten van de verkoop van de zekerheid;

NL

  • b) 
    de instellingen ondernemen alle stappen die noodzakelijk zijn om aan de lokale vereisten voor de afdwingbaarheid van het zakelijke zekerheidsrecht te voldoen. Leningverstrekkende instellingen hebben een voorrangsrecht op de zekerheid, hoewel dergelijke rechten nog steeds kunnen zijn achtergesteld bij de rechten van preferentiële crediteuren welke in wettelijke bepalingen zijn neergelegd;
  • c) 
    de instellingen hebben voldoende juridisch onderzoek gedaan dat de afdwingbaarheid van de zekerheidsovereenkomsten in alle relevante rechtsgebieden bevestigt;
  • d) 
    de instellingen leggen de zekerheidsovereenkomsten adequaat in documentatie vast en beschikken over duidelijke en deugdelijke procedures voor een zo spoedig

    mogelijke uitwinning van de zekerheden;

  • e) 
    de instellingen beschikken over procedures die waarborgen dat alle wettelijke voorwaarden voor het in gebreke stellen van een kredietnemer en het zo spoedig mogelijk uitwinnen van de zekerheden in acht worden genomen;
  • f) 
    indien een kredietnemer in financiële moeilijkheden verkeert of in gebreke is gebleven, hebben de instellingen de wettelijke bevoegdheid om de kortlopende vorderingen aan andere partijen te verkopen of over te dragen zonder instemming van de debiteuren van de kortlopende vorderingen.

NL

  • 3. 
    De volgende vereisten inzake risicobeheer moeten vervuld zijn:
    • a) 
      een instelling beschikt over een deugdelijk proces voor de bepaling van het kredietrisico dat aan de kortlopende vorderingen verbonden is. Dit proces omvat onder meer analyses van de bedrijfsactiviteit en de bedrijfstak van de kredietnemer en van de

      soorten cliënten met wie die kredietnemer zaken doet. Indien de instelling vertrouwt op haar kredietnemers om het aan de cliënten verbonden kredietrisico in te schatten, onderwerpt zij de kredietpraktijken van de kredietnemers aan een onderzoek om zich van de deugdelijkheid en geloofwaardigheid ervan te vergewissen;

    • b) 
      het verschil tussen het bedrag van de blootstelling en de waarde van de kortlopende vorderingen weerspiegelt alle relevante factoren, zoals onder meer de inningskosten, de concentratie binnen de pool van kortlopende vorderingen die door één kredietnemer

      in pand is gegeven en het potentiële concentratierisico binnen het geheel van blootstellingen van de instelling dat uitstijgt boven het risico dat in het kader van de algemene methode van de instelling wordt beheerst. De instellingen beschikken over een doorlopend bewakingsproces dat passend is voor de kortlopende vorderingen. Zij controleren tevens regelmatig of leningsovereenkomsten, milieubeperkingen en andere wettelijke vereisten worden nageleefd;

NL

  • c) 
    de door een kredietnemer in pand gegeven kortlopende vorderingen zijn gediversifieerd en vertonen geen ongepaste correlatie met die kredietnemer. Indien er een wezenlijke positieve correlatie is, houden de instellingen bij de vaststelling van de marges voor de pool van zekerheden als geheel met de daarmee gepaard gaande risico's rekening;
  • d) 
    de instellingen gebruiken geen kortlopende vorderingen op verbonden partijen van een kredietnemer, met inbegrip van dochterondernemingen en werknemers, als toelaatbare kredietprotectie;
  • e) 
    de instellingen beschikken over een in documentatie vastgelegd proces voor de inning van te ontvangen betalingen in probleemsituaties. Instellingen beschikken over de vereiste voorzieningen voor de inning, ook al vertrouwen zij normaliter op hun kredietnemers om betalingen te innen.

NL

Artikel 205 Vereisten voor andere fysieke zekerheden

Andere fysieke zekerheden dan zekerheden in de vorm van onroerend goed worden in het kader van de IRB-benadering als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen als alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • a) 
    de zekerheidsovereenkomst uit hoofde waarvan de fysieke zekerheid aan een instelling wordt verleend, is rechtsgeldig en afdwingbaar in alle relevante rechtsgebieden en stelt de instelling in staat de waarde van de zekerheid binnen een redelijke tijdshorizon te

    realiseren;

  • b) 
    met als enige uitzondering de in artikel 204, lid 2, onder b), bedoelde toegestane voorrangsrechten worden alleen eerste pandrechten of bezwaringen op zekerheden als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen. Het recht van een instelling op de gerealiseerde opbrengsten van de zekerheden heeft voorrang op de rechten van alle andere leninggevers;
  • c) 
    de instellingen controleren de waarde van de zekerheden frequent en ten minste eenmaal per jaar. De instellingen voeren frequentere controles uit wanneer de marktomstandigheden significante veranderingen ondergaan;

    NL

  • d) 
    de leningsovereenkomst bevat een gedetailleerde beschrijving van de zekerheid en een gedetailleerde specificatie van de wijze waarop en de frequentie waarmee tot

    herwaardering wordt overgegaan;

  • e) 
    de door een instelling aanvaarde soorten fysieke zekerheden en de beleidslijnen en praktijken ten aanzien van het bedrag van elke soort zekerheid dat passend wordt geacht in verhouding tot het bedrag van de blootstelling, worden door die instelling helder vastgelegd in documentatie betreffende de interne beleidslijnen en procedures voor de kredietverlening, die kan worden ingezien;
  • f) 
    wat de structuur van de transactie betreft, wordt er in het kader van het kredietbeleid van de instellingen toegezien op het volgende:

    i) aan de zekerheid te stellen eisen die passend zijn in verhouding tot het bedrag van de blootstelling;

    ii) de mogelijkheid om de zekerheid vlot uit te winnen;

    iii) de mogelijkheid om op objectieve wijze een prijs of marktwaarde vast te stellen;

    iv) de frequentie waarmee de waarde makkelijk vast te stellen is, met inbegrip van een professionele schatting of waardering;

    v) de volatiliteit of een maatstaf voor de volatiliteit van de waarde van de zekerheid;

NL

  • g) 
    zowel bij de eerste waardering als bij latere herwaarderingen houden de instellingen ten volle rekening met een eventuele aantasting of economische veroudering van de zekerheid, en besteden daarbij bijzondere aandacht aan het effect van het verstrijken van de tijd op mode- of tijdgevoelige zekerheden;
  • h) 
    de instellingen hebben het recht de zekerheid fysiek te inspecteren. Tevens beschikken zij over de nodige beleidslijnen en procedures voor de uitoefening van hun recht tot fysieke inspectie;
  • i) 
    de zekerheid die als protectie wordt geaccepteerd, is adequaat verzekerd tegen schaderisico en de instellingen beschikken over procedures om dit te bewaken.

    Artikel 206 Vereisten voor de behandeling van blootstellingen uit hoofde van lease-overeenkomsten als door

zekerheden gedekte blootstellingen

De instellingen behandelen blootstellingen uit hoofde van lease-overeenkomsten als blootstellingen waarvoor geleased onroerend goed van dezelfde soort als zekerheid fungeert, indien alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • a) 
    de voorwaarden van artikel 203 of artikel 205, naar gelang van het geval, voor de inaanmerkingneming van de soort geleased goed als toelaatbare zekerheid zijn vervuld;

NL

  • b) 
    de leasegever beschikt over een deugdelijk risicobeheer met betrekking tot het gebruik dat van het geleasede actief wordt gemaakt, de locatie ervan, de ouderdom ervan en de voorziene economische gebruiksduur, met inbegrip van een passende controle van de waarde van de zekerheid;
  • c) 
    de leasegever heeft het actief juridisch in eigendom en is in staat zijn rechten als eigenaar tijdig uit te oefenen;
  • d) 
    voor zover dit niet reeds bij de berekening van de LGD-hoogte is vastgesteld, is het verschil tussen de waarde van het niet-afgeschreven bedrag en de marktwaarde van de zekerheid niet zo groot dat de aan de geleasede activa toegewezen kredietrisicolimitering wordt overschat.

    Artikel 207 Vereisten voor andere volgestorte kredietprotectie

  • 1. 
    Contanten gedeponeerd bij, of met contanten gelijk te stellen instrumenten aangehouden door, een derde instelling komen in aanmerking voor de in artikel 227, lid 1, bepaalde behandeling als alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

NL

  • a) 
    de vordering van de kredietnemer op de derde instelling is openlijk in pand gegeven of overgedragen aan de leningverstrekkende instelling, en die pandgeving of

    overdracht is rechtsgeldig en afdwingbaar in alle relevante rechtsgebieden en is onvoorwaardelijk en onherroepelijk;

  • b) 
    de derde instelling is in kennis gesteld van de pandgeving of overdracht;
  • c) 
    als gevolg van de kennisgeving kan de derde instelling alleen aan de leningverstrekkende instelling betalingen doen, of aan andere partijen als zij daarvoor de voorafgaande toestemming van de leningverstrekkende instelling heeft gekregen.

  • 2. 
    Aan de leningverstrekkende instelling in pand gegeven levensverzekeringsovereenkomsten worden als toelaatbare zekerheid in aanmerking genomen als alle volgende voorwaarden

    vervuld zijn:

    • a) 
      de levensverzekeringsovereenkomst is openlijk in pand gegeven of overgedragen aan de leningverstrekkende instelling;
    • b) 
      de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, is in kennis gesteld van de pandgeving of overdracht en mag als gevolg van de kennisgeving niet tot uitkering

      van de onder de overeenkomst te betalen bedragen overgaan zonder de toestemming van de leningverstrekkende instelling;

NL

  • c) 
    de leningverstrekkende instelling heeft het recht de overeenkomst op te zeggen en de afkoopwaarde te ontvangen indien de kredietnemer in gebreke blijft;
  • d) 
    de leningverstrekkende instelling wordt ervan in kennis gesteld dat de verzekeringnemer nalaat betalingen overeenkomstig de overeenkomst te verrichten;
  • e) 
    de kredietprotectie geldt voor de gehele looptijd van de lening. Indien dit niet mogelijk is omdat de verzekeringsovereenkomst reeds vóór de leningsovereenkomst afloopt, ziet de instelling erop toe dat het uit de verzekeringsovereenkomst

    voortvloeiende bedrag tot het einde van de looptijd van de leningsovereenkomst de instelling als zekerheid dient;

  • f) 
    de pandgeving of de overdracht is rechtsgeldig en afdwingbaar in alle op het tijdstip van de sluiting van de leningsovereenkomst relevante rechtsgebieden;
  • g) 
    de afkoopwaarde wordt aangegeven door de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, en is niet verminderbaar;
  • h) 
    de afkoopwaarde wordt door de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, zo spoedig mogelijk betaald indien daarom wordt verzocht;

NL

  • i) 
    er wordt niet om betaling van de afkoopwaarde verzocht zonder voorafgaande toestemming van de instelling;
  • j) 
    de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, valt onder Richtlijn 2009/138/EG i van het Europees Parlement en de Raad of staat onder toezicht van een bevoegde autoriteit van een derde land met een toezicht- en regelgevingsstelsel dat ten minste gelijkwaardig is aan de stelsels die in de Unie worden toegepast.

    ONDERAFDELING 2 NIET-VOLGESTORTE KREDIETPROTECTIE EN CREDIT LINKED NOTES

    Artikel 208 Voor zowel garanties als kredietderivaten geldende vereisten

  • 1. 
    Behoudens artikel 209, lid 1, wordt een kredietprotectie in de vorm van een garantie of kredietderivaat als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking genomen als alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • a) 
      het gaat om een rechtstreekse kredietprotectie;

NL

  • b) 
    de omvang van de kredietprotectie is duidelijk omschreven en onbetwistbaar;
  • c) 
    de kredietprotectieovereenkomst bevat geen enkele clausule waarvan de naleving buiten de directe controle van de leninggever valt en die:
    • i) 
      de protectiegever in staat stelt de protectie unilateraal op te zeggen;
    • ii) 
      tot een toename van de effectieve kosten van de protectie leidt indien de kredietkwaliteit van de beschermde blootstelling verslechtert;
    • iii) 
      kan verhinderen dat de protectiegever verplicht is zo spoedig mogelijk te betalen indien de oorspronkelijke debiteur nalaat verschuldigde betalingen te verrichten of indien de leasingovereenkomst is verstreken met het oog op de inaanmerkingneming van de gegarandeerde restwaarde krachtens artikel 129, lid 7, en artikel 162, lid 4;
    • iv) 
      het mogelijk kan maken dat de protectiegever de looptijd van de kredietprotectie reduceert;
  • d) 
    de kredietprotectie is rechtsgeldig en afdwingbaar in alle op het tijdstip van de sluiting van de leningsovereenkomst relevante rechtsgebieden.

NL

  • 2. 
    Een instelling toont ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan dat zij over systemen beschikt om de potentiële concentratie van uit haar gebruik van garanties en kredietderivaten

    voortvloeiende risico's te beheren. Een instelling kan ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantonen welke interactie er bestaat tussen, enerzijds, haar strategie ten aanzien van het gebruik van kredietderivaten en garanties en, anderzijds, het beheer van haar algemene risicoprofiel.

  • 3. 
    Een instelling vervult alle contractuele en wettelijke voorwaarden, en onderneemt alle stappen die nodig zijn om haar niet-volgestorte kredietprotectie afdwingbaar te maken overeenkomstig het recht dat van toepassing is op haar recht op kredietprotectie.

De instellingen hebben voldoende juridisch onderzoek gedaan dat de afdwingbaarheid van de niet-volgestorte kredietprotectie in alle relevante rechtsgebieden bevestigt. Indien nodig

herhalen zij dit onderzoek om zich ervan te vergewissen dat de overeenkomsten afdwingbaar blijven.

NL

Artikel 209 Tegengaranties van de centrale overheid en andere overheidslichamen

  • 1. 
    De instellingen kunnen de in lid 2 bedoelde blootstellingen behandelen als beschermd door een garantie die door de in dat lid vermelde entiteiten wordt verstrekt mits er aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
    • a) 
      de tegengarantie dekt alle kredietrisicoaspecten van de vordering;
    • b) 
      zowel de oorspronkelijke garantie als de tegengarantie voldoen aan de in artikel 208 en artikel 210, lid 1, gestelde vereisten, behalve dat de tegengarantie niet rechtstreeks behoeft te zijn;
    • c) 
      de dekking is deugdelijk en niets in de historische gegevens wijst erop dat de dekking van de tegengarantie niet effectief gelijkwaardig is aan die van een

      rechtstreekse garantie door de betrokken entiteit.

NL

  • 2. 
    De in lid 1 vastgestelde behandeling is van toepassing op blootstellingen die worden beschermd door een garantie met een tegengarantie van een van de volgende entiteiten:
    • a) 
      een centrale overheid of een centrale bank;
    • b) 
      een regionale of lagere overheid;
    • c) 
      een publiekrechtelijk lichaam ten aanzien waarvan de vorderingen worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid overeenkomstig

      artikel 111, lid 4;

    • d) 
      een multilaterale ontwikkelingsbank of een internationale organisatie, waaraan overeenkomstig artikel 112, lid 2, respectievelijk artikel 113, een risicogewicht van 0% wordt toegekend;
    • e) 
      een publiekrechtelijk lichaam, indien de vorderingen op een dergelijk lichaam overeenkomstig artikel 111, leden 1 en 2, worden behandeld.
  • 3. 
    De instellingen passen de in lid 1 vastgestelde behandeling eveneens toe op een blootstelling zonder tegengarantie van een in lid 2 vermelde entiteit als de tegengarantie voor die blootstelling op haar beurt rechtstreeks door een van die entiteiten wordt gedekt en er aan de in lid 1 genoemde voorwaarden wordt voldaan.

NL

Artikel 210 Aanvullende vereisten voor garanties

  • 1. 
    Garanties worden als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking genomen als alle in artikel 208 gestelde voorwaarden en alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • a) 
      bij de in aanmerking genomen wanbetaling van of niet-betaling door de tegenpartij heeft de leningverstrekkende instelling het recht zo spoedig mogelijk een vordering in te stellen tegen de garantiegever voor de gelden die verschuldigd zijn uit hoofde van de vordering waarvoor de protectie is verstrekt en de leningverstrekkende

      instelling behoeft niet eerst een vordering tegen de debiteur in te stellen opdat de garantiegever tot betaling overgaat;

    Bij niet-volgestorte kredietprotectie met betrekking tot hypotheekleningen op niet-zakelijk onroerend goed behoeft slechts binnen 24 maanden te zijn voldaan aan de in artikel 208, lid 1, punt c), subpunt iii), en de in de eerste alinea gestelde vereisten;

    • b) 
      de garantie neemt de vorm aan van een expliciet in documentatie vastgelegde verplichting die door de garantiegever is aangegaan;

NL

  • c) 
    een van beide volgende voorwaarden is vervuld:
    • i) 
      de garantie bestrijkt alle soorten betalingen die de debiteur uit hoofde van de vordering geacht wordt te verrichten;
    • ii) 
      indien bepaalde soorten betalingen niet onder de garantie vallen, heeft de leningverstrekkende instelling de waarde van de garantie aangepast om met de beperkte dekking rekening te houden.
  • 2. 
    Wat betreft de garanties die in het kader van onderlinge garantiesystemen zijn verstrekt, dan wel die zijn verstrekt of waarvoor een tegengarantie is verschaft door de in artikel 209, lid 2, vermelde entiteiten, wordt er aan de in lid 1, punt a), vervatte vereisten geacht te zijn voldaan als er aan een van beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

NL

  • a) 
    de leningverstrekkende instelling heeft recht op een zo spoedig mogelijk door de garantiegever te verrichten voorlopige betaling die aan beide volgende voorwaarden voldoet:
    • i) 
      zij vormt een deugdelijke raming van de omvang van het verlies, met inbegrip van de verliezen die voortvloeien uit de niet-betaling van rente en van andere soorten betalingen die de kredietnemer verplicht is te verrichten, dat

      vermoedelijk door de leningverstrekkende instelling zal worden geleden;

    • ii) 
      zij is evenredig met de dekking van de garantie;
  • b) 
    de leningverstrekkende instelling kan ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantonen dat het effect van de garantie, die ook de verliezen dekt die voortvloeien uit de niet-betaling van rente en van andere soorten betalingen die de kredietnemer verplicht is te verrichten, een dergelijke behandeling rechtvaardigt.

NL

Artikel 211 Aanvullende vereisten voor kredietderivaten

  • 1. 
    Kredietderivaten worden als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking genomen als alle in artikel 208 gestelde voorwaarden en alle volgende voorwaarden

    vervuld zijn:

    • a) 
      in het kredietderivatencontract worden onder meer de volgende kredietgebeurtenissen gespecificeerd:
      • i) 
        niet-betaling van de bedragen die verschuldigd zijn onder de voorwaarden van de onderliggende verplichting welke gelden op het tijdstip van de niet-betaling, waarbij de respijtperiode gelijk is aan of korter is dan de respijtperiode bij de onderliggende verplichting;
      • ii) 
        het faillissement, de insolventie of het onvermogen van de debiteur om zijn schulden te betalen, dan wel het nalaten of de schriftelijke bekentenis van het algemene onvermogen om zijn schulden te betalen wanneer deze vervallen, en analoge gebeurtenissen;
      • iii) 
        de herstructurering van de onderliggende verplichting die een kwijtschelding of uitstel van betaling op de hoofdsom, de rente of provisies behelst welke

        resulteert in een kredietverlies;

NL

  • b) 
    bij kredietderivaten met afwikkeling in contanten:
    • i) 
      hebben de instellingen een deugdelijk waarderingsproces in gebruik om tot een betrouwbare raming van het verlies te komen;
    • ii) 
      is er sprake van een duidelijk gespecificeerde periode voor de verkrijging van waarderingen van de onderliggende verplichting nadat de kredietgebeurtenis zich heeft voorgedaan;
  • c) 
    indien het recht en het vermogen van de protectienemer om de onderliggende verplichting aan de protectiegever over te dragen onontbeerlijk zijn voor de

    afwikkeling, wordt in de voorwaarden van de onderliggende verplichting bepaald dat de voor een dergelijke overdracht vereiste toestemming niet op onredelijke gronden wordt geweigerd;

  • d) 
    de identiteit van de partijen die verantwoordelijk zijn voor de bepaling of er zich een kredietgebeurtenis heeft voorgedaan, wordt duidelijk omschreven;
  • e) 
    het bepalen van de kredietgebeurtenis is niet uitsluitend de verantwoordelijkheid van de protectiegever;
  • f) 
    de protectienemer heeft het recht of het vermogen om de protectiegever in kennis te stellen van het feit dat er zich een kredietgebeurtenis heeft voorgedaan.

NL

Indien de kredietgebeurtenissen niet de in punt a), iii), omschreven herstructurering van de onderliggende verplichting omvatten, kan de kredietprotectie desondanks toch toelaatbaar zijn, mits de waarde wordt gereduceerd als gespecificeerd in artikel 228, lid 2.

  • 2. 
    Een mismatch tussen de onderliggende verplichting en de referentieverplichting in het kader van het kredietderivaat ▌of tussen de onderliggende verplichting en de verplichting waarvan gebruik wordt gemaakt om te bepalen of er zich een kredietgebeurtenis heeft voorgedaan, is alleen toelaatbaar als beide volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • a) 
      de referentieverplichting of de verplichting waarvan gebruik wordt gemaakt om te bepalen of er zich een kredietgebeurtenis heeft voorgedaan, naar gelang van het

      geval, is gelijkgesteld met of achtergesteld bij de onderliggende verplichting;

    • b) 
      de onderliggende verplichting en de referentieverplichting of de verplichting waarvan gebruik wordt gemaakt om te bepalen of er zich een kredietgebeurtenis heeft voorgedaan, naar gelang van het geval, hebben dezelfde debiteur en er is voorzien in juridisch afdwingbare kruislingse wanbetalingsclausules of kruislingse vervroegde-opeisbaarheidsclausules.

NL

Artikel 212

Vereisten om in aanmerking te komen voor de in artikel 148, lid 3, beschreven behandeling

  • 1. 
    Om voor de in artikel 148, lid 3, beschreven behandeling in aanmerking te komen, moet een kredietprotectie in de vorm van een garantie of een kredietderivaat aan de volgende voorwaarden voldoen:
    • a) 
      de onderliggende verplichting behoort tot een van de volgende categorieën blootstellingen:
      • i) 
        een blootstelling met betrekking tot een onderneming als omschreven in artikel 142, met uitzondering van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;
      • ii) 
        een blootstelling met betrekking tot een regionale of lokale overheid of een publiekrechtelijk lichaam, die niet wordt behandeld als een blootstelling met betrekking tot een centrale overheid of centrale bank overeenkomstig

        artikel 142;

      • iii) 
        een blootstelling met betrekking tot een kleine of middelgrote onderneming die overeenkomstig artikel 142, lid 5, in de categorie blootstellingen met

        betrekking tot particulieren en kleine partijen is ondergebracht;

    • b) 
      de onderliggende debiteuren zijn geen lid van dezelfde groep als de protectiegever;

NL

  • c) 
    de blootstelling wordt afgedekt door middel van een van de volgende instrumenten:
    • i) 
      single-name niet-volgestorte kredietderivaten of single-name garanties;
    • ii) 
      basketproducten voor de eerst optredende wanbetaling;
    • iii) 
      basketproducten voor de n-de wanbetaling;
  • d) 
    de kredietprotectie voldoet aan de vereisten van de artikelen 208, 210 en 211, naar gelang van het geval;
  • e) 
    voor het risicogewicht dat vóór de toepassing van de behandeling van artikel 148, lid 3 , met de blootstelling samenhangt, wordt niet reeds rekening gehouden met

    enigerlei aspect van de kredietprotectie;

NL

  • f) 
    een instelling heeft het recht en mag verwachten betaling te ontvangen van de protectiegever zonder gerechtelijke stappen te hoeven ondernemen om de tegenpartij tot betaling te dwingen. Voor zover mogelijk onderneemt een instelling stappen om zich ervan te vergewissen dat de protectiegever bereid is terstond te betalen mocht er zich een kredietgebeurtenis voordoen;
  • g) 
    de gekochte kredietprotectie vangt alle op het afgedekte deel van de blootstelling geleden kredietverliezen op die zich voordoen als gevolg van de in het contract

    omschreven kredietgebeurtenissen;

  • h) 
    indien de uitbetalingsstructuur van de kredietprotectie in fysieke afwikkeling voorziet, bestaat er rechtszekerheid ten aanzien van de leverbaarheid van een lening, obligatie of voorwaardelijke verplichting;

NL

  • i) 
    indien een instelling voornemens is een andere verplichting te leveren dan de onderliggende blootstelling, zorgt zij ervoor dat de leverbare verplichting liquide genoeg is om haar in staat te stellen deze te kopen voor levering overeenkomstig het contract;
  • j) 
    de voorwaarden van kredietprotectieovereenkomsten zijn schriftelijk en juridisch bevestigd door zowel de protectiegever als de instelling;
  • k) 
    de instellingen beschikken over een proces voor het opsporen van een te hoge corrrelatie tussen de kredietwaardigheid van een protectiegever en de debiteur van de onderliggende blootstelling als gevolg van het feit dat hun prestaties afhankelijk zijn van gezamenlijke factoren die de systematische risicofactor te boven gaan;
  • l) 
    indien protectie wordt geboden tegen het verwateringsrisico, is de verkoper van gekochte kortlopende vorderingen geen lid van dezelfde groep als de protectiegever.

NL

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt c), ii), passen de instellingen de behandeling van artikel 148, lid 3, toe op het in de basket voorkomende actief met de laagste risicogewogen waarde van de post.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt c), iii), wordt in dit kader met de protectie slechts rekening gehouden wanneer ook toelaatbare protectie tegen de (n-1)de wanbetaling is verkregen of wanneer er zich voor (n-1) van de in de basket voorkomende activa reeds een wanbetaling heeft voorgedaan. In deze gevallen passen de instellingen de behandeling van artikel 148, lid 3, toe op het in de basket voorkomende actief met de laagste risicogewogen waarde van de post.

NL

A FDELING 4 B EREKENING VAN HET EFFECT VAN KREDIETRISICOLIMITERING

ONDERAFDELING 1 VOLGESTORTE KREDIETPROTECTIE

Artikel 213 Credit linked notes

Beleggingen in credit linked notes die door de leningverstrekkende instelling zijn uitgegeven, kunnen als zekerheden in de vorm van contanten worden behandeld voor de berekening van het effect van volgestorte kredietprotectie overeenkomstig deze onderafdeling, mits de in de credit linked note ingebedde kredietverzuimswap als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie in aanmerking kan worden genomen. Om te bepalen of de in een credit linked note ingebedde kredietverzuimswap in aanmerking kan worden genomen als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie, kan de instelling ervan uitgaan dat de voorwaarde van artikel 190, lid 6, punt c, vervuld moet zijn.

NL

Artikel 214 Verrekening van balansposten

Leningen en deposito's bij de leningverstrekkende instelling die op de balans worden verrekend, moeten door die instelling als zekerheden in de vorm van contanten worden behandeld voor de berekening van het effect van volgestorte kredietprotectie voor in dezelfde valuta luidende leningen en deposito's van de leningverstrekkende instelling die op de balans worden gesaldeerd.

Artikel 215 Gebruik van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen of de eigenramingenbenadering voor volatiliteitsaanpassingen voor kaderverrekeningsovereenkomsten

  • 1. 
    Indien de instellingen de volledig aangepaste waarde van de post (E*) berekenen met betrekking tot blootstellingen die vallen onder een toelaatbare kaderverrekeningsovereenkomst

    met betrekking tot retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties, berekenen zij de toe te passen volatiliteitsaanpassingen hetzij in het kader van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen, hetzij in het kader van de eigenramingenbenadering voor volatiliteitsaanpassingen (eigenramingenbenadering) zoals beschreven in de artikelen 218 tot en met 221 betreffende de uitgebreide benadering van financiële zekerheden.

NL

Voor de toepassing van de eigenramingenbenadering gelden dezelfde voorwaarden en vereisten als die welke in het kader van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden van toepassing zijn.

  • 2. 
    Voor de berekening van E* doen de ▌instellingen het volgende:

    a) zij berekenen de nettopositie in elke groep van effecten of in elk type van grondstoffen door het bedrag onder ii) af te trekken van het bedrag onder i):

    • i) 
      de totale waarde van een groep effecten of van grondstoffen van hetzelfde type die overeenkomstig de kaderverrekeningsovereenkomst zijn uitgeleend,

      verkocht of geleverd;

    • ii) 
      de totale waarde van een groep effecten of van grondstoffen van hetzelfde type die overeenkomstig de kaderverrekeningsovereenkomst zijn geleend, gekocht of ontvangen;
    • b) 
      ▌zij berekenen de nettopositie in elke andere valuta dan de vereffeningsvaluta van de kaderverrekeningsovereenkomst door het bedrag onder ii) af te trekken van het

      bedrag onder i):

      • i) 
        de som van de totale waarde van de in die valuta luidende effecten die uit hoofde van de kaderverrekeningsovereenkomst zijn uitgeleend, verkocht of geleverd, en het in die valuta luidende bedrag in contanten dat uit hoofde van die overeenkomst is uitgeleend of overgemaakt;

NL

  • ii) 
    de som van de totale waarde van de in die valuta luidende effecten die uit hoofde van de kaderverrekeningsovereenkomst zijn geleend, gekocht of ontvangen, en het in die valuta luidende bedrag in contanten dat uit hoofde van die overeenkomst is geleend of ontvangen;
  • c) 
    ▌zij passen de volatiliteitsaanpassing die voor een bepaalde groep effecten of voor een kaspositie passend wordt geacht toe op de absolute waarde van de positieve of de negatieve nettopositie in de effecten in die groep;
  • d) 
    ▌zij passen de volatiliteitsaanpassing in verband met het wisselprijsrisico (fx) toe op de positieve of negatieve nettopositie in iedere andere valuta dan de vereffeningsvaluta

    van de kaderverrekeningsovereenkomst.

  • 3. 
    De instellingen berekenen E* overeenkomstig de volgende formule:

    E * = max  0 ,   ∑ Ei − ∑ C i  + ∑ E secsec j H + ∑ E fx H fx   j k

  k   i i j k

NL

waarbij:

E i = de waarde van elke afzonderlijke post i ingevolge de overeenkomst die bij afwezigheid van kredietprotectie van toepassing zou zijn, indien instellingen de risicogewogen posten berekenen in het kader van de standaardbenadering of de risicogewogen posten en verwachte verliesposten berekenen in het kader van de IRB-benadering;

C i = de waarde van de effecten in elke groep of de grondstoffen van hetzelfde type die zijn geleend, gekocht of ontvangen dan wel de contanten die zijn geleend of ontvangen met betrekking tot elke post i;

E sec j = de nettopositie (positief of negatief) in een bepaalde groep van effecten j;

E fx k = de nettopositie (positief of negatief) in een bepaalde valuta k die niet de

vereffeningsvaluta van de overeenkomst is, als berekend overeenkomstig lid 2, punt b);

H sec j = de volatiliteitsaanpassing die voor een bepaalde groep effecten j passend wordt

geacht;

H fx k = de wisselkoers-volatiliteitsaanpassing voor valuta k.

NL

  • 4. 
    Voor de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten voor retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties die onder kaderverrekeningsovereenkomsten

    vallen, gebruiken de instellingen E*, als berekend overeenkomstig lid 3, voor de toepassing van artikel 108 in het kader van de standaardbenadering of van hoofdstuk 3 in het kader van de IRB-benadering als de waarde van de blootstelling met betrekking tot de tegenpartij welke voortvloeit uit de transacties die onder de kaderverrekeningsovereenkomst vallen.

  • 5. 
    Voor de toepassing van de leden 2 en 3 wordt onder groep van effecten verstaan, de effecten die door dezelfde entiteit op dezelfde datum zijn uitgegeven, die dezelfde looptijd hebben en waarvoor dezelfde voorwaarden en dezelfde liquidatieperiode gelden als vermeld in de artikelen 219 en 220, naar gelang van het geval.

NL

Artikel 216 Gebruik van de internemodellenbenadering voor kaderverrekeningsovereenkomsten

  • 1. 
    Met toestemming van de bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen, als alternatief voor het gebruik van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen of de

    eigenramingenbenadering, bij de berekening van de volledig aangepaste waarde van de post (E*) in het kader van de toepassing van een toelaatbare kaderverrekeningsovereenkomst met betrekking tot retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties met uitzondering van derivatentransacties, gebruik maken van een internemodellenbenadering waarbij rekening wordt gehouden met zowel de correlatie-effecten tussen effectenposities die onder de kaderverrekeningsovereenkomst vallen, als de liquiditeit van de betrokken instrumenten.

  • 2. 
    Met toestemming van de bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen hun interne modellen ook gebruiken voor margeleningstransacties, indien deze transacties vallen onder een bilaterale kaderverrekeningsovereenkomst die voldoet aan de vereisten van hoofdstuk 6, afdeling 7.

NL

  • 3. 
    Een instelling kan, ongeacht de keuze die zij voor de berekening van de risicogewogen posten heeft gemaakt tussen de standaardbenadering en de IRB-benadering, voor een

    internemodellenbenadering opteren. Indien een instelling kiest voor een internemodellenbenadering, past zij deze evenwel toe op alle tegenpartijen en effecten, met uitzondering van onbelangrijke portefeuilles, ten aanzien waarvan zij gebruik kan maken van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen of de eigenramingenbenadering als vastgesteld in artikel 215.

    Instellingen die uit hoofde van titel IV, hoofdstuk 5, toestemming hebben gekregen voor een intern risicobeheermodel, kunnen de internemodellenbenadering gebruiken. Een instelling die deze toestemming niet heeft gekregen, kan de bevoegde autoriteiten alsnog toestemming vragen om voor de toepassing van dit artikel een internemodellenbenadering te gebruiken.

NL

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten geven een instelling alleen toestemming om een internemodellenbenadering te gebruiken als zij ervan overtuigd zijn dat het systeem van de instelling

    voor het beheer van de risico's die voortvloeien uit de transacties welke onder de kaderverrekeningsovereenkomst vallen, qua concept solide is en op integere wijze wordt toegepast en dat aan de volgende kwalitatieve normen wordt voldaan:

    • a) 
      het interne risicometingsmodel dat voor de berekening van de potentiële prijsvolatiliteit van de transacties wordt gebruikt, is in hoge mate geïntegreerd in het dagelijkse risicobeheerproces van de instelling en dient als basis voor de rapportering van de risicoblootstellingen aan de directie van de instelling;
    • b) 
      de instelling heeft een afdeling risicobeheersing die aan alle volgende vereisten voldoet:
      • i) 
        zij is onafhankelijk van de handelsafdelingen en rapporteert rechtstreeks aan de directie;

II ) ZIJ IS BELAST ZIJN MET HET ONTWERPEN EN IMPLEMENTEREN VAN HET

RISICOBEHEERSYSTEEM VAN DE INSTELLING ;

NL

III ) ZIJ PRODUCEERT EN ANALYSEERT DAGELIJKS RAPPORTEN OVER DE OUTPUT

VAN HET RISICOMETINGSMODEL EN OVER DE MAATREGELEN DIE TER ZAKE VAN DE

POSITIELIMIETEN MOETEN WORDEN GENOMEN ;

  • c) 
    de dagelijkse rapporten die de afdeling risicobeheersing opstelt, worden beoordeeld door een managementechelon dat voldoende bevoegdheden heeft om een

    vermindering van de ingenomen posities of van de totale risicoblootstelling van de instelling op te leggen;

  • d) 
    de instelling beschikt over voldoende personeel dat onderlegd is in het gebruik van verfijnde modellen in de afdeling risicobeheersing;
  • e) 
    de instelling heeft procedures vastgesteld voor het bewaken en doen naleven van een in documentatie vastgelegde reeks interne beleidslijnen en controlevoorschriften, die betrekking hebben op de werking van het risicometingssysteem als geheel;
  • f) 
    de modellen van de instelling zijn in het verleden redelijk accuraat gebleken in het meten van risico's, hetgeen kan worden aangetoond door de output ervan achteraf te testen ("back-testing") aan de hand van gegevens over een periode van ten minste één jaar;

NL

  • g) 
    de instelling voert frequent een stringent programma van stresstests uit; de uitkomsten van deze tests worden beoordeeld door de directie en worden verwerkt in het beleid en in de limieten die door haar bepaald worden;
  • h) 
    als onderdeel van het periodieke internecontroleproces laat de instelling een onafhankelijke evaluatie van haar risicometingssysteem uitvoeren. Deze evaluatie heeft betrekking op de activiteiten van de handelsafdelingen en de onafhankelijke afdeling risicobeheersing;
  • i) 
    ten minste eenmaal per jaar verricht de instelling een evaluatie van het algehele risicobeheersysteem;
  • j) 
    het interne model voldoet aan de vereisten van artikel 286, leden 8 en 9, en van artikel 288.
  • 5. 
    Het interne risicometingsmodel van een instelling bestrijkt een voldoende aantal risicofactoren om alle wezenlijke prijsrisico's te ondervangen.

    Een instelling kan binnen risicocategorieën en tussen uiteenlopende risicocategorieën empirische correlaties gebruiken indien haar systeem voor het meten van correlaties solide is en integer wordt geïmplementeerd.

NL

  • 6. 
    De instellingen die de internemodellenbenadering gebruiken, berekenen E* overeenkomstig de volgende formule:

    E * = max  0 ,   ∑ E i − ∑ Ci  + potential change in value  

    i i    

    waarbij:

    E i = de waarde van elke afzonderlijke post i ingevolge de overeenkomst die bij afwezigheid van kredietprotectie van toepassing zou zijn, indien instellingen de risicogewogen posten berekenen in het kader van de standaardbenadering of de risicogewogen posten en verwachte verliesposten berekenen in het kader van de IRB-benadering;

    C i = de waarde van de effecten die zijn geleend, gekocht of ontvangen dan wel van de contanten die zijn geleend of ontvangen met betrekking tot elke dergelijke post i.

    Bij de berekening van de risicogewogen posten op basis van interne modellen maken de instellingen gebruik van de modeloutput van de voorgaande werkdag.

NL

  • 7. 
    Voor de berekening van de in lid 6 bedoelde potentiële waardewijziging gelden alle volgende vereisten:
    • a) 
      zij wordt ten minste eenmaal per dag berekend;
    • b) 
      zij is gebaseerd op een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99%;
    • c) 
      zij is gebaseerd op een liquidatieperiode van ten minste vijf dagen of een equivalent daarvan, behalve in geval van andere transacties dan effectenretrocessietransacties

      of transacties inzake verstrekte of opgenomen effectenleningen, waarvoor een liquidatieperiode van tien dagen of een equivalent daarvan geldt;

    • d) 
      zij is gebaseerd op een feitelijke historische waarnemingsperiode van ten minste één jaar, tenzij een kortere waarnemingsperiode op grond van een aanzienlijke toeneming van de koersvolatiliteit gerechtvaardigd is;
    • e) 
      het bij de berekening gebruikte gegevensbestand wordt om de drie maanden geactualiseerd.

    Indien een instelling beschikt over een retrocessietransactie, een transactie inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen en een margelenings- of soortgelijke transactie of een samenstel van verrekenbare transacties waarvoor de criteria van artikel 279, leden 2 en 3, vervuld zijn, wordt de minimumaanhoudingsperiode in overeenstemming gebracht met de margerisicoperiode die van toepassing zou zijn uit hoofde van die leden, in combinatie met artikel 279, lid 4.

    NL

  • 8. 
    Voor de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten voor retrocessietransacties of transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties die onder kaderverrekeningsovereenkomsten

    vallen, gebruiken de instellingen E*, als berekend overeenkomstig lid 6, voor de toepassing van artikel 108 in het kader van de standaardbenadering of van hoofdstuk 3 in het kader van de IRB-benadering als de waarde van de blootstelling met betrekking tot de tegenpartij welke voortvloeit uit de transacties die onder de kaderverrekeningsovereenkomst vallen.

  • 9. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      wat moet worden verstaan onder een onbelangrijke portefeuille voor de toepassing van lid 3;
    • b) 
      de criteria om te bepalen of een intern model degelijk is en integer wordt geïmplementeerd voor de toepassing van de leden 4 en 5 en kaderverrekeningsovereenkomsten .

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2015 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 217 Eenvoudige benadering van financiële zekerheden

  • 1. 
    De instellingen mogen de eenvoudige benadering van financiële zekerheden slechts gebruiken wanneer zij de risicogewogen posten in het kader van de standaardbenadering berekenen. De instellingen mogen niet zowel de eenvoudige benadering van financiële zekerheden als de uitgebreide benadering van financiële zekerheden gebruiken, behalve voor de toepassing van artikel 143, lid 1, en artikel 145, lid 1. Instellingen gebruiken deze uitzondering niet selectief om lagere eigenvermogensvereisten te bewerkstelligen of voor regelgevingsarbitrage.
  • 2. 
    In het kader van de eenvoudige benadering van financiële zekerheden kennen de instellingen aan toelaatbare financiële zekerheden een waarde toe die gelijk is aan de marktwaarde van die zekerheden als vastgesteld overeenkomstig artikel 202, lid 4, punt d).
  • 3. 
    De instellingen kennen aan de gedeelten van de blootstellingswaarden die door de marktwaarde van toelaatbare zekerheden zijn gedekt, het risicogewicht toe dat zij overeenkomstig hoofdstuk 2 zouden toekennen als de leningverstrekkende instelling rechtstreeks ten aanzien van het zekerheidsinstrument zou zijn blootsgesteld. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de waarde van een in bijlage I vermelde post buiten de balanstelling 100% van zijn waarde in plaats van de in artikel 106, lid 1, vermelde waarde.

NL

Het risicogewicht van het door zekerheden gedekte gedeelte bedraagt ten minste 20%, behalve in de in de leden 4 tot en met 6 gespecificeerde gevallen. De instellingen passen op het resterende gedeelte van de blootstellingswaarde het risicogewicht toe dat zij overeenkomstig hoofdstuk 2 zouden toekennen aan een niet-gedekte blootstelling met betrekking tot de tegenpartij.

  • 4. 
    De instellingen kennen aan het door zekerheden gedekte gedeelte van de blootstelling welke voortvloeit uit retrocessietransacties en transacties inzake verstrekte of opgenomen effectenleningen die aan de criteria van artikel 222 voldoen, een risicogewicht van 0% toe. Indien de tegenpartij bij de transactie geen kerndeelnemer aan de markt is, kennen de instellingen een risicogewicht van 10% toe.
  • 5. 
    De instellingen kennen aan de overeenkomstig hoofdstuk 6 vastgestelde blootstellingswaarden van de in bijlage II opgesomde derivaten die dagelijks tegen marktwaarde worden gewaardeerd en die gedekt worden door zekerheden in de vorm van contanten of met contanten gelijk te stellen instrumenten waarbij geen sprake is van een valutamismatch, naargelang van de reikwijdte van de zekerheidsstelling, een risicogewicht van 0% toe.

    De instellingen kennen aan de waarden van transacties die gedekt worden door zekerheden in de vorm van door centrale overheden of centrale banken uitgegeven schuldtitels waaraan overeenkomstig hoofdstuk 2 een risicogewicht van 0% wordt toegekend, naargelang van de reikwijdte van de zekerheidsstelling, een risicogewicht van 10% toe.

    NL

  • 6. 
    Voor andere transacties dan de in de leden 4 en 5 bedoelde kunnen de instellingen een risicogewicht van 0% toekennen als de blootstelling en de zekerheid in dezelfde valuta luiden en een van beide volgende voorwaarden vervuld is:
  • a) 
    de zekerheid is een termijndeposito of een met contanten gelijk te stellen instrument;
    • b) 
      de zekerheid heeft de vorm van door centrale overheden of centrale banken uitgegeven schuldtitels die overeenkomstig artikel 109 in aanmerking komen voor een risicogewicht van 0%, en de marktwaarde van die zekerheid is met 20 % verlaagd.
  • 7. 
    Voor de toepassing van de leden 5 en 6 worden tot de schuldtitels uitgegeven door centrale overheden of centrale banken gerekend:
    • a) 
      schuldtitels uitgegeven door regionale of lokale overheden indien de blootstellingen met betrekking tot deze overheden overeenkomstig artikel 110 worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid in wier rechtsgebied zij

      gevestigd zijn;

NL

  • b) 
    schuldtitels uitgegeven door multilaterale ontwikkelingsbanken waaraan overeenkomstig of krachtens artikel 112, lid 2, een risicogewicht van 0% wordt toegekend;
  • c) 
    schuldtitels uitgegeven door internationale organisaties waaraan overeenkomstig artikel 113 een risicogewicht van 0% wordt toegekend.

d) schuldtitels uitgegeven door publiekrechtelijke lichamen, die overeenkomstig artikel 111, lid 4, worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot centrale overheden.

Artikel 218 Uitgebreide benadering van financiële zekerheden

  • 1. 
    Om rekening te houden met prijsvolatiliteit passen de instellingen bij de waardering van financiële zekerheden in het kader van de uitgebreide benadering van financiële

    zekerheden volatiliteitsaanpassingen op de marktwaarde van zekerheden toe zoals beschreven in de artikelen 219 tot en met 222.

    Indien een zekerheid in een andere valuta luidt dan die van de onderliggende blootstelling, verrichten de instellingen naast de volatiliteitsaanpassing die passend wordt geacht voor de betrokken zekerheid een aanpassing voor valutavolatiliteit zoals beschreven in de artikelen 219 tot en met 222.

NL

In het geval van transacties in otc-derivaten in het kader van door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig hoofdstuk 6 erkende verrekeningsovereenkomsten wordt een aanpassing voor valutavolatiliteit verricht indien er sprake is van een mismatch tussen de valuta van de zekerheid en de vereffeningsvaluta. Ook wanneer de transacties ingevolge de verrekeningsovereenkomst in meerdere valuta's worden uitgevoerd, passen de instellingen slechts één volatiliteitsaanpassing toe.

  • 2. 
    De instellingen berekenen de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de zekerheid

    (volatility-adjusted value of the collateral - C VA ) die zij in aanmerking moeten nemen als volgt:

    C VA = C ⋅ ( 1 − H CH fx )

    waarbij:

    C = de waarde van de zekerheid;

    H C = de volatiliteitsaanpassing die voor de zekerheid passend wordt geacht, berekend overeenkomstig de artikelen 219 en 222;

    H fx = de volatiliteitsaanpassing die voor de valutamismatch passend wordt geacht, berekend overeenkomstig de artikelen 219 en 222.

NL

De instellingen gebruiken de formule in dit lid bij de berekening van de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de zekerheid voor alle transacties, met uitzondering van die welke worden verricht uit hoofde van erkende kaderverrekeningsovereenkomsten, waarop het bepaalde in de artikelen 215 en 216 van toepassing is.

  • 3. 
    De instellingen berekenen de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de post

    (volatility-adjusted value of the exposure - E VA ) die zij in aanmerking moeten nemen als volgt:

    E

    VA = E ⋅ ( 1 + H E )

    waarbij:

    E = de waarde van de post zoals deze overeenkomstig hoofdstuk 2 of hoofdstuk 3, naar gelang van het geval, zou worden vastgesteld als de positie niet door zekerheden zou zijn gedekt;

    H E = de volatiliteitsaanpassing die voor de blootstelling passend wordt geacht, berekend overeenkomstig de artikelen 219 en 222.

In het geval van otc-derivatentransacties berekenen de instellingen E VA als volgt:

E

VA = E .

NL

  • 4. 
    Voor de berekening van E in lid 3 geldt het volgende:
    • a) 
      voor instellingen die risicogewogen posten berekenen in het kader van de standaardbenadering bedraagt de waarde van een in bijlage I vermelde post buiten de balanstelling 100% van zijn waarde in plaats van de in artikel 106, lid 1, vermelde waarde;
    • b) 
      instellingen die risicogewogen posten berekenen in het kader van de IRB-benadering berekenen de waarde van de in artikel 162, leden 8 tot en met 10, opgenomen posten met gebruikmaking van een omrekeningsfactor van 100% in plaats van de in die

      leden vermelde omrekeningsfactoren of percentages.

  • 5. 
    De instellingen berekenen de volledig aangepaste waarde van de post (E*), waarin zowel de volatiliteit als het risicoverminderende effect van de zekerheid in aanmerking worden genomen, als volgt:

    E * = max { 0 , E VAC VAM }

    waarbij:

    E VA = de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de blootstelling als berekend in lid 3;

    C VAM = C VA , nader gecorrigeerd voor enige looptijdmismatch overeenkomstig de bepalingen van afdeling 5.

NL

  • 6. 
    De instellingen kunnen de volatiliteitsaanpassingen berekenen door hetzij de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen bedoeld in artikel 219, hetzij de eigenramingenbenadering bedoeld in artikel 220 te gebruiken.

    Een instelling kan voor de berekening van de risicogewogen posten de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen of de eigenramingenbenadering kiezen, ongeacht de keuze die zij heeft gemaakt tussen de standaardbenadering en de IRB-benadering.

    Indien een instelling evenwel gebruik maakt van de eigenramingenbenadering, gebruikt zij deze benadering voor alle soorten instrumenten, behalve voor niet-substantiële portefeuilles, waarvoor zij gebruik kan maken van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen.

  • 7. 
    Indien de zekerheid uit een aantal toelaatbare posten bestaat, berekenen de instellingen de volatiliteitsaanpassing (H) als volgt:

    H = ∑ a i H i

    i

    waarbij:

    a i = de waarde van een toelaatbare post i in verhouding tot de totale waarde van de zekerheid;

    Hi = de volatiliteitsaanpassing die op de toelaatbare post i van toepassing is.

NL

Artikel 219 De toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen in het kader van de uitgebreide

benadering van financiële zekerheden

  • 1. 
    De volatiliteitsaanpassingen die in het kader van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen door instellingen moeten worden verricht, waarbij van een dagelijkse herwaardering wordt uitgegaan, zijn weergegeven in de tabellen 1 tot en met 4 van dit lid.

VOLATILITEITSAANPASSINGEN

Tabel 1

Kredietkwaliteits Resterende Volatiliteitsaanpassingen voor Volatiliteitsaanpassingen voor Volatiliteitsaanpassingen voor categorie waarin looptijd schuldtitels, uitgegeven door schuldtitels, uitgegeven door securitisatieposities die voldoen aan de kredietentiteiten als beschreven in entiteiten als beschreven in de criteria van ▌artikel 193, lid 1, beoordeling van ▌artikel 193, lid 1, punt b) ▌artikel 193, lid 1, punten c) en d) punt h) de schuldtitel is ondergebracht

liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie periode periode periode periode periode periode periode periode periode van van van van van van van van van 20 dagen 10 dagen 5 dagen 20 dagen 10 dagen 5 dagen 20 dagen 10 dagen 5 dagen (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%)

1 ≤ 1 jaar 0,707 0,5 0,354 1,414 1 0,707 2,829 2 1,414

> 1 ≤ 5 jaar 2,828 2 1,414 5,657 4 2,828 11,314 8 5,657

> 5 jaar 5,657 4 2,828 11,314 8 5,657 22,628 16 11,313

2-3 ≤ 1 jaar 1,414 1 0,707 2,828 2 1,414 5,657 4 2,828

> 1 ≤ 5 jaar 4,243 3 2,121 8,485 6 4,243 16,971 12 8,485

> 5 jaar 8,485 6 4,243 16,971 12 8,485 33,942 24 16,970

4 ≤ 1 jaar 21,213 15 10,607 nvt nvt nvt nvt nvt nvt

> 1 ≤ 5 jaar 21,213 15 10,607 nvt nvt nvt nvt nvt nvt

7747/13 oms/PAU/sm 573

NL

Tabel 2

Kredietkwaliteits Volatiliteitsaanpassingen voor Volatiliteitsaanpassingen voor Volatiliteitsaanpassingen voor categorie waarin de schuldtitels, uitgegeven door schuldtitels, uitgegeven door securitisatieposities die voldoen kredietbeoordeling entiteiten als beschreven in entiteiten als beschreven in aan de criteria van artikel 193, van een kortlopende artikel 193, lid 1, punt b), met artikel 193, lid 1, punten c) en d), lid 1, punt h) schuldtitel is kredietbeoordelingen voor de korte met kredietbeoordelingen voor de ondergebracht termijn korte termijn

liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie liquidatie periode periode periode periode periode periode periode periode periode van van van van van van van van van 20 dagen 10 dagen 5 dagen 20 dagen 10 dagen 5 dagen 20 dagen 10 dagen 5 dagen (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%)

1 0,707 0,5 0,354 1,414 1 0,707 2,829 2 1,414

2-3 1,414 1 0,707 2,828 2 1,414 5,657 4 2,828

Tabel 3

Andere soorten zekerheden of vorderingen

liquidatieperiode liquidatieperiode liquidatieperiode van 20 dagen (%) van 10 dagen (%) van 5 dagen (%)

In een hoofdindex opgenomen 21,213 15 10,607 aandelen en converteerbare obligaties

Andere aan een erkende beurs 35,355 25 17,678 genoteerde aandelen of converteerbare obligaties

Contanten 0 0 0

7747/13 oms/PAU/sm 574

NL

Tabel 4

Volatiliteitsaanpassing voor valutamismatch

liquidatieperiode van 20 dagen liquidatieperiode van 10 dagen liquidatieperiode van

(%) (%) 5 dagen (%)

11,314 8 5,657

  • 2. 
    De berekening van de volatiliteitsaanpassingen overeenkomstig lid 1 is onderworpen aan de volgende voorwaarden:
  • a) 
    voor gedekte leningstransacties geldt een liquidatieperiode van 20 werkdagen;
    • b) 
      voor retrocessietransacties, behalve voor zover zij betrekking hebben op de overdracht van grondstoffen of gegarandeerde rechten inzake de eigendom van grondstoffen, en voor transacties inzake verstrekte of opgenomen effectenleningen geldt een liquidatieperiode van vijf werkdagen;
    • c) 
      voor andere kapitaalmarktgerelateerde transacties geldt een liquidatieperiode van tien werkdagen.

    Indien een instelling beschikt over een transactie of een samenstel van verrekenbare transacties waarvoor voldaan wordt aan de criteria van artikel 279, leden 2 en 3, wordt de minimumaanhoudingsperiode in overeenstemming gebracht met de margerisicoperiode die uit hoofde van die leden van toepassing zou zijn.

NL

  • 3. 
    In de tabellen 1 tot en met 4 van lid 1 en in de leden 4 tot en met 6 wordt onder de kredietkwaliteitscategorie waarin een kredietbeoordeling van een schuldtitel wordt ondergebracht, de kredietkwaliteitscategorie verstaan waarin de kredietbeoordeling door de EBA conform hoofdstuk 2 wordt ondergebracht.

    Voor het bepalen van de kredietkwaliteitscategorie waarin een kredietbeoordeling van een schuldtitel wordt ondergebracht, als bedoeld in de eerste alinea, is tevens artikel 193, lid 7, van toepassing.

  • 4. 
    Op niet-toelaatbare effecten of grondstoffen die in het kader van retrocessietransacties zijn uitgeleend of verkocht en op transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen wordt dezelfde volatiliteitsaanpassing toegepast als op aandelen die aan een erkende beurs zijn genoteerd maar die niet in de hoofdindex zijn opgenomen.
  • 5. 
    Op toelaatbare rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging is de volatiliteitsaanpassing het gewogen gemiddelde van de volatiliteitsaanpassingen die, gelet op de in lid 2 genoemde liquidatieperiode van de transactie, van toepassing zouden zijn op de activa waarin het fonds heeft belegd.

    Indien de activa waarin het fonds heeft belegd, niet bekend zijn bij de instelling, is de volatiliteitsaanpassing die van toepassing is, de hoogste volatiliteitsaanpassing die van toepassing zou zijn op de activa waarin het fonds mag beleggen.

NL

  • 6. 
    Op door instellingen uitgegeven schuldtitels zonder externe rating die voldoen aan de toelaatbaarheidscriteria van artikel 193, lid 4, zijn dezelfde volatiliteitsaanpassingen van toepassing als die welke van toepassing zijn op door instellingen of ondernemingen

    uitgegeven effecten waarvan de externe kredietbeoordeling in kredietkwaliteitscategorie 2 of 3 is ondergebracht.

    Artikel 220 Volatiliteitsaanpassingen op basis van eigen ramingen in het kader van de uitgebreide benadering

van financiële zekerheden

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten staan instellingen toe om voor de berekening van de op zekerheden en blootstellingen toe te passen volatiliteitsaanpassingen gebruik te maken van eigen volatiliteitsramingen indien die instellingen aan de vereisten van de leden 2 en 3 voldoen. Instellingen die toestemming hebben gekregen om van eigen volatiliteitsramingen gebruik te maken, grijpen niet terug op andere methoden, tenzij daarvoor goede redenen worden aangevoerd en de bevoegde autoriteiten daarmee akkoord gaan.

    Voor schuldtitels die door een ▌EKBI van goede kwaliteit ("investment grade" of hoger) worden geacht, kunnen de instellingen voor elke categorie effecten een volatiliteitsraming maken.

NL

Voor schuldtitels die door een ▌EKBI van minder goede kwaliteit ("below investment grade") worden geacht en voor andere toelaatbare zekerheden berekenen de instellingen de volatiliteitsaanpassingen voor elke post afzonderlijk.

Instellingen die gebruik maken van de eigenramingenbenadering, ramen de volatiliteit van de zekerheid of de valutamismatch zonder rekening te houden met correlaties tussen de niet-gedekte blootstelling, de zekerheden of de wisselkoers.

Bij de vaststelling van de relevante categorieën houden de instellingen rekening met de soort entiteit die de effecten uitgeeft, evenals met de externe kredietbeoordeling, de resterende looptijd en de gewijzigde duration van de effecten. Volatiliteitsramingen zijn representatief voor de effecten die door de instelling bij een bepaalde categorie zijn ingedeeld.

  • 2. 
    Bij de berekening van de volatiliteitsaanpassingen worden alle volgende criteria in acht genomen:
    • a) 
      de instellingen baseren de berekening op een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99%;

NL

  • b) 
    de instellingen baseren de berekening op de volgende liquidatieperioden:
    • i) 
      20 werkdagen voor gedekte leningstransacties;
    • ii) 
      vijf werkdagen voor retrocessietransacties, tenzij die betrekking hebben op de overdracht van grondstoffen of gegarandeerde rechten inzake de eigendom van grondstoffen, en transacties inzake verstrekte of opgenomen effectenleningen;
    • iii) 
      tien werkdagen voor andere kapitaalmarktgerelateerde transacties;
  • c) 
    de instellingen kunnen de volatiliteitsaanpassingscijfers die zij voor kortere of langere liquidatieperioden hebben berekend, extrapoleren naar de liquidatieperiode als bedoeld in punt b) voor de betrokken soort transactie op basis van de

    vierkantswortel van tijd:

    H = HT M M T

    waarbij:

    T M = de toepasselijke liquidatieperiode;

     H M = de volatiliteitsaanpassing op basis van de liquidatieperiode T M ;

    H = de volatiliteitsaanpassing op basis van de liquidatieperiode T N .

NL

  • d) 
    de instellingen houden rekening met de illiquiditeit van activa van minder goede kwaliteit. Zij stellen de liquidatieperiode naar boven bij indien er twijfels bestaan over de liquiditeit van de zekerheid. Verder gaan zij na of historische gegevens wellicht de potentiële volatiliteit onderschatten. Deze gevallen moeten aan een stressscenario worden onderworpen;
  • e) 
    de lengte van de historische waarnemingsperiode die instellingen gebruiken voor het berekenen van volatiliteitsaanpassingen bedraagt ten minste één jaar. Voor

    instellingen die gebruik maken van weging of andere methoden in plaats van de historische waarnemingsperiode, bedraagt de feitelijke waarnemingsperiode ten minste één jaar. De bevoegde autoriteiten kunnen tevens verlangen dat een instelling bij de berekening van haar volatiliteitsaanpassingen een kortere waarnemingsperiode hanteert als zij van mening zijn dat dit op grond van een aanzienlijke toename van de prijsvolatiliteit gerechtvaardigd is;

  • f) 
    de instellingen actualiseren hun gegevensbestanden en berekenen de volatiliteitsaanpassingen ten minste eens per drie maanden. Zij herbeoordelen hun gegevensbestanden tevens wanneer de marktprijzen aanzienlijk veranderen.

NL

  • 3. 
    Bij de raming van volatiliteitsaanpassingen wordt aan alle volgende kwalitatieve criteria voldaan:
    • a) 
      een instelling gebruikt de volatiliteitsramingen in het dagelijkse risicobeheer, ook met betrekking tot haar interne blootstellingslimieten;
    • b) 
      indien de liquidatieperiode die door een instelling bij haar dagelijkse risicobeheer wordt toegepast, langer is dan die welke in deze afdeling voor de betrokken soort transactie wordt aangegeven, verhoogt die instelling haar volatiliteitsaanpassingen op basis van de in lid 2, punt c), bedoelde vierkantswortel van tijd;
    • c) 
      de instellingen beschikken over procedures voor het bewaken en doen naleven van een in documentatie vastgelegde reeks interne beleidslijnen en controlevoorschriften inzake de werking van het door hen toegepaste systeem voor de raming van

      volatiliteitsaanpassingen en voor de integratie van die ramingen in hun risicobeheerproces;

NL

  • d) 
    in het kader van het eigen internecontroleproces van de instelling wordt periodiek een onafhankelijke evaluatie uitgevoerd van het door de instelling toegepaste

    systeem voor de raming van volatiliteitsaanpassingen. Ten minste eenmaal per jaar verricht de instelling een evaluatie van het algehele systeem voor de raming van volatiliteitsaanpassingen en voor de integratie van die aanpassingen in haar risicobeheerproces. Deze evaluatie betreft ten minste het volgende:

    • i) 
      de integratie van de geraamde volatiliteitsaanpassingen in het dagelijkse risicobeheer;
    • ii) 
      de validering van alle belangrijke wijzigingen in het voor de raming van de volatiliteitsaanpassingen gehanteerde proces;
    • iii) 
      de verificatie van de consistentie, actualiteit en betrouwbaarheid van de gegevensbronnen die in het kader van het systeem voor de raming van volatiliteitsaanpassingen worden gebruikt, alsmede van de onafhankelijkheid van deze gegevensbronnen;
    • iv) 
      de accuraatheid en juistheid van de aannames over volatiliteit.

NL

Artikel 221 Verhoging van volatiliteitsaanpassingen in het kader van de uitgebreide benadering van

financiële zekerheden

De volatiliteitsaanpassingen als bedoeld in artikel 219 worden door een instelling toegepast in geval van dagelijkse herwaardering. Evenzo worden volatiliteitsaanpassingen die door een instelling overeenkomstig artikel 220 met gebruikmaking van eigen ramingen worden berekend, in eerste instantie berekend op basis van dagelijkse herwaardering. Indien de herwaardering op minder frequente basis dan eenmaal per dag geschiedt, passen de instellingen grotere volatiliteitsaanpassingen toe. Zij worden door de instellingen berekend door de volatiliteitsaanpassingen bij dagelijkse herwaardering te verhogen op basis van de volgende vierkantswortel van tijd:

H = HR + ( T M − 1 ) M T

M

waarbij:

H = de toe te passen volatiliteitsaanpassing;

H M = de volatiliteitsaanpassing bij dagelijkse herwaardering;

R = het feitelijke aantal werkdagen tussen twee herwaarderingen; T M = de liquidatieperiode voor de betrokken soort transactie.

NL

Artikel 222 Voorwaarden voor de toepassing van een volatiliteitsaanpassing van 0 % in het kader van de

uitgebreide benadering van financiële zekerheden

  • 1. 
    Met betrekking tot retrocessietransacties en transacties inzake verstrekte of opgenomen effectenleningen kunnen instellingen die gebruik maken van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen overeenkomstig artikel 219 of van de eigenramingenbenadering

    overeenkomstig artikel 220, mits er aan de in lid 2, punten a) tot en met h), gestelde voorwaarden wordt voldaan, in plaats van de volatiliteitsaanpassingen overeenkomstig de artikelen 219 tot en met 221 te berekenen, een volatiliteitsaanpassing van 0% toepassen. Instellingen die de in artikel 216 beschreven internemodellenbenadering gebruiken, mogen niet gebruikmaken van de in dit artikel vastgestelde behandeling.

  • 2. 
    De instellingen kunnen een volatiliteitsaanpassing van 0% toepassen als alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
    • a) 
      zowel de blootstelling als de zekerheid neemt de vorm aan van contanten of schuldtitels, uitgegeven door centrale overheden of centrale banken in de zin van artikel 193, lid 1, punt b), en komt in aanmerking voor een risicogewicht van 0% overeenkomstig hoofdstuk 2;

      NL

  • b) 
    de blootstelling en de zekerheid luiden in dezelfde valuta;
  • c) 
    óf de looptijd van de transactie bedraagt niet meer dan één dag, óf zowel de blootstelling als de zekerheid wordt dagelijks tegen marktwaarde gewaardeerd of is het voorwerp van dagelijkse margebijstortingen;
  • d) 
    de tijd die verstrijkt tussen de laatste waardering tegen marktwaarde vóór het uitblijven van deponering van extra marge door de tegenpartij en de liquidatie van de zekerheid beloopt ten hoogste vier werkdagen;
  • e) 
    de transactie wordt afgewikkeld in een afwikkelingssysteem dat voor die soort transacties betrouwbaar is gebleken;
  • f) 
    de documentatie met betrekking tot de overeenkomst of de transactie is de standaardmarktdocumentatie voor retrocessietransacties of voor transacties inzake het verstrekken of opnemen van leningen in de betrokken effecten;
  • g) 
    op de transactie is documentatie van toepassing waarin wordt bepaald dat wanneer de tegenpartij verzuimt te voldoen aan de verplichting om contanten of effecten over te dragen of om marge te deponeren of anderszins in gebreke blijft, de transactie

    onmiddellijk opzegbaar is;

  • h) 
    de tegenpartij wordt door de bevoegde autoriteiten als kerndeelnemer aan de markt beschouwd.

NL

  • 3. 
    Kernmarktdeelnemers als bedoeld in lid 2, punt h), omvatten de volgende entiteiten:
    • a) 
      de in artikel 193, lid 1, punt b), genoemde entiteiten, aan de blootstellingen ten aanzien waarvan een risicogewicht van 0% wordt toegekend overeenkomstig

      hoofdstuk 2;

    • b) 
      instellingen;
    • c) 
      andere financiële ondernemingen aan de blootstellingen ten aanzien waarvan in het kader van de standaardbenadering een risicogewicht van 20% wordt toegekend of die, indien zij instellingen zijn die risicogewogen posten en verwachte verliesposten in het kader van de IRB-benadering berekenen, geen kredietbeoordeling van een

      erkende EKBI hebben en een interne rating van de instelling hebben gekregen;

    • d) 
      gereguleerde instellingen voor collectieve belegging die aan kapitaal- of hefboomfinancieringsvereisten zijn onderworpen;
    • e) 
      gereguleerde pensioenfondsen;
    • f) 
      erkende clearinginstellingen.

NL

Artikel 223 Berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten in het kader van de uitgebreide

benadering van financiële zekerheden

  • 1. 
    In het kader van de standaardbenadering gebruiken de instellingen E*, als berekend overeenkomstig artikel 218, lid 5, als de blootstellingswaarde voor de toepassing van artikel 108. In het geval van in bijlage I vermelde posten buiten de balanstelling, gebruiken de instellingen E* als de waarde waarop de in artikel 106, lid 1, vermelde percentages worden toegepast om tot de blootstellingswaarde te komen.
  • 2. 
    In het kader van de IRB-benadering gebruiken de instellingen het effectieve LGD (LGD*) als het LGD voor de toepassing van hoofdstuk 3. Instellingen berekenen LGD* als volgt:

    E * LGD * = LGD

    E

    waarbij:

    LGD = het LGD dat overeenkomstig hoofdstuk 3 op de blootstelling van toepassing zou zijn indien de blootstelling niet door een zekerheid zou zijn gedekt;

    E = de blootstellingswaarde als beschreven in artikel 218, lid 3;

E * = de volledig aangepaste blootstellingswaarde als berekend overeenkomstig

artikel 218, lid 5.

NL

Artikel 224 Waarderingsbeginselen voor andere toelaatbare zekerheden in het kader van de IRB-benadering

  • 1. 
    Zekerheden in de vorm van onroerend goed worden door een onafhankelijke schatter gewaardeerd tegen of onder de marktwaarde. Een instelling verlangt dat de onafhankelijke schatter de marktwaarde op doorzichtige en heldere wijze in documentatie vastlegt.

    In lidstaten die in hun wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen strenge criteria voor de berekening van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, kan het goed echter door een onafhankelijke schatter tegen of onder de hypotheekwaarde worden gewaardeerd. De instellingen verlangen dat de onafhankelijke schatter geen speculatieve factoren in de hypotheekwaarde verrekent en die waarde op doorzichtige en heldere wijze in documentatie vastlegt.

    De waarde van de zekerheid is de marktwaarde of de hypotheekwaarde, in voorkomend geval verlaagd om de resultaten van de overeenkomstig artikel 203, lid 3, vereiste controle te weerspiegelen en om rekening te houden met alle eerdere aanspraken op het goed.

  • 2. 
    De waarde van kortlopende vorderingen is het te ontvangen bedrag.

NL

  • 3. 
    De instellingen waarderen andere fysieke zekerheden dan zekerheden in de vorm van onroerend goed op marktwaarde. Voor de toepassing van dit artikel is de marktwaarde het geraamde bedrag waartegen het goed op de dag van de waardering door een willige verkoper op marktconforme wijze zou kunnen worden verkocht aan een willige en

    onafhankelijke koper.

    Artikel 225 Berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten voor andere toelaatbare

zekerheden in het kader van de IRB-benadering

  • 1. 
    De instellingen maken gebruik van LGD*, berekend overeenkomstig dit lid en lid 2, als het LGD voor de toepassing van hoofdstuk 3.

    Indien de ratio van de waarde van de zekerheid (C) ten opzichte van de blootstellingswaarde (E) lager is dan het vereiste minimumniveau van zekerheidsstelling van de blootstelling (C*) als bedoeld in tabel 5, is LGD* het in hoofdstuk 3 bedoelde LGD voor niet door zekerheden gedekte blootstellingen met betrekking tot de tegenpartij. Voor de toepassing van deze bepaling berekenen de instellingen de blootstellingswaarde van de in artikel 162, leden 8 tot en met 10, opgenomen posten met gebruikmaking van een omrekeningsfactor of percentage van 100% in plaats van de in die leden vermelde omrekeningsfactoren of percentages.

NL

Indien de ratio van de waarde van de zekerheid ten opzichte van de blootstellingswaarde hoger is dan een tweede, hogere drempelwaarde van C** als vermeld in tabel 5, is LGD* het in tabel 5 weergegeven LGD.

In dit verband geldt dat indien het vereiste niveau van zekerheidsstelling C** niet wordt bereikt ten aanzien van de blootstelling als geheel, instellingen de blootstelling als twee blootstellingen moeten beschouwen — één blootstelling die overeenstemt met het gedeelte waarvoor het vereiste niveau van zekerheidsstelling C** is bereikt en één blootstelling die met het resterende gedeelte overeenstemt.

  • 2. 
    In tabel 5 van dit lid worden het toepasselijke LGD* en de vereiste niveaus van zekerheidsstelling voor de gedekte gedeelten van de blootstellingen weergegeven.

Tabel 5

Minimum LGD voor gedekte gedeelten van blootstellingen

LGD* voor LGD* voor Vereist Vereist nietachtergestelde minimumniveau minimumniveau achtergestelde blootstellingen van de van de blootstellingen zekerheidsstelling zekerheidsstelling van de van de blootstelling (C*) blootstelling (C**)

Kortlopende 35 % 65 % 0 % 125 % vorderingen

Niet-zakelijk 35 % 65 % 30 % 140 % onroerend goed/zakelijk onroerend goed

zekerheden

7747/13 oms/PAU/sm 590

NL

  • 3. 
    Als alternatief voor de behandeling in de leden 1 en 2, en behoudens artikel 119, lid 2, kunnen de instellingen, als alle voorwaarden van artikel 195, lid 6, zijn vervuld, een

    risicogewicht van 50% toekennen aan het gedeelte van de blootstelling dat, binnen de in artikel 120, lid 2, punt d), respectievelijk in artikel 121, lid 2), punt d), bepaalde maxima, volledig gedekt is door op het grondgebied van een lidstaat gelegen niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed.

    Artikel 226 Berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten bij gemengde pools

van zekerheden

  • 1. 
    Een instelling berekent de waarde van LGD* die zij gebruikt als het LGD voor de toepassing van hoofdstuk 3 overeenkomstig de leden 2 en 3 als beide volgende

    voorwaarden vervuld zijn:

    • a) 
      de instelling gebruikt de IRB-benadering om de risicogewogen posten en verwachte verliesposten te berekenen;
    • b) 
      een blootstelling wordt zowel door financiële zekerheden als door andere toelaatbare zekerheden gedekt.

NL

  • 2. 
    De instellingen moeten de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de blootstelling, verkregen door de volatiliteitsaanpassing als beschreven in artikel 218, lid 5, op de waarde van de blootstelling toe te passen, opsplitsen in gedeelten om, naar gelang van het geval, een gedeelte te verkrijgen dat gedekt wordt door toelaatbare financiële zekerheden, een gedeelte dat gedekt wordt door kortlopende vorderingen, een gedeelte dat gedekt wordt door zekerheden in de vorm van zakelijk onroerend goed of door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed, een gedeelte dat gedekt wordt door andere toelaatbare zekerheden, en het ongedekte gedeelte.
  • 3. 
    De instellingen berekenen LGD* voor elk gedeelte van de blootstelling verkregen overeenkomstig lid 2 afzonderlijk overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van dit hoofdstuk.

    Artikel 227 Overige volgestorte kredietprotectie

  • 1. 
    Indien de voorwaarden van artikel 207, lid 1, vervuld zijn, kunnen deposito's bij derde instellingen als een garantie van de derde instelling worden behandeld.
  • 2. 
    Indien de voorwaarden van artikel 207, lid 2, vervuld zijn, onderwerpen de instellingen het deel van de blootstelling dat door zekerheid in de vorm van de actuele afkoopwaarde van

    aan de leningverstrekkende instelling in pand gegeven levensverzekeringsovereenkomsten wordt gedekt, aan de volgende behandeling:

    • a) 
      indien de blootstelling aan de standaardmethode wordt onderworpen, worden daaraan risicogewichten toegekend door gebruik te maken van de in lid 3 bepaalde risicogewichten;

NL

  • b) 
    indien de blootstelling aan de IRB-benadering, maar niet aan de eigen LGD-ramingen van de instelling wordt onderworpen, wordt daaraan een LGD van 40% toegekend.

In geval van een valutamismatch verminderen de instellingen de actuele afkoopwaarde overeenkomstig artikel 228, lid 3, waarbij de waarde van de kredietprotectie de actuele afkoopwaarde van de levensverzekeringsovereenkomst is.

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2, punt a), kennen de instellingen de volgende risicogewichten toe, waarbij wordt uitgegaan van het risicogewicht dat wordt toegekend aan een preferente niet-gedekte blootstelling met betrekking tot de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten:
    • a) 
      een risicogewicht van 20 % als aan een preferente niet-gedekte blootstelling met betrekking tot de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten een risicogewicht van 20 % wordt toegekend;
    • b) 
      een risicogewicht van 35 % als aan een preferente niet-gedekte blootstelling met betrekking tot de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten een risicogewicht van 50 % wordt toegekend;

NL

  • c) 
    een risicogewicht van 70% als aan een preferente niet-gedekte blootstelling met betrekking tot de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten een risicogewicht van 100% wordt toegekend;
  • d) 
    een risicogewicht van 150% als aan een preferente niet-gedekte blootstelling met betrekking tot de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten een risicogewicht van 150% wordt toegekend.
  • 4. 
    De instellingen kunnen op verzoek teruggekochte instrumenten die toelaatbaar zijn overeenkomstig artikel 196, punt c), als een garantie van de uitgevende instelling

    behandelen. De waarde van de toelaatbare kredietprotectie is als volgt:

    • a) 
      indien het instrument wordt teruggekocht tegen de nominale waarde, is de waarde van de protectie gelijk aan dat bedrag;
    • b) 
      indien het instrument wordt teruggekocht tegen de marktprijs, is de waarde van de protectie gelijk aan de waarde van het instrument; deze waarde wordt op dezelfde wijze vastgesteld als die van de schuldtitels die voldoen aan de voorwaarden van artikel 193, lid 4.

NL

ONDERAFDELING 2 NIET-VOLGESTORTE KREDIETPROTECTIE

Artikel 228

Waardering

  • 1. 
    Voor de berekening van het effect van niet-volgestorte kredietprotectie overeenkomstig deze onderafdeling is de waarde van de niet-volgestorte kredietprotectie (G) het bedrag dat de protectiegever heeft toegezegd te zullen betalen in geval van wanbetaling of

niet-betaling door de kredietnemer, of bij andere specifieke kredietgebeurtenissen.

  • 2. 
    Indien de in het kader van een kredietderivaat gespecificeerde kredietgebeurtenissen geen herstructurering van de onderliggende verplichting omvatten die een kwijtschelding of

    uitstel van betaling op de hoofdsom, de rente of provisies behelst welke resulteert in een kredietverlies is het volgende van toepassing:

    • a) 
      indien het bedrag dat de protectiegever heeft toegezegd te zullen betalen niet hoger is dan de blootstellingswaarde, verminderen de instellingen de waarde van de uit

      hoofde van lid 1 berekende kredietprotectie met 40%;

    • b) 
      indien het bedrag dat de protectiegever heeft toegezegd te zullen betalen hoger is dan de blootstellingswaarde, is de waarde van de kredietprotectie niet hoger dan 60% van de blootstellingswaarde.

NL

  • 3. 
    Indien de niet-volgestorte kredietprotectie in een andere valuta luidt dan die van de blootstelling, verminderen de instellingen de waarde van de kredietprotectie door de toepassing van een volatiliteitsaanpassing als volgt:

    G * = G ⋅ ( 1 − H fx )

    waarbij:

    G * = het bedrag van de kredietprotectie, gecorrigeerd voor een eventueel valutarisico,

    G = het nominale bedrag van de kredietprotectie;

    H fx = de volatiliteitsaanpassing voor elke valutamismatch tussen de kredietprotectie en de onderliggende verplichting, bepaald overeenkomstig lid 4.

    Indien er geen valutamismatch is, is H fx gelijk aan nul.

  • 4. 
    De instellingen baseren de volatiliteitsaanpassingen voor elke valutamismatch op een liquidatieperiode van tien werkdagen, waarbij wordt uitgegaan van een dagelijkse

    herwaardering; zij kunnen bij de berekening van de aanpassingen uitgaan van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen of van de eigenramingenbenadering zoals beschreven in artikel 219 respectievelijk artikel 220. Instellingen verhogen de volatiliteitsaanpassingen overeenkomstig artikel 221.

NL

Artikel 229 Berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten bij gedeeltelijke protectie en

onderverdeling in tranches

Indien een instelling een deel van het risico van een lening in een of meer tranches onderverdeelt, zijn de in hoofdstuk 5 vastgestelde bepalingen van toepassing. Materialiteitsdrempels inzake betalingen, bij onderschrijding waarvan in geval van verlies geen betaling wordt verricht, kunnen door instellingen als gelijkwaardig met aangehouden eersteverliesposities worden beschouwd en kunnen worden geacht aanleiding te geven tot een risico-overdracht in tranches.

Artikel 230 Berekening van risicogewogen posten in het kader van de standaardbenadering

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 108, lid 3, berekenen de instellingen de risicogewogen

    posten overeenkomstig de volgende formule: max { 0 , EG A } ⋅ r + G Ag

NL

waarbij:

E = de blootstellingswaarde overeenkomstig artikel 106; voor de toepassing van deze bepaling is de blootstellingswaarde van een in bijlage I vermelde post buiten de balanstelling 100% van zijn waarde in plaats van de in artikel 106, lid 1, aangegeven waarde;

GA = het bedrag aan kredietrisicobescherming als berekend overeenkomstig artikel 228, lid 3, (G*) en nader gecorrigeerd voor enige looptijdmismatch als beschreven in afdeling 5;

r = het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de debiteur als gespecificeerd in hoofdstuk 2;

g = het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de protectiegever als gespecificeerd in hoofdstuk 2.

  • 2. 
    Indien het bedrag van de protectie (GA) lager is dan de waarde van de blootstelling (E), mogen instellingen de in lid 1 gespecificeerde formule slechts toepassen als de gedekte en ongedekte delen van de blootstelling dezelfde rangorde hebben.
  • 3. 
    De instellingen kunnen de in artikel 109, leden 4 en 5, beschreven behandeling uitbreiden tot blootstellingen of delen van blootstellingen die door de centrale overheid of de centrale bank zijn gegarandeerd, als de garantie in de nationale valuta van de kredietnemer luidt en de blootstelling in die valuta is gefinancierd.

    NL

    Artikel 231 Berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten in het kader van de

IRB-benadering

  • 1. 
    Ten aanzien van het gedekte gedeelte van de blootstellingswaarde (E), op basis van de gecorrigeerde waarde van de kredietprotectie GA, kan de voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 4, te ramen PD de PD van de protectiegever zijn, of een PD tussen die van de kredietnemer en die van de garantiegever als volledige vervanging niet gerechtvaardigd wordt geacht. In het geval van achtergestelde blootstellingen en niet-achtergestelde,

    niet-volgestorte protectie kan door instellingen voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 4, het LGD worden gebruikt dat van toepassing is op niet-achtergestelde schuldvorderingen.

  • 2. 
    Voor een eventueel ongedekt gedeelte van de blootstellingswaarde (E) is PD de PD van de kredietnemer en is LGD het LGD van de onderliggende blootstelling.
  • 3. 
    Voor de toepassing van dit artikel is GA is de waarde van G* als berekend overeenkomstig artikel 228, lid 3, nader gecorrigeerd voor enige looptijdmismatch als beschreven in afdeling 5. E is de blootstellingswaarde overeenkomstig hoofdstuk 3, afdeling 5 ▌. Voor de toepassing van deze bepaling berekenen de instellingen de blootstellingswaarde van de in artikel 162, leden 8 tot en met 10, vermelde posten met gebruikmaking van een omrekeningsfactor of percentage van 100% in plaats van in die leden vermelde omrekeningsfactoren of percentages.

    NL

    A FDELING 5 L OOPTIJDMISMATCHES

    Artikel 232 Looptijdmismatch

  • 1. 
    In het kader van de berekening van risicogewogen posten doet zich een looptijdmismatch voor wanneer de resterende looptijd van de kredietprotectie korter is dan die van de

    gedekte blootstelling. Indien de protectie een resterende looptijd van minder dan drie maanden heeft en de looptijd van de protectie korter is dan de looptijd van de onderliggende blootstelling, wordt die protectie niet als toelaatbare kredietprotectie in aanmerking genomen.

  • 2. 
    Indien er een looptijdmismatch is, wordt de kredietprotectie niet als toelaatbaar in aanmerking genomen als een van beide volgende voorwaarden vervuld is:
  • a) 
    de oorspronkelijke looptijd van de protectie bedraagt minder dan één jaar;
    • b) 
      de blootstelling is een kortlopende blootstelling waarvan de looptijd (M) krachtens artikel 158, lid 3, door de bevoegde autoriteiten is gespecificeerd als zijnde ten

      minste gelijk aan een dag in plaats van een jaar.

NL

Artikel 233 Looptijd van de kredietprotectie

  • 1. 
    De effectieve looptijd van de onderliggende blootstelling is de langst mogelijke periode die de debiteur mag wachten om zijn contractuele verplichtingen volledig na te komen, waarbij een maximum geldt van vijf jaar. Behoudens lid 2 is de looptijd van de

    kredietprotectie de periode tot de vroegste datum waarop de protectie kan aflopen of worden beëindigd.

  • 2. 
    Indien de protectiegever over de mogelijkheid beschikt om de protectie te beëindigen, wordt de looptijd van de protectie door instellingen beschouwd als de periode tot de

    vroegste datum waarop van die mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Indien de protectienemer over de mogelijkheid beschikt om de protectie te beëindigen en de voorwaarden van de overeenkomst die aan de protectie ten grondslag ligt een positieve prikkel voor een instelling bevatten om de transactie vóór de vervaldatum van de overeenkomst af te handelen, wordt door die instelling als looptijd van de protectie de periode beschouwd tot de vroegste datum waarop van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt; is dit niet het geval, dan kan door de instelling worden aangenomen dat een dergelijke mogelijkheid niet van invloed is op de looptijd van de protectie.

NL

  • 3. 
    Indien niets belet dat een kredietderivaat wordt beëindigd vóór het verstrijken van enige respijtperiode, waarbij het verstrijken van die respijtperiode een vereiste is voor het zich voordoen van een wanbetaling met betrekking tot de onderliggende verplichting als gevolg van niet-betaling, wordt de looptijd van de protectie door instellingen verminderd met de respijtperiode.

    Artikel 234 Waardering van protectie

  • 1. 
    Voor transacties die in het kader van de eenvoudige benadering van financiële zekerheden aan volgestorte kredietprotectie onderworpen zijn, wordt de zekerheid niet als toelaatbare volgestorte kredietprotectie in aanmerking genomen als er een verschil is tussen de looptijd van de blootstelling en de looptijd van de protectie.
  • 2. 
    Voor transacties die in het kader van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden aan volgestorte kredietprotectie onderworpen zijn, worden de looptijd van de kredietprotectie

    en de looptijd van de blootstelling door instellingen in de aangepaste waarde van de zekerheid weergegeven overeenkomstig de volgende formule:

    C t

    *

    VAM = C

    tVA Tt *

NL

waarbij:

C VA = de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de zekerheid als gespecificeerd in artikel 218, lid 2, dan wel het bedrag van de blootstelling, naargelang welke van beide waarden lager is;

t = het aantal resterende jaren tot de vervaldatum van de kredietprotectie, berekend overeenkomstig artikel 233, dan wel de waarde van T, naargelang welke van beide waarden lager is;

T = het aantal resterende jaren tot de vervaldatum van de blootstelling, berekend overeenkomstig artikel 233, dan wel vijf jaar, naargelang welke van beide waarden lager is;

t * = 0,25.

De instellingen gebruiken C VAM als C VA , nader gecorrigeerd voor enige looptijdmismatch, in de formule voor de berekening van de volledig aangepaste waarde van de blootstelling (E*) als beschreven in artikel 218, lid 5.

NL

  • 3. 
    Voor transacties die aan niet-volgestorte kredietprotectie onderworpen zijn, worden de looptijd van de kredietprotectie en de looptijd van de blootstelling door instellingen in de aangepaste waarde van de kredietprotectie weergegeven overeenkomstig de volgende formule:

    *

    G A = G * ⋅ tt Tt *

    waarbij:

    G A = G*, gecorrigeerd voor enige looptijdmismatch;

    G * = het bedrag van de protectie, gecorrigeerd voor enige valutamismatch;

NL

t = het aantal resterende jaren tot de vervaldatum van de kredietprotectie, berekend overeenkomstig artikel 233, dan wel de waarde van T, naargelang welke van beide waarden lager is;

T = het aantal resterende jaren tot de vervaldatum van de blootstelling, berekend overeenkomstig artikel 233, dan wel vijf jaar, naargelang welke van beide waarden lager is;

t * = 0,25.

De instellingen gebruiken G A als de waarde van de protectie voor de toepassing van de artikelen 228 tot en met 231.

NL

A FDELING 6 B ASKETTECHNIEKEN INZAKE KREDIETRISICOLIMITERING

Artikel 235 Kredietderivaten voor de eerst optredende wanbetaling

Indien een instelling kredietprotectie voor een aantal blootstellingen verkrijgt op voorwaarde dat de eerste wanbetaling die bij die blootstellingen optreedt, aanleiding geeft tot betaling en dat die kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, kan de instelling de berekening van de risicogewogen post en, in voorkomend geval, van de verwachte verliespost van de blootstelling die bij het ontbreken van kredietprotectie de laagste risicogewogen post zou opleveren, overeenkomstig dit hoofdstuk wijzigen:

  • a) 
    voor instellingen die gebruik maken van de standaardbenadering is de risicogewogen post de in het kader van de standaardbenadering berekende risicogewogen post;
  • b) 
    voor instellingen die gebruik maken van de IRB-benadering is de risicogewogen post de in het kader van de IRB-benadering berekende risicogewogen post, vermeerderd

    met 12,5 maal de verwachte verliespost.

De in dit artikel beschreven behandeling is slechts van toepassing indien de blootstellingswaarde lager is dan of gelijk is aan de waarde van de kredietprotectie.

NL

Artikel 236 Kredietderivaten voor de n-de wanbetaling

Indien de n-de wanbetaling die in het kader van de kredietprotectie bij de blootstellingen optreedt, aanleiding geeft tot betaling, mag de instelling die de protectie koopt deze slechts voor de berekening van risicogewogen posten en, in voorkomend geval, van verwachte verliesposten in aanmerking nemen indien tevens protectie is verkregen voor wanbetalingen 1 tot en met n-1, of indien zich reeds n-1 wanbetalingen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen kan de instelling de berekening van de risicogewogen post en, in voorkomend geval, van de verwachte verliespost van de blootstelling die bij het ontbreken van kredietprotectie de n-de laagste risicogewogen post zou opleveren, overeenkomstig dit hoofdstuk wijzigen. De instellingen berekenen de n-de laagste post als beschreven in artikel 235, punten a) en b).

De in dit artikel beschreven behandeling is slechts van toepassing indien de blootstellingswaarde lager is dan of gelijk is aan de waarde van de kredietprotectie.

Alle blootstellingen in de basket voldoen aan de vereisten van artikel ▌199, lid 2, en artikel ▌211, lid 1, punt d).

NL

Hoofdstuk 5

Securitisatie

A FDELING 1

D EFINITIES

Artikel 237

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

(1) "overgebleven rentemarge": financieringsvergoedingen en andere vergoedingen die met betrekking tot gesecuritiseerde blootstellingen zijn ontvangen minus kosten en uitgaven;

(2) "opschoon-calloptie": een contractuele optie die de initiator het recht geeft de securitisatieposities terug te kopen of af te lossen voordat alle onderliggende blootstellingen zijn

terugbetaald, wanneer het bedrag van de uitstaande blootstellingen beneden een bepaald niveau daalt;

(3) "liquiditeitsfaciliteit": een securitisatiepositie die voortvloeit uit een contractuele overeenkomst om middelen ter beschikking te stellen ten einde de continuïteit van de kasstroom ten behoeve van de beleggers te waarborgen;

NL

(4) "K IRB ": 8% van de risicogewogen posten die in het kader van hoofdstuk 3 met betrekking tot de gesecuritiseerde blootstellingen zouden zijn berekend indien zij niet gesecuritiseerd zouden zijn geweest, vermeerderd met het bedrag van de in het kader van dat hoofdstuk berekende verwachte verliesposten die verband houden met deze blootstellingen;

(5) "op ratings gebaseerde methode": de methode waarbij de risicogewogen posten voor securitisatieposities overeenkomstig artikel 256 worden berekend;

(6) "benadering met toezichthoudersformule": de methode waarbij de risicogewogen posten voor securitisatieposities overeenkomstig artikel 257 worden berekend;

(7) "positie zonder rating": een securitisatiepositie die geen kredietbeoordeling heeft van een ▌EKBI als omschreven in afdeling 4;

(8) "positie met rating": een securitisatiepositie die een kredietbeoordeling heeft van een

▌EKBI als omschreven in afdeling 4;

NL

(9) "asset backed commercialpaperprogramma" ("ABCP-programma"): securitisatieprogramma in het kader waarvan effecten (door activa gedekt commercieel papier) worden uitgegeven, voornamelijk in de vorm van commercieel papier met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of minder;

(10) "traditionele securitisatie": securitisatie waarbij de gesecuritiseerde blootstellingen in economische zin worden overgedragen. Daartoe wordt de eigendom van de

gesecuritiseerde blootstellingen door de initiërende instelling overgedragen aan een SSPE of via subdeelneming door een SSPE. De uitgegeven effecten vormen geen betalingsverplichting van de initiërende instelling;

(11) "synthetische securitisatie": securitisatie waarbij de overdracht van risico geschiedt door middel van kredietderivaten of garanties, en de blootstellingen die worden gesecuritiseerd, blootstellingen van de initiërende instelling blijven;

(12) 'revolverende blootstelling: een blootstelling waarbij de openstaande saldi van cliënten naargelang van hun beslissingen om te lenen en terug te betalen, mogen schommelen tot een van tevoren afgesproken limiet;

NL

(12 bis) "'revolverende securitisatie": een securitisatie waarbij de securitisatiestructuur zelf revolveert (d.w.z. aan de pool van blootstellingen worden blootstellingen toegevoegd of onttrokken) en waarbij de onderliggende blootstellingen al dan niet kunnen revolveren;

(13) "vervroegde-aflossingsbepaling": een contractuele clausule in een securitisatie van revolverende blootstellingen of een revolverende securitisatie op grond waarvan de posities van de beleggers vóór de oorspronkelijke vervaldatum van de uitgegeven effecten moeten worden afgelost zodra welbepaalde gebeurtenissen zich voordoen;

(14) "eersteverliestranche": de meest achtergestelde tranche in een securitisatie, die als eerste tranche verlies draagt dat op de gesecuritiseerde blootstellingen wordt geleden en aldus protectie biedt voor de tweedeverliestranches en, in voorkomend geval, voor tranches met een hogere rangorde.

NL

A FDELING 2 I NAANMERKINGNEMING VAN DE OVERDRACHT VAN

EEN AANZIENLIJK DEEL VAN HET RISICO

Artikel 238 Traditionele securitisatie

  • 1. 
    De initiërende instelling van een traditionele securitisatie mag gesecuritiseerde blootstellingen buiten de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten houden indien een van beide volgende voorwaarden vervuld is:
    • a) 
      een aanzienlijk deel van het aan de gesecuritiseerde blootstellingen verbonden kredietrisico wordt geacht te zijn overgedragen aan derden;
    • b) 
      de initiërende instelling past een risicogewicht van 1250% toe op alle securitisatieposities die zij in de betrokken securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities

      in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k).

NL

  • 2. 
    In de volgende gevallen wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:
    • a) 
      de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in deze securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50% van de

      risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

    • b) 
      indien er in het kader van een gegeven securitisatie geen mezzanine-securitisatieposities bestaan en de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de securitisatieposities die in mindering zouden worden gebracht op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen of waarop een risicogewicht van 1250% van toepassing zou zijn, aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de gesecuritiseerde blootstellingen, houdt de initiërende instelling niet meer dan 20% van de blootstellingswaarde van de securitisatieposities die in

      mindering zouden worden gebracht op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen of waarop een risicogewicht van 1250% van toepassing zou zijn.

    Indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de betrokken securitisatie zou bewerkstelligen niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden wordt geacht te zijn overgedragen.

NL

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2 wordt onder mezzanine-securitisatieposities verstaan securitisatieposities waarop een risicogewicht van minder dan 1250% van toepassing is en die van een lagere rangorde zijn dan de positie die in de betrokken securitisatie de hoogste rang heeft, en tevens van een lagere rangorde zijn dan een securitisatiepositie in deze securitisatie welke overeenkomstig afdeling 4 is ondergebracht in een van beide volgende categorieën:
    • a) 
      kredietkwaliteitscategorie 1 in het geval van een securitisatiepositie waarop afdeling 3, onderafdeling 3, van toepassing is;
    • b) 
      kredietkwaliteitscategorie 1 of 2 in het geval van een securitisatiepositie waarop afdeling 3, onderafdeling 4, van toepassing is.
  • 4. 
    Als alternatief voor de leden 2 en 3 verlenen de bevoegde autoriteiten aan een initiërende instelling toestemming om een aanzienlijk deel van het kredietrisico als overgedragen te beschouwen indien de initiërende instelling per afzonderlijke securitisatie in staat is aan te tonen dat de vermindering van eigenvermogensvereisten die de initiator door de

    securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd.

NL

Er wordt enkel toestemming verleend als de instelling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • a) 
    de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden inzake risicogevoeligheid om de risico-overdracht te beoordelen;
  • b) 
    de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden telkens ook erkend voor de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.
  • 5. 
    Naast de in de leden 1 tot en met 4 vervatte vereisten, voor zover van toepassing, zijn alle volgende voorwaarden vervuld:
    • a) 
      in de documentatie betreffende de securitisatie zijn de economische kenmerken van de transactie weergegeven;
    • b) 
      de gesecuritiseerde blootstellingen bevinden zich buiten het bereik van de initiërende instelling en haar schuldeisers, ook in geval van faillissement of van beheer door een curator. Dit wordt door een gekwalificeerd juridisch adviseur bevestigd;

NL

  • c) 
    de uitgegeven effecten vormen geen betalingsverplichting van de initiërende instelling;
  • d) 
    de initiërende instelling heeft geen daadwerkelijke of indirecte zeggenschap over de overgedragen vorderingen. Een initiator wordt slechts geacht daadwerkelijke zeggenschap over de overgedragen blootstellingen te hebben indien hij het recht heeft de eerder overgedragen blootstellingen van de ontvangende entiteit terug te kopen om de daaraan verbonden baten te realiseren of indien hij verplicht is het overgedragen risico opnieuw over te nemen. Het feit dat de initiërende instelling de rechten of verplichtingen inzake het beheer van de blootstellingen behoudt, houdt op zich geen indirecte zeggenschap over de blootstellingen in;
  • e) 
    de documentatie inzake de securitisatie voldoet aan alle volgende voorwaarden:
    • i) 
      zij bevat geen clausules die, tenzij in het geval van vervroegde-aflossingsbepalingen, bepalen dat de posities in de securitisatie door de initiërende instelling moeten worden verbeterd, onder meer maar niet uitsluitend door de onderliggende blootstellingen aan kredietrisico te wijzigen of het aan beleggers uit te keren rendement te verhogen naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de gesecuritiseerde blootstellingen;

NL

  • ii) 
    zij bevat geen clausules die het aan de houders van posities in de securitisatie uit te keren rendement verhogen naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende pool;
  • iii) 
    zij maakt in voorkomend geval duidelijk dat elke aankoop of wederinkoop van securitisatieposities door de initiator of de sponsor buiten diens contractuele verplichtingen uitzonderlijk is en enkel onder marktconforme voorwaarden

    mag plaatsvinden;

  • f) 
    in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie ook aan de volgende voorwaarden:
    • i) 
      zij mag door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;
    • ii) 
      zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10% van de oorspronkelijke waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen nog niet is afgelost;
    • iii) 
      zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere door beleggers ingenomen posities worden toegewezen noch

      anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen.

      NL

  • 6. 
    De bevoegde autoriteiten houden de EBA op de hoogte van de in lid 2 bedoelde specifieke gevallen waarin de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd, en van het gebruik dat de instellingen van lid 4 maken. De EBA houdt toezicht op de

    diverse praktijken op dit gebied en vaardigt richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i. De EBA gaat na in hoeverre de lidstaten die richtsnoeren toepassen en verstrekt de Commissie uiterlijk op 31 december 2017 advies over de vraag of er een bindende technische norm is vereist.

    Artikel 239 Synthetische securitisatie

  • 1. 
    Een initiërende instelling van een synthetische securitisatie mag risicogewogen posten en, in voorkomend geval, verwachte verliesposten voor de gesecuritiseerde blootstellingen

    berekenen overeenkomstig artikel 244 indien aan een van beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      een significant deel van het kredietrisico wordt geacht via hetzij volgestorte, hetzij niet-volgestorte kredietprotectie aan derden te zijn overgedragen;
    • b) 
      de initiërende instelling past een risicogewicht van 1250% toe op alle securitisatieposities die zij in de betrokken securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities

      in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k).

NL

  • 2. 
    Indien een van beide volgende voorwaarden is vervuld, wordt een significant deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:
    • a) 
      de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in deze securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50% van de

      risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

    • b) 
      indien er in het kader van een gegeven securitisatie geen mezzanine-securitisatieposities bestaan en de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de securitisatieposities die in mindering zouden worden gebracht op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen of waarop een risicogewicht van 1250% van toepassing zou zijn, aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de gesecuritiseerde blootstellingen, houdt de initiërende instelling niet meer dan 20% van de blootstellingswaarde van de securitisatieposities die in

      mindering zouden worden gebracht op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen of waarop een risicogewicht van 1250% van toepassing zou zijn.

NL

  • c) 
    indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de betrokken securitisatie zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kan de bevoegde autoriteit per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico wordt geacht aan derden te zijn overgedragen.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2 wordt onder mezzanine-securitisatieposities verstaan securitisatieposities waarop een risicogewicht van minder dan 1250% van toepassing is en die van een lagere rangorde zijn dan de positie die in de betrokken securitisatie de hoogste rang heeft, en tevens van een lagere rangorde zijn dan een securitisatiepositie in deze securitisatie welke overeenkomstig afdeling 4 is ondergebracht in:
    • a) 
      kredietkwaliteitscategorie 1 in het geval van een securitisatiepositie waarop afdeling 3, onderafdeling 3, van toepassing is;
    • b) 
      kredietkwaliteitscategorie 1 of 2 in het geval van een securitisatiepositie waarop afdeling 3, onderafdeling 4, van toepassing is;

NL

  • 4. 
    Als alternatief voor de leden 2 en 3 verlenen de bevoegde autoriteiten aan een initiërende instelling toestemming om een aanzienlijk deel van het kredietrisico als overgedragen te beschouwen indien de initiërende instelling per afzonderlijke securitisatie in staat is aan te tonen dat de vermindering van eigenvermogensvereisten die de initiator door de

    securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd.

    Er wordt enkel toestemming verleend als de instelling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

    • a) 
      de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden inzake risicogevoeligheid om de risico-overdracht te beoordelen;
    • b) 
      de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden telkens ook erkend voor de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.

NL

  • 5. 
    Naast de in leden 1 tot en met 4 vervatte vereisten, voor zover van toepassing, voldoet de risico-overdracht aan de volgende voorwaarden:
    • a) 
      in de documentatie betreffende de securitisatie zijn de economische kenmerken van de transactie weergegeven;
    • b) 
      de kredietprotectie in het kader waarvan het kredietrisico wordt overgedragen, voldoet aan artikel 242, lid 2;
    • c) 
      de instrumenten die worden gebruikt om kredietrisico over te dragen, bevatten geen voorwaarden die:
      • i) 
        significante materialiteitsdrempels voorschrijven, bij onderschrijding waarvan geen kredietprotectie behoeft te worden geboden indien zich een kredietgebeurtenis

        voordoet;

      • ii) 
        de beëindiging van de protectie toestaan in geval van een verslechtering van

      de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

NL

  • iii) 
    tenzij in het geval van vervroegde-aflossingsbepalingen, bepalen dat de posities in de securitisatie door de initiërende instelling moeten worden verbeterd;
  • iv) 
    de kosten van kredietprotectie van de instelling of het aan de houders van posities in de securitisatie te betalen rendement verhogen naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende pool;
  • d) 
    de afdwingbaarheid van de kredietprotectie in alle betrokken rechtsgebieden wordt door een gekwalificeerd juridisch adviseur bevestigd;
  • e) 
    in de securitisatiedocumentatie wordt in voorkomend geval duidelijk gemaakt dat elke aankoop of wederinkoop van securitisatieposities door de initiator of de sponsor buiten de grenzen van diens contractuele verplichtingen enkel onder marktconforme voorwaarden mag plaatsvinden;
  • f) 
    in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie aan alle volgende voorwaarden:
    • i) 
      zij mag door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;

      NL

      • ii) 
        zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10% van de oorspronkelijke waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen nog niet is afgelost;
      • iii) 
        zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere door beleggers ingenomen posities worden toegewezen noch

anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen.

  • 6. 
    De bevoegde autoriteiten houden de EBA op de hoogte van de in lid 2 bedoelde specifieke gevallen waarin de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd, en van het gebruik dat de instellingen van lid 4 maken. De EBA houdt toezicht op de

    diverse praktijken op dit gebied en geeft richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i. De EBA gaat na in hoeverre de lidstaten die richtsnoeren toepassen en verstrekt de Commissie uiterlijk op 31 december 2017 advies over de vraag of er een bindende technische norm is vereist.

    NL

    A FDELING 3 B EREKENING VAN RISICOGEWOGEN POSTEN

O NDERAFDELING 1

B EGINSELEN

Artikel 240 Berekening van risicogewogen posten

  • 1. 
    Indien een initiërende instelling een aanzienlijk deel van het aan de gesecuritiseerde blootstellingen verbonden kredietrisico overeenkomstig afdeling 2 heeft overgedragen, kan die instelling:
    • a) 
      in geval van een traditionele securitisatie de door haar gesecuritiseerde blootstellingen buiten de berekening van de risicogewogen posten en, voor zover van toepassing, van de verwachte verliesposten laten;
    • b) 
      in geval van een synthetische securitisatie de risicogewogen posten en, voor zover van toepassing, de verwachte verliesposten voor de gesecuritiseerde blootstellingen op basis van de artikelen 244 en 245 berekenen.

NL

  • 2. 
    Indien de initiërende instelling heeft besloten lid 1 toe te passen, berekent zij de risicogewogen posten die in dit hoofdstuk voor de securitisatieposities zijn voorgeschreven.

    Indien de initiërende instelling geen aanzienlijk deel van het kredietrisico heeft overgedragen of heeft besloten lid 1 niet toe te passen, hoeft zij voor geen enkele van de betrokken securitisatieposities risicogewogen posten te berekenen, maar blijft zij de gesecuritiseerde blootstellingen bij haar berekening van de risicogewogen posten betrekken alsof deze niet waren gesecuritiseerd.

  • 3. 
    In het geval van een blootstelling met betrekking tot verschillende tranches in een securitisatie wordt de blootstelling met betrekking tot elk van de tranches als een afzonderlijke securitisatiepositie beschouwd. De kredietprotectiegevers bij securitisatieposities worden beschouwd als houders van posities in deze securitisatie. Securitisatieposities omvatten ook blootstellingen met betrekking tot een securitisatie die voortvloeien uit rente- of valutaderivatencontracten.
  • 4. 
    Tenzij een securitisatiepositie overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k), in mindering wordt gebracht op de tier 1-kernkapitaalposten, wordt de risicogewogen post voor de toepassing

    van artikel 87, lid 3, opgenomen in het totaal van de risicogewogen posten van de instelling.

NL

  • 5. 
    De risicogewogen post van een securitisatiepositie wordt berekend door op de blootstellingswaarde van de positie, berekend overeenkomstig artikel 241, het relevante totale risicogewicht toe te passen.
  • 6. 
    Het totale risicogewicht is de som van het risicogewicht beschreven in dit hoofdstuk en enig additioneel risicogewicht overeenkomstig artikel 396.

    Artikel 241 Blootstellingswaarde

  • 1. 
    De blootstellingswaarde wordt als volgt berekend:
    • a) 
      indien een instelling de risicogewogen posten berekent overeenkomstig onderafdeling 3, is de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie op de balans de na het aanbrengen van bepaalde overeenkomstig artikel 105 behandelde kredietrisicoaanpassingen resterende boekwaarde;
    • b) 
      indien een instelling de risicogewogen posten berekent overeenkomstig onderafdeling 4, is de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie op de balans de boekwaarde ongerekend aangebrachte, overeenkomstig artikel 105 behandelde, kredietrisicoaanpassingen;

NL

  • c) 
    indien een instelling de risicogewogen posten berekent overeenkomstig onderafdeling 3, is de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie buiten de balans haar nominale waarde, verminderd met enige specifieke kredietrisicoaanpassing van die securitisatiepositie, vermenigvuldigd met een omrekeningsfactor als voorgeschreven in dit hoofdstuk. De omrekeningsfactor bedraagt 100%, tenzij anders is aangegeven;
  • d) 
    indien een instelling de risicogewogen posten berekent overeenkomstig onderafdeling 4, is de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie buiten de balans haar nominale waarde, vermenigvuldigd met een omrekeningsfactor als voorgeschreven in dit hoofdstuk. De omrekeningsfactor bedraagt 100%, tenzij anders is aangegeven;
  • e) 
    de blootstellingswaarde voor het tegenpartijkredietrisico van een in bijlage II vermeld derivaat wordt bepaald overeenkomstig hoofdstuk 6.

NL

  • 2. 
    Indien een instelling twee of meer posities in een securitisatie heeft die elkaar overlappen, neemt zij, in de mate waarin de posities elkaar overlappen, bij haar berekening van risicogewogen posten uitsluitend de positie of deelpositie in aanmerking die de hogere risicogewogen

    posten oplevert. De instelling kan een dergelijke overlap tussen eigenvermogensvereisten voor specifieke risico's voor posities in de handelsportefeuille en eigenvermogensvereisten voor securitisatieposities in de niet-handelsportefeuille ook erkennen, mits de instelling in staat is de eigenvermogensvereisten voor de posities in kwestie te berekenen en te vergelijken. Voor de toepassing van dit lid vindt overlapping plaats wanneer de posities geheel of gedeeltelijk aan hetzelfde risico blootstaan waardoor er voor de omvang van de overlap slechts één blootstelling is.

  • 3. 
    Indien artikel 263, punt c), op posities in het ABCP van toepassing is, kan de instelling voor de berekening van de risicogewogen post van het ABCP het aan een liquiditeitsfaciliteit

    toegekende risicogewicht hanteren mits het door het programma uitgegeven ABCP voor 100% onder deze of andere liquiditeitsfaciliteiten vallen en al deze liquiditeitsfaciliteiten dezelfde rangorde hebben als het ABCP zodat zij overlappende posities vormen.

    De instelling stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van het gebruik dat zij van deze behandeling maakt.

NL

Artikel 242 Inaanmerkingneming van kredietrisicolimitering voor securitisatieposities

  • 1. 
    Een instelling kan volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie, verkregen ten aanzien van een securitisatiepositie, overeenkomstig hoofdstuk 4 en met inachtneming van de

    voorschriften van dit hoofdstuk en van hoofdstuk 4 erkennen.

    Toelaatbare volgestorte kredietprotectie is beperkt tot financiële zekerheden die in aanmerking komen voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2, als vastgesteld in hoofdstuk 4, en kan slechts worden erkend indien er aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 wordt voldaan.

  • 2. 
    Als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie en als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie komen alleen de vormen van protectie en de protectiegevers in aanmerking die overeenkomstig hoofdstuk 4 toelaatbaar zijn; zij kunnen slechts worden erkend indien er aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 wordt voldaan.

NL

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 beschikken de toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie die vermeld zijn in artikel 197, lid 1, punten a) tot en met h), behalve gekwalificeerde centrale tegenpartijen, over een kredietbeoordeling door een erkende EKBI waarvoor beslist is deze onder te brengen in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger overeenkomstig artikel 131 en die is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 2 of hoger op het moment dat de kredietprotectie voor het eerst werd erkend. Instellingen die toestemming hebben om de IRB-benadering toe te passen op een rechtstreekse blootstelling met betrekking tot de protectiegever kunnen de toelaatbaarheid overeenkomstig de eerste zin beoordelen op basis van de gelijkwaardigheid van de PD van de protectiegever met de PD die samenhangt met de in artikel 131 bedoelde kredietkwaliteitscategorieën.
  • 4. 
    In afwijking van lid 2 zijn SSPE's toelaatbare protectiegevers als zij activa bezitten die als toelaatbare financiële zekerheden in aanmerking komen en ten aanzien waarvan geen rechten of voorwaardelijke rechten bestaan met een rangorde die hoger is dan of gelijk is aan de rangorde van de voorwaardelijke rechten van de instelling die de niet-volgestorte kredietprotectie ontvangt en als alle vereisten voor de erkenning van financiële zekerheid in hoofdstuk 4 vervuld zijn. In die gevallen wordt de GA (het bedrag van de protectie gecorrigeerd voor valutamismatch en looptijdmismatch overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4) beperkt tot de voor volatiliteit gecorrigeerde marktwaarde van die

    activa en is g (het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de protectiegever zoals gespecificeerd overeenkomstig de standaardbenadering) gelijk aan het gewogen gemiddelde risicogewicht dat op die activa van toepassing zou zijn als financiële zekerheid in het kader van de standaardbenadering.

NL

Artikel 243 Stilzwijgende steun

  • 1. 
    Een als sponsor optredende instelling of een als initiator optredende instelling die in verband met een securitisatie bij de berekening van de risicogewogen posten gebruik heeft gemaakt van artikel 240, leden 1 en 2, of instrumenten uit haar handelsportefeuille verkocht heeft met als gevolg dat niet meer van haar wordt verlangd dat ze eigen vermogen aanhoudt voor de risico's van deze instrumenten, mag bij het verlenen van steun aan een securitisatie, teneinde de mogelijke of feitelijke verliezen van beleggers te beperken, de grenzen van haar contractuele verplichtingen niet overschrijden. Een transactie wordt niet geacht steun te verlenen indien zij onder marktconforme voorwaarden wordt uitgevoerd en in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling of een aanzienlijk deel van het risico is overgedragen. Een dergelijke transactie wordt, ongeacht of zij steun verleent, ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteiten en is onderworpen aan het kredietbeoordelings- en kredietacceptatieproces van de instelling. De instelling besteedt, bij de beoordeling of de transactie niet is opgezet om steun te verlenen, voldoende aandacht aan ten minste het volgende:
    • a) 
      de prijs van de wederinkoop;
  • b) 
    de kapitaals- en liquiditeitspositie van de instelling voor en na wederinkoop;
    • c) 
      de prestaties van de gesecuritiseerde blootstellingen;

      NL

    • d) 
      de prestaties van de securitisatieposities;

    e) het effect van de steun op het verwachte verlies dat de initiator ten opzichte van de beleggers zou lijden.

  • 2. 
    De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i richtsnoeren uit over de vraag wat onder marktconforme voorwaarden wordt verstaan en wanneer een transactie niet is opgezet om steun te verlenen.
  • 3. 
    Indien een als initiator of een als sponsor optredende instelling met betrekking tot een securitisatie lid 1 niet naleeft, houdt die instelling voor alle gesecuritiseerde blootstellingen ten minste evenveel eigen vermogen aan als noodzakelijk was geweest als die

    blootstellingen niet zouden zijn gesecuritiseerd.

NL

O NDERAFDELING 2 B EREKENING DOOR DE INITIËRENDE INSTELLINGEN VAN BIJ EEN SYNTHETISCHE

SECURITISATIE GESECURITISEERDE RISICOGEWOGEN POSTEN

Artikel 244 Algemene behandeling

Bij de berekening van risicogewogen posten voor gesecuritiseerde blootstellingen past de initiërende instelling van een synthetische securitisatie, indien de in artikel 239 vermelde voorwaarden vervuld zijn en onverminderd artikel 245, de in deze afdeling beschreven berekeningsmethoden toe en niet de in hoofdstuk 2 beschreven berekeningsmethoden. Voor instellingen die de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten overeenkomstig hoofdstuk 3 berekenen, is de verwachte verliespost met betrekking tot deze blootstellingen nihil.

De vereisten van de eerste alinea zijn van toepassing op de gehele pool van blootstellingen die deel uitmaken van de securitisatie. Onverminderd artikel 245 berekent de initiërende instelling de risicogewogen posten met betrekking tot alle tranches van de securitisatie overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling, met inbegrip van de tranches waarvoor de instelling kredietrisicolimitering erkent overeenkomstig artikel 242, in welk geval het risicogewicht dat overeenkomstig hoofdstuk 4 op die positie wordt toegepast, kan worden gewijzigd met inachtneming van de vereisten van dit hoofdstuk.

NL

Artikel 245 Behandeling van looptijdmismatches bij synthetische securitisaties

Bij de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig artikel 244 wordt als volgt rekening gehouden met een eventuele looptijdmismatch tussen de kredietprotectie die een tranche vormt en in het kader waarvan de risico-overdracht heeft plaatsgevonden, en de gesecuritiseerde blootstellingen:

  • a) 
    de looptijd van de gesecuritiseerde blootstellingen is de langste looptijd van één van die blootstellingen, met een maximum van vijf jaar. De looptijd van de kredietprotectie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 4;
  • b) 
    een initiërende instelling laat bij de berekening van risicogewogen posten voor tranches waaraan in het kader van deze afdeling een risicogewicht van 1250% is toegekend, alle looptijdmismatches buiten beschouwing. Voor alle andere tranches wordt de looptijdmismatch

    behandeld als beschreven in hoofdstuk 4, overeenkomstig de volgende formule:

    *

    RW * = RWttSP T − * + t RW T t AssTt *

NL

waarbij:

RW* = de risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 87, lid 3, punt a);

RW Ass = de risicogewogen posten voor blootstellingen indien die niet gesecuritiseerd waren, naar rato berekend;

RW SP = de risicogewogen posten, berekend overeenkomstig artikel 244, indien er geen looptijdmismatch was;

T = de looptijd van de onderliggende blootstellingen, uitgedrukt in jaren;

t = de looptijd van de kredietprotectie, uitgedrukt in jaren;

t * = 0,25.

NL

O NDERAFDELING 3 B EREKENING VAN RISICOGEWOGEN POSTEN IN HET KADER VAN DE

STANDAARDBENADERING

Artikel 246 Risicogewichten

Onverminderd artikel 247 berekent de instelling de risicogewogen post van een securitisatie- of hersecuritisatiepositie met een rating door op de blootstellingswaarde het toepasselijke risicogewicht toe te passen.

Het toepasselijke risicogewicht is het risicogewicht als vastgesteld in tabel 1 waarin de kredietbeoordeling van de positie is ondergebracht overeenkomstig afdeling 4.

Tabel 1

Kredietkwaliteitscategorie 1 2 3 4 (alleen Alle overige voor andere kredietkrediet-

kwaliteitsbeoordeling categorieën en dan kredietbeoordeling en voor de korte termijn)

Securitisatieposities 20% 50% 100% 350% 1250%

Hersecuritisatieposities 40% 100% 225% 650% 1250%

NL

Onverminderd de artikelen 247 tot en met 250, wordt de risicogewogen post van een securitisatiepositie zonder rating berekend door een risicogewicht van 1250% toe te passen.

Artikel 247 Als initiator of als sponsor optredende instellingen

Voor een instelling die als initiator of sponsor optreedt, kunnen de risicogewogen posten die met betrekking tot haar securitisatieposities in elke afzonderlijke securitisatie worden berekend, beperkt blijven tot de risicogewogen posten zoals die op het actuele tijdstip voor de gesecuritiseerde blootstellingen zouden worden berekend indien zij niet gesecuritiseerd waren, onverminderd de veronderstelde toepassing van een risicogewicht van 150% op de volgende posten:

  • a) 
    alle op het actuele tijdstip achterstallige posten;
  • b) 
    alle posten van de gesecuritiseerde blootstellingen waaraan overeenkomstig artikel 123 een bijzonder hoog risico is verbonden.

NL

Artikel 248 Behandeling van posities zonder rating

  • 1. 
    Voor de berekening van de risicogewogen post van een securitisatiepositie zonder rating kan een instelling het gewogen gemiddelde risicogewicht toepassen dat overeenkomstig hoofdstuk 2 op de gesecuritiseerde blootstellingen zou worden toegepast door een

    instelling die de blootstellingen aanhoudt, vermenigvuldigd met de in lid 2 bedoelde concentratiefactor. Hiertoe moet de instelling altijd op de hoogte zijn van de samenstelling van de pool van gesecuritiseerde blootstellingen.

  • 2. 
    De concentratiefactor is gelijk aan de som van de nominale bedragen van alle tranches, gedeeld door de som van de nominale bedragen van de tranches met een lagere rangorde dan of dezelfde rangorde als de tranche waarin de positie wordt aangehouden, met inbegrip van die tranche zelf. Het resulterende risicogewicht mag niet hoger zijn dan 1250% of lager zijn dan het risicogewicht dat van toepassing is op een hoger gerangschikte tranche met een rating. Indien de instelling niet in staat is de risicogewichten te bepalen die

    overeenkomstig hoofdstuk 2 op de gesecuritiseerde blootstellingen van toepassing zouden zijn, past zij een risicogewicht van 1250% op de positie toe.

NL

Artikel 249 Behandeling van securitisatieposities in een tweedeverliestranche of hoger

in het kader van een ABCP-programma

Behoudens de mogelijkheid van een gunstiger behandeling overeenkomstig artikel 250 voor liquiditeitsfaciliteiten zonder rating, kan een instelling op securitisatieposities die voldoen aan de volgende voorwaarden een risicogewicht toepassen van hetzij 100%, hetzij het hoogste risicogewicht dat overeenkomstig hoofdstuk 2 op de gesecuritiseerde blootstellingen zou worden toegepast door een instelling die de blootstellingen aanhoudt, naargelang welk risicogewicht het hoogst is:

  • a) 
    de securitisatiepositie behoort tot een tranche die economisch gezien een tweedeverliespositie of hoger in de securitisatie inneemt, waarbij de eersteverliestranche een kredietverbetering van betekenis biedt ten opzichte van de tweedeverliestranche;
  • b) 
    de securitisatiepositie komt overeen met kredietkwaliteitscategorie 3 in het kader van de standaardbenadering of is van hogere kwaliteit;
  • c) 
    de securitisatiepositie wordt aangehouden door een instelling die geen positie in de eersteverliestranche aanhoudt.

NL

Artikel 250 Behandeling van liquiditeitsfaciliteiten zonder rating

  • 1. 
    Indien de volgende voorwaarden vervuld zijn, kunnen de instellingen, om de blootstellingswaarde van een liquiditeitsfaciliteit zonder rating te bepalen, op de nominale waarde van die faciliteit een omrekeningsfactor van 50% toepassen:
    • a) 
      in de documentatie betreffende de liquiditeitsfaciliteit worden de omstandigheden waaronder de faciliteit mag worden benut, duidelijk vermeld en afgebakend;
    • b) 
      de faciliteit kan niet worden benut voor kredietondersteuning ter dekking van verliezen die op het moment van de benutting reeds zijn geleden, met name om liquiditeit te verstrekken met betrekking tot blootstellingen waarbij op het moment van de benutting reeds sprake is van wanbetaling of om activa te verwerven voor een hogere prijs dan de reële waarde;
    • c) 
      de faciliteit mag niet worden gebruikt voor een permanente of periodieke financiering van de securitisatie;
    • d) 
      de terugbetaling van in het kader van de faciliteit opgenomen bedragen wordt niet achtergesteld bij andere vorderingen van beleggers dan die welke voortvloeien uit rente- of valutaderivatencontracten, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen, en komt evenmin in aanmerking voor ontheffing of uitstel;

NL

  • e) 
    de faciliteit kan niet worden benut als alle toepasselijke kredietverbeteringen ten gunste van de liquiditeitsfaciliteit zijn uitgeput;
  • f) 
    de faciliteit moet een bepaling bevatten op grond waarvan het bedrag dat kan worden opgenomen automatisch wordt verminderd met het bedrag van de blootstellingen

    waarbij sprake is van wanbetaling in de zin van hoofdstuk 3, of een bepaling die, wanneer de pool van gesecuritiseerde blootstellingen uit instrumenten met een rating bestaat, de faciliteit beëindigt indien de gemiddelde kwaliteit van de pool tot beneden investeringswaardig daalt.

Het toe te passen risicogewicht is het hoogste risicogewicht dat overeenkomstig hoofdstuk 2 op alle gesecuritiseerde blootstellingen zou worden toegepast door een instelling die de blootstellingen aanhoudt.

  • 2. 
    Om de blootstellingswaarde van voorschotfaciliteiten te bepalen, kan op het nominale bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die onvoorwaardelijk opzegbaar is een omrekeningsfactor van 0% worden toegepast, mits aan de in lid 1 beschreven voorwaarden wordt voldaan en de terugbetaling van opnemingen ten laste van de faciliteit een hogere rangorde heeft dan alle andere rechten op de kasstromen die uit de gesecuritiseerde blootstellingen voortvloeien.

NL

Artikel 251 Additionele eigenvermogensvereisten voor securitisaties van revolverende blootstellingen

met vervroegdeaflossingsbepalingen

  • 1. 
    Indien op een securitisatie van revolverende blootstellingen een vervroegde-aflossingsbepaling van toepassing is, berekent de initiërende instelling, overeenkomstig dit artikel, voor het risico dat haar kredietrisico toeneemt zodra de vervroegdeaflossingsbepaling van kracht wordt, een additionele risicogewogen post.
  • 2. 
    De instelling berekent een risicogewogen post met betrekking tot de som van de blootstellingswaarden van het belang van de initiator en van het belang van de beleggers.

    Ten aanzien van securitisatiestructuren waarbij de gesecuritiseerde blootstellingen zowel revolverende als niet-revolverende blootstellingen omvatten, past de initiërende instelling de in de leden 3 tot en met 6 beschreven behandeling toe op dat deel van de onderliggende pool dat revolverende blootstellingen bevat.

NL

De blootstellingswaarde van het belang van de initiator is de blootstellingswaarde van het notionele gedeelte van een in het kader van een securitisatie verkochte pool van opgenomen bedragen, waarvan de verhouding ten opzichte van het bedrag van de totale in het kader van de structuur verkochte pool het gedeelte van de kasstromen bepaalt die worden gegenereerd door de inning van aflossingsbetalingen op de hoofdsom en van rentebetalingen en andere daarmee samenhangende bedragen en die niet beschikbaar zijn om betalingen te verrichten aan degenen die posities in de securitisatie hebben. Het belang van de initiator is niet achtergesteld aan het belang van de beleggers. De blootstellingswaarde van het belang van de beleggers is de blootstellingswaarde van het resterende notionele gedeelte van de pool van opgenomen bedragen.

De risicogewogen post met betrekking tot de blootstellingswaarde van het belang van de initiator wordt berekend als een risicogewogen post voor een blootstelling die evenredig is met de gesecuritiseerde blootstellingen alsof die niet gesecuritiseerd waren.

NL

  • 3. 
    Initiators van de volgende soorten securitisaties zijn vrijgesteld van de berekening van een additionele risicogewogen post overeenkomstig lid 1:
    • a) 
      securitisaties van revolverende blootstellingen waarbij de beleggers volledig blijven blootstaan aan alle risico's in verband met toekomstige opnemingen door kredietnemers,

      zodat het risico dat met de onderliggende faciliteiten is verbonden, niet terugkeert naar de initiërende instelling, zelfs niet nadat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan die aanleiding geeft tot vervroegde aflossing;

    • b) 
      securitisaties waarbij een vervroegdeaflossingsbepaling slechts van kracht wordt naar aanleiding van gebeurtenissen die geen verband houden met de prestaties van de

      gesecuritiseerde activa of de initiërende instelling, zoals belangrijke wijzigingen in belastingwetten of -regelgeving.

  • 4. 
    Voor een initiërende instelling die is onderworpen aan de berekening van een additionele risicogewogen post overeenkomstig lid 1 is de som van de risicogewogen posten ten

    aanzien van haar posities in het belang van de beleggers en de overeenkomstig lid 1 berekende risicogewogen posten niet groter dan het grootste van de twee volgende bedragen:

NL

  • a) 
    de risicogewogen posten berekend ten aanzien van haar posities in het belang van de beleggers;
  • b) 
    de risicogewogen posten ten aanzien van de gesecuritiseerde blootstellingen die door een instelling die de blootstellingen aanhoudt zouden worden berekend alsof zij niet gesecuritiseerd waren voor een bedrag gelijk aan het belang van de beleggers.

De bij artikel 29, lid 1, voorgeschreven aftrek van eventuele nettowinsten die voortvloeien uit de kapitalisatie van toekomstige inkomsten wordt niet in het kader van het in de vorige alinea bedoelde maximumbedrag behandeld.

  • 5. 
    De risicogewogen post die overeenkomstig lid 1 moet worden berekend, wordt bepaald door de blootstellingswaarde van het belang van de beleggers te vermenigvuldigen met het product van de passende omrekeningswaarde als bedoeld in de leden 6 tot en met 9 en het gewogen gemiddelde risicogewicht dat van toepassing zou zijn op de gesecuritiseerde blootstellingen indien zij niet gesecuritiseerd waren.

    Een vervroegdeaflossingsbepaling wordt als gecontroleerd beschouwd indien alle volgende

    voorwaarden vervuld zijn:

NL

  • a) 
    de initiërende instelling beschikt over een passend eigenvermogens/liquiditeitsplan om ervoor te zorgen dat zij in geval van vervroegde aflossing over voldoende eigen vermogen en liquiditeiten beschikt;
  • b) 
    gedurende de gehele transactie wordt een evenredige verdeling tussen het belang van de initiërende instelling en het belang van de beleggers toegepast met betrekking tot rentebetalingen en aflossingen op de hoofdsom, uitgaven, verliezen en inningen op

    basis van het saldo van de uitstaande kortlopende vorderingen op een of meer referentiepunten tijdens iedere maand;

  • c) 
    de aflossingsperiode wordt toereikend geacht om 90% van de totale schuld

    (belang van de initiator en belang van de beleggers) die aan het begin van de vervroegde-aflossingsperiode uitstond af te lossen of als in wanbetaling in aanmerking te nemen;

  • d) 
    het terugbetalingstempo is niet hoger dan bij lineaire aflossing gedurende de in punt c) beschreven periode het geval zou zijn.

NL

  • 6. 
    Ten aanzien van de onder een vervroegdeaflossingsbepaling vallende securitisaties van blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen welke niet

    gecommitteerd zijn en welke onvoorwaardelijk en zonder voorafgaande kennisgeving opzegbaar zijn, vergelijken de instellingen, wanneer de vervroegde aflossing afhankelijk is gesteld van een daling van de overgebleven rentemarge tot een bepaald niveau, het driemaandsgemiddelde van de overgebleven rentemarge met het niveau waarop deze marge moet worden ingesloten.

    Indien het insluiten van de overgebleven rentemarge niet door de securitisatie wordt voorgeschreven, ligt het insluitingsniveau 4,5 procentpunt hoger dan het niveau waarop tot vervroegde aflossing wordt overgegaan.

De toe te passen omrekeningsfactor wordt bepaald door het niveau van het feitelijke

driemaandsgemiddelde van de overgebleven rentemarge als weergegeven in tabel 2.

NL

Tabel 2

Securitisaties die onder Securitisaties die onder een gecontroleerde een niet-gecontroleerde vervroegde-aflossingsbepaling vervroegde-aflossingsbepaling vallen vallen

3-maands Omrekeningsfactor Omrekeningsfactor gemiddelde van de overgebleven rentemarge

Boven niveau A 0% 0%

Niveau A 1% 5%

Niveau B 2% 15%

Niveau C 10% 50%

Niveau D 20% 100%

Niveau E 40% 100%

NL

waarbij

  • a) 
    'niveau A' een niveau van overgebleven rentemarges betreft dat lager is dan 133,33% maar niet lager dan 100% van het insluitingsniveau van de overgebleven rentemarge;
  • b) 
    'niveau B' een niveau van overgebleven rentemarges betreft dat lager is dan 100% maar niet lager dan 75% van dat insluitingsniveau;
  • c) 
    'niveau C' een niveau van overgebleven rentemarges betreft dat lager is dan 75% maar niet lager dan 50% van het insluitingsniveau van de overgebleven rentemarge;
  • d) 
    'niveau D' een niveau van overgebleven rentemarges betreft dat lager is dan 50% maar niet lager dan 25% van het insluitingsniveau van de overgebleven rentemarge;
  • e) 
    'niveau E' een niveau van overgebleven rentemarges inhoudt dat lager is dan 25% van het insluitingsniveau.

NL

  • 7. 
    Als op securitisaties van blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die niet-gecommitteerd zijn en onvoorwaardelijk, zonder opzegtermijn, kunnen worden

    opgezegd, een vervroegdeaflossingsbepaling van toepassing is, en de vervroegdeaflossingsbepaling van kracht wordt door een kwantitatieve waarde die met een ander element dan het driemaandsgemiddelde van de overgebleven marge verband houdt, kunnen de instellingen, met toestemming van de bevoegde autoriteiten, een behandeling toepassen die nauw aansluit bij de in lid 6 voorgeschreven behandeling, voor het bepalen van de aangewezen omrekeningswaarde. De bevoegde autoriteit verleent toestemming indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:

    • a) 
      deze behandeling is passender omdat de instelling een kwantitatieve meting kan instellen die, ten aanzien van de kwantitatieve waarde waardoor de vervroegdeaflossingsbepaling van kracht wordt, gelijkwaardig is met het insluitingsniveau van de overgebleven rentemarge;
    • b) 
      deze behandeling leidt tot een meting van het risico dat het kredietrisico waaraan de instelling is blootgesteld, toeneemt zodra de vervroegdeaflossingsbepaling van kracht wordt, die even voorzichtig is als berekening overeenkomstig lid 6.

      NL

  • 8. 
    Voor alle andere securitisaties die onder een gecontroleerde vervroegdeaflossingsbepaling van revolverende blootstellingen vallen, geldt een omrekeningsfactor van 90%.
  • 9. 
    Voor alle andere securitisaties die onder een niet-gecontroleerde vervroegde-aflossingsbepaling van revolverende blootstellingen vallen, geldt een omrekeningswaarde van 100%.

    Artikel 252 Kredietrisicolimitering voor securitisatieposities die onderworpen zijn aan de standaardbenadering

Indien kredietprotectie ten aanzien van een securitisatiepositie wordt verkregen, kan de berekening van de risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 4 worden gewijzigd.

NL

Artikel 253 ▌ Vermindering in de waarde van risicogewogen posten

Indien aan een securitisatiepositie een risicogewicht van 1250% wordt toegekend, kunnen de instellingen, in plaats van de positie in hun berekening van risicogewogen posten te betrekken, als alternatief de blootstellingswaarde van de positie overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k), in mindering brengen op het tier 1-kernkapitaal. Hiertoe mag bij de berekening van de blootstellingswaarde de toelaatbare volgestorte kredietprotectie in aanmerking worden genomen op een wijze die strookt met artikel 252.

Indien een initiërende instelling gebruik maakt van dit alternatief, mag zij 12,5 maal het bedrag dat overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k), in mindering is gebracht op het in artikel 247 gespecificeerde bedrag, in mindering brengen als waarde van de risicogewogen post die op het actuele tijdstip voor de gesecuritiseerde blootstellingen zou worden berekend indien die niet gesecuritiseerd waren.

NL

O NDERAFDELING 4 B EREKENING VAN RISICOGEWOGEN POSTEN IN HET KADER VAN DE IRB- BENADERING

Artikel 254 Rangorde van methoden

  • 1. 
    De instellingen gebruiken de methoden overeenkomstig de volgende rangorde:
    • a) 
      voor een positie met rating of een positie ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt, wordt de risicogewogen post berekend door de in de

      artikel 256 beschreven op ratings gebaseerde methode toe te passen;

    • b) 
      voor een positie zonder rating mag de instelling de in artikel 257 beschreven benadering met toezichthoudersformule toepassen indien zij in staat is ramingen te maken van PD, en in voorkomend geval van de blootstellingswaarde en van LGD als inputs voor de benadering met toezichthoudersformule conform de vereisten voor de raming van die parameters in het kader van de interneratingbenadering overeenkomstig afdeling 3. Een instelling die geen initiërende instelling is, mag de benadering met toezichthoudersformule slechts toepassen met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten; die goedkeuring wordt slechts verleend als de instelling de in de vorige zin gestelde voorwaarde vervult;

NL

  • c) 
    als alternatief voor punt b) en enkel voor posities zonder rating in

    ABCP-programma's mag de instelling de in lid 4 beschreven internebeoordelingsbenadering toepassen mits de bevoegde autoriteiten haar daartoe toestemming hebben verleend;

  • d) 
    in alle andere gevallen wordt aan securitisatieposities zonder rating een risicogewicht van 1250% toegekend;

e) niettegenstaande punt d), en met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten, mag een instelling voor een positie zonder rating in een ABCP-programma het risicogewicht overeenkomstig artikel 248 of artikel 249 berekenen mits de positie zonder rating niet in commercial paper is opgenomen en valt binnen de werkingssfeer van een internebeoordelingsbenadering waarvoor toestemming is aangevraagd. De onder deze uitzonderingsbepaling vallende geaggregeerde-blootstellingswaarden zijn niet substantieel en bedragen in ieder geval minder dan 10% van de geaggregeerde-blootstellingswaarden die door de instelling worden behandeld in het kader van de internebeoordelingsbenadering. De instelling maakt hiervan niet langer gebruik als de toestemming voor de desbetreffende internebeoordelingsbenadering wordt geweigerd.

NL

  • 2. 
    Voor het gebruiken van afgeleide ratings kent een instelling aan een positie zonder rating een intern afgeleide kredietbeoordeling toe die gelijk is aan de kredietbeoordeling van een referentiepositie met een rating van de hoogste rang welke in alle opzichten is achtergesteld

    bij de betrokken securitisatiepositie zonder rating en aan alle volgende voorwaarden voldoet:

    • a) 
      de referentieposities moeten in alle opzichten achtergesteld zijn bij de securitisatiepositie zonder rating;
    • b) 
      de looptijd van de referentieposities is gelijk aan of langer dan die van de betrokken positie zonder rating;
    • c) 
      alle afgeleide ratings worden voortdurend geactualiseerd om rekening te houden met alle wijzigingen in de kredietbeoordeling van de referentieposities.

NL

  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten verlenen aan ▌instellingen toestemming om de in lid 4 beschreven internebeoordelingsbenadering toe te passen als alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • a) 
      de posities in het commercial paper dat in het kader van het ABCP-programma is uitgegeven, zijn posities met rating;
    • b) 
      de interne beoordeling van de kredietkwaliteit van de positie is in overeenstemming met de voor het publiek toegankelijke beoordelingsmethode die door een of meer

      ▌EKBI's wordt toegepast voor de opstelling van ratings met betrekking tot effecten die worden gedekt door blootstellingen van het gesecuritiseerde type;

    • c) 
      de EKBI's waarvan de methode wordt toegepast zoals voorgeschreven in punt b), omvatten tevens EKBI's die een externe rating hebben vastgesteld voor het in het kader van het ABCP-programma uitgegeven commercial paper. De kwantitatieve elementen - zoals stressfactoren - die bij de toekenning van een bepaalde kredietkwaliteit aan de positie worden gebruikt, zijn tenminste even voorzichtig als die welke worden toegepast in het kader van de relevante beoordelingsmethode van de betrokken EKBI's;

NL

  • d) 
    bij de ontwikkeling van haar interne beoordelingsmethode neemt de instelling relevante bekendgemaakte beoordelingsmethoden in aanmerking welke worden toegepast door de ▌EKBI's die het commercial paper van het ABCP-programma van een kredietbeoordeling voorzien. Deze inaanmerkingneming wordt door de instelling in documentatie vastgelegd en regelmatig geactualiseerd, als beschreven in punt g);
  • e) 
    de internebeoordelingsmethode van de instelling omvat beoordelingsgraden. Er is overeenstemming tussen deze beoordelingsgraden en de kredietbeoordelingen door ▌EKBI's. Deze overeenstemming wordt expliciet in documentatie vastgelegd;
  • f) 
    de internebeoordelingsmethode wordt in het kader van de interne risicobeheerprocessen van de instelling gebruikt, met inbegrip van de door haar toegepaste procedures inzake besluitvorming, managementinformatie en interne kapitaalallocatie;
  • g) 
    interne of externe accountants, een EKBI of de interne kredietbeoordelings- of risicobeheerfunctie van de instelling stellen regelmatig een onderzoek in naar het interne beoordelingsproces en de kwaliteit van de interne beoordelingen van de kredietkwaliteit van de blootstellingen van de instelling in een ABCP-programma. Indien de interne accountants-, kredietbeoordelings- of risicobeheerfuncties van de instelling dit onderzoek uitvoeren, dan zijn deze functies onafhankelijk van het voor het ABCP-programma verantwoordelijke bedrijfsonderdeel, alsook van het bedrijfsonderdeel dat verantwoordelijk is voor de relatie met de cliënten;

NL

  • h) 
    de instelling houdt de resultaten van haar interne ratings in de tijd bij om haar internebeoordelingsmethode te evalueren en past die methode zo nodig aan wanneer de prestaties van de blootstellingen regelmatig afwijken van die welke in de interne ratings zijn vermeld;
  • i) 
    het ABCP-programma bevat overnemingsnormen in de vorm van krediet- en beleggingsrichtsnoeren. Bij zijn beslissing over de aankoop van een activum onderzoekt de ABCP-programmabeheerder het type activum dat wordt gekocht, de soort en de geldelijke waarde van de blootstellingen die uit het verstrekken van liquiditeitsfaciliteiten en kredietverbeteringen voortvloeien, de verdeling van verliezen en de juridische en economische scheiding van de overgedragen activa van de entiteit die deze activa verkoopt. Er wordt een kredietanalyse van het risicoprofiel van de verkoper van de activa uitgevoerd, die tevens een onderzoek omvat naar de vroegere en te verwachten financiële prestaties, de actuele marktpositie, het verwachte concurrentievermogen in de toekomst, de hefboomfinanciering, de kasstromen, de rentedekking en de schuldrating. Bovendien wordt een onderzoek uitgevoerd naar de overnemingsnormen van de verkoper, zijn vermogen om schulden af te lossen en zijn inningsprocessen;

NL

  • j) 
    in de overnemingsnormen van het ABCP-programma worden minimale toelaatbaarheidscriteria voor activa vastgesteld waarbij met name:
    • i) 
      de aankoop van activa waarvoor er sprake is van een aanzienlijke betalingsachterstand of van wanbetaling, wordt uitgesloten;
    • ii) 
      een al te sterke concentratie op een individuele debiteur of geografisch gebied wordt tegengegaan;
    • iii) 
      de looptijd van de te kopen activa wordt beperkt;
  • k) 
    het ABCP-programma beschikt over inningsstrategieën en -processen die rekening houden met de operationele capaciteit en kredietkwaliteit van de beheerder. Het

    ABCP-programma beperkt het risico betreffende de prestaties van de verkoper en de beheerder aan de hand van uiteenlopende methoden, zoals reactiemechanismen op basis van de actuele kredietkwaliteit waardoor een vermenging van middelen kan worden voorkomen;

NL

  • l) 
    bij de totale raming van verliezen op een pool van activa die het ABCP-programma overweegt te kopen, wordt met alle bronnen van potentiële risico's, zoals krediet- en verwateringsrisico, rekening gehouden. Indien het niveau van de door de verkoper geboden kredietverbetering uitsluitend is gebaseerd op kredietgerelateerde verliezen, dan moet een aparte reserve worden ingesteld voor verwateringsrisico indien dit

    verwateringsrisico van wezenlijk belang is voor de specifieke pool van blootstellingen. Bovendien onderzoekt het programma, met het oog op de vaststelling van het vereiste niveau van kredietverbetering, de historische gegevens van meerdere jaren welke onder meer betrekking hebben op verliezen, betalingsachterstanden, verwatering en de omlooptijd van kortlopende vorderingen;

  • m) 
    het ABCP-programma zorgt ervoor dat de aankoop van blootstellingen structurele kenmerken, zoals afbouwmechanismen, bevat om de potentiële kredietverslechtering van de onderliggende portefeuille tegen te gaan.
  • 4. 
    In het kader van de internebeoordelingsbenadering wordt de positie zonder rating door de instelling in een van de in lid 3, punt e), beschreven ratingklassen ondergebracht. Aan deze positie wordt dezelfde afgeleide rating toegekend als aan de kredietbeoordelingen die met die ratingklasse overeenstemmen als bepaald in lid 3, punt e). Indien deze afgeleide rating bij de aanvang van de securitisatie een niveau heeft van investeringswaardig of hoger,

    wordt deze rating voor de berekening van risicogewogen posten op één lijn gesteld met een erkende kredietbeoordeling door een ▌EKBI.

NL

  • 5. 
    De instellingen die toestemming hebben gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen, grijpen niet terug op andere methoden, tenzij alle volgende voorwaarden

    vervuld zijn:

    • a) 
      de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat de instelling daartoe goede gronden heeft;
    • b) 
      de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit ontvangen.

      Artikel 255 Maximale risicogewogen posten

Een als initiator optredende instelling, een als sponsor optredende instelling en ▌andere instellingen die in staat zijn K IRB te berekenen, kunnen de risicogewogen posten die zij met betrekking tot hun posities in een securitisatie berekenen, beperken ▌tot de posten die overeenkomstig artikel 87, lid 3, een eigenvermogensvereiste zouden opleveren dat gelijk is aan de som van 8% van de risicogewogen posten die zouden ontstaan indien de gesecuritiseerde activa niet gesecuritiseerd waren en op de balans van de instelling zouden zijn opgenomen, en de verwachte verliesposten voor die blootstellingen.

Artikel 256 Op ratings gebaseerde methode

  • 1. 
    In het kader van de op ratings gebaseerde methode berekent de instelling de risicogewogen post van een securitisatie- of hersecuritisatiepositie met een rating door op de blootstellingswaarde het toepasselijke risicogewicht toe te passen en het resultaat met 1,06 te vermenigvuldigen.

NL

Het toepasselijke risicogewicht is het risicogewicht als vastgesteld in tabel 4 waarin de kredietbeoordeling van de positie is ondergebracht overeenkomstig afdeling 4.

Tabel 4

Kredietkwaliteitscategorie Securitisatieposities Hersecuritisatieposities

Andere Krediet A B C D E kredietbeoordeling beoordeling en voor de en dan korte krediettermijn beoordeling en voor de korte termijn

1 1 7% 12% 20% 20% 30%

2 8% 15% 25% 25% 40%

3 10% 18% 35% 35% 50%

4 2 12% 20% 40% 65%

5 20% 35% 60% 100%

6 35% 50% 100% 150%

7 3 60% 75% 150% 225%

8 100% 200% 350%

9 250% 300% 500%

10 425% 500% 650%

11 650% 750% 850%

Alle overige en zonder 1250% rating

NL

De risicogewichten van kolom C van tabel 4 worden toegepast als de securitisatiepositie geen hersecuritisatiepositie is en het effectieve aantal gesecuritiseerde blootstellingen minder dan zes bedraagt.

Op de resterende securitisatieposities die geen hersecuritisatieposities zijn, worden de risicogewichten van kolom B toegepast, tenzij de positie zich in de tranche van de hoogste rang van een securitisatie bevindt, in welk geval de risicogewichten van kolom A worden toegepast.

Op hersecuritisatieposities worden de risicogewichten van kolom E toegepast, tenzij de hersecuritisatiepositie zich in de tranche van de hoogste rang van een hersecuritisatie bevindt en geen van de onderliggende blootstellingen zelf hersecuritisatieposities zijn, in welk geval de risicogewichten van kolom D worden toegepast.

Om vast te stellen of een bepaalde tranche de hoogste rang heeft, behoeft geen rekening te worden gehouden met verschuldigde bedragen in het kader van rente- of valutaderivatencontracten, verschuldigde vergoedingen of andere soortgelijke betalingen.

NL

Om het effectieve aantal gesecuritiseerde blootstellingen te berekenen, moeten meerdere blootstellingen op één debiteur als één blootstelling worden beschouwd. Het effectieve aantal blootstellingen wordt als volgt berekend:

 2

 ∑ EADi

  • i  ∑

    EAD 2 i

    i

waarbij EADi de som is van de waarde van alle blootstellingen met betrekking tot de i-de debiteur. Indien het aandeel in de portefeuille van de grootste blootstelling, C 1 , beschikbaar is, mag de instelling N berekenen als 1/C 1 .

  • 2. 
    Kredietrisicolimitering ten aanzien van securitisatieposities kan overeenkomstig artikel 259, leden 1 en 4, in aanmerking worden genomen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 242.

NL

Artikel 257 Benadering met toezichthoudersformule

  • 1. 
    In het kader van de benadering met toezichthoudersformule wordt het risicogewicht voor een securitisatiepositie berekend als volgt, met dien verstande dat het risicogewicht niet

    lager mag zijn dan 20% voor hersecuritisatieposities en niet lager dan 7% voor alle overige

    securitisatieposities:

    12 . 5 ⋅ S [ L + T ] [ ] − S L T

    waarbij:

    x , when xK IRBR

    S [ ] x =   K + K [ ] [ xK K ] +   1 − exp  ω ⋅ ( K IRBRx )   d K IRBR

    IRBR IRBR

      

    K  

    ⋅ ⋅ ω , when x > K IRBR

    IRBR  

NL

waarbij:

h =   1 − K IRBR

ELGD  

c = K IRBR 1 − h

ν = ( ELGDK IRBR ) ⋅ K IRBR + 0 . 25 ⋅ ( 1 − ELGD ) ⋅ K IRBR

ν 2 f =  + K IRBR 2  ( 1 − K IRBR ) ⋅ K IRBR − ν



 1 − −

h c 

+

 ( 1 − h ) ⋅ τ

g = ( 1 − c ) ⋅ cf 1

a = gc

b = g ⋅ ( 1 − c )

7747/13 rts/PAU/mt 667

NL

K [ ] x = ( 1 − h ) ⋅ ( ( 1 − Beta [ x ; a , b ] ) ⋅ x + Beta [ x ; a + 1 , b ] ⋅ c )

τ = 1000;

ω = 20;

Beta [x; a, b] = de cumulatieve kansdichtheidsfunctie van de betadistributie met de parameters a en b, berekend in het punt x;

T = de omvang van de tranche waarin de positie wordt gehouden, gemeten als de verhouding tussen a) het nominale bedrag van de tranche en b) de som van de nominale bedragen van de gesecuritiseerde blootstellingen. Voor in bijlage II opgenomen derivaten wordt in plaats van het nominale bedrag gebruik gemaakt van de som van de actuele vervangingswaarde en het potentiële toekomstige kredietrisico, berekend overeenkomstig hoofdstuk 6;

K IRBR = de verhouding tussen a) K IRB en b) de som van de waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen, uitgedrukt in decimalen;

NL

L = het kredietverbeteringsniveau, gemeten als de verhouding tussen het nominale bedrag van alle tranches die achtergesteld zijn bij de tranche waarin de positie wordt gehouden en de som van de nominale bedragen van de gesecuritiseerde blootstellingen. Gekapitaliseerde toekomstige inkomsten worden niet in de meting van L betrokken. Door tegenpartijen verschuldigde bedragen in verband met in bijlage II vermelde derivaten die tranches van een lagere rangorde vertegenwoordigen dan de betrokken tranche, kunnen bij de berekening van het niveau van de kredietverbetering tegen hun actuele vervangingswaarde worden berekend, exclusief de potentiële toekomstige kredietrisico's;

N = het effectieve aantal blootstellingen, berekend overeenkomstig artikel 256. In geval van hersecuritisaties neemt de instelling het aantal gesecuritiseerde blootstellingen in de pool in aanmerking, en niet het aantal onderliggende blootstellingen in de oorspronkelijke pools waar de onderliggende gesecuritiseerde blootstellingen uit voortkomen;

ELGD = het risicogewogen gemiddelde verlies bij wanbetaling, als volgt berekend:

LGD iEAD i

ELGD = iEAD

i i

NL

waarbij:

LGD i = het gemiddelde LGD dat verbonden is met alle blootstellingen met betrekking tot de i-de debiteur, waarbij LGD overeenkomstig hoofdstuk 3 wordt bepaald. In geval van hersecuritisatie wordt op de gesecuritiseerde posities een LGD van 100% toegepast. Indien wanbetalings- en verwateringsrisico voor gekochte kortlopende vorderingen in een securitisatie op geaggregeerde wijze worden behandeld, wordt de input van LGD i geconstrueerd als een gewogen gemiddelde van het LGD voor kredietrisico en 75% van het LGD voor verwateringsrisico. De risicogewichten zijn de afzonderlijke eigenvermogensvereisten voor respectievelijk het kredietrisico en het verwateringsrisico.

  • 2. 
    Indien het nominale bedrag van de grootste gesecuritiseerde blootstelling, C 1 , niet hoger is dan 3% van de som van het nominale bedrag van de gesecuritiseerde blootstellingen, mag de instelling in het kader van de benadering met toezichthoudersformule bepalen dat LGD, in het geval van securitisaties die geen hersecuritisaties zijn, gelijk is aan 50% en dat N

    hetzij gelijk is aan:

1

  • CC +   C mC 1  



 1 m

max { 1

m − 1 

⋅ − mC

 1

, 0 } 

  • 1

C 1

NL

waarbij:

C m = de verhouding tussen de som van de nominale bedragen van de grootste 'm'-blootstellingen en de som van de nominale bedragen van de gesecuritiseerde blootstellingen. Het niveau van 'm' mag door de instelling worden bepaald.

Voor securitisaties waarbij in wezen alle gesecuritiseerde blootstellingen blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen zijn, kunnen de instellingen, met toestemming van de bevoegde autoriteit, de benadering met toezichthoudersformule toepassen met gebruikmaking van de vereenvoudigingen h=0 en v=0, mits het effectieve aantal blootstellingen niet laag is en de blootstellingen niet sterk geconcentreerd zijn.

  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten houden de EBA op de hoogte van het gebruik dat instellingen maken van het vorige lid. De EBA houdt toezicht op de diverse praktijken op dit gebied en vaardigt richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.
  • 4. 
    Kredietrisicolimitering ten aanzien van securitisatieposities kan overeenkomstig artikel 259, leden 2 tot en met 4, worden erkend, met inachtneming van het bepaalde in artikel 242.

NL

Artikel 258 Liquiditeitsfaciliteiten

  • 1. 
    Voor het bepalen van de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie zonder rating in de vorm van voorschotfaciliteiten kan een omrekeningsfactor van 0% worden toegepast op het nominale bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die voldoet aan de in artikel 250, lid 2,

    gestelde voorwaarden.

  • 2. 
    Indien het voor een instelling niet mogelijk is de risicogewogen posten voor de gesecuritiseerde blootstellingen te berekenen alsof zij niet gesecuritiseerd waren, kan zij bij wijze van uitzondering en mits de bevoegde autoriteiten daartoe toestemming hebben verleend, tijdelijk de in lid 3 beschreven methode toepassen voor de berekening van risicogewogen posten voor een securitisatiepositie zonder rating in de vorm van een liquiditeitsfaciliteit die voldoet aan de in artikel 250, lid 1, gestelde voorwaarden. De instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van het gebruik dat zij van de eerste zin maken alsook van hun motivering en de voorgenomen periode van gebruik.

    De berekening van risicogewogen posten wordt in het algemeen geacht niet mogelijk te zijn indien de instelling niet in de gelegenheid is een afgeleide rating te gebruiken en de internebeoordelingsbenadering en de benadering met toezichthoudersformule toe te passen.

NL

  • 3. 
    Het hoogste risicogewicht dat overeenkomstig hoofdstuk 2 op een van de gesecuritiseerde blootstellingen zou worden toegepast als zij niet gesecuritiseerd waren, mag worden

    toegepast op de securitisatiepositie in de vorm van een liquiditeitsfaciliteit die voldoet aan de in artikel 250, lid 1, gestelde voorwaarden. Voor het bepalen van de blootstellingswaarde van de positie wordt een omrekeningsfactor van 100% toegepast.

    Artikel 259 Kredietrisicolimitering voor securitisatieposities in het kader van de IRB-benadering

  • 1. 
    Indien risicogewogen posten worden berekend met gebruikmaking van de op ratings gebaseerde methode, mag de blootstellingswaarde of het risicogewicht van een

    securitisatiepositie ten aanzien waarvan kredietprotectie is verkregen, worden gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 die met het oog op de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

  • 2. 
    In geval van volledige kredietprotectie zijn, als de risicogewogen posten worden berekend met gebruikmaking van de benadering met toezichthoudersformule, de volgende vereisten van toepassing:

NL

  • a) 
    de instelling bepaalt het effectieve risicogewicht van de positie. Zij doet dit door de risicogewogen post voor de positie door de blootstellingswaarde van de positie delen en de uitkomst met 100 te vermenigvuldigen;
  • b) 
    in geval van volgestorte kredietprotectie wordt de risicogewogen post van de securitisatiepositie berekend door de voor de volgestorte protectie gecorrigeerde

    blootstellingswaarde van de positie (E * ), als berekend overeenkomstig hoofdstuk 4

    met het oog op de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2, waarbij E het bedrag van de securitisatiepositie weergeeft, te vermenigvuldigen met het effectieve risicogewicht;

  • c) 
    in geval van niet-volgestorte kredietprotectie wordt de risicogewogen post van de securitisatiepositie berekend door het bedrag van de protectie, gecorrigeerd voor enige valutamismatch en enige looptijdmismatch (G A ) overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4, te vermenigvuldigen met het risicogewicht van de protectiegever, en dit vervolgens op te tellen bij het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van de securitisatiepositie minus G A , te vermenigvuldigen met het effectieve

    risicogewicht.

NL

  • 3. 
    In geval van gedeeltelijke kredietprotectie zijn, als de risicogewogen posten worden berekend door de benadering met toezichthoudersformule toe te passen, de volgende vereisten van toepassing:
    • a) 
      indien de kredietrisicolimitering het eerste verlies of de verliezen op de securitisatiepositie op proportionele basis dekt, mag de instelling lid 2 toepassen;
    • b) 
      in de overige gevallen behandelt de instelling de securitisatiepositie als twee of meer posities, waarbij het ongedekte gedeelte als de positie met de laagste kredietkwaliteit wordt beschouwd. Met het oog op de berekening van de risicogewogen post voor

      deze positie zijn de bepalingen in artikel 257 van toepassing, behoudens de volgende

      wijzigingen: T wordt vervangen door e * in geval van volgestorte protectie; en door T-g in geval van niet-volgestorte protectie, waarbij e * de verhouding weergeeft tussen E * en het totale notionele bedrag van de onderliggende pool, E * de aangepaste

      waarde is van de securitisatiepositie, berekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 die met het oog op de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2 van toepassing zijn, E het bedrag van de securitisatiepositie weergeeft; en g de ratio weergeeft van het nominale bedrag van de kredietprotectie, gecorrigeerd voor enige valutamismatch of enige looptijdmismatch overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 en de som van de posten van de gesecuritiseerde blootstellingen. In geval van niet-volgestorte kredietprotectie wordt op het gedeelte van de positie dat niet onder de aangepaste waarde van T valt, het risicogewicht van de protectiegever toegepast.

NL

  • 4. 
    Indien, in geval van niet-volgestorte kredietprotectie, de bevoegde autoriteiten de instelling toestemming hebben verleend voor de berekening van risicogewogen posten voor

    vergelijkbare rechtstreekse blootstellingen met betrekking tot de protectiegever in overeenstemming met hoofdstuk 3, wordt het risicogewicht g van blootstellingen met betrekking tot de protectiegever overeenkomstig artikel 230 bepaald zoals gespecificeerd in hoofdstuk 3.

    Artikel 260 Additionele eigenvermogensvereisten voor securitisaties van revolverende blootstellingen met

vervroegdeaflossingsbepalingen

  • 1. 
    Naast de met betrekking tot haar securitisatieposities berekende risicogewogen posten berekent een initiërende instelling een risicogewogen post volgens de in artikel 251

    beschreven methode wanneer zij revolverende blootstellingen verkoopt in het kader van een securitisatie met een vervroegdeaflossingsbepaling.

  • 2. 
    In afwijking van artikel 251 is de blootstellingswaarde van het belang van de initiator de som van de volgende posten:
    • a) 
      de blootstellingswaarde van het notionele gedeelte van een in het kader van een securitisatie verkochte pool van opgenomen bedragen, waarvan de verhouding ten opzichte van het bedrag van de totale in het kader van de structuur verkochte pool het gedeelte van de kasstromen bepaalt die worden gegenereerd door de inning van aflossingsbetalingen op de hoofdsom en van rentebetalingen en andere daarmee samenhangende bedragen en die niet beschikbaar zijn om betalingen te verrichten aan degenen die posities in de securitisatie hebben;

NL

  • b) 
    de blootstellingswaarde van het gedeelte van de pool van niet-opgenomen bedragen van de kredietlijnen waarvan de opgenomen bedragen in het kader van de securitisatie zijn verkocht, waarvan de verhouding ten opzichte van het totale bedrag van dergelijke niet-opgenomen bedragen dezelfde is als de verhouding van de in punt a) beschreven blootstellingswaarde en de blootstellingswaarde van de pool van opgenomen bedragen die in het kader van de securitisatie zijn verkocht.

Het belang van de initiator is niet achtergesteld aan het belang van de beleggers.

De blootstellingswaarde van het belang van de beleggers is de blootstellingswaarde van het notionele gedeelte van de pool van opgenomen bedragen dat niet onder punt a) valt, plus de blootstellingswaarde van het gedeelte van de pool van niet-opgenomen bedragen van kredietlijnen waarvan de opgenomen bedragen in het kader van de securitisatie zijn verkocht, dat niet onder punt b) valt.

NL

  • 3. 
    De risicogewogen post met betrekking tot de blootstellingswaarde van het belang van de initiator overeenkomstig lid 2, punt a), wordt berekend als de blootstellingswaarde van een blootstelling die evenredig is met de gesecuritiseerde blootstellingen alsof deze niet gesecuritiseerd waren en een blootstelling die evenredig is met de niet-opgenomen

    bedragen van de kredietlijnen waarvan de opgenomen bedragen in het kader van de securitisatie zijn verkocht.

    Artikel 261 Vermindering in de waarde van risicogewogen posten

  • 1. 
    De risicogewogen post van een securitisatiepositie waaraan een risicogewicht van

    1250% wordt toegekend, mag worden verminderd met 12,5 maal het bedrag van alle overeenkomstig artikel 105 behandelde specifieke kredietrisicoaanpassingen die door de instelling op de gesecuritiseerde blootstellingen worden toegepast. Specifieke kredietrisicoaanpassingen die aldus in aanmerking worden genomen, worden buiten beschouwing gelaten voor de in artikel 155 beschreven berekening.

  • 2. 
    De risicogewogen post van een securitisatiepositie kan worden verminderd met 12,5 maal het bedrag van alle specifieke kredietrisicoaanpassingen die door de instelling op de positie worden toegepast.

    NL

  • 3. 
    Overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k), kunnen de instellingen ten aanzien van een securitisatiepositie waarop een risicogewicht van 1250% van toepassing is, in plaats van de positie in hun berekening van risicogewogen posten te betrekken, als alternatief de blootstellingswaarde van de positie in mindering brengen op het eigen vermogen, met dien verstande dat:
    • a) 
      de blootstellingswaarde van de positie mag worden afgeleid van de risicogewogen posten, waarbij rekening wordt gehouden met alle verminderingen overeenkomstig de leden 1 en 2;
    • b) 
      bij de berekening van de blootstellingswaarde de toelaatbare volgestorte protectie in aanmerking mag worden genomen op een wijze die strookt met de in de

      artikelen 242 en 259 voorgeschreven methode;

    • c) 
      indien de benadering met toezichthoudersformule wordt toegepast om risicogewogen posten te berekenen en L < K IRBR en [L+T] > K IRBR , de positie mag worden

      behandeld als twee posities waarbij voor de positie met de hoogste rangorde L gelijk is aan K IRBR .

  • 4. 
    Indien een instelling gebruik maakt van het in lid 3 geboden alternatief, mag zij 12,5 maal het bedrag dat overeenkomstig dat lid afgetrokken wordt, in mindering brengen op het

    bedrag dat in artikel 255 wordt gespecificeerd als het bedrag waartoe de risicogewogen post ten aanzien van haar posities in een securitisatie mag worden beperkt.

NL

A FDELING 4 E XTERNE KREDIETBEOORDELINGEN

Artikel 262 Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI's

  • 1. 
    De instellingen kunnen voor het bepalen van het risicogewicht van een securitisatiepositie slechts van ▌kredietbeoordelingen gebruik maken als de kredietbeoordeling

    overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 i door ▌een EKBI is afgegeven ▌of bekrachtigd.

NL

Artikel 263 Vereisten waaraan de kredietbeoordelingen door EKBI's moeten voldoen

Voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig afdeling 3 gebruiken de instellingen een kredietbeoordeling door een ▌EKBI slechts indien er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    er is geen incongruentie tussen de soorten betalingen die in de kredietbeoordeling tot uiting komen en de soorten betalingen waarop de instelling recht heeft overeenkomstig het

    contract dat tot de betrokken securitisatiepositie aanleiding heeft gegeven;

  • b) 
    de EKBI publiceert verlies- en kasstroomanalyses en gegevens betreffende de gevoeligheid van de ratings voor veranderingen in de onderliggende ratingveronderstellingen,

    met inbegrip van de prestaties van poolactiva, evenals de kredietbeoordelingen, procedures, methoden, aannames en de belangrijkste elementen ter ondersteuning van de beoordelingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 i . Informatie die slechts aan een beperkt aantal entiteiten ter beschikking is gesteld, wordt niet geacht te zijn gepubliceerd. De kredietbeoordelingen worden opgenomen in de overgangsmatrix van de EKBI;

NL

  • c) 
    de kredietbeoordeling wordt niet geheel of gedeeltelijk gebaseerd op ongedekte steun die door de instelling zelf wordt verstrekt. In een dergelijk geval beschouwt de instelling de betrokken positie met het oog op de berekening van risicogewogen posten voor deze

    positie overeenkomstig afdeling 3 als zonder rating.

De EKBI is verplicht toelichting te publiceren betreffende de wijze waarop de prestaties van poolactiva deze kredietbeoordeling beïnvloeden.

Artikel 264 Gebruik van kredietbeoordelingen

  • 1. 
    Een instelling kan een of meer ▌EKBI's aanwijzen als de EKBI's waarvan zij de kredietbeoordelingen zal gebruiken bij de berekening van haar risicogewogen posten overeenkomstig dit hoofdstuk ('aangewezen EKBI').
  • 2. 
    Een instelling gebruikt de kredietbeoordelingen consistent en niet selectief ten aanzien van haar securitisatieposities, overeenkomstig de volgende beginselen:
    • a) 
      een instelling mag geen gebruik maken van de kredietbeoordelingen door de ene EKBI ten aanzien van haar posities in bepaalde tranches en van de kredietbeoordelingen door een andere EKBI voor haar posities in andere tranches binnen dezelfde securitisatie waarvoor al dan niet een rating door de eerstgenoemde EKBI beschikbaar is;
    • b) 
      indien ten aanzien van een positie twee kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI's beschikbaar zijn, past de instelling de minst gunstige kredietbeoordeling toe;

NL

  • c) 
    indien ten aanzien van een positie meer dan twee kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI's beschikbaar zijn, zijn de twee gunstigste kredietbeoordelingen van toepassing. Indien de twee gunstigste kredietbeoordelingen verschillend zijn, is de minst gunstige van beide van toepassing;

d) een instelling mag niet actief op het intrekken van minder gunstige ratings aandringen.

  • 3. 
    Indien kredietprotectie die krachtens hoofdstuk 4 toelaatbaar is rechtstreeks aan de SSPE wordt verstrekt, en die protectie tot uitdrukking komt in de kredietbeoordeling van een

    positie door een aangewezen EKBI, kan het risicogewicht worden gebruikt dat met die kredietbeoordeling is verbonden. Indien de protectie krachtens hoofdstuk 4 niet toelaatbaar is, wordt de kredietbeoordeling niet erkend. Indien de kredietprotectie niet aan de SSPE wordt verstrekt, maar rechtstreeks op een securitisatiepositie wordt toegepast, wordt de kredietbeoordeling niet erkend.

Artikel 265

Mapping

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om voor alle ▌EKBI's te bepalen in welke kredietkwaliteitscategorie van dit hoofdstuk de betrokken kredietbeoordeling door een ▌EKBI wordt ondergebracht. Het bepalen in welke kredietkwaliteitscategorie de kredietbeoordeling wordt ondergebracht, gebeurt objectief en consistent, en met inachtneming van de volgende beginselen:

NL

  • a) 
    de EBA maakt onderscheid tussen de relatieve risicograden waaraan door elke kredietbeoordeling uitdrukking wordt gegeven;
  • b) 
    de EBA houdt rekening met kwantitatieve factoren, zoals wanbetalings- en/of verliesgraden en de historische prestaties van de kredietbeoordelingen door elke EKBI in de verschillende activaklassen;
  • c) 
    de EBA houdt rekening met kwalitatieve factoren, zoals het scala van de transacties die door de EKBI worden beoordeeld, de door haar toegepaste methoden en de betekenis van haar kredietbeoordelingen, met name de vraag of deze gebaseerd zijn op verwacht verlies of eerste-euroverlies en op tijdige betaling van interest of op laatste betaling van interest;
  • d) 
    de EBA tracht ervoor te zorgen dat voor securitisatieposities waarop in het kader van de kredietbeoordelingen door ▌EKBI's hetzelfde risicogewicht wordt toegepast,

    gelijkwaardige kredietrisicograden gelden. De EBA overweegt in voorkomend geval haar oordeel over de kredietkwaliteitscategorie waarin een bepaalde kredietbeoordeling moet worden ondergebracht, te wijzigen.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 juli 2014 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Hoofdstuk 6

Tegenpartijkredietrisico

A FDELING 1

D EFINITIES

Artikel 266 Bepaling van de blootstellingswaarde

  • 1. 
    Een instelling bepaalt de blootstellingswaarde van in bijlage II opgenomen derivaten overeenkomstig dit hoofdstuk.
  • 2. 
    Een instelling kan de blootstellingswaarde van retrocessietransacties, transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties bepalen overeenkomstig dit hoofdstuk in plaats van gebruik te maken van hoofdstuk 4.

NL

Artikel 267

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en titel VI wordt verstaan onder:

Algemene termen

  • 1) 
    'tegenpartijkredietrisico' (counterparty credit risk - CCR): het risico dat de tegenpartij bij een transactie in gebreke blijft voordat de definitieve afwikkeling van de met de transactie samenhangende kasstromen heeft plaatsgevonden;

Soorten transacties

  • 2) 
    'transacties met afwikkeling op lange termijn': transacties waarbij een tegenpartij toezegt een hoeveelheid effecten, grondstoffen of deviezen te leveren tegen contanten, andere

    financiële instrumenten of grondstoffen, of vice versa, op een in het contract bepaalde afwikkelings- of leveringsdatum die valt na de als marktstandaard voor deze welbepaalde soort transactie geldende termijn of vijf werkdagen na de datum waarop de instelling de transactie aangaat, indien laatstgenoemde termijn korter is;

NL

  • 3) 
    'margeleningstransacties': transacties waarbij een instelling krediet verleent in verband met het aankopen, verkopen, aanhouden of verhandelen van effecten. Andere leningen die door zekerheid in de vorm van effecten gedekt zijn, vallen niet onder margeleningstransacties;

Samenstel van verrekenbare transacties, samenstel van afdekkingsinstrumenten en daarmee verband houdende termen

  • 4) 
    'samenstel van verrekenbare transacties (netting set)': een groep tussen een instelling en

    één tegenpartij gesloten transacties die onderworpen is aan een in rechte afdwingbare bilaterale verrekeningsovereenkomst welke in aanmerking wordt genomen overeenkomstig afdeling 7 en hoofdstuk 4.

    Elke transactie die niet onderworpen is aan een in rechte afdwingbare bilaterale verrekeningsovereenkomst welke overeenkomstig afdeling 7 in aanmerking wordt genomen, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk als een apart samenstel van verrekenbare transacties behandeld.

    In het kader van de in afdeling 6 beschreven internemodellenmethode kunnen alle samenstellen van verrekenbare transacties met een en dezelfde tegenpartij worden behandeld als één samenstel indien de negatieve gesimuleerde marktwaarden van de afzonderlijke samenstellen bij de raming van de verwachte blootstelling (expected exposure - EE) op 0 worden bepaald;

NL

  • 5) 
    'risicopositie': een risicowaarde die in het kader van de in afdeling 5 beschreven standaardmethode aan een transactie wordt toegekend op basis van een vooraf bepaald algoritme;
  • 6) 
    'samenstel van afdekkingsinstrumenten': een groep risicoposities welke voortkomen uit transacties die tot eenzelfde samenstel van verrekenbare transacties behoren, waarbij alleen het saldo van die risicoposities gebruikt wordt voor de bepaling van de blootstellingswaarde

    volgens de in afdeling 5 beschreven standaardmethode;

  • 7) 
    'margeovereenkomst': een overeenkomst of clausules in een overeenkomst op grond waarvan een tegenpartij zekerheden aan een tweede tegenpartij moet verstrekken wanneer een blootstelling van deze tweede tegenpartij aan de eerste tegenpartij een welbepaalde hoogte overschrijdt;
  • 8) 
    'margedrempel': het hoogste uitstaande bedrag dat een blootstelling mag bereiken voordat een partij het recht heeft zekerheden op te vragen;
  • 9) 
    'margerisicoperiode' (margin period of risk): de periode vanaf de recentste uitwisseling van zekerheden ter dekking van een samenstel van verrekenbare transacties met een in gebreke blijvende tegenpartij totdat de transacties zijn afgewikkeld en het resulterende marktrisico opnieuw is afgedekt;

NL

  • 10) 
    'effectieve looptijd in het kader van de internemodellenmethode voor een samenstel van verrekenbare transacties met een looptijd van meer dan een jaar': het verhoudingsgetal

    tussen de som van de verwachte blootstellingen over de looptijd van de transacties van een samenstel van verrekenbare transacties gedisconteerd tegen het risicovrije rendement, gedeeld door de som van de verwachte blootstellingen over één jaar van een samenstel van verrekenbare transacties gedisconteerd tegen het risicovrije rendement.

    Deze effectieve looptijd mag worden aangepast voor het doorrolrisico door de verwachte blootstelling te vervangen door de feitelijk verwachte blootstelling over een prognosehorizon van minder dan een jaar;

  • 11) 
    'productoverschrijdende verrekening': de opneming van transacties met betrekking tot verschillende productcategorieën in hetzelfde samenstel van verrekenbare transacties overeenkomstig de in dit hoofdstuk beschreven regels voor productoverschrijdende

    verrekening;

  • 12) 
    'actuele marktwaarde (current market value - CMV)': voor de toepassing van afdeling 5, de netto marktwaarde van de portefeuille van transacties binnen een samenstel van

    verrekenbare transacties, waarbij bij de berekening van CMV zowel positieve als negatieve

    marktwaarden worden gebruikt;

NL

Verdelingen

  • 13) 
    'verdeling van marktwaarden': de prognose van de waarschijnlijkheidsverdeling van netto marktwaarden van transacties binnen een samenstel van verrekenbare transacties voor een datum in de toekomst (de prognosehorizon) in het licht van de gerealiseerde marktwaarde van die transacties op de datum van de prognose;
  • 14) 
    'verdeling van blootstellingen': de prognose van de waarschijnlijkheidsverdeling van marktwaarden waarbij de verwachte negatieve netto marktwaarden door nul worden vervangen;
  • 15) 
    'risiconeutrale verdeling': een verdeling van marktwaarden of blootstellingen tijdens een periode in de toekomst waarbij de verdeling wordt berekend aan de hand van impliciete marktwaarden, zoals impliciete volatiliteiten;
  • 16) 
    'feitelijke verdeling': een verdeling van marktwaarden of blootstellingen in een toekomstige periode waarbij de verdeling wordt berekend aan de hand van historische of gerealiseerde waarden, zoals volatiliteiten die zijn berekend op basis van prijs- of koerswijzigingen welke zich in het verleden hebben voorgedaan;

NL

Maatstaven voor blootstellingen en aanpassingen

  • 17) 
    'actuele blootstelling': de hogere van een waarde gelijk aan nul en een waarde gelijk aan de marktwaarde van een transactie of van een portefeuille van transacties binnen een

    samenstel van verrekenbare transacties met een tegenpartij welke verloren zou gaan indien de tegenpartij in gebreke blijft, ervan uitgaande dat bij insolventie of liquidatie niets van de waarde van die transacties kan worden teruggevorderd;

  • 18) 
    'maximumblootstelling': een hoog percentiel van de verdeling van blootstellingen aan een bepaalde datum in de toekomst vóór de vervaldatum van de langstlopende transactie van het samenstel van verrekenbare transacties;
  • 19) 
    'verwachte blootstelling (expected exposure - EE)': het gemiddelde van de verdeling van blootstellingen aan een bepaalde datum in de toekomst vóór de vervaldatum van de

    langstlopende transactie van het samenstel van verrekenbare transacties;

  • 20) 
    'effectieve verwachte blootstelling met betrekking tot een specifieke datum (effectieve

    EE)': de hoogste verwachte blootstelling die zich voordoet op die datum of op een eerdere datum. Als alternatief kan de effectieve EE voor een specifieke datum ook worden gedefinieerd als de verwachte blootstelling met betrekking tot die ▌datum of de effectieve blootstelling met betrekking tot een eerdere datum, naargelang welke waarde het grootst is;

    NL

  • 21) 
    'verwachte positieve blootstelling (expected positive exposure - EPE)': het tijdgewogen gemiddelde van de verwachte blootstellingen, waarbij de voor de afzonderlijke verwachte blootstellingen representatieve fracties van het volledige tijdsinterval de wegingsfactoren vormen;

    Bij de berekening van het eigenvermogensvereiste nemen de instellingen het gemiddelde over het eerste jaar of, indien alle contracten binnen het samenstel van verrekenbare transacties binnen minder dan een jaar vervallen, over het tijdsinterval (…) tot het tijdstip waarop het contract met de langste looptijd ▌in het samenstel van verrekenbare transacties is verstreken;

  • 22) 
    'effectieve verwachte positieve blootstelling (effectieve EPE)': het gewogen gemiddelde van de effectieve verwachte blootstelling over het eerste jaar van een samenstel van

    verrekenbare transacties of, indien alle contracten binnen het samenstel van verrekenbare transacties binnen het samenstel van verrekenbare transacties binnen minder dan een jaar vervallen, over de duur van het langstlopende contract van het samenstel van verrekenbare transacties, waarbij de voor de afzonderlijke verwachte blootstellingen representatieve fracties van het volledige tijdsinterval de wegingsfactoren vormen;

NL

Met het CCR samenhangende risico's

  • 23) 
    'doorrolrisico': het bedrag waarmee de EPE wordt onderschat wanneer wordt verwacht dat toekomstige transacties met een tegenpartij een permanent karakter krijgen.

    De additionele blootstelling die uit deze toekomstige transacties voortvloeit, wordt niet meegenomen in de berekening van de EPE;

  • 24) 
    'tegenpartij': voor de toepassing van artikel 7, een rechtspersoon of natuurlijke persoon die een verrekeningsovereenkomst aangaat, en daartoe handelingsbevoegd is;
  • 25) 
    'overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening': een bilaterale overeenkomst tussen een instelling en een tegenpartij waarbij één uit de verrekening van gedekte transacties voortvloeiende juridische verbintenis tot stand komt die alle in de overeenkomst opgenomen, tot verschillende categorieën producten behorende bilaterale raamovereenkomsten en transacties dekt.

NL

Voor de toepassing van deze definitie wordt onder 'verschillende categorieën producten' verstaan:

  • a) 
    retrocessietransacties, transacties inzake opgenomen en verstrekte effecten- en grondstoffenleningen;
  • b) 
    margeleningstransacties;
  • c) 
    de in bijlage II vermelde contracten;
  • 26) 
    'betalingsgedeelte (payment leg)': de betaling overeengekomen in het kader van een otc-derivatentransactie met een lineair risicoprofiel die in de uitwisseling van een

    financieel instrument en een betaling voorzien.

    In het geval van transacties die in de uitwisseling van twee betalingen voorzien, bestaan die twee betalingsgedeelten uit contractueel overeengekomen brutobetalingen, met inbegrip van het notionele bedrag van de transactie.

NL

A FDELING 2 M ETHODEN VOOR DE BEREKENING VAN DE BLOOTSTELLINGSWAARDE

Artikel 268 Methoden voor de berekening van de blootstellingswaarde

  • 1. 
    De instellingen bepalen de blootstellingswaarde voor de in bijlage II vermelde contracten op basis van een van in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden, overeenkomstig het onderhavige artikel.

    Een instelling die niet in aanmerking komt voor de in artikel 89 beschreven behandeling maakt geen gebruik van de in afdeling 4 beschreven methode. Voor het bepalen van de blootstellingswaarde voor de in bijlage II, punt 3, vermelde contracten maakt een instelling geen gebruik van de in afdeling 4 beschreven methode. De instellingen kunnen binnen een groep de in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden ▌permanent in combinatie gebruiken. Een afzonderlijke instelling mag de in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden niet permanent in combinatie gebruiken, maar dient toestemming te krijgen om de in de afdelingen 3 en 5 beschreven methoden in combinatie te gebruiken als een van de methoden wordt gebruikt voor de gevallen beschreven in artikel 276, lid 6.

NL

  • 2. 
    Mits de bevoegde autoriteiten daartoe overeenkomstig artikel 277, leden 1 en 2, toestemming hebben gegeven, kan een instelling de blootstellingswaarde voor de volgende posten bepalen door de internemodellenmethode van afdeling 6 toe te passen:
    • a) 
      de in bijlage II vermelde contracten;
    • b) 
      retrocessietransacties;
  • c) 
    transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen;
    • d) 
      margeleningstransacties;
    • e) 
      transacties met afwikkeling op lange termijn.
  • 3. 
    Indien een instelling protectie in de vorm van een kredietderivaat koopt ter afdekking van een blootstelling in de niet-handelsportefeuille of van een CCR-blootstelling, mag zij haar eigenvermogensvereiste voor de afgedekte blootstelling berekenen overeenkomstig een

    van beide volgende punten:

    • a) 
      de artikelen 228 tot en met 231;

NL

  • b) 
    overeenkomstig artikel 148, lid 3, of artikel 179, indien overeenkomstig artikel 138 toestemming is verleend.

De blootstellingswaarde voor het CCR voor die kredietderivaten is gelijk aan nul, tenzij een instelling de in artikel 293, lid 2, punt h), ii), bedoelde behandeling toepast.

  • 4. 
    Niettegenstaande lid 3 kan een instelling ervoor opteren om voor de berekening van eigenvermogensvereisten voor het tegenpartijkredietrisico consequent rekening te

    houden met alle niet in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die zijn gekocht als protectie voor een blootstelling in de niet-handelsportefeuille of voor een CCR-blootstelling wanneer de kredietprotectie op grond van deze richtlijn wordt erkend.

  • 5. 
    Indien door een instelling verkochte kredietverzuimswaps door een instelling worden behandeld als door die instelling verleende kredietprotectie en voor het volle notionele bedrag onderworpen zijn aan een eigenvermogensvereiste voor kredietrisico van de

    onderliggende waarde, is de blootstellingswaarde daarvan voor het CCR in de niet-handelsportefeuille gelijk aan nul.

NL

  • 6. 
    In het kader van alle in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden is de blootstellingswaarde voor een bepaalde tegenpartij gelijk aan de som van de blootstellingswaarden die worden berekend voor ieder samenstel van verrekenbare transacties met die tegenpartij.

    Voor een bepaalde tegenpartij ligt de blootstellingswaarde voor een bepaald samenstel van verrekenbare transacties met in bijlage II vermelde otc-derivaten, berekend overeenkomstig dit hoofdstuk, tussen nul en het verschil tussen de som van de blootstellingswaarden van alle samenstellen van verrekenbare transacties met de tegenpartij en de som van de CVA voor die tegenpartij die door de instelling als een ondergane afwaardering in aanmerking wordt genomen. Bij de berekening van de aanpassingen van de kredietwaarderingen wordt geen rekening gehouden met enige compenserende aanpassing van de aan het eigen kredietrisico van de instelling toegekende schuldwaarde die reeds van het eigen vermogen wordt uitgesloten overeenkomstig artikel 30, lid 1, punt c) .

NL

  • 7. 
    De instellingen bepalen de blootstellingswaarde voor uit transacties met afwikkeling op lange termijn voortvloeiende blootstellingen door een van de in de afdelingen 3 tot en

    met 6 beschreven methoden toe te passen, ongeacht de methode die door de instelling is gekozen voor de behandeling van otc-derivaten en retrocessietransacties, transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen en margeleningstransacties. Bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor transacties met afwikkeling op lange termijn kan een instelling die de in hoofdstuk 3 beschreven benadering toepast, op permanente basis en ongeacht het wezenlijke karakter van dergelijke posities, de risicogewichten toekennen volgens de in hoofdstuk 2 beschreven benadering.

  • 8. 
    Voor de in de afdelingen 3 en 4 beschreven methoden legt de instelling een consistente methode vast voor het bepalen van het notionele bedrag van de verschillende soorten producten en zorgt zij ervoor dat het in aanmerking te nemen notionele bedrag een

    geschikte maatstaf is voor het risico dat aan het contract verbonden is. Indien het contract voorziet in een vermenigvuldiging van de kasstromen, wordt het notionele bedrag door een instelling aangepast om rekening te houden met de gevolgen van deze vermenigvuldiging voor de risicostructuur van het betrokken contract.

    Voor de in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden behandelen de instellingen

    transacties waarvoor een specifiek wrongwayrisico is vastgesteld overeenkomstig

    artikel 285, leden 2, 4, 5 en 6, naar gelang van het geval.

NL

A FDELING 3 O P DE WAARDERING TEGEN MARKTWAARDE GEBASEERDE METHODE

Artikel 269 Op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode

  • 1. 
    Om de actuele vervangingswaarde van alle contracten met een positieve waarde te bepalen, kennen de instellingen de actuele marktwaarde aan de contracten toe.
  • 2. 
    Om de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico te bepalen, vermenigvuldigen de instellingen, naar gelang van het geval, de notionele bedragen of de onderliggende

    waarden met de percentages in tabel 1, waarbij zij de volgende beginselen in acht nemen:

    • a) 
      contracten die niet tot een van de in tabel 1 vermelde vijf categorieën behoren, worden behandeld als contracten die betrekking hebben op andere grondstoffen dan edele metalen;
    • b) 
      voor contracten met meervoudige uitwisseling van hoofdsommen worden de percentages vermenigvuldigd met het aantal resterende betalingen dat

      overeenkomstig het contract nog moet worden verricht;

      NL

    • c) 
      voor contracten die gestructureerd zijn om na gespecificeerde betalingsdata de uitstaande risicoblootstelling af te wikkelen en waarvan de voorwaarden zodanig herzien worden dat de marktwaarde van het contract op die gespecificeerde data gelijk is aan nul, is de resterende looptijd gelijk aan de resterende tijd tot de volgende herzieningsdatum. In het geval van rentecontracten die aan die criteria voldoen en een resterende looptijd van meer dan één jaar hebben, is het percentage in geen geval lager dan 0,5%.

      Tabel 1

Resterende Rente Contracten Contracten Contracten Contracten looptijd contracten die die die die

betrekking betrekking betrekking betrekking hebben op hebben op hebben op hebben op wisselkoers aandelen edele andere en of op metalen grondgoud met uitstoffen dan zondering edele van goud metalen

Eén jaar of 0% 1% 6% 7% 10% korter

Langer dan 0,5 % 5% 8% 7% 12%

één jaar maar niet langer dan vijf jaar

Langer dan 1,5 % 7,5% 10% 8% 15% vijf jaar

NL

  • 3. 
    Voor contracten die betrekking hebben op andere grondstoffen dan goud, als bedoeld in bijlage II, punt 3, kan een instelling, als alternatief voor de toepassing van de percentages in tabel 1, de percentages in tabel 2 toepassen op voorwaarde dat die instelling voor die contracten de in artikel 350 beschreven uitgebreide benadering op grond van looptijdklassen

    volgt.

    Tabel 2

Resterende Edele metalen Onedele Zachte Overige, looptijd (met metalen grondstoffen inclusief

uitzondering (landbouw) energievan goud) producten

Één jaar of 2% 2,5% 3% 4% korter

Langer dan 5% 4% 5% 6%

één jaar maar niet langer dan vijf jaar

Langer dan 7,5% 8% 9% 10% vijf jaar

  • 4. 
    De som van de actuele vervangingswaarde en de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico is de blootstellingswaarde.

NL

Artikel 270 Oorspronkelijkeblootstellingsmethode

  • 1. 
    De blootstellingswaarde is het notionele bedrag van ieder instrument vermenigvuldigd met de percentages in tabel 3.

Tabel 3

Oorspronkelijke looptijd Rentecontracten Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of op goud

Eén jaar of korter 0,5% 2%

Langer dan één jaar, maar niet 1% 5% langer dan twee jaar

Extra tegemoetkoming voor 1% 3% ieder jaar extra

  • 2. 
    Voor het berekenen van de blootstellingswaarde van rentecontracten kan een instelling naar keuze hetzij de oorspronkelijke hetzij de resterende looptijd gebruiken.

NL

Artikel 271 Standaardmethode

  • 1. 
    De instellingen mogen de standaardmethode (SM) uitsluitend gebruiken voor de berekening van de blootstellingswaarde voor otc-derivaten en voor transacties met afwikkeling op lange termijn.
  • 2. 
    Bij de toepassing van de SM berekenen de instellingen voor elk samenstel van verrekenbare transacties afzonderlijk de blootstellingswaarde, zonder inaanmerkingneming van zekerheden, als volgt:

Exposure value = β ⋅ max  CMV CMC , RPT RPC CCRM   − ∑ ∑ ij − ∑ ljj

j i l

waarbij:

CMV = de actuele marktwaarde van de portefeuille van transacties binnen het samenstel van verrekenbare transacties met de tegenpartij, met inaanmerkingneming van zekerheden, waarbij

CMV = ∑ CMV i

i

waarbij:

CMV i = de actuele marktwaarde van transactie i;

CMC =de actuele marktwaarde van de zekerheid die aan het samenstel van verrekenbare transacties is toegewezen, waarbij

CMC = ∑ CMC l

l

NL

waarbij

CMC l = de actuele marktwaarde van zekerheid l;

i = de index die verwijst naar de transactie;

l = de index die verwijst naar de zekerheid;

j = de index die verwijst naar de categorie waartoe het samenstel van afdekkingsinstrumenten behoort.

Hiertoe stemmen de samenstellen van afdekkingsinstrumenten overeen met risicofactoren waarvoor risicoposities met een tegengesteld teken kunnen worden gesaldeerd zodat een netto risicopositie wordt verkregen waarop vervolgens de blootstellingsmaatstaf wordt gebaseerd;

RPT ij = de uit transactie i voortvloeiende risicopositie met betrekking tot het samenstel van afdekkingsinstrumenten j;

RPC lj = de uit zekerheid l voortvloeiende risicopositie met betrekking tot het samenstel van afdekkingsinstrumenten j;

CCRM j = de CCR-vermenigvuldigingsfactor van tabel 5 met betrekking tot het samenstel van afdekkingsinstrumenten j;

β = 1,4.

NL

  • 3. 
    Voor de berekening overeenkomstig lid 2 geldt het volgende:
    • a) 
      toelaatbare zekerheden die van een tegenpartij worden ontvangen, hebben een positief teken; zekerheden die bij een tegenpartij worden gestort, hebben een negatief teken;
    • b) 
      voor de SM worden alleen zekerheden gebruikt die toelaatbaar zijn overeenkomstig artikel 193, artikel 194 en artikel 293, lid 2, punt d);
    • c) 
      een instelling mag voorbijgaan aan het renterisico van betalingsgedeelten met een resterende looptijd van minder dan één jaar;
    • d) 
      een instelling mag transacties die bestaan uit twee betalingsgedeelten die luiden in dezelfde valuta als één samengevoegde transactie beschouwen. De behandeling voor betalingsgedeelten geldt voor de samengevoegde transactie.

      Artikel 272 Transacties met een lineair risicoprofiel

  • 1. 
    De instellingen mappen transacties met een lineair risicoprofiel naar risicoposities overeenkomstig de volgende bepalingen:

NL

  • a) 
    transacties met een lineair risicoprofiel waarbij aandelen (met inbegrip van aandelenindices), goud, andere edele metalen of andere grondstoffen de onderliggende

    waarde vormen, worden gemapt naar een risicopositie in de desbetreffende aandelen (of aandelenindex) of in de desbetreffende grondstof en naar een renterisicopositie voor het betalingsgedeelte;

  • b) 
    transacties met een lineair risicoprofiel waarbij een schuldinstrument het onderliggende instrument vormt, worden gemapt naar een renterisicopositie voor het schuldinstrument en naar een andere renterisicopositie voor het betalingsgedeelte;
  • c) 
    bij transacties met een lineair risicoprofiel die in de uitwisseling van twee betalingen voorzien (valutatermijntransacties daaronder begrepen), wordt elk van beide

    betalingsgedeelten naar een renterisicopositie gemapt;

Indien in het kader van een transactie als vermeld in punt a), b) of c) een betalingsgedeelte of het onderliggende schuldinstrument in een buitenlandse valuta luidt, wordt dat betalingsgedeelte of onderliggende schuldinstrument eveneens naar een risicopositie in die valuta gemapt.

NL

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 is, behalve voor schuldinstrumenten, de omvang van een risicopositie die voortvloeit uit een transactie met een lineair risicoprofiel gelijk aan de effectieve notionele waarde (marktprijs maal hoeveelheid) van de onderliggende financiële instrumenten of grondstoffen, omgerekend in de nationale valuta van de instelling door vermenigvuldiging met de toepasselijke wisselkoers.
  • 3. 
    Voor schuldinstrumenten en voor betalingsgedeelten is de omvang van de risicopositie gelijk aan de effectieve notionele waarde van de uitstaande brutobetalingen (inclusief het notionele bedrag), omgerekend in de valuta van de lidstaat van herkomst van de instelling, vermenigvuldigd met de gewijzigde duration van, naar gelang van het geval, het schuldinstrument of het betalingsgedeelte.
  • 4. 
    De omvang van een risicopositie die voortvloeit uit een kredietverzuimswap is de notionele waarde van het als referentie fungerende schuldinstrument vermenigvuldigd met de

    resterende looptijd van de kredietverzuimswap.

    Artikel 273 Transacties met een niet-lineair risicoprofiel

  • 1. 
    De instellingen bepalen de omvang van de risicoposities voor transacties met een niet-lineair risicoprofiel overeenkomstig de volgende leden.

    NL

  • 2. 
    De omvang van een risicopositie die voortvloeit uit een otc-derivaat met een niet-lineair risicoprofiel (opties en swaptions daaronder begrepen), waarvan de onderliggende waarde niet een schuldinstrument of een betalingsgedeelte is, is gelijk aan het delta-equivalent van de effectieve notionele waarde van het onderliggende financiële instrument van de

    transactie, overeenkomstig artikel 274, lid 1.

  • 3. 
    De omvang van een risicopositie die voortvloeit uit een otc-derivaat met een niet-lineair risicoprofiel (opties en swaptions daaronder begrepen) waarvan de onderliggende waarde een schuldinstrument of een betalingsgedeelte is, is gelijk aan het delta-equivalent van

    de effectieve notionele waarde van het financiële instrument of het betalingsgedeelte vermenigvuldigd met de gewijzigde duration van, naar gelang van het geval, het schuldinstrument of het betalingsgedeelte.

    Artikel 273 bis Behandeling van zekerheden

  • 4. 
    Voor het bepalen van risicoposities behandelen de instellingen zekerheden als volgt:
    • a) 
      zekerheden die van een tegenpartij worden ontvangen, worden behandeld als een claim op de tegenpartij krachtens een derivatencontract (lange positie) die vervalt op de dag waarop de positie wordt bepaald;
    • b) 
      door de instelling bij een tegenpartij gestorte zekerheden worden behandeld als een verplichting ten opzichte van de tegenpartij (korte positie) die vervalt op de dag

      waarop de positie wordt bepaald.

NL

Artikel 274 Berekening van risicoposities

  • 1. 
    Een instelling bepaalt de omvang en het teken van een risicopositie als volgt:
    • a) 
      voor alle andere instrumenten dan schuldinstrumenten:
      • i) 
        als de effectieve notionele waarde in het geval van een transactie met een lineair risicoprofiel;

        p ⋅ ∂ V ref

      • ii) 
        als het delta-equivalent in notionele waarde, ∂ p , in het geval van een

        transactie met een niet-lineair risicoprofiel;

        waarbij:

        P ref = de prijs van het onderliggend instrument, uitgedrukt in de referentievaluta;

        V = de waarde van het financieel instrument (in het geval van een optie is de waarde de optieprijs);

        p = de prijs van het onderliggend instrument, uitgedrukt in dezelfde valuta als V;

NL

  • b) 
    voor schuldinstrumenten en voor de betalingsgedeelten van alle transacties:
    • i) 
      als de effectieve notionele waarde vermenigvuldigd met de gewijzigde duration in het geval van een transactie met een lineair risicoprofiel;
    • ii) 
      als het delta-equivalent in notionele waarde, vermenigvuldigd met de

      V

      gewijzigde duration, ∂ r , in het geval van een transactie met een niet-lineair

      risicoprofiel,

      waarbij:

      V = de waarde van het financieel instrument (in het geval van een optie is dit de optieprijs);

      r = de rentevoet.

      Als V wordt uitgedrukt in een andere valuta dan de referentievaluta, wordt het derivaat omgezet in de referentievaluta door vermenigvuldiging met de toepasselijke wisselkoers.

      NL

  • 2. 
    De instellingen groeperen de risicoposities in samenstellen van afdekkingsinstrumenten. Voor elk samenstel van afdekkingsinstrumenten wordt het absolute bedrag van de som van de resulterende risicoposities berekend. De netto risicopositie is het resultaat van die

berekening en wordt voor de toepassing van artikel 271, lid 2, als volgt berekend:

RPT ij − ∑ RPC lj

i l

Artikel 275 Renterisicoposities

  • 1. 
    Om de renterisicopositie te berekenen, passen de instellingen de volgende bepalingen toe.
  • 2. 
    Voor renterisicoposities die voortvloeien uit:
    • a) 
      gelddeposito's die van de tegenpartij als zekerheid zijn ontvangen;
    • b) 
      betalingsgedeelten;
    • c) 
      onderliggende schuldinstrumenten,

NL

waarop telkens een kapitaalopslag van 1,60% of minder van toepassing is overeenkomstig tabel 1 van artikel 325, brengen de instellingen die posities onder in een van de zes samenstellen van afdekkingsinstrumenten voor elke valuta van tabel 4.

Tabel 4

Rentetarieven waarvoor Rentetarieven waarvoor rente rente op overheidspapier als op niet-overheidspapier als referentierentetarief referentierentetarief fungeert fungeert

Looptijd 1 jaar 1 jaar

> 1 ≤ 5 jaar > 1 ≤ 5 jaar

> 5 jaar > 5 jaar

  • 3. 
    Voor renterisicoposities die voortvloeien uit onderliggende schuldinstrumenten of betalingsgedeelten voor welke de rente gekoppeld is aan een referentierente die een algemeen marktrenteniveau weerspiegelt, is de resterende looptijd gelijk aan de duur van het tijdsinterval tot de volgende aanpassing van de rente. In alle overige gevallen is de resterende looptijd gelijk aan de resterende looptijd van het onderliggende schuldinstrument of, in het geval van een betalingsgedeelte, de resterende looptijd van de transactie.

NL

Artikel 276 Samenstellen van afdekkingsinstrumenten

  • 1. 
    De instellingen stellen samenstellen van afdekkingsinstrumenten vast overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.
  • 2. 
    Er is één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elke uitgevende instelling van een referentieschuldinstrument dat de onderliggende waarde van een kredietverzuimswap

    vormt.

    Basketkredietverzuimswaps voor het n-de kredietverzuim worden als volgt behandeld:

    • a) 
      de omvang van een risicopositie in een referentieschuldinstrument in een basket die de onderliggende waarde van een kredietverzuimswap voor de n-de wanbetaling

      vormt, is de effectieve notionele waarde van het referentieschuldinstrument, vermenigvuldigd met de gewijzigde duration van het derivaat voor de n-de wanbetaling als gevolg van een verandering in de creditspread van het referentieschuldinstrument;

    • b) 
      er is één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elk referentieschuldinstrument in een basket die de onderliggende waarde van een bepaalde kredietverzuimswap

      voor de n-de wanbetaling vormt. Risicoposities die uit verschillende kredietverzuimswaps voor de n-de wanbetaling voortvloeien, worden niet in hetzelfde samenstel van afdekkingsinstrumenten opgenomen;

    • c) 
      de CCR-vermenigvuldigingsfactor voor elk samenstel van afdekkingsinstrumenten voor een van de referentieschuldinstrumenten van een derivaat voor de n-de

      wanbetaling bedraagt:

NL

  • i) 
    0,3% voor referentieschuldinstrumenten die door een erkende EKBI een kredietbeoordeling hebben gekregen welke overeenkomt met kredietkwaliteitscategorie

    1, 2 of 3;

  • ii) 
    0,6% voor andere schuldinstrumenten.
  • 3. 
    Voor renterisicoposities die voortvloeien uit:
    • a) 
      gelddeposito's die als zekerheid bij een tegenpartij worden gestort, wanneer deze tegenpartij geen schuldverplichtingen van een laag specifiek risico heeft;
    • b) 
      onderliggende schuldinstrumenten waarop overeenkomstig tabel 1 van artikel 325 een kapitaalopslag van meer dan 1,60% van toepassing is;

is er één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elke uitgevende instelling.

Wanneer een betalingsgedeelte is geënt op zulk een schuldinstrument, is er eveneens één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elke uitgevende instelling van het referentieschuldinstrument.

Een instelling kan risicoposities die voortvloeien uit schuldinstrumenten van een bepaalde uitgevende instelling of uit referentieschuldinstrumenten van dezelfde uitgevende instelling waarop betalingsgedeelten zijn geënt of welke de onderliggende waarde van een kredietverzuimswap vormen, in hetzelfde samenstel van afdekkingsinstrumenten onderbrengen.

NL

  • 4. 
    Andere onderliggende financiële instrumenten dan schuldinstrumenten worden alleen in dezelfde samenstellen van afdekkingsinstrumenten ondergebracht indien het identieke of vergelijkbare instrumenten betreft. In alle andere gevallen worden zij in afzonderlijke

    samenstellen van afdekkingsinstrumenten ondergebracht.

    Voor de toepassing van dit lid bepalen de instellingen of onderliggende instrumenten vergelijkbaar zijn op basis van de volgende beginselen:

    • a) 
      wat aandelen betreft, is de onderliggende waarde vergelijkbaar indien deze door dezelfde uitgevende instelling wordt uitgegeven. Een aandelenindex wordt als een afzonderlijke uitgevende instelling behandeld;
    • b) 
      wat edele metalen betreft, is de onderliggende waarde vergelijkbaar indien deze hetzelfde metaal is. Een index voor edele metalen wordt als een afzonderlijk edel metaal behandeld;
    • c) 
      wat elektrische energie betreft, is de onderliggende waarde vergelijkbaar indien de leveringsrechten en -verplichtingen naar dezelfde pieklast- of basislast-tijdinterval binnen een periode van 24 uur verwijzen;
    • d) 
      wat grondstoffen betreft, is de onderliggende waarde vergelijkbaar indien deze dezelfde grondstof is. Een grondstoffenindex wordt als een afzonderlijke grondstof behandeld.

NL

  • 5. 
    De CCR-vermenigvuldigingsfactoren (CCRM) voor de verschillende categorieën van samenstellen van afdekkingsinstrumenten worden in de volgende tabel aangegeven:

Tabel 5

Categorieën van samenstellen van afdekkingsinstrumenten CCRM

  • 1. 
    Rentetarieven 0,2%
  • 2. 
    Rentetarieven voor risicoposities die voortvloeien uit een 0,3% referentieschuldinstrument dat de onderliggende waarde van een

    kredietverzuimswap vormt en waarop volgens tabel 1 van titel IV, hoofdstuk 2, een kapitaalopslag van 1,60% of minder van toepassing is

  • 3. 
    Rentetarieven voor risicoposities die voortvloeien uit een 0,6% schuldinstrument of een referentieschuldinstrument waarop

    volgens tabel 1 van titel IV, hoofdstuk 2, een kapitaalopslag van meer dan 1,60% van toepassing is

  • 4. 
    Wisselkoersen 2,5%
  • 5. 
    Elektrische energie 4%
  • 6. 
    Goud 5%
  • 7. 
    Aandelen 7%
  • 8. 
    Edele metalen (andere dan goud) 8,5%
  • 9. 
    Andere grondstoffen (met uitzondering van edele metalen en 10% elektrische energie)
  • 10. 
    Tot geen enkele van de bovengenoemde categorieën behorende 10% onderliggende instrumenten van otc-derivaten

    Onderliggende instrumenten van otc-derivaten als bedoeld in tabel 5, punt 10, worden per categorie onderliggend instrument in afzonderlijke samenstellen van afdekkingsinstrumenten ondergebracht.

NL

  • 6. 
    Voor transacties met een niet-lineair risicoprofiel of voor betalingsgedeelten en transacties met schuldinstrumenten als onderliggende waarde waarvoor de instelling geen delta of,

    naargelang van het geval, geen gewijzigde duration kan bepalen met een instrumentmodel dat door de bevoegde autoriteiten voor het bepalen van de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico is goedgekeurd, bepaalt de bevoegde autoriteit de omvang van de risicoposities en de toe te passen CCRM j 's op voorzichtige wijze of verlangt zij dat de instelling de in afdeling 3 beschreven methode toepast. Verrekening wordt niet in aanmerking genomen (d.w.z. de blootstellingswaarde wordt bepaald alsof er een samenstel van verrekenbare transacties bestaat waarin uitsluitend een afzonderlijke transactie is opgenomen).

  • 7. 
    Een instelling beschikt over interne procedures om, voordat zij de desbetreffende transactie in een samenstel van verrekenbare transacties opneemt, te verifiëren of een transactie valt

    onder een in rechte afdwingbare verrekeningsovereenkomst die aan de in afdeling 7 beschreven vereisten voldoet.

  • 8. 
    Een instelling die gebruik maakt van zekerheden om haar CCR te limiteren, beschikt over interne procedures om te verifiëren of een zekerheid aan de rechtszekerheidsvereisten van hoofdstuk 4 voldoet voordat zij de impact van de zekerheden in haar berekeningen

    meeneemt.

NL

Artikel 277 Toestemming voor het toepassen van de internemodellenmethode

  • 1. 
    Nadat de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een instelling voldoet aan de in lid 2 vervatte vereisten, verlenen zij haar toestemming de internemodellenmethode

    (IMM) toe te passen voor de berekening van de blootstellingswaarde voor de volgende transacties:

    • a) 
      de transacties bedoeld in artikel 268, lid 2, punt a);
    • b) 
      de transacties bedoeld in artikel 268, lid 2, punten b), c) en d);
    • c) 
      de transacties bedoeld in artikel 268, lid 2, punten a) tot en met d).

    Indien een instelling toestemming heeft gekregen om de IMM toe te passen voor de berekening van de blootstellingswaarde voor de transacties vermeld in de punten a) tot en met c) van de vorige alinea, mag zij de IMM eveneens gebruiken voor de in artikel 268, lid 2, punt e), bedoelde transacties.

    Niettegenstaande artikel 268, lid 1, derde alinea, kan een instelling besluiten deze methode niet toe te passen op blootstellingen die qua omvang en risico te verwaarlozen zijn. In dat geval past een instelling één van de in de afdelingen 3 tot en met 5 beschreven methoden op die blootstellingen toe indien de voor iedere benadering toepasselijke vereisten vervuld zijn .

NL

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten verlenen de instellingen slechts toestemming om de IMM te gebruiken voor de in lid 1 bedoelde berekeningen indien de instelling heeft aangetoond dat zij voldoet aan de in deze afdeling beschreven vereisten en indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat de systemen voor CCR-beheer van de instelling

    deugdelijk zijn en naar behoren zijn geïmplementeerd.

  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen toestemming verlenen om gedurende een beperkte periode de IMM stapsgewijze voor de verschillende soorten transacties in te voeren. Tijdens deze periode van stapsgewijze invoering kunnen de instellingen de in afdeling 3 of de in afdeling 5 beschreven methode toepassen voor transactiesoorten waarvoor zij niet de IMM toepassen.
  • 4. 
    Voor alle otc-derivatentransacties en transacties met afwikkeling op lange termijn waarvoor een instelling niet overeenkomstig lid 1 toestemming heeft gekregen om de IMM toe te passen, past zij de in afdeling 3 of de in afdeling 5 beschreven methode toe.

    Die methoden kunnen binnen een groep permanent in combinatie worden toegepast. Binnen een instelling mogen die methoden slechts in combinatie worden toegepast indien een van de methoden voor de in artikel 276, lid 6, beschreven gevallen wordt toegepast.

NL

  • 5. 
    Een instelling die overeenkomstig lid 1 toestemming heeft gekregen om de IMM te gebruiken, valt niet terug op de in afdeling 3 of de in afdeling 5 beschreven methode zonder daartoe toestemming van de bevoegde autoriteit te hebben gekregen. De bevoegde autoriteiten verlenen die toestemming indien de instelling aantoont dat zij daartoe goede gronden heeft.
  • 6. 
    Een instelling die niet langer voldoet aan de vereisten van deze afdeling, stelt de bevoegde autoriteit daarvan in kennis en voldoet aan een van beide volgende bepalingen:
    • a) 
      zij toont ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat zij de vereisten spoedig opnieuw zal naleven;
    • b) 
      zij toont ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat het effect van het niet-naleven van de vereisten te verwaarlozen is.

      Artikel 278 Blootstellingswaarde

  • 1. 
    Indien een instelling overeenkomstig artikel 277, lid 1, toestemming heeft gekregen om de IMM toe te passen voor de berekening van de blootstellingswaarde voor sommige of alle van de in dat lid vermelde transacties, meet zij de blootstellingswaarde van die transacties op het niveau van het samenstel van verrekenbare transacties.

    Het door de instelling voor dat doel toegepaste model:

NL

  • a) 
    specificeert de prognoseverdeling voor veranderingen in de marktwaarde van het samenstel van verrekenbare transacties die toe te schrijven zijn aan gezamenlijke veranderingen in toepasselijke marktvariabelen zoals rentetarieven, ▌wisselkoersen, enz.;
  • b) 
    berekent de blootstellingswaarde van het samenstel van verrekenbare transacties op elke datum in de toekomst in het licht van de gezamenlijke veranderingen in de marktvariabelen.
  • 2. 
    Om met het effect van margeovereenkomsten rekening te houden, voldoet het model van de waarde van de gestelde zekerheden aan de kwantitatieve, kwalitatieve en gegevensvereisten

    voor het IMM-model overeenkomstig deze afdeling en mag de instelling in haar prognoseverdelingen voor veranderingen in de marktwaarde van het samenstel van verrekenbare transacties alleen toelaatbare financiële zekerheden als omschreven in artikel 193 ▌, artikel ▌194, en artikel 293, lid 2, punten c) en d), betrekken.

  • 3. 
    Het eigenvermogensvereiste voor het tegenpartijkredietrisico met betrekking tot de

    CCR-blootstellingen waarop een instelling de IMM toepast, is het hoogste van de hierna bedoelde bedragen:

NL

  • a) 
    het eigenvermogensvereiste voor die blootstellingen, berekend op basis van de effectieve EPE met behulp van actuele marktgegevens;
  • b) 
    het eigenvermogensvereiste voor die blootstellingen, berekend op basis van de effectieve EPE, met behulp van één consistente stresskalibratie voor alle

    CCR-blootstellingen waarop zij de IMM toepast.

  • 4. 
    Behalve voor tegenpartijen die geacht worden een specifiek wrongwayrisico te lopen en die onder het toepassingsgebied van artikel 285, leden 4 en 5, vallen, berekenen de

    instellingen de blootstellingswaarde als het product van alfa (α) keer de effectieve EPE, als volgt:

    Exposure v alue = α ⋅ Effective EPE

    waarbij:

    α = 1,4, tenzij de bevoegde autoriteiten een hogere α vereisen of de instellingen toestaan hun eigen ramingen te gebruiken overeenkomstig lid 9;

    de effectieve EPE wordt berekend door de verwachte blootstelling (EE t ) te ramen als de gemiddelde blootstelling met betrekking tot een toekomstige datum t, waarbij het gemiddelde wordt genomen van mogelijke toekomstige waarden van relevante marktrisicofactoren.

7747/13 rts/PAU/sm 723

NL

  • 5. 
    De effectieve EE wordt recursief berekend op de volgende wijze:

    Effective EE t = max { Effective EE t , EE }

    k k − 1 t k

    waarbij:

    de actuele datum aangeduid wordt als t 0 ;

    de effectieve EEt 0 gelijk is aan de actuele blootstelling.

  • 6. 
    De effectieve EPE is gelijk aan de gemiddelde effectieve EE gedurende de eerste vijf jaar van de toekomstige blootstelling. Indien alle contracten binnen het samenstel van

    verrekenbare transacties binnen minder dan een jaar vervallen, is de EPE het gemiddelde van de EE totdat alle contracten vervallen die tot het samenstel van verrekenbare transacties behoren. De effectieve EPE wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de effectieve EE:

    min { 1 year , maturity }

    Effective EPE = ∑ Effective EE t ⋅ ∆ t

    k k k = 1

waarbij de wegingsfactoren ∆ t k = t kt k − 1 het mogelijk maken om rekening te houden met

het geval waarin de toekomstige blootstelling wordt berekend op datums die niet gelijk verdeeld zijn in de tijd.

  • 7. 
    De instellingen berekenen de EE of de maximumblootstelling op basis van een verdeling van blootstellingen welke met de mogelijke abnormaliteit van de verdeling van de

    blootstellingen rekening houdt.

NL

  • 8. 
    Een instelling kan voor elke tegenpartij een door het model berekende maatstaf voor de verdeling gebruiken die voorzichtiger is dan α vermenigvuldigd met de effectieve EPE als berekend door middel van de vergelijking in lid 4.
  • 9. 
    Niettegenstaande lid 4 kunnen de bevoegde autoriteiten de instellingen toestemming verlenen om hun eigen ramingen van alfa te gebruiken waarbij:
    • a) 
      alfa gelijk is aan de verhouding tussen het bedrag aan intern kapitaal dat wordt verkregen na uitvoering van een volledige simulatie van de blootstelling aan het tegenpartijkredietrisico voor alle tegenpartijen (teller) en het op basis van de EPE berekende bedrag aan intern kapitaal (noemer);
    • b) 
      in de noemer de EPE wordt gebruikt alsof het een vast uitstaand leningsbedrag betreft.

    De overeenkomstig dit lid geraamde alfa mag niet lager zijn dan 1,2.

NL

  • 10. 
    Voor de raming van alfa overeenkomstig lid 9 garandeert een instelling dat de teller en de noemer worden berekend op een wijze die strookt met de modelleringsmethode, de parameterspecificaties en de portefeuillesamenstelling. De voor de raming van α

    toegepaste benadering berust op de door de instelling toegepaste internkapitaalbenadering, is naar behoren in documentatie vastgelegd en is aan onafhankelijke validatie onderworpen. Voorts onderwerpt een instelling haar ramingen van alfa ten minste om de drie maanden aan een nieuw onderzoek. Dit onderzoek vindt veelvuldiger plaats wanneer de samenstelling van de portefeuille varieert in de tijd. Een instelling beoordeelt tevens het modelrisico.

  • 11. 
    Een instelling toont ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan dat bij haar interne ramingen van alfa in de teller rekening wordt gehouden met belangrijke bronnen van de afhankelijkheid van de verdeling van de marktwaarden van transacties of van portefeuilles van transacties over de tegenpartijen. Bij de interne ramingen van alfa wordt rekening gehouden met de granulariteit van de portefeuilles.

NL

  • 12. 
    Bij het toezicht op het gebruik van ramingen overeenkomstig lid 9 houden de bevoegde autoriteiten rekening met de significante variatie in de ramingen van alfa die voortvloeit uit het potentieel voor misspecificatie in de modellen welke gebruikt worden voor de teller, met name wanneer convexiteit aanwezig is.
  • 13. 
    In voorkomend geval worden de volatiliteiten en correlaties van de marktrisicofactoren die bij de gezamenlijke modellering van het marktrisico en het kredietrisico worden gebruikt, bepaald aan de hand van de kredietrisicofactor om de potentiële toename van de volatiliteit of de correlatie bij een economische neergang tot uiting te laten komen.

    Artikel 279 Blootstellingswaarde voor aan een margeovereenkomst onderworpen samenstellen van

verrekenbare transacties

  • 1. 
    Indien het samenstel van verrekenbare transacties aan een margeovereenkomst en aan dagelijkse waardering tegen marktwaarde onderworpen is, kan een instelling gebruik maken van een van de volgende EPE-maatstaven:
    • a) 
      de effectieve EPE, zonder rekening te houden met de zekerheden die bij wijze van marge worden aangehouden of gestort, vermeerderd met de zekerheden die,

      onafhankelijk van het dagelijkse waarderings- en margestortingsproces of de actuele blootstelling, bij de tegenpartij zijn gestort;

NL

  • b) 
    een opslagfactor die de potentiële toename van de blootstelling in de loop van de margerisicoperiode weerspiegelt, vermeerderd met het grootste van de volgende bedragen:
  • i) 
    de actuele blootstelling inclusief alle op het actuele tijdstip aangehouden of

gestorte zekerheden, met uitzondering van opgevraagde of betwiste

zekerheden;

  • ii) 
    de grootste nettopositie, inclusief zekerheden uit hoofde van de margeovereenkomst,

die niet tot opvraging van zekerheden leidt. Dit bedrag

weerspiegelt alle toepasselijke drempels, de minimumbedragen van de

overdracht, onafhankelijke bedragen en initiële marges uit hoofde van de

margeovereenkomst;

  • c) 
    indien het model bij de raming van EE met het effect van margestortingen rekening houdt, kan de instelling, mits de bevoegde autoriteit daartoe toestemming verleent, de EE-maatstaf van het model rechtstreeks in de vergelijking bedoeld in artikel 278, lid 5, toepassen. De bevoegde autoriteiten verlenen die toestemming alleen indien zij zich ervan vergewissen dat het model bij de raming van EE terdege met het effect

    van margestortingen rekening houdt.

NL

Voor de toepassing van punt b) berekenen de instellingen de opslagfactor als de verwachte positieve verandering van de tegen marktwaarde gewaardeerde waarde van de transacties gedurende de margerisicoperiode. Veranderingen in de waarde van zekerheden worden tot uitdrukking gebracht door middel van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen overeenkomstig hoofdstuk 4, afdeling 3, of door middel van de eigenramingenbenadering van volatiliteitsaanpassingen van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden, maar er worden geen betalingen van zekerheid geacht te zijn gedaan gedurende de margerisicoperiode. De margerisicoperiode is onderworpen aan de minimumtermijnen van de leden 2 tot en met 4.

  • 2. 
    Voor transacties die aan dagelijkse margebijstortingen en waardering tegen marktwaarde onderworpen zijn, bedraagt de margerisicoperiode die bij margeovereenkomsten voor de modellering van de blootstellingswaarde wordt gebruikt niet minder dan:
    • a) 
      5 werkdagen voor samenstellen van verrekenbare transacties die alleen bestaan uit retrocessietransacties, transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of

      grondstoffenleningen en margeleningstransacties;

7747/13 rts/PAU/sm 729

NL

De punten a) en b) worden toegepast met inachtneming van de volgende uitzonderingen:

  • i) 
    voor alle samenstellen van verrekenbare transacties waarbij het aantal transacties op enig moment tijdens een kwartaal groter is dan 5000, bedraagt de margerisicoperiode voor het volgende kwartaal niet minder dan 20 werkdagen. Deze uitzondering is niet van toepassing op de CTP-transactieblootstellingen van de instellingen;
  • ii) 
    voor samenstellen van verrekenbare transacties die een of meer transacties omvatten waarbij illiquide zekerheden of een niet gemakkelijk vervangbaar otc-derivaat betrokken zijn, bedraagt de marge-risicoperiode niet minder dan 20 werkdagen.

Een instelling bepaalt of zekerheden illiquide zijn dan wel of otc-derivaten niet gemakkelijk vervangbaar zijn in de context van gespannen marktomstandigheden, gekenmerkt door de afwezigheid van continu actieve markten waarbij een tegenpartij binnen twee of minder dagen meerdere prijsnoteringen zou verkrijgen die de markt niet in beweging zouden brengen of een prijs zouden vertegenwoordigen die een marktkorting (in het geval van zekerheden) of een marktpremie (in het geval van een otc-derivaat) tot uitdrukking brengt.

NL

Een instelling gaat na of transacties of de door haar als zekerheid aangehouden effecten bij een bepaalde tegenpartij zijn geconcentreerd, alsmede of, indien die tegenpartij plotseling uit de markt zou uittreden, de instelling in staat zou zijn die transacties of effecten te vervangen.

  • 3. 
    Indien een instelling ▌in de loop van de twee onmiddellijk voorafgaande kwartalen betrokken is geweest bij meer dan twee geschillen in verband met margeopvragingen betreffende een bepaald samenstel van verrekenbare transacties, die langer hebben geduurd dan de overeenkomstig lid 2 van toepassing zijnde margerisicoperiode, maakt de instelling voor de twee volgende kwartalen gebruik van een margerisicoperiode die ten minste het dubbele bedraagt van de in lid 2 bepaalde termijn.
  • 4. 
    Voor de margebijstortingen met een periodiciteit van N dagen is de margerisicoperiode ten minste gelijk aan de in lid 2 bepaalde termijn F, plus N dagen min één dag. Dat wil zeggen:

    de margerisicoperiode = F + N - 1

    NL

  • 5. 
    Indien het interne model het effect van margestortingen op veranderingen in de marktwaarde van het samenstel van verrekenbare transacties omvat, modelleert een instelling andere zekerheden dan in dezelfde valuta als de blootstelling luidende contanten samen met de blootstelling in haar berekeningen van de blootstellingswaarden voor otc-derivaten en effectenfinancieringstransacties.
  • 6. 
    Indien een instelling niet in staat is om zekerheden samen met de positie te modelleren, neemt zij bij haar berekeningen van de blootstellingswaarden voor otc-derivaten en

    effectenfinancieringstransacties het effect van andere zekerheden dan in dezelfde valuta als de blootstelling luidende contanten slechts in aanmerking indien zij gebruik maakt van hetzij volatiliteitsaanpassingen die voldoen aan de normen van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden met eigen ramingen van de volatiliteitsaanpassingen, hetzij de standaardvolatiliteitsaanpassingen van de toezichthoudersbenadering overeenkomstig hoofdstuk 4.

  • 7. 
    Een instelling die de IMM toepast, houdt in haar modellen geen rekening met het effect van een vermindering van de blootstellingswaarde als gevolg van een clausule in een

    zekerheidsovereenkomst die de ontvangst van zekerheid vereist als de kredietwaardigheid van de tegenpartij verslechtert.

NL

Artikel 280 CCR-beheer – Beleidslijnen, processen en systemen

  • 1. 
    Een instelling is verplicht een kader voor CCR-beheer in te stellen en in stand te houden, omvattende:
    • a) 
      beleidslijnen, processen en systemen om te zorgen voor vaststelling, meting, beheer, goedkeuring en interne rapportage van het CCR;
    • b) 
      procedures om ervoor te zorgen dat die beleidslijnen, processen en systemen worden nageleefd.

    Die beleidslijnen, processen en systemen moeten solide zijn qua concept, integer worden geïmplementeerd en in documentatie worden vastgelegd. In de documentatie wordt uitgelegd welke empirische technieken worden gebruikt om het CCR te meten.

  • 2. 
    Het bij lid 1 vereiste kader voor CCR-beheer houdt rekening met het marktrisico, het liquiditeitsrisico en het juridisch en operationeel risico die samenhangen met het CCR. In het bijzonder waarborgt het kader dat de instelling de volgende beginselen in acht neemt:
    • a) 
      zij doet geen zaken met een tegenpartij zonder haar kredietwaardigheid te beoordelen;

NL

  • b) 
    zij houdt op passende wijze rekening met het vóór en bij de afwikkeling optreden van kredietrisico;
  • c) 
    zij beheert deze risico's zo veel mogelijk op het niveau van de tegenpartij (CCR-blootstellingen worden geaggregeerd met andere kredietrisicoposities) en op het niveau van de onderneming in haar geheel.
  • 3. 
    Een instelling die de IMM toepast, zorgt ervoor dat haar kader voor CCR-beheer ten genoegen van de bevoegde autoriteit rekening houdt met alle hierna bedoelde liquiditeitsrisico's:
    • a) 
      potentiële margeopvragingen in het kader van de uitwisseling van variatiemarge of andere margetypes, zoals initiële of onafhankelijke marge, bij ongunstige marktschokken;
    • b) 
      potentiële verzoeken tot terugstorting van door tegenpartijen te veel gestorte zekerheid;
    • c) 
      opvragingen als gevolg van een mogelijke downgrade van haar eigen externe kredietkwaliteitsbeoordeling.

    Een instelling garandeert dat de aard en de horizon van het hergebruik van zekerheden in overeenstemming zijn met haar liquiditeitsbehoeften en haar vermogen om zekerheden tijdig te storten of terug te storten.

NL

  • 4. 
    Het leidinggevend orgaan en de directie van een instelling zijn actief betrokken bij het

    CCR-beheer en zorgen ervoor dat voldoende middelen aan het CCR-beheer worden toegewezen. De directie heeft door middel van een formeel proces kennis van de beperkingen en aannames van het gebruikte model en het mogelijke effect van die beperkingen en aannames op de betrouwbaarheid van de output. De directie heeft tevens kennis van de onzekerheden van het marktklimaat en operationele kwesties, en van de wijze waarop deze in het model tot uiting komen.

  • 5. 
    De dagelijkse rapporten die overeenkomstig artikel 281, lid 2, punt b), over de

    CCR-blootstellingen van een instelling worden opgesteld, worden getoetst door een managementechelon dat hoog genoeg geplaatst is en voldoende bevoegdheden heeft om een vermindering van de door afzonderlijke kredietbeheerders of handelaren ingenomen posities en van de totale CCR-blootstelling van de instelling op te leggen.

  • 6. 
    Het overeenkomstig lid 1 door een instelling gecreëerde kader voor CCR-beheer wordt gebruikt in combinatie met interne krediet- en transactielimieten. De krediet- en transactielimieten zijn aan het risicometingsmodel van de instelling gerelateerd op een wijze die consistent is in de tijd en die goed wordt begrepen door kredietbeheerders, handelaren en de directie. Een instelling heeft een formeel proces om inbreuken op risicolimieten aan het passende managementniveau te rapporteren.

NL

  • 7. 
    Een CCR-meting van de instelling behelst de meting van het dagelijkse en intra-day gebruik van kredietlijnen. De instelling meet de actuele blootstelling met en zonder inaanmerkingneming van gestelde zekerheden. Op het niveau van de portefeuille en de tegenpartij berekent en bewaakt de instelling de maximumblootstelling of de potentiële toekomstige blootstelling voor het door haar gekozen betrouwbaarheidsinterval. De instelling houdt rekening met grote of geconcentreerde posities, met inbegrip van posities per groep van verbonden tegenpartijen, per sector en per markt.
  • 8. 
    Een instelling is verplicht een ordelijk en strikt programma van stresstesten op te stellen en in stand te houden. De resultaten van die stresstesten worden door de directie regelmatig en ten minste elk kwartaal getoetst en worden verwerkt in de CCR-beleidslijnen en -limieten die door het leidinggevend orgaan of de directie worden bepaald. Indien uit de stresstesten blijkt dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid voor een bepaalde samenloop van

omstandigheden, neemt de instelling terstond maatregelen om die risico's te beheren.

NL

Artikel 281 Organisatiestructuren voor CCR-beheer

  • 1. 
    Een instelling die de IMM toepast, is verplicht tot het instellen en in stand houden van:
    • a) 
      een afdeling risicobeheersing die voldoet aan lid 2;
    • b) 
      een afdeling zekerhedenbeheer die voldoet aan lid 3.
  • 2. 
    De afdeling risicobeheersing is verantwoordelijk voor de opzet en implementatie van haar CCR-beheer, met inbegrip van de initiële en doorlopende validatie van het model, verricht de volgende functies en voldoet aan de volgende vereisten:
    • a) 
      zij is verantwoordelijk voor de opzet en implementatie van het CCR-beheersysteem van de instelling;
    • b) 
      zij stelt dagelijkse rapporten op over en analyseert de output van het risicometingsmodel van de instelling. Die analyse omvat een evaluatie van de relatie tussen de

      maatstaven voor de CCR-blootstellingswaarde enerzijds en de transactielimieten anderzijds;

NL

  • c) 
    zij controleert de integriteit van de inputgegevens en produceert en analyseert rapporten over de output van het risicometingsmodel van de instelling, inclusief een evaluatie van de relatie tussen de maatstaven voor risicoblootstelling enerzijds en de krediet- en transactielimieten anderzijds;
  • d) 
    zij is onafhankelijk van de afdelingen die verantwoordelijk zijn voor het doen ontstaan, het hernieuwen en het verhandelen van blootstellingen, en staat niet bloot aan ongewenste invloeden;
  • e) 
    zij beschikt over voldoende en geschikt personeel;
  • f) 
    zij rapporteert rechtstreeks aan de directie van de instelling;
  • g) 
    haar werkzaamheden zijn in hoge mate in het dagelijkse kredietrisicobeheerproces van de instelling geïntegreerd;
  • h) 
    haar output is een geïntegreerd onderdeel van het proces van de planning, bewaking en beheersing van het kredietrisicoprofiel en het algemene risicoprofiel van de

    instelling.

NL

  • 3. 
    De afdeling zekerhedenbeheer voert de volgende taken en functies uit:
    • a) 
      accuraat en dagelijks berekenen en verrichten van margin calls, beheren van geschillen in verband met margin calls en rapporteren van niveaus van

      onafhankelijke bedragen, initiële marges en variatiemarges;

    • b) 
      controleren van de integriteit van de gegevens die worden gebruikt om marge op te vragen en ervoor zorgen dat deze in overeenstemming zijn met en regelmatig afgestemd worden op alle relevante bronnen van gegevens binnen de instelling;
    • c) 
      het volgen van de mate van hergebruik van zekerheden en elke wijziging van de rechten van de instelling op of in verband met de door haar gestorte zekerheden;
    • d) 
      rapportage aan het passende managementniveau van de soorten als zekerheid verstrekte activa die worden hergebruikt en de voorwaarden van dit hergebruik, waaronder instrumenten, kredietkwaliteit en looptijd;

NL

  • e) 
    het volgen van de concentratie op de afzonderlijke soorten als zekerheid verstrekte activa die door de instelling worden aanvaard;
  • f) 
    rapportage van informatie over zekerhedenbeheer op regelmatige basis, maar ten minste elk kwartaal, aan de directie, inclusief informatie over de soort zekerheid die is ontvangen en gestort, de omvang, ouderdomsstructuur en oorzaak van geschillen in verband met margeopvragingen. Bij die interne rapportage worden tevens trends in deze cijfers tot uitdrukking gebracht.
  • 4. 
    De directie wijst voldoende middelen toe aan de bij lid 1, punt b), voorgeschreven afdeling zekerhedenbeheer om ervoor te zorgen dat de systemen van de afdeling een passend niveau van operationele prestaties bereiken, als gemeten door de tijdigheid en nauwkeurigheid van margeopvragingen door de instelling en de tijdigheid van de reactie van de instelling op

    margeopvragingen van haar tegenpartijen. De directie draagt er zorg voor dat de afdeling over voldoende personeel beschikt om opvragingen en geschillen ook bij een hevige marktcrisis tijdig te behandelen en de instelling in staat te stellen haar aantal grote door transactievolumes veroorzaakte geschillen te beperken.

    NL

    Artikel 282 Toetsing van het CCR-beheersysteem

Een instelling laat door middel van haar interne auditproces regelmatig een onafhankelijke toetsing van haar CCR-beheersysteem verrichten. Bij die toetsing worden de activiteiten van de bij artikel 281 voorgeschreven afdelingen risicobeheersing en zekerhedenbeheer betrokken en wordt specifiek aandacht besteed aan ten minste het volgende:

  • a) 
    de toereikendheid van de documentatie over het bij artikel 280 voorgeschreven systeem en proces voor het beheer van het CCR;
  • b) 
    de organisatie van de bij artikel 281, lid 1, punt a), voorgeschreven afdeling

    CCR-beheersing;

  • c) 
    de organisatie van de bij artikel 281, lid 1, punt b), voorgeschreven afdeling zekerhedenbeheer;
  • d) 
    de integratie van de CCR-maatstaven in het dagelijkse risicobeheer;
  • e) 
    het proces voor de fiattering van risicowaarderingsmodellen en waarderingssystemen die door het personeel in de afdeling administratieve verwerkingen en de handelsafdelingen worden gebruikt;
  • f) 
    de validatie van significante veranderingen in het CCR-metingsproces;

NL

  • g) 
    de omvang van de CCR's waarmee in het risicometingsmodel rekening is gehouden;
  • h) 
    de deugdelijkheid van het beheersinformatiesysteem;
  • i) 
    de nauwkeurigheid en volledigheid van de CCR-gegevens;
  • j) 
    de accurate weerspiegeling van de juridische voorwaarden in zekerheids- en verrekeningsovereenkomsten in de metingen van de blootstellingswaarden;
  • k) 
    de verificatie van de consistentie, tijdigheid en betrouwbaarheid van de gegevensbronnen die voor de interne modellen worden gebruikt alsmede van de onafhankelijkheid van deze gegevensbronnen;
  • l) 
    de nauwkeurigheid en adequaatheid van de aannames inzake volatiliteit en correlatie;
  • m) 
    de nauwkeurigheid van de waarderings- en risicotransformatieberekeningen;
  • n) 
    de verificatie van de accuraatheid van het model door middel van frequente back-testing als beschreven in de artikel 287, lid 1, punten b) tot en met e);
  • o) 
    de naleving door de afdelingen CCR-beheersing en zekerhedenbeheer van de toepasselijke regelgevingsvereisten.

NL

Artikel 283 Gebruikstest

  • 1. 
    De instellingen zorgen ervoor dat de verdeling van de blootstellingen die resulteert uit het voor de berekening van de effectieve EPE toegepaste model nauw in het dagelijkse CCR-beheerproces van de instelling wordt geïntegreerd en dat de output van het model in aanmerking wordt genomen in het proces van kredietgoedkeuring, CCR-beheer,

    interne kapitaalallocatie en corporate governance.

  • 2. 
    De instelling toont ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan dat zij voor het berekenen van de verdeling van de blootstellingen waarop de EPE-berekening is gebaseerd, gedurende ten minste één jaar voordat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 277 toestemming voor de toepassing van de IMM verlenen, gebruik heeft gemaakt van een model dat in grote lijnen voldoet aan de in deze afdeling beschreven vereisten.
  • 3. 
    Het gehanteerde model waaruit een verdeling van de CCR-blootstellingen resulteert, is onderdeel van het bij artikel 280 voorgeschreven kader voor CCR-beheer. Dit kader

    omvat de meting van het gebruik van kredietlijnen, waarbij CCR-blootstellingen met andere kredietposities worden geaggregeerd, en de interne kapitaalallocatie.

NL

  • 4. 
    Benevens de EPE meet en beheert een instelling de actuele blootstellingen. In voorkomend geval meet de instelling de actuele blootstelling met en zonder inaanmerkingneming van

    gestelde zekerheden. Aan de gebruikstest is voldaan indien een instelling gebruik maakt van andere CCR-maatstaven, zoals de maximumblootstelling, op basis van de verdeling van de blootstellingen welke resulteert uit hetzelfde model voor de berekening van de EPE.

  • 5. 
    De instelling beschikt over de systeemcapaciteit om indien nodig de EE dagelijks te ramen, tenzij zij ten genoegen van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat haar

    CCR-blootstellingen een minder frequente berekening rechtvaardigen. De instelling raamt de EE langs een tijdsprofiel van prognosehorizons waarin adequaat de tijdsstructuur van de toekomstige kasstromen en de looptijd van de contracten tot uiting komen, en op een wijze die consistent is met het belang en de samenstelling van de blootstellingen.

  • 6. 
    Een positie wordt gemeten, bewaakt en beheerst over de volledige duur van alle contracten van het samenstel van verrekenbare transacties, en niet alleen over een tijdshorizon van één jaar. De instelling beschikt over procedures voor het onderkennen en beheersen van de

    tegenpartijrisico's waarbij de blootstelling de tijdshorizon van een jaar overschrijdt. De voorspelde toename van de blootstelling is een input in het door de instelling gebruikte internkapitaalmodel.

    NL

Artikel 284

Stresstests

  • 1. 
    Een instelling beschikt, ook voor gebruik bij de beoordeling van de eigenvermogensvereisten voor het CCR, over een uitgebreid programma van stresstests voor het CCR dat voldoet aan de vereisten van de leden 2 tot en met 10.
  • 2. 
    Het programma biedt de mogelijkheid mogelijke gebeurtenissen of toekomstige veranderingen in economische omstandigheden op te sporen die een nadelig effect op de kredietposities van een instelling kunnen hebben en schat in in hoeverre de instelling tegen dergelijke veranderingen bestand is.
  • 3. 
    De stressmaatstaven overeenkomstig het programma worden vergeleken met de risicolimieten en worden door de instelling als een onderdeel van het in artikel 79 van

Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] beschreven proces beschouwd.

  • 4. 
    Het programma houdt rekening met het geheel van transacties en samengevoegde blootstellingen voor alle vormen van tegenpartijkredietrisico op het niveau van specifieke tegenpartijen, gedurende een voldoende lang tijdsbestek om regelmatig stresstesten te kunnen verrichten.

NL

  • 5. 
    Het voorziet in het ten minste maandelijks onderwerpen aan stresstests van de blootstellingen aan de belangrijkste marktrisicofactoren, zoals rente, FX, aandelen, creditspreads en grondstoffenprijzen voor alle tegenpartijen van de instelling, om buitensporig grote concentraties in bepaalde directionele risico's op te sporen en de instelling in staat te stellen deze concentraties zo nodig te verminderen. Er worden op het niveau van specifieke tegenpartijen, op het niveau van groepen tegenpartijen en op het niveau van het samengevoegde CCR voor de gehele instelling, stresstests verricht naar het CCR – inclusief unifactoriële risico's, multifactoriële risico's en niet-directionele risico's van betekenis – evenals gezamenlijke stresstesten naar risicoblootstelling en kredietwaardigheid.
  • 6. 
    Er worden ten minste elk kwartaal stresstestscenario's voor multifactoriële risico's toegepast en er wordt een inschatting gemaakt van de niet-directionele risico's van betekenis, waaronder rendementscurveposities en basisrisico's. Bij multifactoriële stresstesten worden minimaal de volgende scenario's behandeld:
    • a) 
      er hebben zich hevige economische of marktgebeurtenissen voorgedaan;
    • b) 
      de brede marktliquiditeit is significant gedaald;
    • c) 
      een grote financiële intermediair is bezig posities te liquideren.

NL

  • 7. 
    De hevigheid van de schokken van de onderliggende risicofactoren is consistent met het doel van de stresstest. Bij de beoordeling van de solvabiliteit onder stress zijn de schokken van de onderliggende risicofactoren hevig genoeg om rekening te houden met historische extreme marktomstandigheden en met extreme, maar plausibele stressvolle marktomstandigheden.

    Met de stresstesten worden de impact van dergelijke schokken op het eigen vermogen, de eigenvermogensvereisten en de winst geëvalueerd. Voor de dagelijkse monitoring van de portefeuille, de hedging en het beheer van de concentraties houdt het testprogramma ook rekening met scenario's die minder hevig maar waarschijnlijker zijn.

  • 8. 
    Het programma voorziet, in voorkomend geval, ook in omgekeerde stresstests om extreme, maar plausibele, scenario's vast te stellen die in zeer ongunstige uitkomsten kunnen

    resulteren. Bij omgekeerde stresstesten wordt rekening gehouden met de impact van aanzienlijke niet-lineariteit in de portefeuille.

  • 9. 
    De resultaten van de stresstests overeenkomstig het programma worden regelmatig, ten minste op kwartaalbasis, aan de directie gerapporteerd. De rapporten en analyse van de resultaten hebben betrekking op de grootste effecten op tegenpartijniveau over de hele portefeuille, de concentraties van betekenis binnen segmenten van de portefeuille (binnen dezelfde branche of regio) en relevante portefeuille- en tegenpartijspecifieke trends.

NL

  • 10. 
    De directie neemt een leidende rol op zich bij de integratie van de stresstests in het kader voor risicobeheer en de risicocultuur van de instelling, en zorgt ervoor dat de resultaten

    zinvol zijn en gebruikt worden om het CCR te beheren. De resultaten van de stresstests voor significante blootstellingen worden beoordeeld aan de hand van richtsnoeren die de risicobereidheid van een instelling aangeven en worden aan de directie ter fine van discussie en actie voorgelegd als buitensporige of geconcentreerde risico's aan het licht worden gebracht.

    Artikel 285 Wrongwayrisico

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
    • a) 
      "algemeen wrongwayrisico": risico dat zich voordoet wanneer de kans op wanbetaling door tegenpartijen een positieve correlatie vertoont met algemene marktrisicofactoren;
    • b) 
      "specifiek wrongwayrisico": risico dat zich voordoet wanneer een toekomstige blootstelling met betrekking tot een specifieke tegenpartij een positieve correlatie vertoont met de kans op wanbetaling door de tegenpartij op grond van de aard van de transacties met de tegenpartij. Een instelling wordt geacht aan een specifiek wrongwayrisico te zijn blootgesteld als verwacht wordt dat de toekomstige

      blootstelling aan het risico van een specifieke tegenpartij groot zal zijn wanneer de kans op wanbetaling van de tegenpartij ook groot is.

NL

  • 2. 
    Een instelling houdt terdege rekening met blootstellingen die aanleiding geven tot het ontstaan van een significante graad van specifiek en algemeen wrongwayrisico.
  • 3. 
    Om algemeen wrongwayrisico te onderkennen ontwikkelt een instelling stresstesten en scenarioanalyses om risicofactoren onder stress te brengen die ongunstig aan de kredietwaardigheid van een tegenpartij zijn gerelateerd. Dergelijke testen hebben betrekking op de mogelijkheid dat zich hevige schokken voordoen wanneer de relaties tussen de risicofactoren veranderen. Een instelling bewaakt het algemene wrongwayrisico per product, per regio, per sector, of op basis van andere categorieën die relevant zijn voor de

    bedrijfsactiviteit.

  • 4. 
    Een instelling houdt, vanaf de aanvang van een transactie en tijdens de gehele duur ervan, procedures in stand om gevallen van specifiek wrongwayrisico te onderkennen, te bewaken en te beheersen. ▌

    NL

  • 5. 
    De instellingen berekenen de eigenvermogensvereisten voor het CCR met betrekking tot transacties waarbij specifiek wrongwayrisico is onderkend en waarbij er een rechtsbetrekking

    bestaat tussen de tegenpartij en de uitgevende instelling van de onderliggende

    waarde van het otc-derivaat of de onderliggende waarde van de in artikel 268, lid 2,

    punt b) tot en met d), bedoelde transacties, overeenkomstig de volgende principes:

    • a) 
      de instrumenten waarvoor specifiek wrongwayrisico bestaat, worden niet opgenomen in hetzelfde samenstel van verrekenbare transacties als de andere transacties met de

      tegenpartij en worden elk als een afzonderlijk samenstel van verrekenbare transacties behandeld;

    • b) 
      binnen een dergelijk afzonderlijk samenstel van verrekenbare transacties is voor kredietverzuimswaps met één referentie-entiteit de blootstellingswaarde gelijk aan het volledige verwachte verlies van de resterende reële waarde van de onderliggende instrumenten op basis van de aanname dat de onderliggende uitgevende instelling in liquidatie is;
    • c) 
      het LGD voor een instelling die de in hoofdstuk 3 beschreven benadering toepast, bedraagt 100% voor dergelijke swaptransacties;
    • d) 
      voor een instelling die de in hoofdstuk 2 beschreven benadering toepast, is het toepasselijke risicogewicht dat van een ongedekte transactie;

      NL

    • e) 
      voor alle andere transacties die betrekking hebben op één referentie-entiteit (single name) in een dergelijk afzonderlijk samenstel van verrekenbare transacties strookt de berekening van de blootstellingswaarde met de aanname dat er zich een jump-to-default voordoet met betrekking tot ▌de onderliggende verplichtingen waarbij de uitgevende instelling juridisch verbonden is met de tegenpartij. Voor transacties die betrekking hebben op een basket van referentie-entiteiten of index, wordt de jump-to-default met betrekking tot de respectieve onderliggende

      verplichtingen waarbij de uitgevende instelling juridisch verbonden is met de tegenpartij, toegepast, voor zover dit van wezenlijk belang is;

    • f) 
      voor zover hierbij gebruik wordt gemaakt van bestaande marktrisicoberekeningen voor de eigenvermogensvereisten voor het additioneel wanbetalingsrisico en het

      migratierisico als beschreven in titel IV, hoofdstuk 5, afdeling 4, die al een LGD-aanname bevatten, wordt in de formule een LGD gebruikt gelijk aan 100%.

  • 6. 
    De instellingen verstrekken de directie en het bevoegde comité van het leidinggevend orgaan regelmatig verslagen over zowel het specifieke als het algemene wrongwayrisico en over de stappen die worden ondernomen om die risico's te beheren.

NL

Artikel 286 Deugdelijkheid van het modelleringsproces

  • 1. 
    Een instelling garandeert de deugdelijkheid van het modelleringsproces als beschreven in artikel 278 door het nemen van ten minste de volgende maatregelen:
    • a) 
      het model weerspiegelt de voorwaarden en specificaties van de transacties op tijdige, volledige en voorzichtige wijze;
    • b) 
      die voorwaarden omvatten ten minste contractuele notionele bedragen, looptijd, referentieactiva, margestortingsovereenkomsten en verrekeningsovereenkomsten;
    • c) 
      die voorwaarden en specificaties worden bijgehouden in een database die periodiek aan een formele accountantscontrole wordt onderworpen;
    • d) 
      een proces voor het in aanmerking nemen van verrekeningsovereenkomsten waarbij wordt verlangd dat de juridisch medewerkers verifiëren of verrekening uit hoofde

      van die overeenkomsten in rechte afdwingbaar is;

NL

  • e) 
    de in punt d) voorgeschreven verificatie wordt door een onafhankelijke afdeling in de in punt c) vermelde database ingevoerd;
  • f) 
    de overbrenging van de transactievoorwaarden en specificatiegegevens naar het EPE-model wordt aan een interne accountantscontrole onderworpen;
  • g) 
    er zijn processen voorhanden voor formele afstemming tussen het model en de brongegevenssystemen om doorlopend te verifiëren of de transactievoorwaarden en -specificaties op correcte of ten minste voorzichtige wijze in de EPE worden weerspiegeld.
  • 2. 
    Er worden actuele marktgegevens gebruikt om de actuele blootstellingen te bepalen. Een instelling kan haar EPE-model kalibreren met behulp van historische marktgegevens of

    impliciete marktgegevens om de parameters van de onderliggende stochastische processen zoals drift, volatiliteit en correlatie vast te stellen. Indien een instelling gebruik maakt van historische gegevens, gebruikt zij gegevens die ten minste drie jaar bestrijken. De gegevens worden ten minste elk kwartaal en indien nodig vaker geactualiseerd om de marktomstandigheden te weerspiegelen.

    NL

    Voor de berekening van de effectieve EPE met behulp van een stresskalibratie kalibreert een instelling de effectieve EPE met behulp van hetzij gegevens over een periode van drie jaar die mede een door de kredietverzuimspreads van haar tegenpartijen veroorzaakte stressperiode omvat, hetzij impliciete marktgegevens uit een dergelijke stressperiode.

    De in de leden 3, 4 en 5 beschreven vereisten worden door de instelling met dat doel toegepast.

  • 3. 
    Een instelling toont ten minste elk kwartaal ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat de voor de berekening overeenkomstig dit lid gebruikte stressperiode samenvalt met een periode van verhoogde kredietverzuimswap-spreads of andere creditspreads (zoals

    voor leningen of bedrijfsobligaties) voor een representatieve selectie van haar tegenpartijen

    met verhandelde creditspreads. In situaties waarin de instelling voor een tegenpartij niet

    over voldoende creditspreadgegevens beschikt, mapt zij die tegenpartij naar specifieke

    creditspreadgegevens op basis van regio, interne rating en sector.

  • 4. 
    In het EPE-model voor alle tegenpartijen wordt gebruik gemaakt van hetzij historische, hetzij impliciete gegevens, die de gegevens uit de stressvolle kredietperiode omvatten en worden deze gegevens gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met de methode die wordt gebruikt voor de kalibratie van het EPE-model op basis van actuele gegevens.

NL

  • 5. 
    Voor het evalueren van de doeltreffendheid van haar stresskalibratie voor EEPE creëert een instelling verschillende benchmarkportefeuilles die gevoelig zijn voor de belangrijkste risicofactoren waaraan de instelling bloot staat. De positie ten aanzien van die benchmarkportefeuilles wordt berekend met behulp van a) een stressmethode op basis van actuele marktwaarden en modelparameters die gekalibreerd zijn op basis van stressvolle marktomstandigheden en b) de tijdens de stressperiode gegenereerde positie, maar onder

    toepassing van de in deze afdeling beschreven methode (marktwaarde aan het einde van stressperiode, volatiliteiten en correlaties van de stressperiode van 3 jaar).

    De bevoegde autoriteiten verlangen dat een instelling de stresskalibratie aanpast indien de blootstellingen van die benchmarkportefeuilles onderling sterk afwijken.

  • 6. 
    Een instelling onderwerpt het model aan een validatieproces dat duidelijk wordt beschreven in de beleidslijnen en procedures van de instelling. In het kader van dat validatieproces:
    • a) 
      worden de testen gespecificeerd die nodig zijn om de deugdelijkheid van het model te waarborgen en wordt vermeld onder welke omstandigheden de aan het model ten grondslag liggende aannames niet passend zijn, en waardoor zij derhalve in een

      onderschatting van de EPE kunnen resulteren;

    • b) 
      wordt de breedte van het model getoetst.

NL

  • 7. 
    Een instelling bewaakt de relevante risico's en beschikt over processen om haar

    EEPE-raming aan te passen wanneer deze risico's significant worden. Bij de naleving van dit lid wordt de instelling geacht:

    • a) 
      haar blootstellingen waarvoor specifiek wrongwayrisico als gespecificeerd in artikel 285, lid 1, punt b), ontstaat en haar blootstellingen waarvoor algemeen wrongwayrisico als gespecificeerd in artikel 285, lid 1, punt a), ontstaat,

      te onderkennen en te beheren;

    • b) 
      voor blootstellingen met een na één jaar stijgend risicoprofiel, regelmatig de raming van een relevante blootstellingsmaatstaf gedurende één jaar te vergelijken met

      dezelfde blootstellingsmaatstaf over de gehele duur van de positie;

    • c) 
      voor blootstellingen met een resterende looptijd van minder dan één jaar, regelmatig de vervangingswaarde (actuele blootstelling) en het gerealiseerde blootstellingsprofiel

      te vergelijken en de gegevens die een dergelijke vergelijking mogelijk maken,

      op te slaan.

  • 8. 
    Een instelling beschikt over interne procedures om, voordat zij een bepaalde transactie in een samenstel van verrekenbare transacties opneemt, te verifiëren of de transactie onder een in rechte afdwingbare verrekeningsovereenkomst valt die aan de in afdeling 7

    beschreven vereisten voldoet.

NL

  • 9. 
    Een instelling die van zekerheden gebruik maakt om haar CCR te limiteren, beschikt over interne procedures om te verifiëren of een zekerheid aan de in hoofdstuk 4 beschreven

    rechtszekerheidsnormen voldoet voordat zij het effect van de zekerheid in haar berekeningen in aanmerking neemt.

  • 10. 
    De EBA houdt toezicht op de diverse werkwijzen op dit gebied en geeft richtsnoeren betreffende de toepassing van het onderhavige artikel overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 287 Vereisten inzake het risicobeheersysteem

  • 1. 
    Een instelling voldoet aan de volgende vereisten:
    • a) 
      zij voldoet aan de kwalitatieve vereisten beschreven in deel 3, titel IV, hoofdstuk 5;
    • b) 
      zij voert regelmatig een back-testingprogramma uit, waarbij de door het model gegenereerde risicomaatstaven met de gerealiseerde risicomaatstaven, en de

      hypothetische veranderingen op basis van statische posities met de gerealiseerde maatstaven worden vergeleken;

    • c) 
      zij verricht een initiële validatie en een doorlopende periodieke toetsing van haar model voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de door het model

      gegenereerde risicomaatstaven. De validatie en de toetsing worden onafhankelijk van de modelontwikkeling verricht;

NL

  • d) 
    het leidinggevend orgaan en de directie worden betrokken bij het risicobeheersingproces en zorgen ervoor dat er voldoende middelen worden uitgetrokken voor de beheersing van het kredietrisico en het tegenpartijkredietrisico. In dit verband

    worden de dagelijkse rapporten die door de overeenkomstig artikel 281, lid 1, punt a), ingestelde onafhankelijke afdeling risicobeheersing zijn opgesteld, getoetst door een managementechelon dat hoog genoeg geplaatst is en voldoende bevoegdheden heeft om zowel verminderingen van de posities die afzonderlijke handelaren ingenomen hebben als verminderingen in de totale risicoblootstelling van de instelling af te dwingen;

  • e) 
    het interne model voor meting van risicoposities wordt in het dagelijkse risicobeheerproces van de instelling geïntegreerd;
  • f) 
    het risicometingssysteem wordt gebruikt in combinatie met interne handels- en positielimieten. In dat verband worden de positielimieten aan het risicometingsmodel van de instelling gerelateerd op een wijze die consistent is in de tijd en die goed wordt begrepen door handelaren, kredietfunctie en directie;
  • g) 
    een instelling zorgt ervoor dat haar risicobeheersysteem naar behoren in documentatie is vastgelegd. In het bijzonder houdt zij een in documentatie vastgelegd geheel in stand van interne beleidslijnen, controlemaatregelen en procedures die betrekking hebben op de werking van het risicometingssysteem en regelingen om te garanderen dat die beleidslijnen worden nageleefd;

NL

  • h) 
    een onafhankelijke toetsing van het risicometingssysteem wordt regelmatig verricht in het kader van het eigen interne accountantscontroleproces van de instelling.

    Deze toetsing heeft betrekking op de activiteiten van de handelsafdelingen en de onafhankelijke afdeling risicobeheersing. Op regelmatige tijdstippen (en ten minste jaarlijks) vindt een toetsing van het globale risicobeheerproces plaats en worden ten minste alle in artikel 282 bedoelde punten specifiek behandeld;

  • i) 
    de doorlopende validatie van de tegenpartijkredietrisicomodellen, waaronder back-testing, wordt periodiek getoetst door een managementechelon dat voldoende bevoegdheden heeft om maatregelen te nemen om zwakke punten in de modellen te ondervangen.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten houden rekening met de mate waarin een instelling bij het vaststellen van het niveau van alfa, zoals beschreven in artikel 278, lid 4, voldoet aan de in lid 1 beschreven vereisten. Alleen die instellingen welke volledig aan die vereisten voldoen, komen in aanmerking voor de toepassing van de minimumvermenigvuldigingsfactor.

NL

  • 3. 
    Een instelling legt het proces voor de initiële en doorlopende validatie van haar model voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de berekening van de door de modellen gegenereerde risicometingen in documentatie vast op een niveau van gedetailleerdheid dat een derde in staat stelt de analyse respectievelijk de risicomaatstaven te reproduceren. Deze documentatie omvat een beschrijving van de frequentie waarmee back-testanalyses en alle andere doorlopende validaties worden uitgevoerd, de wijze waarop de validatie wordt uitgevoerd met betrekking tot gegevensstromen en portefeuilles en de analyses die worden gebruikt.
  • 4. 
    Een instelling stelt criteria vast voor de beoordeling van haar modellen voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de modellen die input genereren voor de berekening van de blootstelling en handhaaft een in documentatie vastgelegde beleidslijn waarin het proces

    wordt beschreven waarmee onaanvaardbare prestaties worden onderkend en verholpen.

  • 5. 
    Een instelling bepaalt hoe representatieve tegenpartijportefeuilles worden geconstrueerd met het oog op het valideren van een model voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de risicomaatstaven van het model.
  • 6. 
    Voor de validatie van modellen voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de risicomaatstaven van het model die prognoseverdelingen genereren, wordt rekening

    gehouden met meer dan één statistiek van de prognoseverdeling.

NL

Artikel 288 Validatievereisten ▌

  • 1. 
    In het kader van de initiële en doorlopende validatie van haar model voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de risicomaatstaven van het model garandeert een instelling dat aan de volgende vereisten wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling verricht back-testing met behulp van historische gegevens over bewegingen in de marktrisicofactoren alvorens overeenkomstig artikel 277, lid 1, toestemming van de bevoegde autoriteiten wordt verkregen. Bij die back-testing wordt rekening gehouden met een aantal afzonderlijke prognosehorizons van ten minste één jaar, over een scala van verschillende initialisatiedata en een breed scala van marktomstandigheden;
    • b) 
      de instelling die de in artikel 278, lid 12, punt b), beschreven benadering toepast, valideert regelmatig haar model om te testen of de gerealiseerde actuele

      blootstellingen stroken met de prognose over alle margeperiodes binnen één jaar.

      Indien sommige van de transacties in het samenstel van verrekenbare transacties een looptijd hebben van minder dan één jaar en het samenstel van verrekenbare transacties hogere risicofactorgevoeligheden vertoont zonder deze transacties, houdt de validatie hiermee rekening;

    • c) 
      zij verricht back-testing van de prestaties van haar model voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de toepasselijke risicometingen van het model alsook van het prognosemodel voor de marktrisicofactoren. Voor door zekerheden gedekte transacties wordt rekening gehouden met prognosehorizons die onder meer typische margerisicoperioden weerspiegelen welke bij door zekerheden of marges gedekte transacties van toepassing zijn;

NL

  • d) 
    indien uit de modelvalidatie blijkt dat de effectieve EPE wordt onderschat, onderneemt de instelling de actie die nodig is om de onnauwkeurigheid van het model te ondervangen;
  • e) 
    zij test in het kader van het initiële en doorlopende validatieproces van het model de prijsmodellen die worden gebruikt voor de berekening van de CCR-blootstellingen in een bepaald scenario waarbij marktrisicofactoren toekomstige schokken ondergaan. In prijsmodellen voor opties wordt rekening gehouden met de niet-lineariteit van de optiewaarde ten opzichte van marktrisicofactoren;
  • f) 
    het model voor de berekening van de CCR-blootstellingen houdt rekening met transactiespecifieke informatie om blootstellingen met betrekking tot het niveau van het samenstel van verrekenbare transacties te kunnen samenvoegen. Een instelling verifieert of de transacties in het model in het passende samenstel van verrekenbare transacties worden ondergebracht;
  • g) 
    het model voor de berekening van de CCR-blootstellingen bevat ook transactiespecifieke informatie om rekening te houden met het effect van margestortingen. Het model houdt rekening met zowel het actuele bedrag van de marge als met toekomstige uitwisselingen van marge tussen tegenpartijen. Dit model houdt tevens rekening met de aard van de margeovereenkomsten die unilateraal of bilateraal zijn, de frequentie van de margeopvragingen, de margerisicoperiode, de minimumdrempel van een niet door margestortingen gedekte blootstelling die de instelling bereid is te accepteren en het minimumbedrag van de overdracht. In een dergelijk model worden hetzij de verandering in de tegen marktwaarde gewaardeerde waarde van de gestorte zekerheden geraamd, hetzij de in hoofdstuk 4 beschreven regels toegepast;

NL

  • h) 
    in het kader van het validatieproces van het model wordt statische, historische back-testing van representatieve tegenpartijportefeuilles verricht. Een instelling verricht die back-testing met regelmatige tussenpozen op een aantal representatieve tegenpartijportefeuilles (feitelijke of hypothetische). Deze representatieve

portefeuilles worden gekozen op grond van hun gevoeligheid voor de wezenlijke

risicofactoren en combinaties van risicofactoren waaraan de instelling bloot staat;

  • i) 
    een instelling verricht back-testing die is opgezet om de belangrijkste aannames van het model voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de toepasselijke risicomaatstaven te testen, waaronder de gemodelleerde relatie tussen dragers van dezelfde risicofactor en de gemodelleerde relaties tussen risicofactoren;
  • j) 
    de prestaties van de modellen voor de berekening van de CCR-blootstellingen en de risicomaatstaven van het model zijn onderworpen aan een passende

    back-testingpraktijk. Het back-testingprogramma maakt het mogelijk slechte prestaties bij risicometingen van een EPE-model te onderkennen;

NL

  • k) 
    een instelling valideert haar modellen voor de berekening van de

    CCR-blootstellingen en alle risicomaatstaven voor tijdshorizons die samenvallen met de looptijd van de transacties welke onder de IMM-ontheffing overeenkomstig artikel 277 vallen;

  • l) 
    een instelling test in het kader van het doorlopende modelvalidatieproces regelmatig de voor de berekening van de CCR-blootstellingen gebruikte prijsstellingsmodellen op basis van passende onafhankelijke benchmarks;
  • m) 
    de doorlopende validatie van het model voor de berekening van de

    CCR-blootstellingen van een instelling en de toepasselijke risicomaatstaven omvat een beoordeling van de toereikendheid van de recente prestaties;

  • n) 
    de frequentie waarmee de parameters van een model voor de berekening van de

    CCR-blootstellingen worden geactualiseerd, wordt door een instelling beoordeeld in het kader van het initiële en doorlopende validatieproces;

  • o) 
    bij de initiële en doorlopende validatie van de modellen voor de berekening van de CCR-blootstellingen wordt beoordeeld of de berekeningen van de blootstellingen

    met betrekking tot het niveau van de tegenpartij en het samenstel van verrekenbare transacties al dan niet passend zijn.

NL

  • 2. 
    Met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten kan, in plaats van de formule alfa vermenigvuldigd met de effectieve EPE, een maatstaf worden gebruikt die voorzichtiger is dan de graadmeter die wordt gebruikt voor de berekening van de wettelijk voorgeschreven blootstellingswaarde voor elke tegenpartij. De mate van relatieve

    voorzichtigheid zal worden beoordeeld bij de initiële goedkeuring door de bevoegde autoriteiten en tijdens de regelmatige evaluaties van de EPE-modellen door de toezichthouder. Een instelling valideert regelmatig de voorzichtigheidsgraad. De doorlopende beoordeling van de modelprestaties heeft betrekking op alle tegenpartijen waarvoor de modellen worden gebruikt.

  • 3. 
    Indien bij de back-testing blijkt dat een model onvoldoende nauwkeurig is, trekken de bevoegde autoriteiten hun toestemming voor de toepassing van het model in of leggen zij passende maatregelen op om ervoor te zorgen dat het model onmiddellijk wordt verbeterd.

NL

A FDELING 7

CONTRACTUELE VERREKENING

Artikel 289 Inaanmerkingneming van contractuele verrekening als risicoverminderend

  • 1. 
    De instellingen kunnen alleen de volgende soorten overeenkomsten inzake contractuele verrekening behandelen als risicoverminderend overeenkomstig artikel 292, indien de

    verrekeningsovereenkomst overeenkomstig artikel 290 door de bevoegde autoriteiten in aanmerking is genomen en indien de instelling voldoet aan de in artikel 291 beschreven vereisten:

    • a) 
      bilaterale schuldvernieuwingscontracten tussen een instelling en haar tegenpartij krachtens welke wederzijdse vorderingen en verplichtingen automatisch worden samengevoegd zodat de schuldvernieuwing, telkens wanneer schuldvernieuwing van toepassing is, leidt tot de vaststelling van één nettobedrag, waardoor één nieuw contract ontstaat dat in de plaats treedt van alle vroegere contracten en van alle uit die contracten voortvloeiende verplichtingen tussen partijen en bindend is voor de partijen;
  • b) 
    andere bilaterale overeenkomsten tussen een instelling en haar tegenpartij;

NL

  • c) 
    overeenkomsten inzake productoverschrijdende contractuele verrekening voor instellingen die toestemming hebben gekregen om de in afdeling 6 beschreven methode toe te passen voor onder het toepassingsgebied van die methode vallende transacties. De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van een lijst van de goedgekeurde productoverschrijdende contractuele verrekeningsovereenkomsten.

Onderlinge verrekeningstransacties tussen verschillende juridische entiteiten van een groep

worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de eigenvermogensvereisten.

Artikel 290 Inaanmerkingneming van contractuele verrekeningsovereenkomsten

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten nemen een contractuele verrekeningsovereenkomst alleen in aanmerking wanneer de in lid 2 en, in voorkomend geval, lid 3 beschreven voorwaarden vervuld zijn.

NL

  • 2. 
    Alle contractuele verrekeningsovereenkomsten die door een instelling worden gebruikt voor het bepalen van de blootstellingswaarde in dit deel voldoen aan de volgende

    voorwaarden:

    • a) 
      de instelling heeft een contractuele verrekeningsovereenkomst met haar tegenpartij gesloten waaruit één juridische verplichting ontstaat die alle in die overeenkomst

      opgenomen transacties bestrijkt zodat de instelling in geval van wanbetaling door een tegenpartij slechts gerechtigd is tot ontvangst of verplicht is tot betaling van het nettobedrag van de positieve en negatieve tegen marktwaarde gewaardeerde waarden van de afzonderlijke betrokken transacties;

    • b) 
      de instelling heeft de bevoegde autoriteiten schriftelijke en met redenen omklede juridische adviezen ter beschikking gesteld waaruit blijkt dat, ingeval de

      verrekeningsovereenkomst juridisch wordt aangevochten, de vorderingen en verplichtingen van de instelling de in punt a) bedoelde vorderingen en verplichtingen niet overschrijden. Het juridisch advies verwijst naar het geldende recht van:

      • i) 
        het rechtsgebied waar de tegenpartij haar statutaire zetel heeft;
      • ii) 
        indien het om een bijkantoor van een onderneming gaat dat in een ander land is gevestigd dan het land waar de onderneming haar statutaire zetel heeft,

        het rechtsgebied waarin het bijkantoor is gevestigd;

NL

  • iii) 
    het rechtsgebied waarvan het recht van toepassing is op de afzonderlijke in de verrekeningsovereenkomst opgenomen transacties;
  • iv) 
    het rechtsgebied waarvan het recht van toepassing is op alle contracten of overeenkomsten die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de contractuele verrekening;
  • c) 
    het kredietrisico voor elke tegenpartij wordt samengevoegd om te komen tot één juridische blootstelling voor alle transacties met elke tegenpartij. Deze samenvoeging wordt als factor meegenomen in de berekeningen inzake inzake kredietlimieten en intern kapitaal;
  • d) 
    het contract mag geen beding bevatten op grond waarvan, bij wanbetaling van een tegenpartij, een niet in gebreke blijvende tegenpartij slechts beperkte betalingen of in het geheel geen betalingen aan de boedel van de in gebreke blijvende partij kan verrichten, zelfs wanneer de in gebreke blijvende partij een nettocrediteur is

    (zogenaamd walkawaybeding) .

Indien niet alle bevoegde autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de contractuele verrekening naar het recht van elk van in punt b) bedoelde rechtsgebieden rechtsgeldig en afdwingbaar is, ▌wordt de overeenkomst inzake contractuele verrekening voor geen van beide tegenpartijen als risicoverminderend in aanmerking genomen. De bevoegde autoriteiten stellen elkaar van die feiten in kennis.

NL

  • 3. 
    De in punt b) bedoelde juridische adviezen kunnen betrekking hebben op soorten van contractuele verrekening. Voor overeenkomsten inzake productoverschrijdende

    contractuele verrekening gelden de volgende additionele voorwaarden:

    • a) 
      het in artikel 290, lid 2, punt a), bedoelde nettobedrag is het nettobedrag van de positieve en negatieve afwikkelingsprijzen van de opgenomen afzonderlijke

      bilaterale raamovereenkomsten en van de positieve en negatieve tegen marktwaarde gewaardeerde waarden van de afzonderlijke transacties (het 'productoverschrijdend nettobedrag');

    • b) 
      de in artikel 290, lid 2, onder b), bedoelde juridische adviezen behandelen de geldigheid en afdwingbaarheid van de gehele overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening en het effect van de verrekeningsregeling op de belangrijke bepalingen van de opgenomen afzonderlijke bilaterale

      raamovereenkomsten.

NL

Artikel 291 Verplichtingen van de instellingen

  • 1. 
    Een instelling is verplicht tot het opstellen en in stand houden van procedures om te waarborgen dat de rechtsgeldigheid en de afdwingbaarheid van haar contractuele

    verrekening worden getoetst in het licht van veranderingen in het recht van de relevante rechtsgebieden bedoeld in artikel 290, lid 2, punt b).

  • 2. 
    De instelling bewaart alle vereiste documentatie betreffende haar contractuele verrekening in haar dossiers.
  • 3. 
    De instelling weegt het effect van de verrekening als factor mee bij de meting van de samengevoegde blootstelling aan het kredietrisico van elke tegenpartij en de instelling beheert haar CCR op basis van dat effect van die meting.
  • 4. 
    In het geval van in artikel 289 bedoelde overeenkomsten inzake productoverschrijdende contractuele verrekening houdt de instelling overeenkomstig artikel 290, lid 2, punt c), procedures in stand om te controleren of met betrekking tot alle in de verrekeningsovereenkomst

    op te nemen transacties een juridisch advies als bedoeld in artikel 290, lid 2, punt b), is opgesteld.

NL

Rekening houdend met de overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening blijft de instelling de vereisten voor de inaanmerkingneming van bilaterale verrekening en de vereisten van hoofdstuk 4 voor de inaanmerkingneming van kredietrisicolimitering, voor zover van toepassing, met betrekking tot elke opgenomen afzonderlijke bilaterale raamovereenkomst en transactie naleven.

Artikel 292 Impact van de inaanmerkingneming van verrekening als risicoverminderend

  • 1. 
    De volgende behandeling is van toepassing op overeenkomsten inzake contractuele verrekening:
    • a) 
      voor de toepassing van de afdelingen 5 en 6 wordt verrekening in aanmerking genomen als beschreven in die afdelingen;
    • b) 
      in geval van schuldvernieuwingscontracten kunnen in plaats van de betrokken brutobedragen de bij die contracten vastgestelde nettobedragen worden gewogen.

      Bij de toepassing van afdeling 3 kunnen de instellingen rekening houden met het schuldvernieuwingscontract bij het bepalen van:

      • i) 
        de in artikel 269, lid 1, bedoelde actuele vervangingswaarde;

NL

  • ii) 
    de in artikel 269, lid 2, bedoelde notionele hoofdsommen of onderliggende waarden.

Bij de toepassing van afdeling 4 kunnen de instellingen bij het bepalen van het in artikel 270, lid 1, bedoelde notionele bedrag voor de berekening van de notionele hoofdsom rekening houden met het schuldvernieuwingscontract. In die gevallen passen de instellingen de percentages van tabel 3 toe.

  • c) 
    In het geval van andere verrekeningsovereenkomsten passen de instellingen afdeling 3 als volgt toe:
    • i) 
      voor de in een verrekeningsovereenkomst opgenomen contracten wordt de in artikel 269, lid 1, bedoelde actuele vervangingswaarde verkregen door de uit de overeenkomst resulterende feitelijke hypothetische nettovervangingswaarde in aanmerking te nemen. Indien de verrekening ertoe leidt dat de instelling die de nettovervangingswaarde berekent een nettobetalingsverplichting heeft, wordt de actuele vervangingswaarde op nul gesteld;
    • ii) 
      het bedrag van de in artikel 269, lid 2, bedoelde potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico wordt voor alle in een verrekeningsovereenkomst opgenomen contracten verlaagd overeenkomstig de onderstaande formule:

      PCE red = 0 . 4 ⋅ PCE gross + 0 . 6 ⋅ GRPCE gross

NL

waarbij:

PCE red = het verlaagde bedrag van de potentiële blootstelling aan het toekomstig kredietrisico van alle contracten met een bepaalde tegenpartij die in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst zijn opgenomen;

PCE gross = de som van de bedragen van de potentiële blootstellingen aan het toekomstig kredietrisico van alle contracten met een bepaalde tegenpartij die in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst zijn opgenomen en worden berekend door de notionele hoofdsommen ervan te vermenigvuldigen met de in tabel 1 vermelde percentages;

NGR = de netto/bruto-ratio berekend als het quotiënt van de nettovervangingswaarde van alle contracten die zijn opgenomen in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst met een bepaalde tegenpartij (teller), en de brutovervangingswaarde van alle contracten die zijn opgenomen in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst met die tegenpartij (noemer).

NL

  • 2. 
    Bij de berekening van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico volgens de bovenstaande formule kunnen de instellingen in de verrekeningsovereenkomst opgenomen perfect matchende contracten behandelen als één enkel contract waarvan de notionele

    hoofdsom gelijk is aan de netto-opbrengsten.

    Bij de toepassing van artikel 270, lid 1, kunnen de instellingen de in de verrekeningsovereenkomst opgenomen perfect matchende contracten behandelen als één enkel contract waarvan de notionele hoofdsom gelijk is aan de netto-opbrengsten; de notionele hoofdsommen worden vermenigvuldigd met de in tabel 3 vermelde percentages.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder perfect matchende contracten verstaan valutatermijncontracten of soortgelijke contracten waarvan de notionele hoofdsom gelijk is aan de kasstromen, indien de kasstromen op dezelfde datum vervallen en geheel in dezelfde valuta luiden.

NL

  • 3. 
    Voor alle overige in een verrekeningsovereenkomst opgenomen contracten kunnen de toe te passen percentages worden verlaagd overeenkomstig tabel 6:

    Tabel 6

Oorspronkelijke looptijd Rentecontracten Valutacontracten

Eén jaar of korter 0,35% 1,50%

Langer dan één jaar maar niet 0,75% 3,75% langer dan twee jaar

Extra tegemoetkoming voor 0,75% 2,25% ieder jaar extra

  • 4. 
    In het geval van rentecontracten kunnen de ▌instellingen, indien de bevoegde autoriteiten daartoe toestemming hebben verleend, hetzij de oorspronkelijke hetzij de resterende

    looptijd kiezen.

NL

A FDELING 8 P OSTEN IN DE HANDELSPORTEFEUILLE

Artikel 293 Posten in de handelsportefeuille

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit artikel wordt in bijlage II een verwijzing opgenomen naar afgeleide instrumenten voor de overdracht van kredietrisico als vermeld in

    Richtlijn 2004/39/EG i, bijlage I, deel C, punt 8).

  • 2. 
    Wanneer de instellingen de risicogewogen posten berekenen voor het tegenpartijrisico van posten in de handelsportefeuille, nemen zij de volgende beginselen in acht:
    • a) 
      teneinde in het kader van de in afdeling 3 beschreven methode een waarde te bepalen voor de potentiële blootstelling aan het toekomstig kredietrisico van op een total return swap of een kredietverzuimswap gebaseerde kredietderivaten, wordt het nominale bedrag van het instrument vermenigvuldigd met de volgende percentages:

NL

  • i) 
    5%, indien de referentieverplichting, gesteld dat zij in hoofde van de instelling een directe risicoblootstelling deed ontstaan, als gekwalificeerde post in aanmerking zou worden genomen voor de toepassing van deel 3, titel IV, hoofdstuk 2;
  • ii) 
    10%, indien de referentieverplichting, gesteld dat zij in hoofde van de instelling een directe risicoblootstelling deed ontstaan, niet als gekwalificeerde post in aanmerking zou worden genomen voor de toepassing van deel 3, titel IV, hoofdstuk 2.

In het geval van een instelling waarvan de uit een kredietverzuimswap voortvloeiende risicoblootstelling een lange positie in de onderliggende waarde vertegenwoordigt, kan voor de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico als percentage 0% worden toegepast, tenzij is bedongen dat de kredietverzuimswap vroegtijdig wordt afgewikkeld bij insolventie van de entiteit waarvan de uit de swap voortvloeiende blootstelling een korte positie in de onderliggende waarde vertegenwoordigt, ook al heeft er zich voor de onderliggende waarde geen wanbetaling voorgedaan.

Indien het kredietderivaat protectie verschaft voor de n-de wanbetaling onder een aantal onderliggende verplichtingen, bepaalt een instelling welke van de hierboven voorgeschreven percentages van toepassing is met betrekking tot de verplichting met de n-de laagste kredietkwaliteit die, gesteld dat zij in hoofde van de instelling een directe risicopositie deed ontstaan, als gekwalificeerde post in aanmerking zou worden genomen voor de toepassing van deel 3, titel IV, hoofdstuk 2;

NL

  • b) 
    de instellingen maken geen gebruik van de in artikel 217 beschreven eenvoudige benadering van financiële zekerheden voor de inaanmerkingneming van het effect van de financiële zekerheid;
  • c) 
    in het geval van in de handelsportefeuille geboekte retrocessietransacties en transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen kunnen de instellingen alle financiële instrumenten en grondstoffen die in aanmerking komen om in de handelsportefeuille te worden opgenomen als toelaatbare zekerheid erkennen;
  • d) 
    met betrekking tot de uit in de handelsportefeuille geboekte otc-derivaten voortvloeiende blootstellingen kunnen de instellingen grondstoffen die in aanmerking komen om in de handelsportefeuille te worden opgenomen als toelaatbare zekerheid erkennen;
  • e) 
    voor het berekenen van volatiliteitsaanpassingen in de gevallen waarin de financiële instrumenten of grondstoffen die niet toelaatbaar zijn overeenkomstig hoofdstuk 4 in het kader van dergelijke transacties als zekerheid of anderszins worden uitgeleend, verkocht of verstrekt, dan wel geleend, gekocht of ontvangen, en een instelling de

    toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen overeenkomstig hoofdstuk 4, afdeling 3, toepast, behandelen de instellingen de desbetreffende instrumenten en grondstoffen op dezelfde wijze als aan een erkende beurs genoteerde, maar niet in een hoofdindex opgenomen aandelen;

NL

  • f) 
    indien een instelling de benadering van eigen ramingen van volatiliteitsaanpassingen overeenkomstig hoofdstuk 4, afdeling 3, toepast met betrekking tot financiële

    instrumenten of grondstoffen die niet toelaatbaar zijn overeenkomstig hoofdstuk 4, berekent zij volatiliteitsaanpassingen voor iedere afzonderlijke post. Indien een instelling toestemming heeft gekregen om de in hoofdstuk 4 beschreven internemodellenbenadering toe te passen, mag zij deze benadering ook in de handelsportefeuille toepassen;

  • g) 
    ten aanzien van de inaanmerkingneming van kaderverrekeningsovereenkomsten met betrekking tot retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen

    effecten- of grondstoffenleningen of andere kapitaalmarktgerelateerde transacties, nemen de instellingen verrekening tussen blootstellingen in en blootstellingen buiten de handelsportefeuille slechts in aanmerking wanneer de verrekende transacties aan de volgende voorwaarden voldoen:

NL

  • i) 
    alle transacties worden dagelijks tegen marktwaarde gewaardeerd;
  • ii) 
    alle in het kader van de transacties geleende, gekochte of ontvangen posten kunnen in aanmerking worden genomen als toelaatbare financiële zekerheid overeenkomstig hoofdstuk 4 , met dien verstande dat de punten c) tot en met f) van dit lid niet van toepassing zijn;
  • h) 
    indien een in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaat deel uitmaakt van een intern afdekkingsinstrument en de kredietprotectie in het kader van deze

    verordening overeenkomstig artikel 199 als toelaatbaar wordt erkend, passen de instellingen een van de volgende benaderingen toe:

    • i) 
      zij behandelen het alsof er geen tegenpartijrisico uit de positie in dat kredietderivaat voortvloeit;
    • ii) 
      zij nemen consequent alle in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die deel uitmaken van interne afdekkingsinstrumenten of die zijn gekocht als protectie tegen een CCR-blootstelling mee in de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het tegenpartijkredietrisico indien de kredietprotectie overeenkomstig hoofdstuk 4 als toelaatbaar wordt erkend.

NL

A FDELING 9 E IGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR BLOOTSTELLINGEN MET BETREKKING TOT EEN

CENTRALE TEGENPARTIJ

Artikel 294

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1. 
    ▌"buiten het faillissement vallend": met betrekking tot activa van cliënten, het feit dat effectieve regelingen bestaan die waarborgen dat die activa niet beschikbaar zullen zijn voor de crediteuren van een CTP of van een clearinglid in het geval van insolventie van respectievelijk die CTP of dat clearinglid, of dat de activa niet beschikbaar zullen zijn voor het clearinglid om verliezen te dekken die het clearinglid heeft geleden als gevolg van de wanbetaling door een andere cliënt of door andere cliënten dan degenen die de activa in kwestie hebben verstrekt ;

(2) ▌"CTP-gerelateerde transactie": een tussen een cliënt en een clearinglid gesloten, in artikel 295, lid 1, vermelde overeenkomst of transactie die rechtstreeks gerelateerd is aan een tussen dat clearinglid en een CTP gesloten, in artikel 295, lid 1, vermelde

overeenkomst of transactie;

NL

(3) "clearinglid": een clearinglid als omschreven in artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) nr. 648/2012 ;

(4) "cliënt": een cliënt als omschreven in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) nr. 648/2012 of een onderneming die indirecte clearingregelingen met een clearinglid heeft getroffen overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 i;

Artikel 295 Materiële werkingssfeer

  • 1. 
    ▌Deze afdeling is van toepassing op de volgende overeenkomsten en transacties zolang zij bij een CTP uitstaan:
    • a) 
      de in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten;
    • b) 
      retrocessietransacties;
  • c) 
    transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen;
    • d) 
      transacties met afwikkeling op lange termijn;
    • e) 
      margeleningstransacties;

NL

  • 2. 
    ▌De instellingen kunnen kiezen of zij een van de volgende twee behandelingen toepassen op de in lid 1 vermelde bij een gCTP uitstaande contracten en transacties ▌:

    a) de behandeling voor transactieblootstellingen en blootstellingen met betrekking tot bijdragen aan een wanbetalingsfonds, die respectievelijk zijn bepaald in

    artikel 297, met uitzondering van lid 1, punt b), en artikel 298;

    b) de in artikel 300 bepaalde behandeling.

3. De instellingen passen naar gelang van het geval de in artikel 297, uitgezonderd lid 1, punt a), en in artikel 299 bepaalde behandeling toe op de in lid 1 vermelde bij een

niet-gekwalificeerde CTP uitstaande contracten of transacties .

NL

Artikel 295 ter Bewaking van blootstellingen ten aanzien van CTP's

  • 1. 
    De instellingen bewaken al hun blootstellingen aan CTP's en stellen procedures vast voor het regelmatig rapporteren van informatie over die blootstellingen aan ▌de directie en aan het bevoegde comité of de bevoegde comités van het leidinggevend orgaan.

2. De instellingen beoordelen door middel van passende scenarioanalyses en stresstests of het niveau van het eigen vermogen dat wordt aangehouden voor de blootstellingen ten aanzien van een CTP, met inbegrip van mogelijke toekomstige kredietblootstellingen

of van bijdragen aan een wanbetalingsfonds of, als de bank als clearinglid optreedt, blootstellingen die het gevolg zijn van contractuele regelingen als bepaald in artikel 296 bis, in een goede verhouding staat tot de aan die transacties verbonden risico's.

Artikel 296 Behandeling van transacties van clearingleden en cliënten

  • 2. 
    Indien een instelling als clearinglid optreedt, hetzij voor eigen doeleinden of als financieel tussenpersoon tussen een cliënt en een CTP, berekent zij de eigenvermogensvereisten voor haar blootstellingen aan een CTP overeenkomstig de artikelen 297 tot en met 300.

NL

  • 3. 
    Indien een instelling als clearinglid optreedt en in die hoedanigheid als financieel tussenpersoon tussen een cliënt en een CTP optreedt, berekent zij de eigenvermogensvereisten voor haar CTP-gerelateerde transacties met de cliënt overeenkomstig de vorige afdelingen van dit hoofdstuk, voor zover van toepassing.
  • 4. 
    Indien een instelling een cliënt van een clearinglid is, berekent zij de eigenvermogensvereisten voor haar CTP-gerelateerde transacties met het clearinglid overeenkomstig de ▌vorige afdelingen van dit hoofdstuk, voor zover van toepassing.
  • 5. 
    Als alternatief voor de in lid 4 gespecificeerde benadering kan een instelling, indien zij een cliënt is, de eigenvermogensvereisten voor haar CTP-gerelateerde transacties met het

    clearinglid berekenen overeenkomstig artikel 296 ter, lid 2, mits beide volgende voorwaarden vervuld zijn:

    • a) 
      de posities en activa van die instelling die betrekking hebben op die transacties worden, zowel op het niveau van het clearinglid als op het niveau van de CTP, onderscheiden en gescheiden, in de zin van artikel 39 van Verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR) , van de posities en activa van zowel het clearinglid als de andere cliënten van dat clearinglid; door die scheiding vallen die posities en activa buiten het faillissement in geval van wanbetaling door of insolventie van het

      clearinglid of een of meer van zijn andere cliënten;

NL

  • b) 
    de wetten, voorschriften, regels en contractuele regelingen die van toepassing zijn op of bindend zijn voor die instelling of de CTP waarborgen in geval van wanbetaling

    of insolventie van het clearinglid de overboeking van de posities van de instelling met betrekking tot die overeenkomsten en transacties en van de bijbehorende zekerheden naar een ander clearinglid binnen de toepasselijke margerisicoperiode.

  • 6. 
    Indien een instelling die als clearinglid optreedt, met een cliënt van een ander clearinglid een contractuele regeling aangaat om voor die cliënt de in lid 5, punt b), bedoelde

    overboekbaarheid van activa en posities te waarborgen, mag die instelling een blootstellingswaarde van nul toekennen aan de voorwaardelijke verplichting die als gevolg van die contractuele regeling ontstaat.

    Artikel 296 bis Behandeling van blootstellingen van clearingleden ten aanzien van cliënten

1. Indien een instelling als clearinglid optreedt en in die hoedanigheid als financieel tussenpersoon tussen een cliënt en een CTP optreedt, berekent zij de eigenvermogensvereisten voor haar CTP-gerelateerde transacties met de cliënt overeenkomstig de voorgaande afdelingen van dit hoofdstuk, en deel III, titel VI, voor zover van toepassing.

NL

2. Indien een instelling die als clearinglid optreedt, met een cliënt van een ander clearinglid een contractuele regeling aangaat die overeenkomstig artikel 48, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 i de in artikel 296ter, lid 2, onder b) bedoelde overboekbaarheid van activa en posities voor die cliënt faciliteert en waaruit een voorwaardelijke verplichting voor de instelling voortvloeit, past die instelling de in deze verordening gespecificeerde behandeling op die voorwaardelijke verplichting toe.

3. Een instelling die als clearinglid optreedt, kan een kortere margerisicoperiode toepassen bij het berekenen van de eigenvermogensvereisten voor haar blootstellingen ten aanzien van een cliënt overeenkomstig de internemodellenmethode.

4. Een instelling die als clearinglid optreedt, kan haar EAD met een scalaire factor vermenigvuldigen bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor haar blootstellingen ten aanzien van een cliënt overeenkomstig de op de waardering

tegen marktwaarde gebaseerde methode, de standaardmethode of de oorspronkelijkeblootstellingsmethode. De scalaire factoren die de instellingen kunnen toepassen zijn de volgende:

a) 0,71 voor een margerisicoperiode van 5 dagen;

b) 0,77 voor een margerisicoperiode van 6 dagen;

NL

c) 0,84 voor een margerisicoperiode van 7 dagen;

d) 0,89 voor een margerisicoperiode van 8 dagen;

e) 0,95 voor een margerisicoperiode van 9 dagen;

f) 1 voor een margerisicoperiode van 10 dagen of meer;

5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de margerisicoperiodes die de instellingen kunnen gebruiken voor de toepassing van de leden 3 en 4.

Bij de ontwikkeling van die ontwerpen van technische reguleringsnormen past de EBA de volgende beginselen toe:

a) zij bepaalt de margerisicoperiode voor elke van de in artikel 295, lid 1, genoemde soorten overeenkomsten en transacties;

NL

b) in de in punt a) te bepalen margerisicoperiodes wordt rekening gehouden met de afwikkelingsperiode van de in dat punt bedoelde overeenkomsten en transacties; deze margerisicoperiodes mogen niet minder dan 5 dagen bedragen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 maart 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 296 ter Behandeling van blootstellingen van cliënten

1. Indien een instelling een cliënt is, berekent zij de eigenvermogensvereisten voor haar

CTP-gerelateerde transacties met haar clearinglid overeenkomstig de andere vorige afdelingen van dit hoofdstuk en deel III, titel VI, voor zover van toepassing.

NL

2. Onverminderd de in lid 1 gespecificeerde benadering kan een instelling, indien zij een cliënt is, de eigenvermogensvereisten voor haar blootstellingen met betrekking tot

CTP-gerelateerde transacties met haar clearinglid berekenen overeenkomstig artikel 297, mits beide volgende voorwaarden vervuld zijn:

a) de posities en activa van die instelling die betrekking hebben op die transacties worden, zowel op het niveau van het clearinglid als op het niveau van de CTP, onderscheiden en gescheiden van de posities en activa van zowel het clearinglid als de andere cliënten van dat clearinglid; door die scheiding vallen die posities en activa buiten het faillissement in geval van wanbetaling door of insolventie van het clearinglid of een of meer van zijn andere cliënten;

b) de wetten, voorschriften, regels en contractuele regelingen die van toepassing zijn op of bindend zijn voor die instelling of de CTP faciliteren de overboeking van de posities van de cliënt met betrekking tot die overeenkomsten en transacties en van de bijbehorende zekerheden naar een ander clearinglid binnen de toepasselijke

margerisicoperiode in geval van wanbetaling of insolventie van het oorspronkelijke

clearinglid. In die omstandigheden zullen de posities van de cliënt en de

zekerheden tegen marktwaarde worden overgeboekt, tenzij de cliënt om

afwikkeling van de positie tegen marktwaarde verzoekt;

NL

c) de instelling beschikt over een onafhankelijk, met redenen omkleed schriftelijk juridisch advies waarin wordt geconcludeerd dat, in geval van aanvechting voor de rechter, de bevoegde rechterlijke instanties en administratieve autoriteiten van oordeel zouden zijn dat de cliënt geen verlies zou lijden wegens de insolventie van zijn clearinglid of van een van de cliënten van zijn clearinglid, zulks op grond van de wetgeving van het rechtsgebied van de instelling, haar clearinglid en de CTP, de wetgeving betreffende de transacties en de overeenkomsten die de instelling via de CTP cleart, de wetgeving betreffende zekerheden, en de wetgeving betreffende contracten of overeenkomsten die nodig zijn voor het vervullen van de in punt b) genoemde voorwaarde;

d) de CTP is een gCTP.

2 ter. Onverminderd de voorwaarden in lid 2 kan, indien een instelling die een cliënt is, niet tegen verlies kan worden beschermd bij gezamenlijke wanbetaling door het clearinglid en een andere cliënt van het clearinglid, maar alle andere voorwaarden van lid 2 zijn vervuld, de cliënt de eigenvermogensvereisten voor zijn blootstellingen met betrekking tot CTP-gerelateerde transacties met zijn clearinglid berekenen overeenkomstig

artikel 297, mits het risicogewicht van 2% in lid 1, punt a), van dat artikel wordt vervangen door een risicogewicht van 4%.

NL

3. Indien een instelling die een cliënt is, via indirecte clearingregelingen, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 i, toegang heeft tot de diensten van

een CTP, kan die instelling de in lid 2 of lid 2ter bepaalde behandeling slechts toepassen

als de voorwaarden van elk lid op elk niveau van de keten van tussenpersonen zijn

vervuld.

Artikel 297 Eigenvermogensvereisten voor CTP-transactieblootstellingen

  • 1. 
    Een instelling past de volgende behandeling toe op haar CTP-transactieblootstellingen:

    a) zij past een risicogewicht van 2% toe op de blootstellingswaarden van al haar gCTP- transactieblootstellingen;

    b) zij past het risicogewicht dat wordt gebruikt voor de standaardbenadering van kredietrisico's als vermeld in artikel 102, lid …, toe op al haar transactieblootstellingen

    met niet-gekwalificeerde CTP's;

NL

c) indien een instelling als financieel tussenpersoon tussen een cliënt en een CTP optreedt en in de voorwaarden van de CTP-gerelateerde transactie is bepaald dat de instelling bij wanbetaling van de CTP niet verplicht is de cliënt te vergoeden voor eventuele verliezen ten gevolge van veranderingen in de waarde van die

transactie. De blootstellingswaarde van de transactie met de CTP die met die CTP-gerelateerde transactie overeenstemt, is gelijk aan nul.

  • 2. 
    Niettegenstaande lid 1 kan een instelling, indien de activa die als zekerheid bij een CTP of een clearinglid zijn gestort buiten het faillissement vallen ingeval de CTP, het

    clearinglid of een of meer van de andere cliënten van het clearinglid insolvent worden, als blootstellingswaarde nul toekennen aan de CCR-blootstellingen voor die activa.

  • 3. 
    Een instelling berekent de blootstellingswaarden van haar CTP-transactieblootstellingen overeenkomstig de andere afdelingen van dit hoofdstuk, voor zover van toepassing.

NL

  • 4. 
    Een instelling berekent de risicogewogen posten voor haar CTP-transactieblootstellingen voor de toepassing van de artikelen 108, lid 8, en 151 als de som van de blootstellingswaarden

    van haar overeenkomstig de leden 2 en 3 berekende CTP-transactieblootstellingen, vermenigvuldigd met het overeenkomstig lid 1 bepaalde risicogewicht.

 ▌

Artikel 298 Eigenvermogensvereisten voor bijdragen aan een wanbetalingsfonds

  • 1. 
    Een instelling die als clearinglid optreedt, houdt eigen vermogen aan om de blootstellingen te dekken die voortvloeien uit haar bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een gCTP. Zij berekent de eigenvermogensvereisten voor haar voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van die CTP overeenkomstig de benadering van ▌artikel 298 bis;

b) indien DF CCP < K CCP ≤DF * gebruiken de instellingen de volgende formule:

  • c ⋅ − + ⋅ ( * − )

7747/13 rts/PAU/sm 795

NL

Artikel 298 bis Eigenvermogensvereisten voor voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds

van een gCTP

1. De blootstellingswaarde voor een door de instelling voorgefinancierde bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een gCTP (DF i ) is gelijk aan het gestorte bedrag of de

marktwaarde van de door die instelling geleverde activa minus het bedrag van die bijdrage dat de gCTP reeds heeft gebruikt voor het opvangen van haar verliezen ingevolge de wanbetaling van een of meer van haar clearingleden.

  • 2. 
    Een instelling berekent het eigenvermogensvereiste (K i ) om de uit haar voorgefinancierde bijdrage(DF i ) voortvloeiende positie te dekken als volgt:

NL

waarbij:

β= de door de CTP aan de instelling meegedeelde concentratiefactor;

  • het door de CTP aan de instelling meegedeelde aantal clearingleden;

DF CM = de som van de door de CTP aan de instelling meegedeelde voorgefinancierde

DF i

bijdragen van alle clearingleden van de CTP ( i );

K CM = de som van de eigenvermogensvereisten van alle clearingleden van de CTP berekend

K i

overeenkomstig de in lid 3 gespecificeerde toepasselijke formule ( i ).

NL

  • 3. 
    De instellingen berekenen K CM als volgt:
    • a) 
      indien K CCP ≤ DF CCP gebruiken de instellingen de volgende formule:

      K = c ⋅ * CM 1 DF CM ;

  • b) 
    indien DF * CCP < K CCP ≤DF gebruiken de instellingen de volgende formule:

    K CM = c ⋅ ( K CCPDF CCP ) + c ⋅ ( DF * 2 1 − K CCP ) ;

    • c) 
      indien DF * < K CCP gebruiken de instellingen de volgende formule:

      K CM = c ⋅ µ ⋅ ( KDF * ) + cDF * 2 CCP 2 CM

waarbij:

DF CCP = de door de CTP aan de instelling meegedeelde voorgefinancierde financiële middelen van de CTP;

K CCP = het door de CTP aan de instelling meegedeelde hypothetische kapitaal van de CTP;

NL

DF = de totale voorgefinancierde bijdragen ▌

DF * DF

*

  • CCP + DF CM ;

*

DF

CM = DF CM − 2 ⋅ DF i ;

DF

i = de door de CTP aan de instelling meegedeelde gemiddelde voorgefinancierde bijdrage, 1 ⋅ DF

CM ;

c 1 = een factor kapitaal gelijk aan ▌

c 2 = een factor kapitaal gelijk aan 100%;

µ= 1,2.

  • 4. 
    Een instelling berekent de risicogewogen posten voor blootstellingen die voortvloeien uit ▌een voorgefinancierde bijdrage van een instelling ▌als de eigenvermogensvereisten (K i ) bepaald overeenkomstig lid 2 ▌, vermenigvuldigd met 12,5.

NL

5. Indien K CCP gelijk is aan nul, gebruiken de instellingen als waarde voor c 1 0,16% voor de berekening in de lid 3.

Artikel 299 Berekening van het hypothetische kapitaal van een CTP

1. Een instelling past de volgende formule toe voor de berekening van de eigenvermogensvereisten (K i ) voor de blootstellingen die voortvloeien uit haar voorgefinancierde

bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een niet-gekwalificeerde CTP (DF i ) en uit niet-volgestorte bijdragen (UC i ) aan die CTP:

K i = c 2 ·µ·(DF i +UC i )

2. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "niet-volgestorte bijdragen" verstaan bijdragen die een instelling welke als clearinglid optreedt, contractueel heeft vastgelegd om ze aan een CTP te verstrekken nadat de CTP haar wanbetalingsfonds heeft uitgeput om de verliezen te dekken die ze heeft opgelopen als gevolg van wanbetaling door een of meer clearingleden.

2. Een instelling berekent de risicogewogen posten voor blootstellingen die voortvloeien uit een voorgefinancierde bijdrage van een instelling als de eigenvermogensvereisten (K i )

bepaald overeenkomstig lid 1, vermenigvuldigd met 12,5.

NL

Artikel 300 Alternatieve berekening van het eigenvermogensvereiste voor blootstellingen

ten aanzien van een gCTP

Een instelling past de volgende formule toe voor de berekening van het eigenvermogenvereiste (K i ) voor de blootstellingen die voortvloeien uit haar transactieblootstellingen en de transactieblootstellingen van haar cliënt (TE i ) en voorgefinancierde bijdragen (DF i ) aan het wanbetalingsfonds van een gCTP:

K i = 8 %min [ 2 %TE i + 1250 %DF i ; 20 %TE i ]

Artikel 300 bis Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen ten aanzien van CTP's die niet langer aan

bepaalde voorwaarden voldoen

1. Een instelling past de in dit artikel vervatte behandeling toe indien een of meer van de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a) de instelling heeft van een CTP de bij punt h), ii), van artikel 50 ter van Verordening (EU) nr. 648/2012 i vereiste kennisgeving ontvangen dat de CTP is opgehouden met het berekenen van K CCP ;

NL

b) het is de instellingen - na een openbare aankondiging of kennisgeving van de bevoegde autoriteit van een CTP die door de instelling wordt gebruikt of van die CTP zelf – bekend dat de betrokken CTP niet langer zal voldoen aan de

voorwaarden inzake vergunning of erkenning, naar gelang van het geval;

2. Indien alleen de voorwaarde van lid 1, punt a), is vervuld, onderzoekt de bevoegde autoriteit van de instelling de redenen waarom de CTP is opgehouden met het berekenen van K CCP.

Indien de bevoegde autoriteit de in de eerste alinea bedoelde redenen geldig acht, kan zij de instellingen in haar lidstaat toestaan de behandeling van artikel 300 toe te passen op hun transactieblootstellingen en bijdragen aan het wanbetalingsfonds van die CTP. Als zij die toestemming geeft, dient zij de redenen voor haar besluit bekend te maken.

Indien de bevoegde autoriteit de in de eerste alinea bedoelde redenen niet geldig acht, passen alle instellingen in haar lidstaat, ongeacht de behandeling die zij overeenkomstig artikel 295, lid 2, punt b), hebben gekozen, de behandeling van lid 3, punten a) tot en met d), toe.

NL

3. Indien de voorwaarde van lid 1, punt b), is vervuld, ongeacht of de voorwaarde in punt a) van dat lid is vervuld, doet de instelling binnen drie maanden nadat de in lid 1, punt b), bedoelde omstandigheid zich heeft voorgedaan, of eerder indien de bevoegde autoriteit van de instelling dat verlangt, het volgende met betrekking tot haar

blootstellingen ten aanzien van die CTP:

a) zij houdt op de behandeling toe te passen die zij overeenkomstig artikel 295, lid 2, punt a), heeft gekozen ;

b) zij past de behandeling van artikel 297, lid 1, punt b), toe op haar transactieblootstellingen ten aanzien van die CTP;

c) zij past de behandeling van artikel 299 toe op haar bijdragen aan het wanbetalingsfonds van die CTP;

d) zij behandelt niet in punt b) en c) genoemde blootstellingen ten aanzien van die CTP als blootstellingen ten aanzien van een onderneming, conform de in

hoofdstuk 2 vervatte standaardmethode voor kredietrisico's.

NL

Titel III

Eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico

Hoofdstuk 1 Algemene beginselen betreffende het gebruik van de verschillende benaderingen

Artikel 301 Toestemming en kennisgeving

  • 1. 
    Om in aanmerking te komen voor het gebruik van de standaardbenadering voldoen de instellingen, behalve aan de in de artikelen 73 en 83 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] beschreven algemene normen voor het risicobeheer, tevens aan de in artikel 309 van deze verordening beschreven criteria. Instellingen die de standaardbenadering gebruiken, stellen de bevoegde autoriteiten daarvan vooraf in kennis.

    De bevoegde autoriteiten staan de instellingen toe een alternatieve relevante indicator te gebruiken voor de bedrijfsonderdelen "bankdiensten ten behoeve van particulieren en kleine partijen" en "zakelijke bankdiensten" indien de voorwaarden van artikel 308, lid 2, en artikel 309 vervuld zijn.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten staan de instellingen toe om geavanceerde meetbenaderingen te hanteren die op hun eigen systemen voor de meting van het operationeel risico berusten, indien alle in respectievelijk artikel 310 en artikel 311 beschreven kwalitatieve en

    kwantitatieve normen vervuld zijn en indien deze instellingen voldoen aan de algemene normen voor het risicobeheer beschreven in de artikelen 73 en 83 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] en in titel VII, hoofdstuk 3, afdeling II, van die richtlijn.

    De instellingen vragen hun bevoegde autoriteiten ook om toestemming indien zij die geavanceerde meetbenaderingen wezenlijk willen uitbreiden of wijzigen. De bevoegde autoriteiten verlenen alleen toestemming indien de instellingen na die wezenlijke uitbreidingen en wijzigingen nog altijd aan de in de eerste alinea gespecificeerde normen voldoen.

NL

2 bis. De instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van alle wijzigingen in hun modellen van geavanceerde meetbenaderingen.

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de beoordelingsmethode volgens welke de bevoegde autoriteiten instellingen toestemming verlenen om geavanceerde meetbenaderingen te gebruiken;
    • b) 
      de voorwaarden voor het beoordelen van het wezenlijke karakter van de uitbreidingen en wijzigingen van de geavanceerde meetbenaderingen;

    c) de nadere regels voor de in lid 2bis vereiste kennisgeving.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 302 Teruggrijpen op minder verfijnde benaderingen

  • 1. 
    Instellingen die de standaardbenadering hanteren, grijpen niet terug op de basisindicatorbenadering, tenzij de voorwaarden van lid 3 vervuld zijn.
  • 2. 
    Instellingen die de geavanceerde meetbenaderingen hanteren, grijpen niet terug op de standaardbenadering of de basisindicatorbenadering, tenzij de voorwaarden van lid 3 vervuld zijn.
  • 3. 
    Een instelling mag alleen teruggrijpen op een minder verfijnde benadering voor het operationeel risico indien de beide volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • a) 
      de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat het gebruik van een minder verfijnde benadering niet wordt voorgesteld om de voor de instelling

      geldende eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico te verlagen, dat dit gebruik noodzakelijk is op grond van de aard en de complexiteit van de instelling en dat het gebruik geen wezenlijk negatief effect zou hebben op de solvabiliteit van de instelling of op haar vermogen om het operationeel risico effectief te beheren;

    • b) 
      de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit ontvangen.

NL

Artikel 303 Gecombineerde toepassing van verschillende benaderingen

  • 1. 
    De instellingen kunnen een combinatie van benaderingen toepassen op voorwaarde dat zij daarvoor toestemming krijgen van de bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten

    verlenen deze toestemming indien de voorwaarden van de leden 2 tot en met 4, naargelang het geval, vervuld zijn.

  • 2. 
    Een instelling mag een geavanceerde meetbenadering toepassen in combinatie met de basisindicatorbenadering of de standaardbenadering indien de beide volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • a) 
      de combinatie van de door de instelling toegepaste benaderingen houdt rekening met al haar operationele risico's en de bevoegde autoriteiten hebben ingestemd met de door de instelling gebruikte methode om de verschillende activiteiten, geografische locaties,

      juridische structuren of andere relevante, intern vastgestelde onderverdelingen in aanmerking te nemen;

    • b) 
      de in artikel 309 beschreven criteria en de in de artikelen 310 en 311 beschreven normen zijn vervuld voor het deel van de activiteiten dat met gebruikmaking van respectievelijk de standaardbenadering en de geavanceerde meetbenaderingen in aanmerking wordt genomen.

NL

  • 3. 
    Voor instellingen die een geavanceerde meetbenadering willen combineren met de basisindicatorbenadering of de standaardbenadering, stellen de bevoegde autoriteiten de volgende bijkomende voorwaarden voordat zij toestemming verlenen:
    • a) 
      vanaf de datum waarop een geavanceerde meetbenadering wordt ingevoerd, wordt in deze benadering met een significant deel van de operationele risico's van de instelling rekening gehouden;
    • b) 
      de instelling verbindt zich ertoe de geavanceerde meetbenadering op een wezenlijk deel van haar activiteiten toe te passen overeenkomstig een tijdschema dat aan haar

      bevoegde autoriteiten is voorgelegd en door hen is goedgekeurd.

  • 4. 
    Een instelling mag een bevoegde autoriteit slechts in uitzonderlijke omstandigheden om toestemming voor een gecombineerde toepassing van de basisindicatorbenadering en de standaardbenadering verzoeken, zoals bij de recente verwerving van nieuwe bedrijfsonderdelen

    die een overgangsperiode voor de toepassing van de standaardbenadering kunnen vergen.

    Een bevoegde autoriteit verleent die toestemming uitsluitend wanneer de instelling zich ertoe heeft verbonden de standaardbenadering toe te passen overeenkomstig een tijdschema dat aan de bevoegde autoriteit is voorgelegd en door haar is goedgekeurd.

NL

  • 5. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de voorwaarden die de bevoegde autoriteiten hanteren bij de beoordeling van de in lid 2, onder a), bedoelde methode;
    • b) 
      de voorwaarden die de bevoegde autoriteiten hanteren om te beslissen of zij de in lid 3 bedoelde bijkomende voorwaarden stellen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2016 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    NL

    Hoofdstuk 2 Basisindicatorbenadering

    Artikel 304 Kapitaalvereiste

In het kader van de basisindicatorbenadering is het eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico gelijk aan 15% van het driejaarsgemiddelde van de relevante indicator die in artikel 305 is gedefinieerd.

De instellingen berekenen het driejaarsgemiddelde van de relevante indicator op basis van de laatste drie twaalfmaandelijkse waarnemingen aan het eind van het boekjaar. Indien geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, kunnen de instellingen gebruik maken van bedrijfsramingen.

Indien een instelling nog geen drie jaar actief is, kan zij toekomstgerichte bedrijfsramingen gebruiken voor het berekenen van de relevante indicator, op voorwaarde dat zij historische gegevens gebruikt zodra deze beschikbaar zijn.

Indien een instelling ten genoegen van haar bevoegde autoriteit kan aantonen dat ten gevolge van een fusie, een verwerving of een afstoting van entiteiten of activiteiten, het gebruik van een driejaarsgemiddelde om de relevante indicator te berekenen zou leiden tot een vertekende raming van het eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico, kan de bevoegde autoriteit de instelling toestaan de berekening zodanig aan te passen dat deze gebeurtenissen in aanmerking worden genomen, en stelt zij naar behoren de EBA daarvan in kennis. In dergelijke omstandigheden kan de bevoegde autoriteit eigener beweging ook van een instelling verlangen dat zij de berekening aanpast.

NL

Indien voor een bepaalde waarneming de relevante indicator negatief is of gelijk is aan nul, nemen de instellingen dit cijfer niet in aanmerking bij de berekening van het driejaarsgemiddelde. De instellingen berekenen het driejaarsgemiddelde in dat geval als de som van de positieve cijfers, gedeeld door het aantal positieve cijfers.

Artikel 305 Relevante indicator

  • 1. 
    Voor instellingen die de bij Richtlijn 86/635/EEG i vastgestelde standaarden voor jaarrekeningen toepassen, is de relevante indicator, uitgaande van de boekhoudkundige rubrieken voor de winst- en verliesrekening van instellingen volgens het schema van artikel 27 van die richtlijn, de som van de in tabel 1 van dit lid genoemde bestanddelen. De instellingen tellen elk bestanddeel mee met het bijbehorende positieve of negatieve teken.

    Tabel 1

    1 Rentebaten en soortgelijke baten

    2 Rente en soortgelijke lasten

    3 Opbrengsten uit aandelen en andere niet-vastrentende/vastrentende waardepapieren

    4 Ontvangen provisie/vergoedingen

    5 Betaalde provisie/vergoedingen

    6 Resultaat van financiële transacties

7747/13 rts/PAU/sm 811

NL

De instellingen passen deze bestanddelen aan om rekening te houden met het volgende:

  • a) 
    de instellingen berekenen de relevante indicator vóór aftrek van eventuele voorzieningen en bedrijfskosten. De instellingen nemen in de bedrijfskosten mede op de betaalde honoraria voor diensten uitbesteed aan derden die niet een moederonderneming of een dochteronderneming van de instelling zijn, noch een dochteronderneming van een moederonderneming die ook de moederonderneming van de instelling is. De instellingen mogen de uitgaven voor de uitbesteding van diensten die door derden worden verricht, gebruiken om de relevante indicator te verlagen wanneer de uitgaven voor rekening komen van een onderneming die onderworpen is aan de voorschriften van deze verordening of gelijkwaardige voorschriften;
  • b) 
    de instellingen laten de volgende bestanddelen buiten beschouwing bij de berekening van de relevante indicator:
    • i) 
      gerealiseerd resultaat uit de verkoop van niet in de handelsportefeuille opgenomen posten;
    • ii) 
      inkomsten uit buitengewone of onregelmatige posten;
    • iii) 
      inkomsten uit verzekeringen;
  • c) 
    indien de herwaardering van de in de handelsportefeuille opgenomen posten een onderdeel vormt van de winst- en verliesrekening, kunnen de instellingen deze

    herwaardering meetellen. Wanneer instellingen artikel 36, lid 2, van Richtlijn 86/635/EEG i toepassen, tellen zij de in de winst- en verliesrekening geboekte herwaardering mee.

NL

  • 2. 
    Wanneer instellingen andere dan de bij Richtlijn 86/635/EEG i vastgestelde standaarden voor jaarrekeningen toepassen, berekenen zij de relevante indicator op basis van gegevens die het beste aansluiten bij de in dit artikel opgenomen definitie.
  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om de methode voor de berekening van de in lid 2 bedoelde relevante indicator vast te stellen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2017 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Hoofdstuk 3 Standaardbenadering

Artikel 306 Eigenvermogensvereiste

  • 1. 
    In het kader van de standaardbenadering verdelen de instellingen hun activiteiten volgens de in artikel 307 beschreven beginselen over de in tabel 2 van lid 4 vermelde bedrijfsonderdelen.
  • 2. 
    De instellingen berekenen het eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico als het driejaarsgemiddelde van de som van de jaarlijkse eigenvermogensvereisten van alle in tabel 2 van lid 4 vermelde bedrijfsonderdelen. Het jaarlijkse eigenvermogensvereiste van elk bedrijfsonderdeel is gelijk aan het product van de in die tabel vermelde overeenkomstige bètafactor en het naar het respectieve bedrijfsonderdeel gemapte gedeelte van de relevante indicator.
  • 3. 
    De instellingen kunnen in een gegeven jaar de negatieve eigenvermogensvereisten die voortvloeien uit een negatief gedeelte van de relevante indicator in een bedrijfsonderdeel onbeperkt compenseren met de positieve eigenvermogensvereisten in andere

    bedrijfsonderdelen. Indien evenwel het samengevoegde eigenvermogensvereiste van alle bedrijfsonderdelen in een gegeven jaar negatief is, gebruiken de instellingen voor dat jaar nul als inputwaarde voor de teller.

NL

  • 4. 
    De instellingen berekenen het driejaarsgemiddelde van de in lid 2 bedoelde som op basis van de laatste drie twaalfmaandelijkse waarnemingen aan het eind van het boekjaar. Indien

    geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, kunnen de instellingen gebruik maken van bedrijfsramingen.

    Indien een instelling ten genoegen van haar bevoegde autoriteit kan aantonen dat ten gevolge van een fusie, een verwerving of een afstoting van entiteiten of activiteiten, het gebruik van een driejaarsgemiddelde om de relevante indicator te berekenen zou leiden tot een vertekende raming van het eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico, kan de bevoegde autoriteit de instelling toestaan de berekening zodanig aan te passen dat deze gebeurtenissen in aanmerking worden genomen, en stelt zij naar behoren de EBA daarvan in kennis. In dergelijke omstandigheden kan de bevoegde autoriteit eigener beweging ook van een instelling verlangen dat zij de berekening aanpast.

    Indien een instelling nog geen drie jaar actief is, kan zij toekomstgerichte bedrijfsramingen

    gebruiken voor het berekenen van de relevante indicator, op voorwaarde dat zij historische

    gegevens gebruikt zodra deze beschikbaar zijn.

Tabel 2

Bedrijfsonderdeel Activiteiten Percentage (betafactor)

Ondernemingsfinanciering Overnemen van financiële instrumenten of 18% plaatsen van financiële instrumenten met

plaatsingsgarantie

Diensten in verband met het overnemen van financiële instrumenten

Beleggingsadvies

Advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen

Onderzoek op beleggingsgebied en financiële analyse of andere vormen van algemene aanbevelingen in verband met transacties in financiële instrumenten

NL

Handel en verkoop Handelen voor eigen rekening 18%

Bemiddelen op interbankenmarkten

Ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot een of meer financiële instrumenten

Uitvoeren van orders voor rekening van cliënten

Plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie

Exploiteren van multilaterale handelsfaciliteiten

Courtagediensten ten behoeve Ontvangen en doorgeven van orders met 12% van particulieren en kleine betrekking tot een of meer financiële partijen instrumenten

(activiteiten met individuele Uitvoeren van orders voor rekening van natuurlijke personen of met cliënten kleine en middelgrote

ondernemingen die voldoen Plaatsen van financiële instrumenten zonder aan de in artikel 79 genoemde plaatsingsgarantie

criteria om in de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen te kunnen worden opgenomen)

Zakelijke bankdiensten Inontvangstneming van deposito's of andere 15% terugbetaalbare gelden

Verstrekken van leningen

Financiële leasing

Verlenen van garanties en stellen van borgtochten

NL

Bankdiensten ten behoeve van Inontvangstneming van deposito's of andere 12% particulieren en kleine partijen terugbetaalbare gelden

(activiteiten met individuele Verstrekken van leningen natuurlijke personen of met

kleine en middelgrote Financiële leasing

ondernemingen die voldoen

aan de in artikel 79 genoemde Verlenen van garanties en stellen van criteria om in de categorie borgtochten

blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen te kunnen worden opgenomen)

Betaling en afwikkeling Betalingsverrichtingen 18%

Uitgifte en beheer van betaalmiddelen

Bemiddelingsdiensten Bewaring en beheer van financiële 15% instrumenten voor rekening van cliënten,

met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- en/of zekerhedenbeheer

Vermogensbeheer Portefeuillebeheer 12%

Beheer van icbe's

Andere vormen van vermogensbeheer

NL

Artikel 307 Beginselen voor mapping naar bedrijfsonderdelen

  • 1. 
    De instellingen ontwikkelen specifieke, in documentatie vast te leggen beleidslijnen en criteria om de relevante indicator voor de actuele bedrijfsonderdelen en activiteiten naar het in artikel 306 beschreven standaardraamwerk te mappen. Voor nieuwe of veranderende bedrijfsactiviteiten en risico's worden deze beleidslijnen en criteria geëvalueerd en zo nodig aangepast.
  • 2. 
    De instellingen passen voor de mapping naar bedrijfsonderdelen de volgende beginselen toe:
    • a) 
      de instellingen mappen alle activiteiten naar bedrijfsonderdelen op zodanige wijze dat de activiteiten niet meermaals worden gemapt en dat alle activiteiten worden bestreken;
    • b) 
      de instellingen wijzen een activiteit die niet meteen naar het raamwerk van bedrijfsonderdelen kan worden gemapt maar wel een nevenactiviteit vormt van een in het raamwerk opgenomen activiteit, toe aan het bedrijfsonderdeel dat met de nevenactiviteit wordt ondersteund. Indien verscheidene bedrijfsonderdelen met de nevenactiviteit worden ondersteund, hanteren de instellingen een "objective mapping"-criterium;

NL

  • c) 
    indien een activiteit niet naar een welbepaald bedrijfsonderdeel kan worden gemapt, hanteren de instellingen het bedrijfsonderdeel dat het hoogste percentage oplevert.

    Hetzelfde bedrijfsonderdeel is ook van toepassing voor eventuele met die activiteit samenhangende nevenactiviteiten;

  • d) 
    de instellingen kunnen interne tariferingsmethoden gebruiken om de relevante indicator over de verschillende bedrijfsonderdelen toe te wijzen. Kosten die in een bepaald

    bedrijfsonderdeel worden gegenereerd maar toerekenbaar zijn aan een ander bedrijfsonderdeel, kunnen aan dat andere bedrijfsonderdeel worden toegewezen;

  • e) 
    de mapping van activiteiten naar bedrijfsonderdelen met het oog op de vaststelling van de kapitaalvereisten voor het operationeel risico moet stroken met de categorieën die de instellingen voor het kredietrisico en het marktrisico gebruiken;
  • f) 
    de directie is verantwoordelijk voor het beleid inzake mapping, onder toezicht van het leidinggevende orgaan van de instelling;
  • g) 
    de instellingen onderwerpen de mapping van bedrijfsonderdelen aan onafhankelijke toetsing.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om de voorwaarden voor de toepassing van de in dit artikel neergelegde beginselen voor mapping naar bedrijfsonderdelen

    vast te stellen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 31 december 2017 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 308 Alternatieve standaardbenadering

  • 1. 
    In het kader van de alternatieve standaardbenadering passen de instellingen voor de bedrijfsonderdelen "bankdiensten ten behoeve van particulieren en kleine partijen" en "zakelijke

    bankdiensten" het volgende toe:

    • a) 
      de relevante indicator is een genormaliseerde inkomstenindicator die gelijk is aan het nominale bedrag van de verstrekte leningen en voorschotten, vermenigvuldigd met

      0,035;

    • b) 
      de verstrekte leningen en voorschotten bestaan uit de totale opgenomen bedragen in de desbetreffende kredietportefeuilles. Voor het bedrijfsonderdeel "zakelijke bankdiensten" rekenen de instellingen ook buiten de handelsportefeuille aangehouden effecten mee in het nominale bedrag van de verstrekte leningen en voorschotten.

NL

  • 2. 
    Om toestemming te krijgen voor het gebruik van de alternatieve standaardbenadering, voldoet de instelling aan alle volgende voorwaarden:
    • a) 
      haar activiteiten op het gebied van bankdiensten ten behoeve van particulieren en kleine partijen of zakelijke bankdiensten vertegenwoordigen ten minste 90% van haar

      inkomsten;

    • b) 
      een significant deel van haar activiteiten op het gebied van bankdiensten ten behoeve van particulieren en kleine partijen of zakelijke bankdiensten bestaat uit leningen

      met een grote kans op wanbetaling;

    • c) 
      de alternatieve standaardbenadering biedt een passende grondslag om haar eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico te berekenen.

NL

Artikel 309 Criteria voor de standaardbenadering

De in artikel 301, lid 1, eerste alinea, bedoelde criteria zijn de volgende:

  • a) 
    de instellingen beschikken over een uitvoerig in documentatie vastgelegd systeem voor de beoordeling en het beheer van het operationeel risico, waaraan welomschreven taken zijn toegewezen. Zij onderkennen hun blootstellingen aan het operationeel risico en houden

    relevante gegevens inzake het operationeel risico bij, met inbegrip van de gegevens inzake wezenlijke verliezen. Dit systeem wordt regelmatig aan onafhankelijke toetsing onderworpen door een interne of externe partij die over de nodige kennis beschikt om deze toetsing te verrichten ;

  • b) 
    het beoordelingssysteem voor het operationeel risico is in hoge mate geïntegreerd in de door de instelling toegepaste risicobeheersprocessen. De output ervan moet een integraal onderdeel vormen van het proces van bewaking en beheersing van het profiel van de instelling inzake het operationeel risico;
  • c) 
    de instellingen implementeren een systeem van rapportage aan de directie dat de relevante functies binnen de instelling van rapporten over het operationeel risico voorziet. De

    instellingen beschikken over procedures om passend te reageren naar gelang van de informatie in de rapporten aan de directie.

NL

Hoofdstuk 4

Geavanceerde meetbenaderingen

A FDELING 1 T E VERVULLEN CRITERIA

Artikel 310 Kwalitatieve normen

De in artikel 301, lid 2, bedoelde kwalitatieve normen zijn de volgende:

  • a) 
    het interne meetsysteem voor het operationeel risico van een instelling is in hoge mate geïntegreerd in de door haar toegepaste dagelijkse risicobeheerprocessen;
  • b) 
    de instellingen beschikken over een onafhankelijke risicobeheersfunctie voor het operationeel risico;
  • c) 
    de instellingen beschikken over regelmatige rapportage inzake blootstellingen aan operationeel risico en geleden verliezen en beschikken over procedures om passende corrigerende maatregelen te nemen;
  • d) 
    het risicobeheersysteem van een instelling is naar behoren in documentatie vastgelegd. De instelling beschikt over procedures om naleving te waarborgen en over beleidslijnen om

    niet-naleving aan te pakken;

  • e) 
    de instellingen onderwerpen hun risicobeheerprocessen en meetsystemen voor het operationeel risico periodiek aan toetsing door interne of externe accountants;
  • f) 
    de interne validatieprocessen van een instelling functioneren op degelijke en doeltreffende wijze;
  • g) 
    de datastromen en de processen in verband met het risicomeetsysteem van een instelling zijn transparant en toegankelijk.

NL

Artikel 311 Kwantitatieve normen

  • 1. 
    De in artikel 301, lid 2, bedoelde kwantitatieve normen omvatten de normen die betrekking hebben op het meetproces, interne gegevens, externe gegevens, scenarioanalyse, en factoren die van invloed zijn op de bedrijfsomgeving en de interne controle, bedoeld in respectievelijk de leden 2 tot en met 6.
  • 2. 
    De normen die betrekking hebben op het meetproces zijn de volgende:
    • a) 
      de instellingen tellen bij de berekening van hun eigenvermogensvereiste zowel de verwachte als de onverwachte verliezen mee, tenzij in hun interne bedrijfspraktijk naar behoren met de verwachte verliezen rekening wordt gehouden. De maatstaf voor het operationeel risico houdt rekening met potentieel ernstige staartgebeurtenissen, zodat een deugdelijkheidsnorm wordt bereikt die vergelijkbaar is met een betrouwbaarheidsinterval van 99,9% over een periode van één jaar;
    • b) 
      het meetsysteem van een instelling voor haar operationeel risico omvat het gebruik van interne gegevens, externe gegevens, scenarioanalyse en factoren die de bedrijfsomgeving

      en de internecontrolesystemen weerspiegelen, als beschreven in de leden 3 tot

      en met 6. Een instelling beschikt over een naar behoren in documentatie vastgelegde

      benadering om het gebruik van deze vier elementen in haar algemene meetsysteem voor

      het operationeel risico te wegen;

      NL

    • c) 
      het risicomeetsysteem van een instelling houdt rekening met de voornaamste risicodeterminanten met een impact op de vorm van de staart van de geraamde verdeling van verliezen;
    • d) 
      de instellingen mogen correlaties tussen de uit het operationeel risico voortvloeiende verliezen die in afzonderlijke ramingen van het operationeel risico zijn opgenomen, slechts erkennen indien hun systemen voor het meten van correlaties deugdelijk zijn, op integere wijze worden toegepast en rekening houden met de onzekerheid waarmee dergelijke correlatieramingen zijn omgeven, met name in perioden van stress. De

      instellingen valideren hun correlatiehypothesen op grond van passende kwantitatieve en kwalitatieve technieken;

    • e) 
      het risicomeetsysteem van een instelling is intern consistent en vermijdt de meervoudige telling van kwalitatieve beoordelingen of risicolimiteringstechnieken die in andere

      onderdelen van deze verordening worden erkend.

  • 3. 
    De normen die betrekking hebben op interne gegevens, zijn de volgende:
    • a) 
      de instellingen baseren hun intern verrichte metingen van het operationeel risico op een historische waarnemingsperiode van ten minste vijf jaar. Indien een instelling voor het eerst gebruik maakt van een geavanceerde meetbenadering, kan zij gebruik maken van een historische waarnemingsperiode van drie jaar;

      NL

  • b) 
    de instellingen zijn in staat hun historische interne verliesgegevens te mappen naar de bedrijfsonderdelen als omschreven in artikel 306 en naar de soorten gebeurtenissen als omschreven in artikel 313, en deze gegevens op verzoek aan de bevoegde autoriteiten te verstrekken. In uitzonderlijke omstandigheden kan een instelling verliesgebeurtenissen die een impact hebben op de gehele instelling, toewijzen aan een extra bedrijfsonderdeel "ondernemingsaangelegenheden". De instellingen beschikken over in documentatie

    vastgelegde, objectieve criteria voor de toewijzing van verliezen aan de gespecificeerde bedrijfsonderdelen en soorten gebeurtenissen. De instellingen registreren de uit het operationeel risico voortvloeiende verliezen die verband houden met kredietrisico en die zij in het verleden in de interne gegevensbestanden voor kredietrisico hebben opgenomen, in de gegevensbestanden voor operationeel risico en onderkennen deze verliezen afzonderlijk. Deze verliezen vallen niet onder het vereiste voor het operationeel risico zolang zij door de instellingen met het oog op de berekening van de eigenvermogensvereisten als kredietrisico worden behandeld. De instellingen nemen de uit het operationeel risico voortvloeiende verliezen die verband houden met marktrisico's, op in het eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico;

  • c) 
    de interne verliesgegevens van een instelling zijn alomvattend in die zin dat zij rekening houden met alle wezenlijke activiteiten en blootstellingen van alle betrokken

    subsystemen en geografische locaties. De instellingen zijn in staat te onderbouwen dat eventuele uitgesloten activiteiten of blootstellingen, zowel afzonderlijk als in combinatie, geen wezenlijke impact zouden hebben op de ramingen van het totale risico. De instellingen stellen passende minimumverliesdrempels vast voor de verzameling van interne verliesgegevens;

    NL

    • d) 
      naast informatie over brutoverliesposten verzamelen de instellingen informatie over de datum van de verliesgebeurtenis en de eventuele recuperatie van brutoverliesposten, en geven zij een beschrijving van de determinanten of oorzaken van de verliesgebeurtenis;
    • e) 
      de instellingen beschikken over specifieke criteria voor de toewijzing van verliesgegevens die voortvloeien uit een verliesgebeurtenis in een gecentraliseerde functie of een activiteit die zich over meer dan één bedrijfsonderdeel uitstrekt, alsmede uit een reeks opeenvolgende gerelateerde verliesgebeurtenissen;
    • f) 
      de instellingen beschikken over in documentatie vastgelegde procedures om te beoordelen of historische verliesgegevens nog steeds relevant zijn, met inbegrip van situaties waarin gebruik kan worden gemaakt van op eigen oordeel berustende bijsturingen, van extrapolaties of van andere aanpassingen, in hoeverre daarvan gebruik kan worden gemaakt en wie bevoegd is om dergelijke besluiten te nemen.
  • 4. 
    De te vervullen normen die betrekking hebben op externe gegevens zijn de volgende:
    • a) 
      het meetsysteem voor het operationeel risico van een instelling maakt gebruik van relevante externe gegevens, met name wanneer er reden is om aan te nemen dat de instelling blootstaat aan occasionele, doch potentieel ernstige verliezen. Een instelling beschikt over een systematisch proces om vast te stellen in welke situaties externe gegevens worden gebruikt en welke methoden worden gehanteerd om de gegevens in haar meetsysteem op te nemen;
    • b) 
      de instellingen evalueren de voorwaarden en praktijken inzake het gebruik van externe gegevens regelmatig, leggen deze in documentatie vast en onderwerpen ze periodiek

      aan onafhankelijke toetsing.

NL

  • 5. 
    Een instelling maakt gebruik van scenarioanalyse van deskundigenopinies in samenhang met externe gegevens om haar blootstelling aan zeer ernstige gebeurtenissen te evalueren. De

instelling moet deze beoordelingen in de loop van de tijd valideren en opnieuw evalueren

door vergelijking met de feitelijke verlieservaring om de redelijkheid ervan te verifiëren.

  • 6. 
    De te vervullen normen die betrekking hebben op factoren inzake bedrijfsomgeving en interne controle zijn de volgende:
    • a) 
      de risicobeoordelingsmethode van een instelling die op de onderneming in haar geheel van toepassing is, houdt rekening met sleutelfactoren inzake bedrijfsomgeving en

      interne controle die het operationeel risicoprofiel van de instelling kunnen veranderen;

    • b) 
      de instellingen onderbouwen de keuze voor elke factor die als een belangrijke risicodeterminant wordt aangemerkt op basis van ervaring met en deskundigenopinies over de bedrijfsgebieden waarop die factor van invloed is;
    • c) 
      de instellingen zijn in staat de gevoeligheid van risicoramingen voor veranderingen in de factoren en de relatieve weging van de verschillende factoren tegenover de bevoegde autoriteiten te onderbouwen. Het risicomeetkader van een instelling houdt niet alleen rekening met veranderingen van het risico als gevolg van verbeteringen in de

      risicobeheersing, maar ook met potentieel verhoogde risico's als gevolg van een grotere complexiteit van activiteiten of een toename van het bedrijfsvolume;

NL

  • d) 
    een instelling legt haar risicomeetkader in documentatie vast en laat dit kader zowel binnen de instelling als door de bevoegde autoriteiten aan onafhankelijke toetsing

    onderwerpen. De instellingen valideren en herbeoordelen het proces en de resultaten in de loop van de tijd door deze te vergelijken met de feitelijke interne verlieservaring en relevante externe gegevens.

 ▌

NL

Artikel 312 Impact van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten staan instellingen toe om het effect van verzekering in aanmerking te nemen mits aan de in de leden 2 tot en met 5 genoemde voorwaarden is voldaan, alsmede van andere mechanismen voor risico-overdracht mits de instelling kan aantonen dat een

    merkbaar risicobeperkend effect bereikt wordt.

  • 2. 
    De verzekeringsaanbieder is gemachtigd verzekering of herverzekering aan te bieden en beschikt voor zijn capaciteit tot afwikkeling voor schadegevallen over een minimale rating door een ▌EKBI die door de EBA is ingedeeld bij kredietwaardigheidscategorie 3 of

    daarboven, in het kader van de regels voor risicoweging van de blootstellingen ten aanzien van instellingen krachtens deel 3, titel II, hoofdstuk 2.

  • 3. 
    De verzekering en het verzekeringskader van de instellingen voldoen aan alle volgende voorwaarden:
    • a) 
      de verzekeringspolis heeft een oorspronkelijke looptijd van ten minste één jaar. Voor polissen met een resterende looptijd van minder dan één jaar moet een instelling

      passende reductiefactoren vaststellen die de afnemende resterende looptijd van de polis weergeven, tot een factor van 100 % voor polissen met een resterende looptijd van 90 dagen of minder;

    • b) 
      voor de verzekeringspolis geldt een minimumopzegtermijn van 90 dagen;

NL

  • c) 
    de verzekeringspolis bevat geen uitsluitende of beperkende clausules die naar aanleiding van toezichtmaatregelen in werking treden of die, in het geval van een faillerende

    instelling, de bewindvoerder of de curator van de instelling beletten de door die instelling geleden schade of gemaakte kosten terug te vorderen, behalve indien zij betrekking hebben op gebeurtenissen die na de aanstelling van de bewindvoerder of na de inleiding van de liquidatieprocedure hebben plaatsgevonden. De polis kan wel boetes, sancties of schadevergoeding met een punitief karakter als gevolg van door de bevoegde autoriteit genomen maatregelen uitsluiten;

  • d) 
    de berekeningen inzake risicolimitering weerspiegelen de verzekeringsdekking op een wijze die duidelijk gerelateerd is aan en consistent is met de daadwerkelijke kans op en gevolgen van schade waarvan bij de vaststelling van het kapitaalvereiste voor het

    operationeel risico wordt uitgegaan;

  • e) 
    de verzekering wordt verstrekt door een derde. In het geval van verzekering door middel van captives en gelieerde ondernemingen wordt het risico overgedragen aan een

    onafhankelijke derde die aan de toelatingscriteria van lid 2 voldoet;

  • f) 
    het kader voor de inaanmerkingneming van verzekering is goed onderbouwd en in documentatie vastgelegd.

    NL

  • 4. 
    De methode die met het oog op de inaanmerkingneming van verzekering wordt toegepast, houdt door middel van kortingen op of verlagingen van het in aanmerking te nemen

    verzekeringsbedrag rekening met alle volgende elementen:

    • a) 
      de resterende looptijd van de verzekeringspolis, indien deze minder dan één jaar bedraagt;

    a bis) de opzegtermijn van de polis, indien deze minder dan één jaar bedraagt;

    a ter ) de onzekerheid van betaling alsmede mismatches in de dekking van verzekeringspolissen.

  • 5. 
    De vermindering van het eigenvermogensvereiste als gevolg van de inaanmerkingneming van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht bedraagt ten hoogste 20% van het eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico, ongerekend eventuele

    risicolimiteringstechnieken.

NL

Artikel 313 Indeling naar soort van verliesgebeurtenissen

De in artikel 311, lid 3, onder b), bedoelde soorten verliesgebeurtenissen zijn de volgende:

Tabel 3

Soort gebeurtenis Definitie

Interne fraude Verliezen als gevolg van handelingen waarbij ten minste één interne partij betrokken is en waarmee wordt beoogd te frauderen, eigendommen te

verduisteren of wet- of regelgeving of het ondernemingsbeleid te ontduiken of te omzeilen, met uitzondering van gebeurtenissen voortvloeiend uit ongelijkheid/discriminatie

Externe fraude Verliezen als gevolg van door een derde gestelde handelingen met de bedoeling te frauderen, eigendommen te verduisteren of de wet te ontduiken

Praktijken op het Verliezen als gevolg van handelingen die niet in overeenstemming zijn met gebied van de wetgeving of overeenkomsten op het gebied van werkomstandigheden, werkomstandigheden gezondheid of veiligheid, als gevolg van de uitkering van schadevergoeding en veiligheid op de voor letsel, of als gevolg van gebeurtenissen in verband met werkplaats ongelijkheid/discriminatie

Cliënten, producten en Verliezen als gevolg van het onopzettelijk of uit onachtzaamheid niet ondernemingspraktijk nakomen van een professionele verplichting (met inbegrip van fiduciaire en en geschiktheidsvereisten) jegens bepaalde cliënten, of als gevolg van de aard of het ontwerp van een product

Schade aan materiële Verliezen als gevolg van verlies van of schade aan materiële activa door activa natuurrampen of andere gebeurtenissen

Verstoring van Verliezen als gevolg van een verstoring van bedrijfsactiviteiten of bedrijfsactiviteiten en systeemfalen systeemfalen

Uitvoering, levering Verliezen als gevolg van falende transactieverwerking of procesbeheer of als en procesbeheer gevolg van relaties met handelspartners en verkopers

NL

Titel IV

Eigenvermogensvereisten voor het marktrisico

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 314 Tegemoetkomingen voor geconsolideerde vereisten

  • 1. 
    Met inachtneming van lid 2 en uitsluitend ter berekening van nettoposities en eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis overeenkomstig deze titel kunnen de instellingen posities in een instelling of onderneming gebruiken om posities in een andere instelling of onderneming te compenseren.
  • 2. 
    De instellingen mogen lid 1 uitsluitend toepassen met toestemming van de bevoegde autoriteiten, die wordt verleend indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
    • a) 
      er is binnen de groep een adequate toewijzing van eigen vermogen;
    • b) 
      het reglementaire, juridische of contractuele kader waarbinnen de instellingen werken, waarborgt wederzijdse financiële ondersteuning binnen de groep.
  • 3. 
    Indien er in derde landen gevestigde ondernemingen zijn, wordt er behalve aan de in lid 2 genoemde voorwaarden, ook aan elk van de volgende voorwaarden voldaan:
    • a) 
      aan die ondernemingen is vergunning verleend in een derde land en zij beantwoorden aan de definitie van kredietinstelling of zijn erkende beleggingsondernemingen uit een derde land;

NL

  • b) 
    die ondernemingen voldoen op niet-geconsolideerde basis aan eigenvermogensvereisten die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vastgestelde vereisten;
  • c) 
    in de betrokken derde landen bestaan geen voorschriften met aanzienlijke gevolgen voor de overdracht van middelen binnen de groep.

Hoofdstuk 2

Eigenvermogensvereisten voor het positierisico

A FDELING 1 A LGEMENE BEPALINGEN EN SPECIFIEKE INSTRUMENTEN

Artikel 315 Eigenvermogensvereisten voor het positierisico

Het eigenvermogensvereiste van een instelling voor het positierisico is de som van de eigenvermogensvereisten voor het algemeen en het specifiek risico van haar posities in schuldinstrumenten en aandeleninstrumenten. Securitisatieposities in de handelsportefeuille worden behandeld als schuldinstrumenten.

NL

Artikel 316 Verrekening

  • 1. 
    De absolute waarde van het saldo van de lange (korte) posities van een instelling tegenover haar korte (lange) posities in dezelfde aandelen, schuldinstrumenten en converteerbare

    waardepapieren en identieke financiële futures, opties, warrants en gedekte warrants, is haar nettopositie in elk van de verschillende instrumenten. Bij de berekening van de nettopositie worden posities in afgeleide instrumenten behandeld op de in de artikelen 317 tot en met 319 bepaalde wijze. Door de instelling gehouden eigen schuldinstrumenten worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de kapitaalvereisten voor specifiek risico overeenkomstig artikel 325.

  • 2. 
    Tussen een converteerbaar waardepapier en een compenserende positie in het onderliggende instrument is geen verrekening toegestaan, tenzij de bevoegde autoriteiten een benadering

    volgen waarbij rekening wordt gehouden met de waarschijnlijkheid van de conversie van een bepaald converteerbaar waardepapier, of een eigenvermogensvereiste voorschrijven ter dekking van eventuele bij conversie geleden verliezen. Dergelijke benaderingen of eigenvermogensvereisten worden ter kennis van de EBA gebracht. De EBA houdt toezicht op de diverse praktijken op dit gebied en vaardigt richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 3. 
    Alle nettoposities, ongeacht of zij positief of negatief zijn, moeten voordat zij worden samengevoegd, op dagbasis tegen de geldende contante wisselkoers worden omgerekend in de rapportagevaluta van de instelling.

NL

Artikel 317 Rentefutures en termijncontracten

  • 1. 
    Rentefutures, rentetermijncontracten (FRA's) en termijnverbintenissen tot aan- of verkoop van schuldinstrumenten worden behandeld als combinaties van lange en korte posities. Aldus

    wordt een lange rentefuturepositie behandeld als een combinatie van een schuld die vervalt op de leveringsdatum van het futurecontract en een vordering waarvan de vervaldatum gelijk is aan die van het instrument of de notionele positie die aan het futurecontract in kwestie ten grondslag liggen. Evenzo wordt een verkocht FRA behandeld als een lange positie die vervalt op de afwikkelingsdatum, verlengd met de contractduur, en een korte positie die vervalt op de afwikkelingsdatum. Zowel de opgenomen lening als de vordering wordt opgenomen in de eerste categorie van tabel 1 in artikel 325 voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor specifiek risico in verband met rentefutures en FRA's. Een termijnverbintenis tot aankoop van een schuldinstrument wordt behandeld als een combinatie van een lening die vervalt op de leveringsdatum en een lange (contante) positie in het schuldinstrument zelf. De lening wordt opgenomen in de eerste categorie van tabel 1 in artikel 325 voor specifiek risico en het schuldinstrument in de daarvoor geschikte kolom in dezelfde tabel.

  • 2. 
    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "lange positie" verstaan een positie waarin een instelling de op een bepaald tijdstip in de toekomst te ontvangen rente heeft vastgelegd en

    onder "korte positie" een positie waarin een instelling de op een bepaald tijdstip in de toekomst te betalen rente heeft vastgelegd.

    NL

    Artikel 318 Opties en warrants

  • 1. 
    Opties en warrants op rente, schuldinstrumenten, aandelen, aandelenindexen, financiële futures, swaps en vreemde valuta's worden voor de toepassing van dit hoofdstuk behandeld alsof het posities zijn die in waarde gelijk zijn aan het bedrag van het onderliggende

    instrument waarop de optie betrekking heeft, vermenigvuldigd met zijn delta. De aldus berekende posities kunnen worden verrekend met compenserende posities in dezelfde onderliggende effecten of daarvan afgeleide instrumenten. De gebruikte delta moet ▌die van de betrokken beurs zijn. Voor otc-opties, of wanneer de delta van de betrokken beurs niet beschikbaar is, kan de instelling zelf de delta berekenen op basis van een passend model, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend . Deze toestemming wordt verleend als het model een juiste raming geeft van de procentuele verandering in de waarde van de optie of de warrant met betrekking tot geringe veranderingen in de marktprijs van de onderliggende waarde.

  • 2. 
    De instellingen geven andere aan opties verbonden risico's, afgezien van het deltarisico, adequaat weer in hun eigenvermogensvereisten.

2 bis. Vóór de inwerkingtreding van de technische normen kunnen de bevoegde autoriteiten de bestaande nationale behandelingen blijven toepassen, indien de bevoegde autoriteiten die al vóór 31 december 2013 toepasten.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter definiëring van een reeks methoden om de in lid 2 bedoelde andere risico's, afgezien van het deltarisico, in de eigenvermogensvereisten weer te geven op een wijze die in verhouding staat tot de omvang en de complexiteit van de activiteiten van een instelling inzake opties en warrants.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2013 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 319

Swaps

Swaps worden met betrekking tot het renterisico op dezelfde basis behandeld als balansinstrumenten. Aldus wordt een renteswap waarbij een instelling een variabele rente ontvangt en een vaste rente betaalt, behandeld als een lange positie in een instrument met variabele rente met een looptijd die gelijk is aan de periode tot de volgende rentevaststelling, en een korte positie in een instrument met vaste rente en met dezelfde looptijd als de swap zelf.

NL

Artikel 320 Renterisico op afgeleide instrumenten

  • 1. 
    Instellingen die het renterisico op afgeleide instrumenten als bedoeld in de artikelen 317 tot en met 319 op basis van de contante waarde van de verwachte kasstroom waarderen en beheren, kunnen, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend, gebruik maken van gevoeligheidsmodellen voor de berekening van de in die artikelen bedoelde posities, en

    kunnen daarvan gebruik maken voor obligaties die over de resterende looptijd, en niet aan het einde daarvan via terugbetaling van de hoofdsom in één termijn, worden afgelost. Deze toestemming wordt verleend indien deze modellen posities opleveren die dezelfde gevoeligheid voor renteschommelingen hebben als de onderliggende kasstromen. Bij de beoordeling van deze gevoeligheid wordt uitgegaan van onafhankelijke schommelingen in over de gehele rendementscurve bemonsterde renten, waarbij ten minste één gevoeligheidspunt in elk van de in tabel 2 van artikel 328 genoemde looptijdklassen wordt genomen. De posities worden meegenomen in de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het algemeen risico van schuldinstrumenten.

  • 2. 
    Instellingen die geen gebruik maken van modellen in het kader van lid 1, kunnen posities in afgeleide instrumenten als bedoeld in de artikelen 317 tot en met 319 behandelen als posities die elkaar volledig compenseren, mits zij ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen:
    • a) 
      de posities hebben dezelfde waarde en luiden in dezelfde valuta;

NL

  • b) 
    de referentierenten (voor posities met variabele rente) of coupons (voor posities met vaste rente) zijn nauw gematcht;
  • c) 
    de eerstvolgende data van rentevaststelling of, voor vastecouponposities, de resterende looptijden vallen binnen de volgende grenzen samen:
    • i) 
      minder dan een maand: dezelfde dag;
    • ii) 
      tussen een maand en een jaar: binnen zeven dagen;
    • iii) 
      meer dan een jaar: binnen dertig dagen.

      Artikel 321 Kredietderivaten

  • 1. 
    Voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het algemeen en het specifiek risico van de partij die het kredietrisico draagt ('de protectiegever'), wordt, tenzij anders bepaald, de notionele waarde van het kredietderivaatcontract gebruikt. Niettegenstaande het bepaalde in

    de eerste zin kan de instelling ervoor opteren de notionele waarde te vervangen door de notionele waarde vermeerderd met de verandering van de nettomarktwaarde in het kredietderivaat sinds handelsintroductie, hetgeen vanuit het oogpunt van de protectiegever een netto neerwaartse verandering met een negatief teken vertegenwoordigt. Voor de berekening van het vereiste voor specifiek risico is, anders dan bij totaleopbrengstenswaps, de looptijd van het kredietderivaatcontract van toepassing in plaats van de looptijd van de verplichting. Posities worden als volgt bepaald:

    NL

  • a) 
    een totaleopbrengstenswap geeft aanleiding tot boeking van een lange positie onder het algemeen risico van de referentieverplichting en van een korte positie onder het

    algemeen risico van een overheidsobligatie met een looptijd die gelijk is aan de termijn tot de eerstkomende rentevaststelling en waaraan overeenkomstig titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 0% wordt toegewezen. Daarnaast geeft een dergelijke swap aanleiding tot boeking van een lange positie onder het specifiek risico van de referentieverplichting;

  • b) 
    voor een kredietverzuimswap behoeft onder het algemeen risico geen positie te worden geboekt. Wat het specifiek risico betreft, dient de instelling een synthetische lange

    positie in een verplichting van de referentie-entiteit te boeken, tenzij het derivaat een externe rating heeft en voldoet aan de voorwaarden van een gekwalificeerd schuldinstrument, in welk geval een lange positie in het derivaat wordt geboekt. Indien uit hoofde van het product premie- of rentebetalingen verschuldigd zijn, dienen de desbetreffende kasstromen als notionele posities in overheidsobligaties te worden weergegeven;

  • c) 
    Een "single name credit linked note" geeft aanleiding tot boeking van een lange positie onder het algemeen risico van de note zelf, zoals voor een rentevoetproduct. Wat het

    specifiek risico betreft, wordt een synthetische lange positie in een verplichting van de referentie-entiteit geboekt. Een aanvullende lange positie wordt op de emittent van de note geboekt. Indien de "credit linked note" een externe rating heeft en voldoet aan de voorwaarden van een gekwalificeerd schuldinstrument, volstaat het een eenmalige lange positie voor specifiek risico van de note te boeken;

NL

  • d) 
    naast een lange positie voor het specifiek risico van de emittent van de note geeft een

    "multiple name credit linked note" die proportionele protectie verschaft, wat specifiek risico betreft aanleiding tot boeking van een positie in elke referentie-entiteit, waarbij de totale notionele waarde van het contract over de posities wordt gespreid in verhouding tot het aandeel van elke aan een referentie-entiteit verbonden positie in de totale notionele waarde. Indien voor een referentie-entiteit meer dan één verplichting in aanmerking komt, wordt de verplichting met het hoogste risicogewicht in aanmerking genomen voor het specifiek risico;

     ▌

  • e) 
    een "eerste-asset-to-default"-kredietderivaat geeft aanleiding tot boeking, voor het notionele bedrag, van een positie in een verplichting van elke referentie-entiteit.

    Indien het hoogste te betalen bedrag bij een kredietgebeurtenis kleiner is dan het overeenkomstig de eerste zin van dit punt verkregen eigenvermogensvereiste, kan dat hoogste te betalen bedrag als eigenvermogensvereiste voor specifiek risico worden aangehouden.

    Een "n-th -asset-to-default"-kredietderivaat geeft aanleiding tot boeking, voor het notionele bedrag, van een positie in een verplichting van elke referentie-entiteit onder aftrek van de n-1 referentie-entiteiten met het kleinste eigenvermogensvereiste voor specifiek risico. Indien het hoogste te betalen bedrag bij een kredietgebeurtenis kleiner is dan het overeenkomstig de eerste zin van dit punt verkregen eigenvermogensvereiste, kan dat bedrag als eigenvermogensvereiste voor specifiek risico worden aangehouden.

    Indien een kredietderivaat voor het n-de kredietverzuim ("n-th-to-default") een externe rating heeft, gebruikt de protectiegever voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor specifiek risico de rating van het derivaat en past hij de respectieve securitisatie-risicogewichten toe, als toepasselijk.

NL

  • 2. 
    Voor de partij die het kredietrisico overdraagt ('de protectienemer') worden de posities vastgesteld als spiegelbeeld van die van de protectiegever, behalve voor credit linked notes (die bij de emittent geen aanleiding geven tot een korte positie). Voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor de protectienemer wordt de notionele waarde van het

    kredietderivaatcontract gebruikt. Niettegenstaande het bepaalde in de eerste zin kan de instelling ervoor opteren de notionele waarde te vervangen door de notionele waarde vermeerderd met de verandering van de nettomarktwaarde in het kredietderivaat sinds handelsintroductie, hetgeen vanuit het oogpunt van de protectiegever een netto neerwaartse verandering met een negatief teken vertegenwoordigt. Als op een gegeven moment een combinatie van een calloptie en een step-up optreedt, wordt het desbetreffende tijdstip beschouwd als de vervaltijd van het protectie-instrument.

3. Kredietderivaten als bedoeld in artikel 327, lid 1 en lid 3, worden alleen meegenomen in de bepaling van het eigenvermogensvereiste voor specifiek risico overeenkomstig artikel 327, lid 4.

NL

Artikel 322 Effecten die worden uitgeleend of worden verkocht op grond van een retrocessieovereenkomst

De partij die effecten of gegarandeerde rechten inzake de eigendom van effecten overdraagt bij een retrocessieovereenkomst, en de partij die effecten in lening geeft bij een effectenleningstransactie neemt deze effecten mee in de berekening van haar eigenvermogensvereiste uit hoofde van dit hoofdstuk, mits deze effecten posities in de handelsportefeuille vormen.

Afdeling 2 Schuldinstrumenten

Artikel 323 Nettoposities in schuldinstrumenten

Nettoposities worden ingedeeld naar de valuta's waarin zij luiden en het eigenvermogensvereiste voor het algemeen en het specifiek risico wordt berekend in elke valuta afzonderlijk.

O NDERAFDELING 1

S PECIFIEK RISICO

Artikel 324 Begrenzing van het eigenvermogensvereiste voor een nettopositie

De instelling kan het eigenvermogensvereiste voor specifiek risico van een nettopositie in een schuldinstrument begrenzen op het maximaal mogelijke met het wanbetalingsrisico samenhangende verlies. Voor een korte positie kan deze begrenzing worden berekend als een waardeverandering wegens het feit dat het instrument of, in voorkomend geval, de onderliggende namen onmiddellijk vrij van wanbetalingsrisico worden.

NL

Artikel 325 Eigenvermogensvereiste voor niet-gesecuritiseerde schuldinstrumenten

  • 1. 
    De instelling brengt haar overeenkomstig artikel 316 berekende nettoposities in de handelsportefeuille in instrumenten die geen securitisatieposities zijn op grond van de emittent of debiteur, de externe of interne kredietbeoordeling en hun resterende looptijden onder in de passende categorieën van tabel 1, en vermenigvuldigt deze vervolgens met de in die tabel

    aangegeven risicogewichten. Zij bepaalt de som van haar uit de toepassing van dit artikel resulterende gewogen posities, ongeacht of het lange dan wel korte posities betreft, teneinde haar eigenvermogensvereiste met betrekking tot specifiek risico te berekenen.

Tabel 1

Categorieën Eigenvermogensvereiste voor specifiek risico

Schuldtitels die in het kader van de standaardbenadering voor het 0% kredietrisico een risicogewicht van 0 % zouden krijgen.

Schuldtitels die in het kader van de standaardbenadering voor het 0,25% (resterende looptijd kredietrisico een risicogewicht van 20% of 50% zouden krijgen en tot eindvervaldatum van 6 andere in aanmerking komende posten als gedefinieerd in lid 4. maand of minder)

1,00% (resterende looptijd tot eindvervaldatum van meer dan 6 maand en tot ten hoogste 24 maand)

1,60% (resterende looptijd tot eindvervaldatum van meer dan 24 maanden)

Schuldtitels die in het kader van de standaardbenadering voor het 8,00% kredietrisico een risicogewicht van 100% zouden krijgen.

Schuldtitels die in het kader van de standaardbenadering voor het 12,00% kredietrisico een risicogewicht van 150% zouden krijgen.

NL

  • 2. 
    Voor instellingen die de interneratingbenadering toepassen op de blootstellingscategorie waartoe de emittent van het schuldinstrument behoort, komt de emittent van de blootstelling in aanmerking voor een risicogewicht in het kader van de standaardbenadering voor specifiek risico als bedoeld in lid 1 indien hij een interne rating heeft met een PD gelijk aan of lager dan die welke is ondergebracht in de passende kredietkwaliteitscategorie in het kader van de standaardbenadering.
  • 3. 
    De instellingen kunnen voor obligaties die overeenkomstig de in artikel 124, leden 3, 4, en 5, beschreven behandeling in aanmerking komen voor een risicogewicht van 10%, de vereisten voor specifiek risico vaststellen op de helft van het toepasselijke eigenvermogensvereiste voor specifiek risico voor de tweede categorie in tabel 1.
  • 4. 
    Andere in aanmerking komende posten zijn:

     ▌

     ▌

NL

  • c) 
    lange en korte posities in activa waarvoor geen kredietbeoordeling door een aangewezen externe kredietbeoordelingsinstelling beschikbaar is en die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
  • i) 
    zij worden door de betrokken instelling als voldoende liquide beschouwd;
    • ii) 
      de beleggingskwaliteit van de activa is volgens de eigen beoordeling van de instelling ten minste gelijkwaardig aan die van de in tabel 1, tweede rij, bedoelde activa;
    • iii) 
      zij zijn genoteerd op ten minste één gereglementeerde markt in een lidstaat of aan

    een beurs in een derde land, mits deze beurs erkend is door de bevoegde

    autoriteiten van de relevante lidstaat;

  • d) 
    lange en korte posities in activa uitgegeven door instellingen die aan de in deze verordening beschreven eigenvermogensvereisten onderworpen zijn en die door de betrokken instelling als voldoende liquide worden beschouwd en waarvan de

    beleggingskwaliteit volgens de eigen beoordeling van de instelling ten minste gelijkwaardig is aan die van de in tabel 1, tweede rij, bedoelde activa;

NL

  • e) 
    effecten uitgegeven door instellingen waarvan de kredietkwaliteit geacht wordt gelijk te zijn aan of hoger te zijn dan de kredietkwaliteit van instellingen die ondergebracht zijn in kredietkwaliteitscategorie 2 in het kader van de standaardbenadering voor het

    kredietrisico van blootstellingen ten aanzien van instellingen, en die onderworpen zijn aan een toezicht- en regelgevingskader dat vergelijkbaar is met dat van deze verordening en Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

Instellingen die gebruik maken van de punten c) of d) beschikken over een in documentatie vastgelegde methode om te beoordelen of de activa aan de in die punten gestelde vereisten voldoen, en brengen deze methode ter kennis van de bevoegde autoriteiten.

Artikel 326 Eigenvermogensvereiste voor securitisatie-instrumenten

  • 1. 
    Voor instrumenten in de handelsportefeuille die securitisatieposities zijn, weegt de instelling haar nettoposities zoals berekend overeenkomstig artikel 316, lid 1, met het volgende:
    • a) 
      voor securitisatieposities die in de niet-handelsportefeuille van dezelfde instelling aan de standaardbenadering voor het kredietrisico zouden worden onderworpen, 8 % van het risicogewicht in het kader van de in hoofdstuk 5 beschreven standaardbenadering;
    • b) 
      voor securitisatieposities die in de niet-handelsportefeuille van dezelfde instelling aan de interneratingbenadering voor het kredietrisico zouden worden onderworpen, 8 %

      van het risicogewicht in het kader van de in hoofdstuk 5 beschreven interneratingbenadering.

      NL

  • 2. 
    De in artikel 257 beschreven benadering met toezichthoudersformule kan worden toegepast indien de instelling in staat is ramingen van PD en in voorkomend geval de blootstellingswaarde

    en het LGD kan leveren als inputs voor de benadering met toezichthoudersformule overeenkomstig de voorwaarden voor de raming van die parameters in het kader van de interneratingbenadering overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3.

    Een instelling die geen initiërende instelling is en deze benadering voor dezelfde securitisatiepositie in haar niet-handelsportefeuille zou kunnen toepassen, mag dat alleen doen met toestemming van de bevoegde autoriteiten, die deze toestemming verlenen indien de instelling de in de voorgaande zin geformuleerde voorwaarde vervult.

    Ramingen van PD en LGD als inputs voor de benadering met toezichthoudersformule kunnen ook worden bepaald op basis van ramingen die worden afgeleid van een IRC-benadering voor een instelling die toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van een intern model voor het specifiek risico van schuldinstrumenten. Deze laatste mogelijkheid mag alleen worden gebruikt met toestemming van de bevoegde autoriteiten, die wordt verleend indien de ramingen stroken met de kwantitatieve vereisten voor de in hoofdstuk 2, afdeling 3, beschreven interneratingbenadering.

    De EBA geeft overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i richtsnoeren voor het gebruik van als inputs gebruikte ramingen van PD en LGD wanneer die ramingen op een IRC-benadering worden gebaseerd.

NL

  • 3. 
    Voor securitisatieposities waarop overeenkomstig artikel 396 een extra risicogewicht van toepassing is, wordt 8% van het totale risicogewicht toegepast.

    Behoudens voor securitisatieposities die worden behandeld overeenkomstig artikel 327, lid 4, bepaalt de instelling de som van haar uit de toepassing van dit artikel resulterende gewogen posities, ongeacht of het lange dan wel korte posities betreft, teneinde haar eigenvermogensvereiste met betrekking tot specifiek risico te berekenen.

  • 5. 
    In afwijking van lid 4 bepaalt de instelling, gedurende een overgangsperiode die eindigt op

    31 december 2014, de som van haar gewogen netto lange posities en de som van haar gewogen netto korte posities als afzonderlijke bedragen. Het hoogste van deze bedragen vormt het eigenvermogensvereiste voor specifiek risico. De instelling stelt echter de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst ieder kwartaal in kennis van de totale som van haar gewogen netto lange posities en haar gewogen netto korte posities, uitgesplitst naar de soorten onderliggende activa.

5 bis. Indien een initiërende instelling van een traditionele securitisatie de in artikel 238 vervatte voorwaarden voor de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico niet vervult, neemt zij in de berekening van het eigenvermogensvereiste uit hoofde van dit artikel de

gesecuritiseerde blootstellingen op in plaats van haar securitisatieposities die voortvloeien uit deze securitisatie.

NL

Indien een initiërende instelling van een synthetische securitisatie de in artikel 239 vervatte voorwaarden voor de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico niet vervult, neemt zij in de berekening van het eigenvermogensvereiste uit hoofde van dit artikel de gesecuritiseerde blootstellingen op die voortvloeien uit deze securitisatie, maar geen voor de gesecuritiseerde portefeuille verkregen kredietprotectie.

Artikel 327 Eigenvermogensvereiste voor de correlatiehandelsportefeuille

  • 1. 
    De correlatiehandelsportefeuille bestaat uit securitisatieposities en n-th-to-default kredietderivaten die aan alle volgende criteria voldoen:
    • a) 
      de posities zijn noch hersecuritisatieposities, noch opties op een securitisatietranche, noch andere derivaten van securitisatieblootstellingen die geen evenredig aandeel in de opbrengsten van een securitisatietranche bieden;
    • b) 
      alle referentie-instrumenten zijn:
      • i) 
        ofwel single-name-instrumenten, met inbegrip van single-namekredietderivaten, waarvoor een liquide vraag- en aanbodmarkt bestaat;
      • ii) 
        ofwel courant verhandelde indices, gebaseerd op deze referentie-entiteiten.

NL

Een vraag- en aanbodmarkt wordt geacht te bestaan als er onafhankelijke aanbiedingen te goeder trouw zijn om te kopen en verkopen zodat er binnen één dag een prijs kan worden vastgesteld die redelijk gerelateerd is aan de prijs van de laatste verkoop of actuele concurrerende vraag- en aanbodnoteringen te goeder trouw, en de koop tegen die prijs binnen betrekkelijk korte tijd kan worden gesloten, overeenkomstig de handelsgewoonten.

  • 2. 
    Posities met een van de volgende waarden als referentie maken geen deel uit van de correlatiehandelsportefeuille:
    • a) 
      een onderliggende waarde die kan worden toegewezen aan de blootstellingscategorie "blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen" of aan de

      blootstellingscategorie "blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed" in het kader van de standaardbenadering voor kredietrisico in de niethandelsportefeuille van een instelling;

    • b) 
      een vordering op een special purpose entity, die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gegarandeerd door een positie die op zich geen overeenkomstig lid 1 of lid 2

toelaatbaar onderdeel van de correlatiehandelsportefeuille zou vormen .

  • 3. 
    Een instelling kan in de correlatiehandelsportefeuille posities opnemen die geen securitisatieposities of n-th-to-default kredietderivaten zijn maar die andere posities in de portefeuille afdekken, mits er voor de instrumenten of de onderliggende waarden van het instrument ▌een liquide vraag- en aanbodmarkt bestaat als beschreven in lid 1, laatste alinea.

NL

  • 4. 
    Een instelling stelt het grootste van de volgende bedragen vast als het eigenvermogensvereiste voor specifiek risico voor de correlatiehandelsportefeuille:
    • a) 
      het totale eigenvermogensvereiste voor specifiek risico dat slechts zou gelden voor de netto lange posities van de correlatiehandelsportefeuille;
    • b) 
      het totale eigenvermogensvereiste voor specifiek risico dat slechts zou gelden voor de netto korte posities van de correlatiehandelsportefeuille.

NL

O NDERAFDELING 2

A LGEMEEN RISICO

Artikel 328 Berekening van het algemeen risico op grond van de looptijd

  • 1. 
    Voor de berekening van de eigenvermogensvereisten met betrekking tot het algemeen risico worden alle posities gewogen naar looptijd op de in lid 2 beschreven wijze, teneinde het

    bedrag van het desbetreffende eigenvermogensvereiste te berekenen. Dit vereiste wordt verlaagd wanneer een gewogen positie naast een tegengestelde gewogen positie in dezelfde looptijdklasse wordt ingenomen. Het vereiste wordt ook verlaagd wanneer de tegengestelde gewogen posities zich in verschillende looptijdklassen bevinden, waarbij de omvang van deze verlaging afhangt van het zich al dan niet in dezelfde zone bevinden van de twee posities alsmede van de concrete zones waarin zij zich bevinden.

  • 2. 
    De instelling brengt haar nettoposities onder in de passende looptijdklassen in de tweede dan wel de derde kolom van tabel 2 in lid 4. Zij doet dit op grond van resterende looptijden in

    het geval van vastrentende instrumenten en op grond van de periode tot de volgende rentevaststelling in het geval van instrumenten waarvan de rente vóór de eindvervaldatum kan veranderen. Zij maakt tevens onderscheid tussen schuldinstrumenten met een coupon van 3% of meer en schuldinstrumenten met een coupon van minder dan 3%, en deelt deze dienovereenkomstig in de tweede dan wel de derde kolom van tabel 2 in. Zij vermenigvuldigt dan elk van deze nettoposities met de wegingsfactor die voor de desbetreffende looptijdklasse is vermeld in de vierde kolom van tabel 2.

  • 3. 
    Vervolgens bepaalt de instelling de som van de gewogen lange posities en de som van de gewogen korte posities in elke looptijdklasse. Het bedrag ten belope waarvan de

    eerstgenoemde som in een bepaalde looptijdklasse gematcht is met de laatstgenoemde som, vormt de gematchte gewogen positie in deze looptijdklasse, terwijl de resterende lange of korte positie de niet-gematchte gewogen positie voor deze zelfde looptijdklasse is. Vervolgens wordt het totaal van de gematchte gewogen posities in alle looptijdklassen berekend.

NL

  • 4. 
    De instelling berekent het totaal van de niet-gematchte gewogen lange posities voor de looptijdklassen in elk van de zones in tabel 2, teneinde de niet-gematchte gewogen lange positie voor elke zone te bepalen. Op dezelfde wijze wordt de som van de niet-gematchte gewogen korte posities voor elke looptijdklasse in een bepaalde zone bepaald om te komen tot de niet-gematchte gewogen korte positie voor deze zone. Het deel van de niet-gematchte gewogen lange positie van een bepaalde zone dat gelijk is aan de niet-gematchte gewogen korte positie voor dezelfde zone, is de gematchte gewogen positie voor die zone. Het deel van de niet-gematchte gewogen lange of niet-gematchte gewogen korte positie voor een zone dat niet op deze wijze gematcht kan worden, vormt de niet-gematchte gewogen positie voor die zone.

NL

Tabel 2

Zone Looptijdklasse

Coupon van 3% Coupon van of meer minder dan 3%

Een 0 ≤ 1 maand 0 ≤ 1 maand 0,00 —

> 1 ≤ 3 maand > 1 ≤ 3 maand 0,20 1,00

> 3 ≤ 6 maand > 3 ≤ 6 maand 0,40 1,00

> 6 ≤ 12 maand > 6 ≤ 12 maand 0,70 1,00

Twee > 1 ≤ 2 jaar > 1,0 ≤ 1,9 jaar 1,25 0,90

> 2 ≤ 3 jaar > 1,9 ≤ 2,8 jaar 1,75 0,80

> 3 ≤ 4 jaar > 2,8 ≤ 3,6 jaar 2,25 0,75

Drie > 4 ≤ 5 jaar > 3,6 ≤ 4,3 jaar 2,75 0,75

> 5 ≤ 7 jaar > 4,3 ≤ 5,7 jaar 3,25 0,70

> 7 ≤ 10 jaar > 5,7 ≤ 7,3 jaar 3,75 0,65

> 10 ≤ 15 jaar > 7,3 ≤ 9,3 jaar 4,50 0,60

> 15 ≤ 20 jaar > 9,3 ≤ 10,6 jaar 5,25 0,60

> 20 jaar > 10,6 ≤ 12,0 jaar 6,00 0,60

> 12,0 ≤ 20,0 jaar 8,00 0,60

> 20 jaar 12,50 0,60

NL

  • 5. 
    Vervolgens wordt het bedrag ten belope waarvan de niet-gematchte gewogen lange of korte positie in zone 1 gelijk is aan het bedrag van de niet-gematchte gewogen korte of lange positie in zone 2, aangeduid als de gematchte gewogen positie tussen de zones 1 en 2. Dezelfde

    berekening vindt dan plaats voor het resterende deel van de niet-gematchte gewogen positie in

    zone 2 en de niet-gematchte gewogen positie in zone 3, teneinde de gematchte gewogen

    positie tussen de zones 2 en 3 te bepalen.

  • 6. 
    De instelling mag desgewenst de volgorde in lid 5 omkeren, dat wil zeggen eerst de gematchte gewogen positie tussen de zones 2 en 3 berekenen en vervolgens die tussen de zones 1 en 2.
  • 7. 
    Teneinde de gematchte gewogen positie tussen de zones 1 en 3 te bepalen, wordt vervolgens bepaald tot welk bedrag het resterende deel van de niet-afgedekte gewogen positie in zone 1 gelijk is aan het deel dat voor zone 3 resteert nadat deze zone is afgedekt met zone 2.
  • 8. 
    De posities die na de drie afzonderlijke matchingberekeningen van de leden 5 tot en met 7 resteren, worden opgeteld.

NL

  • 9. 
    Het eigenvermogensvereiste voor de instelling wordt berekend als de som van:
    • a) 
      10% van de som van de gematchte gewogen posities in alle looptijdklassen;
    • b) 
      40% van de gematchte gewogen positie in zone 1;
    • c) 
      30% van de gematchte gewogen positie in zone 2;
    • d) 
      30% van de gematchte gewogen positie in zone 3;
    • e) 
      40% van de gematchte gewogen positie tussen de zones 1 en 2 en tussen de zones 2 en 3;
    • f) 
      150% van de gematchte gewogen positie tussen de zones 1 en 3;
    • g) 
      100% van de resterende niet-gematchte gewogen posities.

NL

Artikel 329 Berekening van het algemeen risico op grond van de duration

  • 1. 
    De instellingen kunnen voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het algemeen risico met betrekking tot schuldinstrumenten een benadering toepassen die de duration weergeeft in plaats van de benadering die in artikel 328 is beschreven, mits de instelling dit consequent doet.
  • 2. 
    In het kader van de in lid 1 bedoelde op de duration gebaseerde benadering berekent de instelling, uitgaande van de marktwaarde van elk vastrentend schuldinstrument, het

    rendement tot het einde van de looptijd, dat het impliciete discontopercentage voor dat instrument is. Bij instrumenten met variabele rente berekent de instelling, uitgaande van de marktwaarde van elk instrument, het rendement op basis van de hypothese dat het kapitaal verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de rente de eerstvolgende keer voor verandering vatbaar is.

NL

  • 3. 
    Vervolgens berekent de instelling voor elk schuldinstrument de gewijzigde duration op grond van de volgende formule:

    modified duration = D 1 + R

    waarbij:

    D = de duration berekend aan de hand van de volgende formule:

    M

    tC t

    • = ( 1 + )

      t

    D t 1 R M

    C t t

    t = 1 ( 1 + R )

    waarbij:

    R = het rendement tot einde van de looptijd ▌;

    C t = de contante betaling op tijdstip t;

    M = de totale looptijd ▌.

    De berekening van de gewijzigde duration voor schuldinstrumenten met een risico op vervroegde aflossing, wordt gecorrigeerd. De EBA geeft overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i richtsnoeren voor de toepassing van dergelijke correcties.

NL

  • 4. 
    De instelling brengt vervolgens elk schuldinstrument onder in de passende zone van tabel 3 en gaat daarbij uit van de gewijzigde duration voor elk instrument.

    Tabel 3

    Zone Gewijzigde duration Veronderstelde renteverandering (in %)

    (in jaar)

    Een > 0 ≤ 1,0 1,0

    Twee > 1,0 ≤ 3,6 0,85

    Drie > 3,6 0,7

  • 5. 
    De instelling berekent vervolgens de naar duration gewogen positie van elk instrument door de marktwaarde ervan te vermenigvuldigen met de gewijzigde duration en met de

    veronderstelde renteverandering voor een instrument met die specifieke gewijzigde duration (zie kolom 3 van tabel 3).

  • 6. 
    De instelling berekent haar naar duration gewogen lange en haar naar duration gewogen korte posities in elke zone. Het bedrag van de eerstgenoemde posities dat in elke zone door

    laatstgenoemde posities wordt gecompenseerd, is de gecompenseerde naar duration gewogen positie voor deze zone.

    De instelling berekent vervolgens de niet-gematchte naar duration gewogen posities voor elke zone. Zij volgt dan de werkwijze die in artikel 328, leden 5 tot en met 8, voor nietgecompenseerde gewogen posities is beschreven.

NL

  • 7. 
    Het eigenvermogensvereiste voor de instelling wordt berekend als de som van:
    • a) 
      2% van de som van de gematchte naar duration gewogen positie in elke zone;
    • b) 
      40% van de gematchte naar duration gewogen posities tussen de zones 1 en 2 en tussen de zones 2 en 3;
    • c) 
      150% van de gematchte naar duration gewogen positie tussen de zones 1 en 3;
    • d) 
      100% van de resterende niet-gematchte naar duration gewogen posities.

NL

A FDELING 3

A ANDELEN

Artikel 330 Nettoposities in aandeleninstrumenten

  • 1. 
    De instelling bepaalt de som van al haar netto lange posities en de som van al haar netto korte posities als afzonderlijke bedragen overeenkomstig artikel 316. De som van de absolute

    waarden van de twee bedragen is haar totale brutopositie.

  • 2. 
    De instelling berekent, voor elke markt afzonderlijk, het verschil tussen de som van haar netto lange posities en de som van haar netto korte posities. De som van de absolute waarden van

    deze verschillen is haar totale nettopositie.

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot definiëring van de in lid 2 bedoelde term "markt".

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 januari 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de vorige alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 331 Specifiek risico van aandeleninstrumenten

De instelling vermenigvuldigt haar totale brutopositie met 8% teneinde haar eigenvermogensvereiste met betrekking tot specifiek risico te bepalen.

Artikel 332 Algemeen risico van aandeleninstrumenten

Het eigenvermogensvereiste met betrekking tot het algemeen risico is de totale nettopositie vermenigvuldigd met 8%.

Artikel 333 Aandelenindices

  • 1. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot opstelling van de lijst van de aandelenindices waarvoor ▌de in de tweede zin van lid 4 bedoelde behandelingen

    beschikbaar zijn.

    De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

  • 2. 
    Voor de inwerkingtreding van de in lid 1 bedoelde technische normen kunnen instellingen de in de leden 3 en 4 beschreven behandeling blijven toepassen indien de bevoegde autoriteiten die ook toepasten vóór 1 januari 2014.
  • 3. 
    Aandelenindexfutures, naar de delta gewogen equivalenten van opties in aandelenindexfutures en aandelenindices, hierna aangeduid met de verzamelnaam "aandelenindexfutures", kunnen worden opgesplitst in posities in elk van de samenstellende aandelen. Deze posities kunnen worden behandeld als onderliggende posities in de desbetreffende aandelen en kunnen worden verrekend met tegengestelde posities in de onderliggende aandelen zelf. De

    instellingen die van deze behandeling gebruik maken, stellen de bevoegde autoriteit daarvan in kennis.

  • 4. 
    Indien een aandelenindexfuture niet in de onderliggende posities wordt opgesplitst, wordt hij behandeld alsof het een afzonderlijk aandeel betrof. Het specifiek risico met betrekking tot

    dit afzonderlijke aandeel kan echter buiten beschouwing worden gelaten indien de aandelenindexfuture in kwestie op de beurs wordt verhandeld en op een relevante passend gediversifieerde index berust.

NL

Afdeling 4 Overneming

Artikel 334 Verlaging van nettoposities

  • 1. 
    In het geval van overneming van schuldinstrumenten en aandelen kan een instelling de volgende procedure gebruiken voor de berekening van haar eigenvermogensvereisten. De instelling berekent eerst de nettoposities door de op grond van een formele overeenkomst bij derden geplaatste of door derden herovergenomen overnemingsposities af te trekken. De instelling past vervolgens de in tabel 4 vermelde verlagingsfactoren toe op de nettoposities en berekent haar eigenvermogensvereisten aan de hand van de verlaagde overnemingsposities.

    Tabel 4

werkdag 0: 100%

werkdag 1: 90%

werkdagen 2 en 3: 75%

werkdag 4: 50%

werkdag 5: 25%

na werkdag 5: 0%.

Werkdag 0 is de werkdag waarop de instelling een onherroepelijke verbintenis is aangegaan tot aanvaarding van een bekend aantal waardepapieren tegen een overeengekomen prijs.

  • 2. 
    De instellingen die gebruik maken van lid 1, stellen de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis.

NL

A FDELING 5 E IGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR HET SPECIFIEK RISICO

VAN DOOR KREDIETDERIVATEN AFGEDEKTE POSITIES

Artikel 335 Tegemoetkoming voor afdekkingen met kredietderivaten

  • 1. 
    Er wordt een tegemoetkoming geboden voor afdekkingen met kredietderivaten, volgens de in de leden 2 tot en met 6 beschreven beginselen.
  • 2. 
    De instellingen behandelen de positie in het kredietderivaat als het ene 'gedeelte' en de afgedekte positie met hetzelfde nominale of, in voorkomend geval, notionele bedrag als het andere 'gedeelte'.
  • 3. 
    De tegemoetkoming is volledig wanneer de waarden van beide gedeelten altijd en in vrijwel dezelfde mate in tegenovergestelde richting bewegen. Dat zal het geval zijn als:
    • a) 
      de beide gedeelten uit volstrekt identieke instrumenten bestaan;
    • b) 
      een lange cashpositie wordt afgedekt door een totale-opbrengstenswap (of andersom) en er volstrekte overeenstemming is tussen de referentieverplichting en de onderliggende

      blootstelling (d.i. de cashpositie). De looptijd van de swap zelf kan verschillen van die van de onderliggende blootstelling.

    In die gevallen geldt voor geen van beide zijden van de positie een eigenvermogensvereiste voor specifiek risico.

NL

  • 4. 
    Een compensatie van 80% is van toepassing wanneer de waarden van de beide gedeelten altijd in tegenovergestelde richting bewegen en indien er een exacte match is wat betreft de referentieverplichting, de looptijd van zowel de referentieverplichting als het kredietderivaat, en de valuta van de onderliggende blootstelling. Bovendien mogen essentiële kenmerken van het kredietderivaatcontract er niet toe leiden dat de prijsbewegingen van het kredietderivaat wezenlijk afwijken van de prijsbewegingen van de cashpositie. Voor zover de transactie gepaard gaat met een overdracht van risico, geldt voor het specifiek risico een compensatie van 80% aan de zijde van de transactie met het hoogste eigenvermogensvereiste en worden de vereisten voor specifiek risico aan de andere zijde op nul bepaald.
  • 5. 
    Een gedeeltelijke tegemoetkoming wordt, bij ontstentenis van de situaties in de leden 3 en 4, geboden in de volgende situaties:
    • a) 
      de positie valt onder lid 3, punt b), maar er is een activamismatch tussen de referentieverplichting en de onderliggende blootstelling. De posities voldoen echter aan de volgende vereisten:
      • i) 
        de referentieverplichting heeft dezelfde rangorde als of een lagere rangorde dan de onderliggende verplichting;
      • ii) 
        de onderliggende verplichting en de referentieverplichting hebben dezelfde

      debiteur gemeen en hebben juridisch afdwingbare kruiselingse

      kredietverzuimclausules of kruiselingse vervroegde opeisbaarheidsclausules;

      NL

    • b) 
      de positie valt onder lid 3, punt a), of onder lid 4, maar er is sprake van een valutamismatch of een looptijdmismatch tussen de kredietprotectie en het

      onderliggende activum. Een dergelijke valutamismatch wordt meegenomen in de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het valutarisico;

    • c) 
      de positie valt onder lid 4, maar er sprake is van een activamismatch tussen de cashpositie en het kredietderivaat. Het onderliggende activum wordt evenwel opgenomen in de (leverbare) verplichtingen in de documentatie betreffende het kredietderivaat.

    Voor de toepassing van gedeeltelijke inaanmerkingneming worden de eigenvermogensvereisten voor het specifiek risico voor beide zijden van de transactie niet bij elkaar opgeteld, maar geldt slechts het hoogste van de twee eigenvermogensvereisten.

  • 6. 
    In alle gevallen die niet onder de leden 3 tot en met 5 vallen, wordt een eigenvermogensvereiste voor het specifiek risico voor beide zijden van de posities afzonderlijk berekend.

NL

Artikel 336 Inaanmerkingneming van afdekkingen door middel van kredietderivaten voor het eerst optredende

en voor het n-de kredietverzuim

In het geval van kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim en kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim geldt de hierna beschreven behandeling voor de inaanmerkingneming overeenkomstig artikel 335:

  • a) 
    indien een instelling voor een aantal onderliggende referentie-entiteiten van een kredietderivaat kredietprotectie verkrijgt onder de voorwaarde dat het eerst optredende kredietverzuim aanleiding geeft tot betaling en dat deze kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich brengt, kan de instelling het specifiek risico compenseren voor de referentie-entiteit waarvoor volgens tabel 1 in artikel 325 in vergelijking met de overige onderliggende referentie-entiteiten het laagste vereiste voor specifiek risico geldt;
  • b) 
    indien het n-de kredietverzuim in het kader van de kredietprotectie aanleiding geeft tot betaling, kan de protectienemer het specifiek risico slechts compenseren indien tevens protectie is verkregen voor kredietverzuim 1 tot en met n-1 of wanneer zich reeds n-1 wanbetalingen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen wordt dezelfde methode toegepast als die welke voor kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim is beschreven, dienovereenkomstig aangepast voor producten voor het n-de kredietverzuim.

NL

A FDELING 6 E IGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR ICB ' S

Artikel 337 Eigenvermogensvereisten voor icb's

  • 1. 
    Onverminderd andere bepalingen van deze afdeling geldt voor posities op icb's een eigenvermogensvereiste voor het positierisico, dat zowel het specifiek als het algemeen risico omvat, van 32%. Onverminderd artikel 342, ▌in samenhang met ▌de gewijzigde behandeling van goud als beschreven in artikel 341, lid 4, en in artikel 356, lid 2, punt b), geldt voor posities op icb's een eigenvermogensvereiste voor het positierisico, dat zowel het specifiek als het algemeen risico omvat, en voor het valutarisico van 40%.
  • 2. 
    Tenzij in artikel 339 anders is bepaald, is geen verrekening toegestaan tussen de onderliggende beleggingen van een icb en andere door de instelling ingenomen posities.

    Artikel 338 Algemene criteria voor icb's

Voor icb's kan de in artikel 339 beschreven benadering worden gevolgd indien alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • a) 
    de prospectus of een gelijkwaardig document van de icb bevat alle volgende elementen:
    • i) 
      de categorieën activa waarin de icb mag beleggen;

NL

  • ii) 
    indien beleggingslimieten van toepassing zijn, de geldende limieten en berekeningsmethoden;
  • iii) 
    indien hefboomfinanciering is toegestaan, het maximumniveau van hefboomfinanciering;
  • iv) 
    indien transacties in financiële otc-derivaten, retrocessietransacties of het opnemen of verstrekken van effectenleningen zijn toegestaan, een beschrijving van het gevoerde

    beleid om het tegenpartijrisico van dergelijke verrichtingen te beperken;

  • b) 
    over de activiteiten van de icb wordt halfjaarlijks en jaarlijks een verslag uitgebracht op grond waarvan de activa en passiva, de inkomsten en de verrichtingen in de verslagperiode kunnen

    worden geëvalueerd;

  • c) 
    de rechten van deelneming in de icb kunnen dagelijks door de icb uit eigen activa worden teruggekocht tegen contanten indien zulks wordt gevraagd door houders van de rechten;
  • d) 
    de beleggingen in de icb en de activa van de beheerder van de icb worden van elkaar gescheiden gehouden;
  • e) 
    de icb wordt door de beleggende instelling aan een adequate risicobeoordeling onderworpen;
  • f) 
    de icb's worden beheerd door personen die onder toezicht staan overeenkomstig de icberichtlijn of gelijkwaardige wetgeving ▌.

NL

Artikel 339 Specifieke methoden voor icb's

  • 1. 
    Voor zover de onderliggende beleggingen van de icb op dagbasis worden gevolgd door de instelling, mag zij die beleggingen in aanmerking nemen om de eigenvermogensvereisten voor het aan de betrokken posities verbonden positierisico, dat zowel het specifiek als het algemeen risico omvat, te berekenen. In het kader van deze benadering worden posities op icb's behandeld als posities in de onderliggende beleggingen van de icb. Verrekening tussen posities in de onderliggende beleggingen van de icb en andere door de instelling ingenomen posities is toegestaan zolang de instelling een toereikend aantal rechten van deelneming bezit om aflossing/creatie in ruil voor de onderliggende beleggingen mogelijk te maken.
  • 2. 
    De instellingen kunnen de eigenvermogensvereisten voor het aan posities in icb's verbonden positierisico, dat zowel het specifiek als het algemeen risico omvat, berekenen op

    hypothetische posities overeenkomend met die welke nodig zijn om de samenstelling en de prestaties van de index van derden of een vaste basket van aandelen of schuldtitels waaraan onder punt a) hieronder wordt gerefereerd, te volgen, op voorwaarde dat:

    • a) 
      het beleggingsbeleid van de icb erop is gericht de samenstelling en de prestaties van een index van derden of een vaste basket van aandelen of schuldtitels te volgen;

NL

  • b) 
    er gedurende minimaal zes maanden tussen de dagelijkse prijsbewegingen van de icb en die van de gevolgde index of basket van aandelen of schuldtitels duidelijk een correlatie van 90% kan worden vastgesteld. Onder correlatie wordt hier verstaan de correlatiecoëfficiënt

    tussen het dagrendement van de icb en dat van de gevolgde index of de mand van aandelen of schuldtitels.

  • 3. 
    Indien de onderliggende beleggingen van de icb niet op dagbasis worden gevolgd door de instelling, kan zij de eigenvermogensvereisten voor het positierisico, dat zowel het specifiek als het algemeen risico omvat, berekenen met inachtneming van het volgende:
    • a) 
      er wordt aangenomen dat de icb in de eerste plaats, binnen de uit hoofde van haar beleggingsbeleid toegestane limieten, maximaal belegt in de activaklassen met het hoogste eigenvermogensvereiste voor het specifiek risico en het algemeen risico afzonderlijk, en vervolgens in dalende volgorde totdat de totale maximumbeleggingslimiet is bereikt. De op de icb ingenomen positie wordt behandeld als een directe participatie in de hypothetische positie;

NL

  • b) 
    de instellingen houden rekening met de maximale indirecte blootstelling die zij zouden kunnen bereiken door met hefboomfinanciering via de icb posities in te nemen wanneer zij hun eigenvermogensvereiste voor specifiek risico en voor algemeen risico

    afzonderlijk berekenen, door de positie op de icb proportioneel te verhogen tot de uit het beleggingsbeleid voortvloeiende maximumblootstelling ten aanzien van de onderliggende beleggingen;

  • c) 
    als het eigenvermogensvereiste voor het specifiek risico en het algemeen risico tezamen op grond van dit lid hoger is dan het in artikel 337, lid 1, vastgestelde percentage, dan

    wordt het eigenvermogensvereiste op dat niveau begrensd.

  • 4. 
    De instellingen kunnen zich, om de eigenvermogensvereisten voor het positierisico met betrekking tot posities op icb's die onder de leden 1 tot en met 4 vallen, conform de in dit hoofdstuk beschreven methoden te berekenen en te rapporteren, baseren op de volgende derden:
    • a) 
      de effectenbewaarinstelling van de icb, mits de icb uitsluitend in effecten belegt en alle effecten bij deze instelling in bewaring geeft;
    • b) 
      voor andere icb's, de beheermaatschappij van de icb, mits deze maatschappij voldoet aan de in artikel 127, lid 3, punt a), beschreven criteria.

    De correctheid van de berekening wordt door een extern accountant bevestigd.

NL

Hoofdstuk 3 Eigenvermogensvereisten voor het valutarisico

Artikel 340 Drempel en weging voor valutarisico

Indien de som van de totale nettopositie in vreemde valuta's en de nettopositie in goud van een instelling, berekend volgens de in artikel 341 beschreven procedure, daaronder begrepen alle posities in vreemde valuta's en goud waarvoor eigenvermogensvereisten zijn berekend met een intern model, meer dan 2% van haar totale eigen vermogen bedraagt, berekent de instelling een eigenvermogensvereiste ter dekking van het valutarisico. Het eigenvermogensvereiste voor het valutarisico is de in de rapportagevaluta luidende som van de totale nettopositie in vreemde valuta's en de nettopositie in goud van de instelling, vermenigvuldigd met 8%.

Artikel 341 Berekening van de totale nettopositie ▌in vreemde valuta's

  • 1. 
    De open nettopositie van de instelling in elke valuta (met inbegrip van de rapportagevaluta) en in goud wordt berekend als de som van de volgende elementen (positief of negatief):
    • a) 
      de nettocashpositie (dat wil zeggen alle actiefposten min alle passiefposten, met inbegrip van de opgelopen en nog niet vervallen rente, in de betrokken valuta of, in het geval van goud, de nettocashpositie in goud);

NL

  • b) 
    de nettotermijnpositie, dat wil zeggen alle te ontvangen bedragen min alle te betalen bedragen in het kader van termijntransacties in valuta's en goud, met inbegrip van

    valuta- en goudfutures en de hoofdsom bij valutaswaps die niet zijn verwerkt in de contante positie;

  • c) 
    onherroepelijke garanties en soortgelijke instrumenten die zeker zullen worden opgevraagd en waarschijnlijk niet kunnen worden teruggevorderd;
  • d) 
    het nettodelta-equivalent of het op delta gebaseerde equivalent van de totale portefeuille van valuta- en goudopties;
  • e) 
    de marktwaarde van andere opties.

De voor punt d) gebruikte delta moet ▌ die van de betrokken beurs zijn ▌. Voor otc-opties, of wanneer de delta van de betrokken beurs niet beschikbaar is, kan ▌de instelling zelf de delta berekenen op basis van een passend model, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend . Deze toestemming wordt verleend als het model een juiste raming geeft van de procentuele verandering in de waarde van de optie of de warrant met betrekking tot geringe veranderingen in de marktprijs van de onderliggende waarde.

NL

De instelling kan toekomstige netto-inkomsten/-uitgaven die nog niet tot stand zijn gekomen maar reeds volledig zijn afgedekt, in aanmerking nemen als zij dat stelselmatig doet.

De instelling kan nettoposities in samengestelde valuta's opsplitsen naar de samenstellende valuta's aan de hand van de geldende quota.

  • 2. 
    Posities die een instelling doelbewust heeft ingenomen om de valutarisico's voor haar ratio's af te dekken overeenkomstig artikel 87, lid 1, kunnen bij de berekening van de open

    nettovalutaposities buiten beschouwing worden gelaten, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend. Deze posities mogen geen handelskarakter dragen of moeten van structurele aard zijn, en de voorwaarden voor het buiten beschouwing laten van de posities mogen slechts worden gewijzigd na afzonderlijke toestemming van de bevoegde autoriteiten. Op dezelfde wijze kan, onder dezelfde voorwaarden als hierboven, te werk worden gegaan voor posities van een instelling die betrekking hebben op posten die reeds bij de berekening van het eigen vermogen worden afgetrokken.

  • 3. 
    Een instelling kan bij de berekening van de open nettopositie in elke valuta en in goud gebruik maken van de actuele nettowaarde, mits zij deze benadering stelselmatig toepast.

NL

  • 4. 
    De netto korte en lange posities in elke andere valuta dan de rapportagevaluta en de netto lange of korte positie in goud worden tegen de contante koers in de rapportagevaluta

    omgerekend. Zij worden dan afzonderlijk opgeteld tot respectievelijk het totaal van de netto korte posities en het totaal van de netto lange posities. Het hoogste van deze twee totalen is de totale nettovalutapositie van de instelling.

  • 5. 
    De instellingen geven andere aan opties verbonden risico's, afgezien van het deltarisico, adequaat weer in hun eigenvermogensvereisten.
  • 6. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot vaststelling van een reeks methoden om andere risico's, afgezien van het deltarisico, in de

    eigenvermogensvereisten weer te geven op een wijze die in verhouding staat tot de omvang en de complexiteit van de activiteiten van een instelling op het gebied van opties.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2013 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de vorige alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Vóór de inwerkingtreding van de technische normen kunnen de bevoegde autoriteiten de bestaande nationale behandelingen blijven toepassen, indien de bevoegde autoriteiten die al vóór 31 december 2013 toepasten.

Artikel 342 Valutarisico van icb's

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 341 worden, met betrekking tot icb's, de feitelijke valutaposities van de icb in aanmerking genomen.
  • 2. 
    De instellingen kunnen zich baseren op de rapportage van de volgende derden over de op icb ingenomen valutaposities:
    • a) 
      de effectenbewaarinstelling van de icb, mits de icb uitsluitend in effecten belegt en alle effecten bij deze instelling in bewaring geeft;
    • b) 
      voor andere icb's, de beheermaatschappij van de icb, mits deze maatschappij voldoet aan de in artikel 127, lid 3, punt a), beschreven criteria.

    De correctheid van de berekening wordt door een extern accountant bevestigd.

NL

  • 3. 
    Indien de valutaposities op een icb niet worden gevolgd door de instelling, wordt aangenomen dat de icb binnen de grenzen van haar beleggingsbeleid maximaal heeft belegd in valuta en

    houden de instellingen met betrekking tot posities in de handelsportefeuille rekening met de maximale indirecte blootstelling die zij zouden kunnen bereiken door met hefboomfinanciering via de icb posities in te nemen, wanneer zij hun kapitaalvereiste voor het valutarisico berekenen. Daartoe wordt de positie op de icb proportioneel verhoogd tot de uit het beleggingsbeleid voortvloeiende maximumblootstelling ten aanzien van de onderliggende beleggingen. De hypothetische valutapositie van de icb wordt als een afzonderlijke valuta beschouwd en behandeld conform de behandeling van beleggingen in goud, gewijzigd in die zin dat, indien gegevens over de richting waarin de belegging van de icb zich beweegt beschikbaar zijn, de totale lange positie kan worden opgeteld bij de totale lange openstaande valutapositie en de totale korte positie bij de totale korte openstaande valutapositie. Verrekening tussen dergelijke posities alvorens het eigenvermogensvereiste is berekend, is niet toegestaan.

NL

Artikel 343 Nauw gecorreleerde valuta's

  • 1. 
    De instellingen kunnen ter dekking van posities in relevante nauw gecorreleerde valuta's aan lagere eigenvermogensvereisten voldoen. Twee valuta's worden alleen dan als nauw

    gecorreleerd aangemerkt indien het voor ten minste 99% (bij een waarnemingsperiode van drie jaar) en 95% (bij een waarnemingsperiode van vijf jaar) waarschijnlijk is dat een eventueel verlies op gelijke en tegengestelde posities in die valuta's gedurende de volgende tien werkdagen niet meer dan 4% bedraagt van de waarde van de gematchte positie in kwestie (berekend in de rapportagevaluta) — uitgaande van de dagelijkse wisselkoersen in de voorafgaande drie of vijf jaar. Het eigenvermogensvereiste met betrekking tot de gematchte positie in twee nauw gecorreleerde valuta's bedraagt 4%, vermenigvuldigd met de waarde van de gematchte positie.

  • 2. 
    Bij de berekening van de vereisten uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen de instellingen posities in valuta's buiten beschouwing laten ten aanzien waarvan een juridisch bindende overeenkomst tussen staten bestaat ter beperking van fluctuaties ten opzichte van andere onder dezelfde overeenkomst vallende valuta's. De instellingen berekenen hun gematchte posities in die valuta's en passen daarop een eigenvermogensvereiste toe dat niet lager is dan de helft van de maximaal toegestane fluctuatie die voor de betrokken valuta's in de

    overeenkomst tussen staten is vastgesteld.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot opstelling van de lijst van de valuta's ▌waarvoor de in lid 1 beschreven behandeling beschikbaar is.

    De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 4. 
    Het eigenvermogensvereiste met betrekking tot de gematchte posities in valuta's van lidstaten die deelnemen aan de tweede fase van de economische en monetaire unie, kan worden

    berekend als 1,6% van de waarde van deze gematchte posities.

  • 5. 
    In de totale open nettopositie overeenkomstig artikel 341, lid 4, worden alleen de nietgematchte posities in de in dit artikel bedoelde valuta's opgenomen.

5 bis. Indien uit de dagelijkse wisselkoersen van de voorafgaande drie of vijf jaar voor gelijke en tegengestelde posities in twee valuta's gedurende de volgende tien werkdagen blijkt dat deze twee valuta's perfect positief gecorreleerd zijn en de instelling altijd een bied- en laatspread van 0% op de respectieve transacties aankan, kan de instelling, na uitdrukkelijke

toestemming van haar bevoegde autoriteit, tot eind 2017 een eigenvermogensvereiste van 0% toepassen.

NL

Hoofdstuk 4 Eigenvermogensvereisten voor het grondstoffenrisico

Artikel 344 Keuze van de methode voor het grondstoffenrisico

Met inachtneming van de artikelen 345 tot en met 347 berekenen de instellingen het eigenvermogensvereiste voor het grondstoffenrisico volgens een van de in de artikelen 348, 349 of 350 beschreven methoden.

Artikel 345 Handel in landbouwgrondstoffen als nevenactiviteit

  • 1. 
    Instellingen met handel in landbouwgrondstoffen als nevenactiviteit kunnen de eigenvermogensvereisten voor hun fysieke grondstoffenvoorraden aan het eind van ieder jaar voor het daaropvolgende jaar bepalen, indien elk van de volgende voorwaarden vervuld is:
    • a) 
      de instelling beschikt op elk ogenblik van het jaar over een eigen vermogen voor dit risico dat niet lager is dan het op voorzichtige basis geraamde gemiddelde

      eigenvermogensvereiste voor dat risico voor het daaropvolgende jaar;

    • b) 
      zij maakt een voorzichtige raming van de verwachte volatiliteit voor het uit hoofde van punt a) berekende getal;

NL

  • c) 
    haar gemiddelde eigenvermogensvereiste voor dit risico bedraagt niet meer dan 5% van haar eigen vermogen of 1 miljoen EUR en de verwachte eigenvermogensvereisten op

    piekmomenten bedragen, rekening houdend met de overeenkomstig punt b) geraamde volatiliteit, niet meer dan 6,5% van haar eigen vermogen;

  • d) 
    de instelling houdt permanent in het oog of de uit hoofde van punt a) en punt b) verrichte ramingen nog steeds overeenkomen met de realiteit.
  • 2. 
    De instellingen die gebruik maken van lid 1, stellen de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis.

    Artikel 346 Posities in grondstoffen

  • 1. 
    Elke positie in grondstoffen of in van grondstoffen afgeleide instrumenten wordt uitgedrukt in de standaardmeeteenheid. De contante koers van elke grondstof wordt uitgedrukt in de

    rapportagevaluta.

  • 2. 
    Posities in goud en in van goud afgeleide instrumenten worden geacht aan valutarisico bloot te staan en worden voor de berekening van het grondstoffenrisico naargelang van het geval behandeld overeenkomstig hoofdstuk 3 of 5.

 ▌

NL

  • 4. 
    Voor de toepassing van artikel 349, lid 1, is het saldo van de lange posities van een instelling tegenover haar korte posities, of omgekeerd, in dezelfde grondstof en identieke futures, opties en warrants op grondstoffen de nettopositie van de instelling in elke grondstof. Posities in

    afgeleide instrumenten worden, zoals bepaald in artikel 347, behandeld als posities in de onderliggende grondstof.

  • 5. 
    Voor de berekening van een positie in een grondstof worden de volgende posities behandeld als posities in dezelfde grondstof:
    • a) 
      posities in verschillende subcategorieën grondstoffen, indien deze subcategorieën in elkaars plaats leverbaar zijn;
    • b) 
      posities in vergelijkbare grondstoffen, indien deze verregaand voor elkaar substitueerbaar zijn en er gedurende minimaal één jaar tussen prijsbewegingen duidelijk een correlatie van ten minste 90% kan worden vastgesteld.

      Artikel 347 Welbepaalde instrumenten

  • 1. 
    Grondstoffenfutures en termijnverbintenissen tot aan- of verkoop van afzonderlijke grondstoffen worden in het waardemetingssysteem verwerkt als notionele bedragen op basis van de standaardmeeteenheid; er wordt op basis van de afloopdatum een looptijd aan toegekend.

NL

  • 2. 
    Grondstoffenswaps waarbij de ene zijde van de transactie een vastgestelde prijs is en de andere zijde de dagkoers, worden behandeld als een reeks posities die gelijk zijn aan het notionele bedrag van het contract, waarbij in voorkomend geval een positie overeenkomt met elke betaling op de swap en dienovereenkomstig wordt ondergebracht in de looptijdklassen van artikel 348, lid 1. De posities zijn lange posities als de instelling een vastgestelde prijs betaalt en een variabele prijs ontvangt; de posities zijn korte posities als de instelling een vastgestelde prijs ontvangt en een variabele prijs betaalt. Grondstoffenswaps waarbij de twee zijden van de transactie op verschillende grondstoffen betrekking hebben, moeten voor de benadering op grond van de looptijd in de relevante looptijdklasse worden ondergebracht.
  • 3. 
    Opties en warrants op grondstoffen of op van grondstoffen afgeleide instrumenten worden voor de toepassing van dit hoofdstuk behandeld alsof het posities waren die in waarde gelijk zijn aan het bedrag van de onderliggende waarde waarop de optie betrekking heeft,

    vermenigvuldigd met zijn delta. De aldus berekende posities kunnen worden verrekend met compenserende posities in de identieke onderliggende grondstof respectievelijk het identieke onderliggende van grondstoffen afgeleide instrument. De gebruikte delta moet ▌die van de betrokken beurs zijn ▌. Voor otc-opties, of wanneer de delta van de betrokken beurs niet beschikbaar is, kan de instelling zelf de delta berekenen op basis van een passend model, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend . Deze toestemming wordt verleend als het model een juiste raming geeft van de procentuele verandering in de waarde van de optie of de warrant met betrekking tot geringe veranderingen in de marktprijs van de onderliggende waarde.

    De instellingen geven andere aan opties verbonden risico's, afgezien van het deltarisico, adequaat weer in hun eigenvermogensvereisten.

NL

  • 4. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot vaststelling van een reeks methoden om andere risico's, afgezien van het deltarisico, in de eigenvermogensvereisten

    weer te geven op een wijze die in verhouding staat tot de omvang en de complexiteit van de activiteiten van een instelling op het gebied van opties.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2013 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Vóór de inwerkingtreding van de technische normen kunnen de bevoegde autoriteiten de bestaande nationale behandelingen blijven toepassen, indien de bevoegde autoriteiten die al vóór 31 december 2013 toepasten.

  • 5. 
    Een instelling dient de betrokken grondstoffen op te nemen in de berekening van haar eigenvermogensvereiste voor het grondstoffenrisico, als zij een van onderstaande partijen is:
    • a) 
      de partij die grondstoffen of gegarandeerde rechten inzake de eigendom van grondstoffen overdraagt bij een retrocessieovereenkomst;
  • b) 
    de partij die grondstoffen in lening geeft bij een grondstoffenleningsovereenkomst.

NL

Artikel 348 Benadering op grond van looptijdklassen

  • 1. 
    De instelling maakt voor elke grondstof gebruik van een afzonderlijke looptijdklasse volgens tabel 1. Alle posities in de grondstof in kwestie worden ondergebracht in de passende

    looptijdklassen. Fysiek aanwezige voorraden worden ondergebracht in de eerste looptijdklasse van 0 tot 1 maand.

    Tabel 1

    Looptijdklasse Spreadcoëfficient (in %)

    (1) (2)

    0 ≤ 1 maand 1,50

    > 1 ≤ 3 maand 1,50

    > 3 ≤ 6 maand 1,50

    > 6 ≤ 12 maand 1,50

    > 1 ≤ 2 jaar 1,50

    > 2 ≤ 3 jaar 1,50

    > 3 jaar 1,50

  • 2. 
    Posities in dezelfde grondstof kunnen op nettobasis worden gecompenseerd en in de passende looptijdklassen worden ondergebracht in de volgende gevallen:
    • a) 
      posities in contracten die op dezelfde datum aflopen;
    • b) 
      posities in contracten die binnen tien dagen na elkaar aflopen indien de contracten worden verhandeld op markten waar dagelijkse leveringsdata bepaald worden.

NL

  • 3. 
    Vervolgens berekent de instelling de som van de lange posities en de som van de korte posities in elke looptijdklasse. Het bedrag ten belope waarvan de eerstgenoemde som in een bepaalde looptijdklasse gematcht is met de laatstgenoemde som, vormt de gematchte positie in deze looptijdklasse, terwijl de resterende lange of korte positie de niet-gematchte positie voor deze zelfde looptijdklasse is.
  • 4. 
    Het deel van de niet-gematchte lange positie in een bepaalde looptijdklasse dat gematcht is met de niet-gematchte korte positie in een volgende looptijdklasse, of omgekeerd, is de tussen twee looptijdklassen gematchte positie. Het deel van de niet-gematchte lange positie of de niet-gematchte korte positie dat niet op deze wijze gematcht kan worden, vormt de nietgematchte

    positie.

  • 5. 
    De eigenvermogensvereisten van de instelling worden voor iedere grondstof op basis van de relevante looptijdklasse berekend als de som van het volgende:
    • a) 
      de som van de gematchte lange en korte posities, vermenigvuldigd met de toepasselijke spreadcoëfficiënt als vermeld in kolom 2 van tabel 1 voor elke looptijdklasse, en met de contante prijs van de grondstof;
    • b) 
      voor elke looptijdklasse waarnaar een niet-gematchte positie uit een voorgaande looptijdklasse wordt overgedragen, de tussen twee looptijdklassen gematchte positie, vermenigvuldigd met 0,6% (de carrycoëfficiënt) en met de contante prijs van de grondstof;
    • c) 
      de resterende niet-gematchte posities, vermenigvuldigd met 15% (de outrightcoëfficiënt) en met de contante prijs van de grondstof.
  • 6. 
    Het totale eigenvermogensvereiste van de instelling voor het grondstoffenrisico wordt berekend als de som van de overeenkomstig lid 5 berekende eigenvermogensvereisten voor elke grondstof.

NL

Artikel 349 Vereenvoudigde benadering

  • 1. 
    Het eigenvermogensvereiste van de instelling voor elke grondstof wordt berekend als de som van:
    • a) 
      15% van de netto lange of korte positie, vermenigvuldigd met de contante prijs van de grondstof;
    • b) 
      3% van de bruto lange plus korte positie, vermenigvuldigd met de contante prijs van de grondstof.
  • 2. 
    Het totale eigenvermogensvereiste van de instelling voor het grondstoffenrisico wordt berekend als de som van de overeenkomstig lid 1 berekende eigenvermogensvereisten voor elke grondstof.

NL

Artikel 350 Uitgebreide benadering op grond van looptijdklassen

De instellingen kunnen de minimale spread-, carry- en outrightcoëfficiënten van tabel 2 gebruiken in plaats van de in artikel 348 vermelde coëfficiënten, op voorwaarde dat zij:

  • a) 
    in aanzienlijke mate in grondstoffen handelen;
  • b) 
    een voldoende gediversifieerde grondstoffenportefeuille hebben;
  • c) 
    nog niet in een positie verkeren om voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het grondstoffenrisico van interne modellen gebruik te maken.

Tabel 2

Edele metalen Onedele Zachte grondstoffen Overige, inclusief

(met metalen (landbouw) energieproducten

uitzondering

van goud)

Spreadcoëfficiënt (%) 1,0 1,2 1,5 1,5

Carrycoëfficiënt (%) 0,3 0,5 0,6 0,6

Outrightcoëfficiënt 8 10 12 15 (%)

De instellingen die van dit artikel gebruik maken, stellen de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis en leveren tevens bewijs van hun inspanningen om een intern model voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het grondstoffenrisico te implementeren.

NL

Hoofdstuk 5

Gebruik van interne modellen voor de berekening van

eigenvermogensvereisten

Afdeling 1

Toestemming en eigenvermogensvereisten

Artikel 351 Specifiek en algemeen risico

Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan het positierisico voor een verhandelbaar schuldinstrument of aandeel of een van een schuldinstrument of een aandeel afgeleid instrument in twee componenten worden gesplitst. De eerste component betreft het specifiek risico en omvat het risico van een prijsverandering in het betrokken instrument als gevolg van factoren die verband houden met de emittent ervan of, in het geval van een afgeleid instrument, de emittent van het onderliggende instrument. Het algemeen risico omvat het risico van een prijsverandering van het instrument als gevolg van (bij een verhandelbaar schuldinstrument of van een schuldinstrument afgeleid instrument) een wijziging in de rentestand of (bij een aandeel of van een aandeel afgeleid instrument) een algemene koersontwikkeling op de aandelenmarkt die geen verband houdt met enigerlei specifieke aspecten van de betrokken waardepapieren.

Artikel 352 Toestemming voor het gebruik van interne modellen

  • 1. 
    Nadat zij hebben gecontroleerd of een instelling voldoet aan de vereisten van de afdelingen 2, 3 en 4, al naargelang het geval, verlenen de bevoegde autoriteiten deze instelling toestemming om haar eigenvermogensvereisten voor een of meer van de volgende risicocategorieën te

    berekenen met behulp van haar interne modellen in plaats van of in combinatie met de in de hoofdstukken 2 tot en met 4 beschreven methoden:

    • a) 
      algemeen risico van aandeleninstrumenten;

      NL

    • b) 
      specifiek risico van aandeleninstrumenten;
    • c) 
      algemeen risico van schuldinstrumenten;
    • d) 
      specifiek risico van schuldinstrumenten;
    • e) 
      valutarisico;
    • f) 
      grondstoffenrisico.
  • 2. 
    Een instelling blijft voor risicocategorieën waarvoor zij de in lid 1 bedoelde toestemming voor het gebruik van interne modellen niet heeft gekregen, haar eigenvermogensvereisten

    berekenen overeenkomstig de hoofdstukken 2, 3 en 4, naar gelang van het geval. De toestemming van de bevoegde autoriteiten voor het gebruik van interne modellen is vereist voor elke risicocategorie en wordt slechts verleend indien het interne model een aanzienlijk deel van de posities van een bepaalde risicocategorie bestrijkt .

2 bis. Voor wezenlijke veranderingen in het gebruik van interne modellen voor het gebruik waarvan de instelling toestemming heeft gekregen , de uitbreiding van het gebruik van interne modellen voor het gebruik waarvan de instelling toestemming heeft gekregen, met name tot bijkomende risicocategorieën, en de initiële berekening van de stresswaarde van het potentiële verlies ("stressed value-at-risk") overeenkomstig artikel 354, lid 2, is een

afzonderlijke toestemming van de bevoegde autoriteit vereist.

De instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van alle andere uitbreidingen en veranderingen in het gebruik van de interne modellen voor het gebruik waarvan de instelling toestemming heeft gekregen.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de voorwaarden voor het beoordelen van het wezenlijke karakter van de uitbreidingen en veranderingen in het gebruik van interne modellen;
    • b) 
      de beoordelingsmethode op basis waarvan de bevoegde autoriteiten instellingen toestemming verlenen om interne modellen te gebruiken.

    c) de voorwaarden waaronder het deel van de posities dat binnen een risicocategorie door het interne model wordt bestreken, als "aanzienlijk" moeten worden beschouwd, zoals bedoeld in lid 2.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 353 Eigenvermogensvereisten bij gebruik van interne modellen

  • 1. 
    Iedere instelling die een intern model gebruikt, dient, behalve aan de overeenkomstig de hoofdstukken 2, 3 en 4 berekende eigenvermogensvereisten voor de risicocategorieën

    waarvoor zij geen intern model mag gebruiken, tevens te voldoen aan een eigenvermogensvereiste dat is uitgedrukt als de som van de punten a) en b):

    • a) 
      de hoogste waarde van:
      • i) 
        haar overeenkomstig artikel 354, lid 1, berekende VaR-cijfer van de dag voordien ( VaRt-1 );
      • ii) 
        een gemiddelde van de overeenkomstig artikel 354, lid 1, berekende dagelijkse

      VaR-cijfers op elk van de voorgaande zestig werkdagen (VaR avg ),

      vermenigvuldigd met de vermenigvuldigingsfactor (mc) overeenkomstig

      artikel 355;

NL

  • b) 
    de hoogste waarde van:
    • i) 
      haar meest recente beschikbare, overeenkomstig artikel 354, lid 2, berekende risicowaarde voor stressed-value-at-risk (sVaR t-1 ); en
    • ii) 
      een gemiddelde van de gedurende de voorgaande zestig werkdagen volgens de in artikel 354, lid 2, bepaalde wijze en frequentie berekende risicowaarden voor

      stressed-value-at-risk (sVaR avg ), vermenigvuldigd met de vermenigvuldigingsfactor (ms) overeenkomstig artikel 355.

  • 2. 
    Instellingen die een intern model gebruiken voor de berekening van hun eigenvermogensvereiste voor het specifiek risico van schuldinstrumenten, voldoen aan een extra

eigenvermogensvereiste dat is uitgedrukt als de som van de volgende punten a) en b):

  • a) 
    het overeenkomstig de artikelen 326 en 327 berekende eigenvermogensvereiste voor het specifiek risico van securitisatieposities en kredietderivaten voor het n-de

    kredietverzuim in de handelsportefeuille, met uitzondering van die welke zijn opgenomen in een eigenvermogensvereiste voor het specifiek risico van de correlatiehandelsportefeuille overeenkomstig afdeling 5, en, indien van toepassing, het overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 6, berekende eigenvermogensvereiste voor het specifiek risico voor de posities in icb's ten aanzien waarvan noch de voorwaarden van artikel 339, lid 1, noch de voorwaarden van artikel 339, lid 2, vervuld zijn;

NL

  • b) 
    de hoogste waarde van:
    • i) 
      de meest recente risicowaarde voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico, berekend overeenkomstig afdeling 3;
  • ii) 
    het gemiddelde van deze waarde over de voorgaande twaalf weken.
  • 3. 
    Instellingen met een correlatiehandelsportefeuille die voldoet aan de vereisten van artikel 327, leden 1 tot en met 3, opteren ervoor te voldoen aan een ▌eigenvermogensvereiste op basis

    van artikel 367 in plaats van artikel 327, lid 4, dat wordt berekend als de hoogste waarde van:

    • a) 
      de meest recente risicowaarde voor de correlatiehandelsportefeuille, berekend overeenkomstig afdeling 5;
    • b) 
      het gemiddelde van deze waarde over de voorgaande twaalf weken;
    • c) 
      8% van het eigenvermogensvereiste dat op het tijdstip van de berekening van de meest recente waarde als bedoeld in ▌punt a), zou worden berekend overeenkomstig

      artikel 327, lid 4, voor alle posities die zijn opgenomen in het interne model voor correlatiehandel.

NL

A FDELING 2 A LGEMENE VEREISTEN

Artikel 354 Berekening van de VaR en de stressed VaR

  • 1. 
    Voor de berekening van de in artikel 353 bedoelde VaR-waarde gelden de volgende vereisten:
    • a) 
      de VaR-waarde wordt dagelijks berekend;
    • b) 
      er is een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99%;
    • c) 
      er is een aanhoudingsperiode van tien dagen;
    • d) 
      er is een feitelijke historische waarnemingsperiode van ten minste één jaar, tenzij een kortere waarnemingsperiode op grond van een significante toename van de

      prijsvolatiliteit gerechtvaardigd is;

    • e) 
      de gegevensbestanden worden ten minste maandelijks bijgewerkt.

    De instelling kan gebruikmaken van VaR-waarden die zijn berekend volgens aanhoudingsperioden van minder dan tien dagen die met behulp van een passende, periodiek getoetste methode naar tien dagen zijn omgezet.

NL

  • 2. 
    Daarnaast berekent elke instelling ten minste eenmaal per week een stressed VaR van de actuele portefeuille overeenkomstig de in lid 1 beschreven vereisten, waarbij de

    VaR-modelinputs zijn geijkt aan de hand van historische gegevens uit een ononderbroken periode van twaalf maanden van significante financiële spanningen die relevant waren voor de portefeuille van de instelling. De keuze van deze historische gegevens wordt ten minste eenmaal per jaar getoetst door de instelling, die het resultaat van deze toetsing ter kennis brengt van de bevoegde instanties. De EBA houdt toezicht op de diverse werkwijzen voor de berekening van de stressed VaR en geeft richtsnoeren betreffende die werkwijzen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 355 Wettelijk vereiste back-testing en vermenigvuldigingsfactoren

  • 1. 
    De uitkomsten van de in artikel 354 bedoelde berekeningen worden verhoogd met de vermenigvuldigingsfactoren (m c ) en (m s ).
  • 2. 
    Elk van de vermenigvuldigingsfactoren (m c ) en (m s ) is gelijk aan de som van ten minste 3 en een optelgetal tussen 0 en 1 overeenkomstig tabel 1. Dit optelgetal is afhankelijk van het

    aantal overschrijdingen ("overshootings") gedurende de laatste 250 werkdagen dat de instelling bij de back-testing van de overeenkomstig artikel 354, lid 1, berekende VaR-waarde heeft geconstateerd.

Tabel 1

Aantal overschrijdingen Optelgetal

minder dan 5 0,00

5 0,40

6 0,50

7 0,65

8 0,75

9 0,85

7747/13 rts/PAU/dp 901

NL

  • 3. 
    De instellingen tellen de dagelijkse overschrijdingen door middel van back-testing op hypothetische en werkelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille. Een

    overschrijding is een eendagsverandering in de waarde van de portefeuille die meer bedraagt dan de gerelateerde, uit het model van de instelling resulterende VaR-eendagswaarde. Ter bepaling van het optelgetal wordt het aantal overschrijdingen ten minste eenmaal per kwartaal beoordeeld, en gelijkgesteld met het hoogste aantal van de in het kader van de hypothetische en de feitelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille geconstateerde overschrijdingen.

    Bij back-testing van de hypothetische veranderingen van de waarde van de portefeuille wordt een vergelijking gemaakt tussen de eindedagswaarde van de portefeuille en, uitgaande van ongewijzigde posities, de waarde van de portefeuille aan het einde van de daaropvolgende werkdag.

    De back-testing van de feitelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille wordt gebaseerd op een vergelijking tussen de eindedagswaarde van de portefeuille en de feitelijke waarde van de portefeuille aan het einde van de daaropvolgende werkdag, exclusief vergoedingen, commissies en nettorentebaten.

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen in individuele gevallen het optelgetal beperken tot het getal dat resulteert uit het aantal overschrijdingen in het kader van de hypothetische veranderingen indien het aantal overschrijdingen in het kader van de feitelijke veranderingen niet voortvloeit uit tekortkomingen in het interne model.

NL

  • 5. 
    Om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de juistheid van de vermenigvuldigingsfactoren doorlopend te bewaken, brengen de instellingen de uit hun back-testingprogramma resulterende overschrijdingen terstond en in ieder geval binnen vijf werkdagen ter kennis van de bevoegde autoriteiten.

    Artikel 356 Vereisten inzake risicometing

  • 1. 
    Interne modellen voor de berekening van kapitaalvereisten voor het positierisico, valutarisico of grondstoffenrisico en interne modellen voor correlatiehandel voldoen aan elk van de

    volgende voorwaarden:

    • a) 
      het model geeft alle wezenlijke prijsrisico's accuraat weer;
    • b) 
      afhankelijk van de mate waarin de instelling op de betrokken markten actief is, geeft het model een voldoende aantal risicofactoren weer. Indien de instelling een risicofactor

      wel in haar prijsmodel maar niet in haar risicometingsmodel heeft verwerkt, is zij in staat deze weglating ten genoegen van de bevoegde autoriteit te rechtvaardigen. Het risico metingsmodel bestrijkt zowel de niet-lineariteit van opties en andere producten als het correlatierisico en het basisrisico. Indien vervangende maatstaven voor risicofactoren worden gehanteerd, hebben deze in het verleden bewezen adequaat te zijn voor de feitelijke aangehouden positie.

NL

  • 2. 
    Interne modellen voor de berekening van kapitaalvereisten voor het positierisico, valutarisico of grondstoffenrisico voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:
    • a) 
      het model omvat een reeks risicofactoren die corresponderen met de rentevoeten voor elk van de valuta's waarin de instelling renterisicogevoelige posities binnen of buiten de balanstelling inneemt. De instelling geeft de rendementscurves weer door middel van een van de algemeen aanvaarde benaderingen. Voor wezenlijke blootstellingen aan

      renterisico in de voornaamste valuta's en markten wordt de rendementscurve in ten minste zes looptijdsegmenten verdeeld, om de variaties van de rentevolatiliteit in de rendementscurve weer te geven. Het model bestrijkt ook het risico van niet-perfect gecorreleerde bewegingen tussen verschillende rendementscurves;

    • b) 
      het model omvat risicofactoren die corresponderen met goud en met de afzonderlijke buitenlandse valuta's waarin de posities van de instelling luiden. Voor icb’s worden de feitelijke valutaposities van de icb in aanmerking genomen. De instellingen kunnen zich baseren op de rapportage van een derde partij over de op icb’s ingenomen valutaposities,

      mits de deugdelijkheid van de rapportage naar behoren is aangetoond. Indien de valutaposities van een icb niet worden gevolgd door de instelling, dan moet deze positie afzonderlijk en overeenkomstig artikel 342, lid 3, worden behandeld;

NL

  • c) 
    het model gebruikt een afzonderlijke risicofactor voor ten minste elke aandelenmarkt waarop de instelling significante posities inneemt;
  • d) 
    het model gebruikt een afzonderlijke risicofactor voor ten minste elke grondstof waarin de instelling belangrijke posities inneemt. Het model bestrijkt ook het risico van nietperfect

    gecorreleerde bewegingen van vergelijkbare, doch niet identieke grondstoffen, alsmede het risico van veranderingen van termijnkoersen dat uit looptijdmismatches voortvloeit. Voorts moet rekening worden gehouden met kenmerken van markten, met name de leveringsdata en de ruimte die handelaren wordt geboden om posities af te wikkelen;

  • e) 
    het interne model van de instelling levert een conservatieve beoordeling op van het risico dat volgens realistische marktscenario’s voortvloeit uit minder liquide posities en posities met beperkte prijstransparantie. Voorts voldoet het interne model aan minimale gegevensnormen. Vervangende gegevens zijn voldoende conservatief en worden alleen gebruikt als de beschikbare gegevens ontoereikend zijn of niet de ware volatiliteit van een positie of portefeuille weerspiegelen.
  • 3. 
    In interne modellen die voor de toepassing van dit hoofdstuk worden gebruikt, mogen de instellingen binnen risicocategorieën en over risicocategorieën heen empirische correlaties hanteren, doch uitsluitend indien de benadering waarmee de instelling de correlaties meet, solide is en op integere wijze wordt toegepast.

NL

Artikel 357 Kwalitatieve vereisten

  • 1. 
    De voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte interne modellen zijn solide qua concept en worden zorgvuldig toegepast; ze voldoen meer bepaald aan elk van de volgende

    kwalitatieve vereisten:

    • a) 
      interne modellen die voor de berekening van de kapitaalvereisten voor het positierisico, valutarisico of grondstoffenrisico worden gebruikt, zijn in hoge mate geïntegreerd in het dagelijkse proces van risicobeheer van de instelling en dienen als basis voor het

      rapporteren van risicoblootstellingen aan de directie;

    • b) 
      de instelling heeft een afdeling risicobeheersing, die onafhankelijk is van de handelsafdelingen en rechtstreeks rapporteert aan de directie. Deze afdeling is belast met het ontwerpen en implementeren van de voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte interne modellen. Deze afdeling, die verantwoordelijk is voor het algemene risicobeheersysteem, verricht de initiële en doorlopende validatie van de voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte interne modellen. De afdeling produceert en analyseert dagelijks rapporten over de output van de interne modellen die worden gebruikt om de kapitaalvereisten voor het positierisico, het valutarisico en het grondstoffenrisico te berekenen, alsook over de inzake transactielimieten te nemen passende maatregelen;

NL

  • c) 
    het leidinggevend orgaan en de directie van de instelling zijn actief bij het proces van risicobeheersing betrokken; de dagelijkse rapporten die de afdeling risicobeheersing opstelt, worden getoetst door een directie-echelon dat voldoende bevoegdheden heeft om zowel verminderingen van de posities die afzonderlijke handelaren ingenomen

    hebben als verminderingen in de totale risicoblootstelling van de instelling af te dwingen;

  • d) 
    de instelling beschikt over voldoende personeel dat onderlegd is in het gebruik van geavanceerde interne modellen, met inbegrip van de voor de toepassing van dit

    hoofdstuk gebruikte modellen, op de gebieden handel, risicobeheersing, accountantscontrole en administratieve verwerking;

  • e) 
    de instelling beschikt over procedures voor het bewaken en afdwingen van de naleving van een in documentatie vastgelegde reeks interne beleidslijnen en controlevoorschriften,

    die betrekking hebben op de werking van haar interne modellen als geheel, met inbegrip van de voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte modellen;

  • f) 
    de voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte interne modellen zijn in het verleden redelijk accuraat gebleken in het meten van risico's;

NL

  • g) 
    de instelling voert frequent een stringent programma van stresstests uit, met inbegrip van reverse stresstests, dat ook alle voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte

    interne modellen omvat; de uitkomsten van deze stresstests worden getoetst door de directie en worden verwerkt in het beleid en in de limieten die door haar worden bepaald. Dit proces bestrijkt met name de illiquiditeit van markten onder gespannen marktomstandigheden, het concentratierisico, "one way"-markten, "event" en "jump-todefault"-risico's, de niet-lineariteit van producten, "deep out-of-the-money"-posities, aan prijsverschillen onderhevige posities en andere risico's die wellicht niet op adequate wijze door de interne modellen worden bestreken. De toegepaste schokken weerspiegelen de aard van de portefeuilles en de tijd die nodig kan zijn om onder hevige marktomstandigheden risico's af te dekken of te beheren;

  • h) 
    als onderdeel van het periodieke interne auditproces verricht de instelling een onafhankelijke toetsing van haar interne modellen, met inbegrip van de voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte modellen.

    NL

  • 2. 
    De in lid 1, punt h), bedoelde toetsing heeft betrekking op zowel de activiteiten van de handelsafdelingen als de activiteiten van de onafhankelijke afdeling risicobeheersing. Ten minste eenmaal per jaar verricht de instelling een toetsing van haar algehele risicobeheerproces. In deze toetsing worden de volgende elementen betrokken:
    • a) 
      het adequaat zijn van de documentatie over het risicobeheersysteem en -proces en van de organisatie van de afdeling risicobeheersing;
    • b) 
      de integratie van risicomaatstaven in het dagelijkse risicobeheer en de deugdelijkheid van het beheersinformatiesysteem;
    • c) 
      het proces dat de instelling toepast voor het fiatteren van risicowaarderingsmodellen en waarderingssystemen die door het personeel in de handelsafdelingen en de afdeling

      administratieve verwerking worden gebruikt;

    • d) 
      aard en omvang van de risico's die door het risicometingsmodel worden bestreken en de validering van significante veranderingen in het risicometingsproces;

NL

  • e) 
    het accuraat en volledig zijn van gegevens over posities, het accuraat en correct zijn van aannames over volatiliteit en correlaties, en het accuraat zijn van de waarderings- en

    risicogevoeligheidsberekeningen;

  • f) 
    het verificatieproces dat de instelling hanteert ter beoordeling van de consistentie, tijdigheid en betrouwbaarheid van de gegevensbronnen die voor de interne modellen gebruikt worden, alsmede van de onafhankelijkheid van deze gegevensbronnen;
  • g) 
    het verificatieproces dat de instelling gebruikt voor het evalueren van de back-testing waarmee het accuraat zijn van het model wordt beoordeeld.
  • 3. 
    De instellingen maken gebruik van de vorderingen op het gebied van technieken en optimale werkwijzen in de voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte interne modellen naarmate deze vorderingen zich voordoen.

NL

Artikel 358 Interne validatie

  • 1. 
    De instellingen beschikken over processen om te waarborgen dat al hun interne modellen die voor de toepassing van dit hoofdstuk worden gebruikt, op adequate wijze zijn gevalideerd

    door voldoende gekwalificeerde partijen die niet bij het ontwikkelingsproces betrokken zijn geweest, zodat deze modellen solide zijn qua concept en op adequate wijze rekening houden met alle wezenlijke risico's. De validatie vindt plaats bij de initiële ontwikkeling van het interne model en als er significante veranderingen in het interne model worden aangebracht. De validatie vindt ook periodiek plaats, maar vooral wanneer de markt significante structurele veranderingen of de samenstelling van de portefeuille veranderingen heeft ondergaan die ertoe kunnen leiden dat het interne model niet langer adequaat is. De instellingen maken gebruik van de vorderingen op het gebied van technieken en optimale werkwijzen voor interne validatie naarmate deze vorderingen zich voordoen. De validatie van het interne model blijft niet beperkt tot back-testing, maar omvat ten minste ook de volgende aspecten:

    • a) 
      er worden tests verricht om aan te tonen dat de in het kader van het interne model gehanteerde aannames adequaat zijn en dat deze aannames het risico niet onder- of overschatten;
    • b) 
      naast de wettelijk vereiste programma's voor back-testing, verrichten de instellingen hun eigen tests voor de validatie van het interne model, met inbegrip van back-testing,

      gerelateerd aan de risico’s en structuur van hun portefeuilles;

      NL

    • c) 
      er worden hypothetische portefeuilles gebruikt om er zeker van te zijn dat het interne model in staat is rekening te houden met welbepaalde structurele kenmerken die zich kunnen voordoen, zoals wezenlijke basisrisico’s en concentratierisico.
  • 2. 
    De instelling verricht back-testing op zowel de feitelijke als de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille.

    A FDELING 3 B IJZONDERE VEREISTEN INZAKE MODELLEN VOOR SPECIFIEK RISICO

    Artikel 359 Vereisten inzake modellen voor specifiek risico

Een intern model voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor specifiek risico en een intern model voor correlatiehandel voldoen aan de volgende aanvullende vereisten:

  • a) 
    het model verklaart de historische prijsschommeling in de portefeuille;
  • b) 
    het model geeft de concentratie weer wat betreft de omvang en de veranderingen in de samenstelling van de portefeuille;
  • c) 
    het model is bestand tegen ongunstige omstandigheden;

NL

  • d) 
    het model wordt gevalideerd door back-testing, ter beoordeling van de vraag of het specifiek risico accuraat wordt weergegeven. Als de instelling een dergelijke back-testing verricht op basis van relevante subportefeuilles, moeten deze consequent worden gekozen;
  • e) 
    het model geeft het name-related basisrisico weer en is in het bijzonder gevoelig voor wezenlijke individuele verschillen tussen soortgelijke maar niet identieke posities;
  • f) 
    het model geeft het 'event'-risico weer.

    Artikel 360 In modellen voor specifiek risico buiten beschouwing gelaten factoren

  • 1. 
    Een instelling kan ervoor opteren om bij de berekening van haar eigenvermogensvereiste voor specifiek risico met behulp van een intern model de posities buiten beschouwing te laten

    waarvoor zij voldoet aan een eigenvermogensvereiste voor specifiek risico overeenkomstig artikel 321, lid 1, punt e), of artikel 326, met uitzondering van de posities die onder de in artikel 367 beschreven benadering vallen .

  • 2. 
    Een instelling kan ervoor opteren om het wanbetalingsrisico en het migratierisico voor verhandelbare schuldinstrumenten niet weer te geven in haar interne model indien zij deze risico’s weergeeft door middel van de in afdeling 4 beschreven vereisten.

NL

A FDELING 4 I NTERN MODEL VOOR HET ADDITIONEEL WANBETALINGSRISICO EN HET

MIGRATIERISICO

Artikel 361 Verplicht gebruik van een intern IRC-model

Een instelling die voor de berekening van haar eigenvermogensvereisten voor het specifiek risico van verhandelbare schuldinstrumenten een intern model gebruikt, beschikt tevens over een intern model voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico (IRC-model) voor de weergave van het aan haar posities in de handelsportefeuille verbonden wanbetalingsrisico en migratierisico bovenop de risico’s die worden weergegeven in de in artikel 354, lid 1, gespecificeerde VaR- maatstaf. De instelling toont aan dat haar interne model voldoet aan de volgende normen, ▌uitgaande van een constant risiconiveau, en in voorkomend geval aangepast om het effect van liquiditeit, concentraties, afdekking en optionaliteit te weerspiegelen:

a) het interne model biedt een zinvolle risicodifferentiatie en accurate en consistente ramingen van het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico;

b) de op basis van het interne model geraamde potentiële verliezen spelen een essentiële rol in het risicobeheer van de instelling;

c) de markt- en positiegegevens die voor het interne model worden gebruikt, zijn actueel en worden aan een passende kwaliteitsbeoordeling onderworpen;

d) er wordt voldaan aan de vereisten in artikel 356, lid 3, artikel 357, artikel 358, lid 1, en artikel 359, punten b), c), e) en f) .

De EBA vaardigt richtsnoeren uit betreffende de vereisten van de artikelen 362, 363, 364 en 365.

NL

Artikel 362 Reikwijdte van het interne IRC-model

Het interne IRC-model bestrijkt alle posities die aan een eigenvermogensvereiste voor specifiek renterisico onderworpen zijn, met inbegrip van de posities die uit hoofde van artikel 325 onderworpen zijn aan een kapitaalopslag voor specifiek risico van 0%, met uitzondering van securitisatieposities en kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim.

De instelling kan ervoor opteren stelselmatig alle posities in beursgenoteerde aandelen en op beursgenoteerde aandelen gebaseerde derivatenposities in het model op te nemen, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend. Deze toestemming wordt verleend als opneming consistent is met de wijze waarop de instelling risico intern meet en beheert.

Artikel 363 Parameters van het interne IRC-model

  • 1. 
    De instellingen gebruiken het interne model voor de berekening van een cijfer dat de waarde van de aan wanbetaling en aan de migratie van interne of externe ratings toe te schrijven

    verliezen bepaalt met een betrouwbaarheidsinterval van 99,9% over een tijdhorizon van één jaar. Dit cijfer wordt door de instellingen ten minste eenmaal per week berekend.

NL

  • 2. 
    Aannames inzake correlatie worden onderbouwd met analyses van objectieve gegevens in een conceptueel solide kader. Het interne model geeft een juiste afspiegeling van de concentratie

    van emittenten. Ook concentraties die onder stressomstandigheden binnen en tussen productcategorieën kunnen ontstaan, worden weergegeven.

  • 3. 
    Het interne IRC-model geeft het effect weer van correlaties tussen gebeurtenissen waardoor wanbetaling ontstaat en gebeurtenissen die tot migratie aanleiding geven. Het effect van de diversificatie tussen gebeurtenissen waardoor wanbetaling ontstaat en gebeurtenissen die tot migratie aanleiding geven enerzijds en andere risicofactoren anderzijds, wordt niet

    weergegeven.

  • 4. 
    Het interne model is gebaseerd op de aanname dat het risico over de tijdhorizon van één jaar constant blijft, hetgeen inhoudt dat er voor bepaalde individuele posities in de handelsportefeuille

    of reeksen posities die tijdens hun liquiditeitshorizon door wanbetaling of migratie werden gekenmerkt, aan het einde van hun liquiditeitshorizon rebalancing heeft plaatsgevonden om het oorspronkelijke risiconiveau te bereiken. Bij wijze van alternatief kan een instelling ervoor opteren stelselmatig aan te nemen dat een positie een jaar lang constant blijft.

  • 5. 
    De liquiditeitshorizons worden vastgesteld op basis van de tijd die nodig is om de positie te verkopen of onder gespannen marktomstandigheden alle wezenlijke relevante prijsrisico’s af te dekken, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de omvang van de positie.

    Liquiditeitshorizons weerspiegelen de feitelijke praktijk en ervaring tijdens perioden van zowel systematische als occasionele spanningen. De liquiditeitshorizon wordt bepaald op basis van conservatieve aannames en is lang genoeg opdat de handeling van het verkopen of afdekken op zich geen wezenlijk effect heeft op de prijs waartegen het verkopen of afdekken geschiedt.

NL

  • 6. 
    Bij de vaststelling van de passende liquiditeitshorizon van een positie of reeks posities wordt een termijn van ten minste drie maanden gehanteerd.
  • 7. 
    Bij de vaststelling van de passende liquiditeitshorizon van een positie of reeks posities wordt rekening gehouden met de interne beleidslijnen van een instelling op het gebied van

    waarderingsaanpassingen en het beheer van slapende posities. Indien een instelling liquiditeitshorizons voor reeksen posities in plaats van voor individuele posities vaststelt, worden de criteria aan de hand waarvan de reeksen posities worden bepaald, gedefinieerd op een wijze die verschillen in liquiditeit op betekenisvolle wijze weerspiegelt. De liquiditeitshorizons voor geconcentreerde posities zijn langer om aan te geven dat het langer duurt om dergelijke posities te liquideren. De liquiditeitshorizon voor een securitisation warehouse weerspiegelt de tijd die nodig is om de activa te construeren, te verkopen en te securitiseren of om onder gespannen marktomstandigheden de wezenlijke risicofactoren af te dekken.

NL

Artikel 364 Inaanmerkingneming van afdekkingen in het interne IRC-model

  • 1. 
    In het door een instelling gehanteerde interne model voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico kunnen afdekkingsinstrumenten worden verwerkt. Posities kunnen worden verrekend wanneer lange en korte posities op hetzelfde financiële instrument betrekking hebben. De impact van afdekking of diversificatie in verband met lange en korte posities die betrekking hebben op verschillende instrumenten of effecten van

    dezelfde debiteur of in verband met lange en korte posities ten aanzien van verschillende emittenten, kunnen alleen in aanmerking worden genomen door de bruto lange en korte posities in de verschillende instrumenten uitdrukkelijk te modelleren. De instellingen weerspiegelen de impact van wezenlijke risico's die zich tussen de vervaldag van het afdekkingsinstrument en het einde van de liquiditeitshorizon zouden kunnen voordoen, alsook de kans op significante basisrisico's in de afdekkingsstrategieën, naar product, rangorde in de kapitaalstructuur, interne of externe rating, looptijd, emissiedatum en andere verschillen in de instrumenten. Een instelling weerspiegelt een afdekkingsinstrument alleen voor zover het ook kan worden aangehouden als een met de debiteur verband houdende krediet- of andere gebeurtenis nadert.

  • 2. 
    Voor posities die met behulp van dynamische afdekkingsstrategieën worden afgedekt, kan rebalancing van het afdekkingsinstrument binnen de liquiditeitshorizon van de afgedekte positie in aanmerking worden genomen, mits de instelling:
    • a) 
      ervoor opteert de rebalancing van het afdekkingsinstrument consequent over de betrokken reeks posities in de handelsportefeuille te modelleren;

NL

  • b) 
    aantoont dat het opnemen van rebalancing in een betere risicometing resulteert;
  • c) 
    aantoont dat de markten voor de instrumenten die als afdekkingsinstrumenten fungeren, liquide genoeg zijn om zelfs in perioden van stress rebalancing mogelijk te maken. Uit dynamische afdekkingsstrategieën voortvloeiende restrisico's moeten in het

    eigenvermogensvereiste worden weerspiegeld.

    Artikel 365 Bijzondere vereisten voor het interne IRC-model

  • 1. 
    Het interne model voor de weergave van het oplopend wanbetalingsrisico en migratierisico weerspiegelt het niet-lineaire effect van opties, gestructureerde kredietderivaten en andere posities met wezenlijk niet-lineair gedrag met betrekking tot prijsveranderingen. De instelling houdt ook naar behoren rekening met de mate van modelrisico die inherent is aan de

waardering en raming van de prijsrisico’s die aan dergelijke producten verbonden zijn.

  • 2. 
    Het interne model is op objectieve en geactualiseerde gegevens gebaseerd.
  • 3. 
    Als onderdeel van de onafhankelijke toetsing en validatie van haar voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte interne modellen, inclusief de toepassing van het risicometingssysteem, verricht een instelling in het bijzonder alle volgende handelingen:
    • a) 
      zij valideert dat haar modelleringsbenadering voor correlaties en prijsveranderingen, met inbegrip van de keuze en de weging van haar systemische risicofactoren, geschikt is voor haar portefeuille;

NL

  • b) 
    zij verricht diverse stresstests, met inbegrip van een gevoeligheidsanalyse en een scenarioanalyse, om de kwalitatieve en kwantitatieve redelijkheid van het interne model te beoordelen, met name wat de behandeling van concentraties betreft. Deze tests mogen niet beperkt blijven tot gebeurtenissen die in het verleden zijn ondergaan;
  • c) 
    zij past de geschikte kwantitatieve validatie toe, met inbegrip van relevante benchmarks voor interne modellering.
  • 4. 
    Het interne model moet consistent zijn met de interne risicobeheermethoden die door de instelling worden gevolgd voor het detecteren, meten en beheren van handelsrisico's.
  • 5. 
    De instellingen documenteren hun interne model zodanig dat de correlatie- en andere modelleringsaannames transparant zijn voor de bevoegde autoriteiten.
  • 6. 
    Het interne model levert een conservatieve beoordeling op van het risico dat volgens realistische marktscenario’s voortvloeit uit minder liquide posities en posities met beperkte prijstransparantie. Voorts voldoet het interne model aan minimale gegevensnormen. Vervangende gegevens zijn voldoende conservatief en mogen alleen worden gebruikt als de beschikbare gegevens ontoereikend zijn of niet de ware volatiliteit van een positie of portefeuille weerspiegelen.

NL

A FDELING 5 I NTERN MODEL VOOR CORRELATIEHANDEL

Artikel 367 Vereisten inzake een intern model voor correlatiehandel

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten verlenen toestemming om, in plaats van het eigenvermogensvereiste overeenkomstig artikel 327, een intern model voor het eigenvermogensvereiste voor de

    correlatiehandelsportefeuille te gebruiken aan instellingen die toestemming hebben gekregen om een intern model voor het specifiek risico van schuldinstrumenten te gebruiken en die voldoen aan de vereisten in de leden 2 tot en met 6 van het onderhavige artikel, in artikel 356, leden 1 en 3, artikel 357, artikel 358, lid 1, en in artikel 359, punten a), b), c), e) en f).

  • 2. 
    Dit interne model wordt door de instellingen gebruikt om een cijfer te berekenen dat op afdoende wijze alle prijsrisico's meet met een betrouwbaarheidsinterval van 99,9% over een tijdhorizon van één jaar, uitgaande van een constant risiconiveau, en in voorkomend geval aangepast om de impact van liquiditeit, concentraties, afdekking en optionaliteit te

    weerspiegelen. Dit cijfer wordt door de instellingen ten minste eenmaal per week berekend.

  • 3. 
    De volgende risico's worden in het in lid 1 bedoelde model op afdoende wijze weergegeven:
    • a) 
      het cumulatieve risico dat voortvloeit uit meervoudige wanbetalingen, inclusief de verschillende indeling van wanbetalingen, bij in tranches verdeelde producten;

NL

  • b) 
    creditspreadrisico, inclusief het gamma- en cross-gamma-effect;
  • c) 
    volatiliteit van de impliciete correlaties, evenals het crosseffect tussen spreads en correlaties;
  • d) 
    basisrisico, inclusief:
    • i) 
      de basis tussen de spread van een index en de spreads van de samenstellende referentie-entiteiten;
    • ii) 
      en de basis tussen de impliciete correlatie van een index en de impliciete correlatie van op maat gemaakte portefeuilles;
  • e) 
    de volatiliteit van het herstelpercentage, voor zover die verband houdt met de neiging van het herstelpercentage om trancheprijzen te beïnvloeden;
  • f) 
    voor zover in de maatstaf voor het algehele risico de uit dynamische afdekking voortvloeiende baten zijn verwerkt, het risico op hedge-slippage en de potentiële kosten van het rebalancen van zulke afdekkingen;
  • g) 
    alle andere wezenlijke prijsrisico's van de posities in de correlatiehandelsportefeuille.

    NL

  • 4. 
    Een instelling gebruikt in het in lid 1 bedoelde model voldoende marktgegevens om ervoor te zorgen dat zij de voornaamste risico’s van die blootstellingen volledig in haar interne

    benadering weergeeft overeenkomstig de in dit artikel beschreven vereisten. Zij is in staat ten genoegen van de bevoegde autoriteit met back-testing of andere passende middelen aan te tonen dat haar model de historische prijsschommeling van die producten naar behoren kan verklaren.

    De instelling beschikt tevens over passende beleidslijnen en procedures om de posities waarvoor zij toestemming heeft om ze in het eigenvermogensvereiste te verwerken overeenkomstig dit artikel te scheiden van de posities waarvoor zij die toestemming niet heeft.

  • 5. 
    Met betrekking tot de portefeuille van alle posities die in het in lid 1 bedoelde model zijn verwerkt, past de instelling regelmatig een reeks specifieke, vooraf bepaalde stressscenario's toe. Deze stressscenario's onderzoeken de impact van stress op wanbetalingsgraden,

    herstelpercentages, creditspreads, basisrisico, correlaties en andere relevante risicofactoren op de correlatiehandelsportefeuille. De instelling voert ten minste eenmaal per week stressscenario's uit en brengt de resultaten, inclusief vergelijkingen met het eigenvermogensvereiste van de instelling overeenkomstig dit artikel ten minste eenmaal per kwartaal ter kennis van de bevoegde autoriteiten. Alle gevallen waarin de resultaten van de stresstest wezenlijk hoger liggen dan het eigenvermogensvereiste voor de correlatiehandelsportefeuille, worden tijdig aan de bevoegde autoriteiten gerapporteerd. De EBA ontwikkelt richtsnoeren betreffende de toepassing van stressscenario's voor de correlatiehandelsportefeuille.

  • 6. 
    Het interne model levert een conservatieve beoordeling op van het risico dat volgens realistische marktscenario’s voortvloeit uit minder liquide posities en posities met beperkte prijstransparantie. Voorts voldoet het interne model aan minimale gegevensnormen. Vervangende gegevens zijn voldoende conservatief en mogen alleen worden gebruikt als de beschikbare gegevens ontoereikend zijn of niet de ware volatiliteit van een positie of portefeuille weerspiegelen.

    NL

    Titel V

Eigenvermogensvereisten voor het afwikkelingsrisico

Artikel 368 Afwikkelings-/leveringsrisico

In het geval van transacties waarbij schuldinstrumenten, aandelen, buitenlandse valuta en grondstoffen, exclusief retrocessietransacties en transacties inzake verstrekte en opgenomen effecten- en grondstoffenleningen, na de overeengekomen leveringsdata nog niet zijn afgewikkeld, berekent een instelling het prijsverschil waarvoor zij aan risico is blootgesteld.

Het prijsverschil wordt berekend als het verschil tussen de overeengekomen afwikkelingsprijs voor het schuldinstrument, het aandeel, de buitenlandse valuta of de grondstof in kwestie, en de actuele marktwaarde daarvan, indien dit verschil voor de kredietinstelling een verlies zou kunnen opleveren.

NL

De instelling vermenigvuldigt dit prijsverschil met de passende factor in de rechterkolom ▌van tabel 1 om haar eigenvermogensvereiste voor het afwikkelingsrisico te berekenen.

Tabel 1

Aantal werkdagen na vastgestelde (%) afwikkelingsdatum

5 — 15 8

16 — 30 50

31 — 45 75

46 of meer 100

Artikel 369 iet-afgewikkelde transacties ("free deliveries")

  • 1. 
    Een instelling is verplicht eigen vermogen aan te houden als beschreven in tabel 2, indien:
    • a) 
      zij voor effecten, buitenlandse valuta of grondstoffen heeft betaald voordat zij deze heeft ontvangen, dan wel effecten, buitenlandse valuta of grondstoffen heeft geleverd voordat zij de betaling hiervoor heeft ontvangen;
    • b) 
      er, in het geval van grensoverschrijdende transacties, een of meer dagen zijn verstreken sinds de instelling deze betaling of levering heeft verricht.

NL

Tabel 2

Behandeling van kapitaal voor niet-afgewikkelde transacties

Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4

Soort Tot het eerste Vanaf het eerste Vanaf 5 werkdagen na het transactie contractuele contractuele betalings- of tweede contractuele betalings- of

betalings- of leveringsgedeelte tot vier leveringsgedeelte tot de leveringsgedeelte dagen na het tweede beëindiging van de transactie contractuele betalings- of leveringsgedeelte

Niet Geen Behandelen als een Behandelen als een blootstelling afgewikkelde kapitaalopslag blootstelling met een risicogewicht van transactie 1250%

NL

  • 2. 
    Bij de toepassing van een risicogewicht op blootstellingen aan het risico van nietafgewikkelde transacties die overeenkomstig kolom 3 van tabel 2 worden behandeld, kan een instelling die gebruik maakt van de in deel 3, titel II, hoofdstuk 3, beschreven interneratingbenadering aan tegenpartijen ten aanzien waarvan zij geen andere blootstelling in de niethandelsportefeuille heeft, PD's toekennen op basis van de externe rating van de tegenpartij. Instellingen die eigen ramingen van het verlies bij wanbetaling (loss given default — LGD) hanteren, kunnen het in artikel 157, lid 1, beschreven LGD toepassen op blootstellingen aan het risico van niet-afgewikkelde transacties die overeenkomstig kolom 3 van tabel 2 worden behandeld, mits zij dat LGD op al die blootstellingen toepassen. Bij wijze van alternatief kan een instelling die gebruik maakt van de in deel 3, titel II, hoofdstuk 3, beschreven interneratingbenadering de risicogewichten van de in deel 3, titel II, hoofdstuk 2, beschreven standaardbenadering toepassen, mits zij die risicogewichten op al die blootstellingen toepast, dan wel op al die blootstellingen een risicogewicht van 100% toepassen.

    Indien de positieve blootstelling die uit de niet-afgewikkelde transacties voortvloeit, niet wezenlijk van omvang is, kunnen de instellingen op die blootstellingen een risicogewicht van 100% toepassen, behalve indien overeenkomstig lid 1, tabel 2, kolom 4, een risicogewicht van 1250% vereist is.

  • 3. 
    In plaats van overeenkomstig lid 1, tabel 2, kolom 4, op blootstellingen aan het risico van niet-afgewikkelde transacties een risicogewicht van 1250% toe te passen, kunnen de

    instellingen de overgedragen waarde plus de actuele positieve blootstelling van die blootstellingen aftrekken van het tier 1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt k).

NL

Artikel 370

Ontheffing

Indien het afwikkelings- ▌of het clearingsysteem dan wel de CTP in zijn/haar geheel uitvalt, kunnen de bevoegde autoriteiten ontheffing verlenen van de berekening van eigenvermogensvereisten als beschreven in artikel 368 en artikel 369 totdat de situatie is rechtgezet. Het feit dat een tegenpartij een transactie niet afwikkelt, wordt in dit geval uit het oogpunt van kredietrisico niet als wanbetaling aangemerkt.

Titel VI

Eigenvermogensvereisten voor het risico van aanpassing van

de kredietwaardering

Artikel 371 Betekenis van aanpassing van de kredietwaardering

Voor de toepassing van deze titel en hoofdstuk 6 van titel II wordt onder "aanpassing van de kredietwaardering (credit valuation adjustment – CVA)" verstaan een aanpassing van de waardering tegen middenkoersen van een portefeuille van transacties met een tegenpartij. Die aanpassing weerspiegelt de actuele marktwaarde van het kredietrisico van de tegenpartij ten aanzien van de instelling, maar niet de actuele marktwaarde van het kredietrisico van de instelling ten aanzien van de tegenpartij.

NL

Artikel 372 Werkingssfeer

  • 1. 
    Een instelling berekent de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico overeenkomstig deze titel voor alle otc-derivaten met betrekking tot al haar bedrijfsactiviteiten, met

    uitzondering van kredietderivaten waarvan erkend wordt dat zij risicogewogen posten voor het kredietrisico verlagen.

  • 2. 
    Een instelling neemt effectenfinancieringstransacties mee in de berekening van het krachtens lid 1 vereiste eigen vermogen indien de bevoegde autoriteiten constateren dat de uit die

transacties voortvloeiende blootstellingen van de instelling aan het CVA-risico wezenlijk zijn.

  • 3. 
    Transacties met een centrale tegenpartij en transacties van een cliënt met een clearinglid worden, indien het clearinglid als tussenpersoon tussen de cliënt en een gekwalificeerde centrale tegenpartij optreedt en de transacties aanleiding geven tot een transactieblootstelling

    van het clearinglid ten aanzien van de gekwalificeerde centrale tegenpartij, uitgesloten van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico.

NL

3 bis. De volgende transacties worden uitgesloten van de eigenvermogensvereisten voor het

CVA-risico:

a) transacties met niet-financiële tegenpartijen als gedefinieerd in artikel 2, lid 9, van Verordening (EU) nr. 648/2012 i (EMIR) of met in een derde land gevestigde niet-financiële tegenpartijen, indien die transacties de in artikel 10, leden 3 en 4, van die verordening bepaalde clearingdrempel niet overschrijden. De EBA beoordeelt uiterlijk op 1 januari 2015 en vervolgens om de twee jaar in het licht van

ontwikkelingen in de internationale regelgeving onder andere potentiële methoden voor kalibratie en drempels voor de toepassing van CVA-vereisten op in derde landen gevestigde niet-financiële tegenpartijen. De EBA ontwikkelt binnen zes maanden na de datum van de beoordeling in samenwerking met de EAEM ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de procedures om transacties met buiten de Unie in een derde land gevestigde niet-financiële tegenpartijen te ontheffen van het eigenvermogensvereiste voor het CVA- risico. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010;

b) intragroeptransacties als bepaald in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 648/2012 i [EMIR], tenzij de lidstaten nationale wetgeving vaststellen op grond waarvan

activiteiten binnen een bankgroep structureel moeten worden gescheiden, in welk geval de bevoegde autoriteiten kunnen eisen dat die intragroeptransacties tussen de structureel gescheiden instellingen worden opgenomen in de eigenvermogensvereisten;

NL

c) transacties met tegenpartijen als bedoeld in artikel 2, lid 10, van Verordening (EU) nr. 648/2012 die onder de overgangsbepalingen van artikel 85, lid 2, van die

verordening vallen, zolang die overgangsbepalingen gelden;

d) transacties met tegenpartijen als bedoeld in artikel 1, lid 4, punten a) en b), en lid 5, punten a) tot en met c), van Verordening (EU) nr. 648/2012 i en transacties met

tegenpartijen waarvoor bij artikel 110 een risicogewicht wordt vastgesteld van 0% voor blootstellingen met betrekking tot die tegenpartij.

De ontheffing van de CVA-vereiste voor de in punt c) bedoelde transacties die worden afgesloten tijdens de bij artikel 85, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 i [EMIR] vastgestelde overgangsperiode, geldt voor de hele duur van het contract voor die transactie.

NL

Artikel 373 Geavanceerde methode

  • 1. 
    Een instelling die toestemming heeft om gebruik te maken van een intern model voor het specifiek risico van schuldinstrumenten overeenkomstig artikel 352, lid 1, punt d), bepaalt voor alle transacties waarvoor zij toestemming heeft om de IMM te gebruiken om de

    blootstellingswaarde voor de daaraan gerelateerde CCR-blootstelling overeenkomstig artikel 277 te berekenen, de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico door de impact van veranderingen in de creditspreads van de tegenpartijen op de CVA's van alle tegenpartijen van deze transacties te modelleren, rekening houdende met CVA-afdekkingsinstrumenten die in aanmerking komen overeenkomstig artikel 375.

    Een instelling maakt gebruik van haar interne model voor het bepalen van de eigenvermogensvereisten voor het specifiek risico van verhandelbare schuldinstrumenten en past daarbij een betrouwbaarheidsinterval toe van 99% en een aanhoudingsperiode die overeenkomt met 10 dagen. Het interne model wordt gebruikt om veranderingen in de creditspreads van tegenpartijen te simuleren, maar houdt geen rekening met de gevoeligheid van CVA voor veranderingen in andere marktfactoren, met inbegrip van veranderingen in de waarde van het referentieactivum of de referentiegrondstof, -valuta of –rentevoet van een derivaat.

    De eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico voor elke tegenpartij worden berekend volgens de onderstaande formule:

    T

CVA = LGD ⋅ ∑ max  0 , exp  − s i − 1 ⋅ t i − 1  exp  s it i    EE i − 1 D i − 1 EE i D  i MKT

i 1 LGD

 −  −

  • MKT   LGD

      ⋅

    ⋅ + ⋅

MKT   2

NL

waarbij:

t i = het tijdstip van de i-de herwaardering, te beginnen met t0=0;

t T = de langste looptijd van een overeenkomst in het samenstel van verrekenbare transacties met de tegenpartij;

s i = de creditspread van de tegenpartij bij looptijd ti, die wordt gebruikt om de CVA van de tegenpartij te berekenen. Indien de spread voor de kredietverzuimswaps van de tegenpartij voorhanden is, gebruikt een instelling deze spread. Indien de spread voor de kredietverzuimswaps van de tegenpartij niet voorhanden is, gebruikt een instelling een vervangende spread die past bij de rating, sector en regio van de tegenpartij;

LGD MKT = het verlies bij wanbetaling door de tegenpartij, gebaseerd op de spread van een marktinstrument van de tegenpartij indien een instrument van de tegenpartij voorhanden is. Indien er geen instrument van de tegenpartij voorhanden is, wordt dit cijfer gebaseerd op de vervangende spread die past bij de rating, sector en regio van de tegenpartij. De eerste factor in de som vormt een benadering van de door de markt geïmpliceerde marginale kans op het plaatsvinden van een wanbetaling tussen de tijdstippen t i-1 en t i ;

NL

EE i = de verwachte blootstelling, als omschreven in artikel 267, punt 19, ten aanzien van de tegenpartij op het herwaarderingstijdstip ti, waarbij de blootstellingen van de verschillende samenstellen van verrekenbare transacties voor die tegenpartij worden samengeteld en waarbij de langste looptijd van elk samenstel van verrekenbare transacties wordt bepaald door de langste looptijd van een overeenkomst in het samenstel van verrekenbare transacties. Een instelling past de in lid 3 bedoelde benadering toe in het geval van door marge gedekte handel indien de instelling de in artikel 279, lid 1, punt a) of punt b), bedoelde EPE-maatstaf voor door marge gedekte transacties gebruikt;

D i = de wanbetalingsrisicovrije disconteringsfactor op tijdstip ti, waarbij D 0 =1.

  • 2. 
    Bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico voor een tegenpartij baseert een instelling alle inputs in haar interne model voor het specifiek risico van

    schuldinstrumenten op de volgende formules (naar gelang van het geval):

    -a) indien het model gebaseerd is op een volledige herprijzing, moet de formule in lid 1 rechtstreeks worden gebruikt.

NL

  • a) 
    indien het model gebaseerd is op gevoeligheden van de creditspread voor specifieke looptijden, gebruikt een instelling voor elke gevoeligheid van de creditspread

    ("Regulatory CS01") de volgende formule:

 ▌

Regulatory CS01 = 0 . 0001 ⋅ t ⋅ exp  − s it iEE i − 1 D i − 1 + EE i + 1 ⋅ D + i i  LGD  ⋅ ⋅ i 1

MKT  2

Voor het finale tijdsinterval i=T, luidt de formule als volgt:

  • b) 
    indien het model gebruik maakt van gevoeligheden van de creditspread voor parallelle veranderingen in creditspreads, gebruikt een instelling de volgende formule:

    T

    • 0 . 0001 ⋅ ∑   ⋅ exp  − ii  exp  i − 1 i − 1   Regulatory CS01 EE i − 1 D i − 1 EE i D it s t s t −  i 1
      • 1 

         − ⋅ LGD t i  −

              

        ⋅ ⋅ − ⋅

      i MKT LGD MKT  2

  • c) 
    indien het model gebruikt maakt van secundaire gevoeligheden voor veranderingen in creditspreads (spreadgamma), worden de gamma's berekend op basis van de formule in lid 1.

NL

  • 3. 
    Een instelling die gebruik maakt van de EPE-maatstaf voor door zekerheden gedekte otc-derivaten als bedoeld in artikel 279, lid 1, punt a) of punt b), gaat bij het bepalen van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico overeenkomstig lid 1 als volgt te werk:
    • a) 
      er wordt uitgegaan van een constant EE-profiel;
    • b) 
      de EE wordt gelijkgesteld aan de effectieve verwachte blootstelling zoals berekend overeenkomstig artikel 279, lid 1, punt b), voor een looptijd die gelijk is aan de langste van de volgende perioden:
      • i) 
        de helft van de langste looptijd in het samenstel van verrekenbare transacties;
      • ii) 
        de notionele gewogen gemiddelde looptijd van alle transacties in het samenstel van verrekenbare transacties.

NL

  • 4. 
    Een instelling die overeenkomstig artikel 277 van de bevoegde autoriteit toestemming heeft gekregen om de IMM te gebruiken voor de berekening van de blootstellingswaarden voor het merendeel van haar bedrijfsactiviteiten, maar die voor kleinere portefeuilles gebruik maakt van de in titel II, hoofdstuk 6, afdeling 3, afdeling 4 of afdeling 5, en toestemming heeft om gebruik te maken van de internemodellenbenadering voor het marktrisico voor de berekening van het specifiek risico van verhandelbare schuldinstrumenten overeenkomstig artikel 352, kan, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend, de

    eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico berekenen overeenkomstig lid 1 voor de samenstellen van verrekenbare transacties die niet volgens de IMM worden behandeld. De bevoegde autoriteiten verlenen deze toestemming uitsluitend als de instelling de in titel II, hoofdstuk 6, afdeling 3, afdeling 4 of afdeling 5 beschreven methode gebruikt voor een beperkt aantal kleinere portefeuilles.

    Voor een berekening uit hoofde van de voorgaande alinea waarbij het IMM-model geen EE-profiel oplevert, gaat een instelling te werk volgens beide volgende punten:

    • a) 
      er wordt uitgegaan van een constant EE-profiel;
    • b) 
      de EE wordt gelijkgesteld aan de blootstellingswaarde als berekend volgens de in titel II, hoofdstuk 6, afdeling 3, afdeling 4 of afdeling 5 beschreven methoden of volgens de IMM voor een looptijd die gelijk is aan de langste van de volgende perioden:
      • i) 
        de helft van de langste looptijd in het samenstel van verrekenbare transacties;
      • ii) 
        de notionele gewogen gemiddelde looptijd van alle transacties in het samenstel van verrekenbare transacties.

        NL

  • 5. 
    Een instelling bepaalt de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico overeenkomstig artikel 353, lid 1, en de artikelen 354 en 356 als de som van non-stressed en stressed VaR, die ten minste maandelijks als volgt wordt berekend:
    • a) 
      voor de non-stressed VaR wordt gebruik gemaakt van de bestaande kalibraties van de parameters voor de verwachte blootstelling, als beschreven in artikel 286, lid 2, eerste alinea ;
    • b) 
      voor de stressed VaR wordt gebruik gemaakt van de toekomstige EE-profielen van de tegenpartijen met behulp van een stresskalibratie als beschreven in artikel 286, lid 2, tweede alinea . Als stressperiode voor de parameters van de creditspread wordt de

      periode van één jaar genomen waarin zich de hevigste spanningen hebben voorgedaan in de loop van de stressperiode van drie jaar die voor de blootstellingsparameters wordt gebruikt;

    b bis) op deze berekeningen is de aan de berekening van een VaR en van een stressed VaR inherente drievoudige vermenigvuldigingsfactor van toepassing. De EBA volgt om

    redenen van consistentie elke discretionaire bevoegdheid die wordt gebruikt om een hogere vermenigvuldigingsfactor dan de drievoudige vermenigvuldigingsfactor toe te passen op de inputs van VaR en stressed VaR voor het CVA-vereiste. Bevoegde autoriteiten die een vermenigvuldigingsfactor hoger dan drie toepassen, verstrekken de EBA een schriftelijke verantwoording;

NL

b ter) de berekening wordt ten minste maandelijks verricht en de gebruikte EE wordt met dezelfde frequentie berekend. Indien een lagere dan een dagelijkse frequentie wordt gehanteerd, nemen de instellingen ten behoeve van de in artikel 353, lid 1, punt a), onder ii), en punt b), onder ii), vermelde berekening het gemiddelde over drie

maanden;

  • 6. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de wijze waarop een vervangende spread moet worden bepaald door het goedgekeurde interne VaR-model van de instelling voor het specifieke renterisico , met het oog op de vaststelling van s i en LGD MKT, als bepaald in lid 1;
    • b) 
      het aantal en de omvang van de portefeuilles waarmee wordt voldaan aan het criterium van een beperkt aantal kleinere portefeuilles als bedoeld in lid 4.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

NL

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Voor blootstellingen ten aanzien van een tegenpartij, waarvoor het goedgekeurde interne VaR-model van de instelling voor het specifieke renterisico geen vervangende spread oplevert die past bij de criteria rating, sector en regio van de tegenpartij, berekent de instelling het eigenvermogensvereiste voor het CVA-risico op basis van artikel 374.

Artikel 374 Standaardmethode

  • 1. 
    Een instelling die de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico voor haar tegenpartijen niet berekent overeenkomstig artikel 373, berekent voor een portefeuille de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico voor iedere tegenpartij volgens onderstaande formule, rekening houdend met CVA-afdekkingsinstrumenten die in aanmerking komen overeenkomstig

    artikel 375:

    2

K = 2.33h

 ∑ 0.5w ⋅ ( ⋅ totalhedge ) − ∑ ⋅ ⋅   + ∑ ⋅ 2 ⋅ ( ⋅ totalhedge ) 2

i M i EAD i M i B i w ind M ind B ind0.75 w i M i EAD i M i B i i ind i

NL

waarbij:

h = de risicohorizon over één jaar (in eenheden van een jaar); h = 1;

w i = het op tegenpartij "i" toepasselijke gewicht.

De tegenpartij "i" wordt op basis van een externe kredietbeoordeling door een aangewezen EKBI gemapt naar een van de ▌zes gewichten w i , als vermeld in tabel 1. Voor een tegenpartij waarvoor geen kredietbeoordeling door een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt als volgt te werk gegaan:

  • a) 
    een instelling die gebruik maakt van de benadering in titel II, hoofdstuk 3, mapt de interne rating van de tegenpartij naar één van de externe kredietbeoordeling;
  • b) 
    een instelling die gebruik maakt van de benadering in titel II, hoofdstuk 2, kent aan deze tegenpartij als gewicht ▌wi=1,0% toe. Indien een instelling echter

    gebruik maakt van artikel 123 voor de risicoweging van de tegenpartijkredietrisicoblootstellingen met betrekking tot die tegenpartij, wordt w i =3,0% toegekend ;

NL

EAD total i = de totale blootstellingswaarde van het tegenpartijkredietrisico van tegenpartij "i"

(de optelsom van alle samenstellen van verrekenbare transacties), met inbegrip van het effect van zekerheidstelling volgens de in titel II, hoofdstuk 6, afdelingen 3 tot en met 6, beschreven methoden als van toepassing op de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het tegenpartijkredietrisico van die tegenpartij. Een instelling die gebruik maakt van een van de in titel II, hoofdstuk 6,

afdelingen 3 en 4, vermelde methodes, kan als EAD total i de volledig aangepaste

blootstellingswaarde overeenkomstig artikel 218, lid 5, gebruiken.

Voor een instelling die geen gebruik maakt van de in titel II, hoofdstuk 6, afdeling 6, beschreven methode wordt de blootstelling gedisconteerd aan de hand van de volgende factor:

1 − e − 0 . 05 ⋅ M i 0 . 05 ⋅ M i

Bi = de notionele waarde van gekochte afdekkingsinstrumenten in de vorm van single name kredietverzuimswaps (opgeteld indien het meer dan één positie betreft) die betrekking hebben op tegenpartij "i" en gebruikt worden om het CVA-risico af te dekken.

Deze notionele waarde wordt gedisconteerd aan de hand van de volgende factor:

0 . 05 ⋅ M hedge i

7747/13 rts/PAU/dp 942

NL

Bind = de totale notionele waarde van een of meer index-kredietverzuimswaps van gekochte protectie om het CVA-risico af te dekken.

Deze notionele waarde wordt gedisconteerd aan de hand van de volgende factor:

1 − e − 0 . 05 ⋅ M ind

0 . 05 ⋅ M ind

w ind = het op indexafdekkingen toepasselijke gewicht.

Een instelling bepaalt W ind door een gewogen gemiddelde ▌te berekenen van w i dat van toepassing is op de afzonderlijke bestanddelen van de index ▌;

M i = de werkelijke looptijd van de transacties met tegenpartij i.

Voor een instelling die gebruik maakt van de in afdeling 6 van titel II, hoofdstuk 6, beschreven methode wordt M i berekend overeenkomstig artikel 158, lid 2, punt g). Voor de toepassing hiervan is M i evenwel niet op 5 jaar begrensd maar op de langste resterende looptijd van een contract in het samenstel van verrekenbare transacties;

Voor een instelling die geen gebruik maakt van de in titel II, hoofdstuk 6, afdeling 6, beschreven methode is Mi gelijk aan de gemiddelde notionele gewogen looptijd als bedoeld in artikel 158, lid 2, punt b). Voor de toepassing hiervan is Mi evenwel niet op 5 jaar begrensd maar op de langste resterende looptijd van een contract in het samenstel van verrekenbare transacties;

NL

M hedge i = de looptijd van het afdekkingsinstrument met notionele waarde B

i (de kwantiteiten

M hedge i B i moeten worden opgeteld als die kwantiteiten verscheidene posities zijn);

M ind = de looptijd van het indexafdekkingsinstrument ind.

In het geval van meer dan één indexafdekkingspositie is M ind de notioneel gewogen looptijd.

  • 2. 
    Indien een tegenpartij is opgenomen in een index waarop een kredietverzuimswap is gebaseerd die wordt gebruikt om het tegenpartijkredietrisico af te dekken, kan de instelling de notionele waarde die overeenkomstig het gewicht van zijn referentie-entiteit aan die tegenpartij is toe te kennen, aftrekken van de notionele waarde van de index-kredietverzuimswap en die waarde behandelen als een single name afdekking (B i ) van de individuele tegenpartij met een looptijd op basis van de looptijd van de index.

    Tabel 1

    Kredietkwaliteitscategorie Gewicht w i

    1 0,7%

    2 0,8%

    3 1,0%

    4 2,0%

    5 3,0%

7747/13 rts/PAU/dp 944

NL

Artikel 374 bis Alternatief voor het gebruiken van CVA-methoden om de eigenvermogensvereisten te berekenen

Instellingen die de oorspronkelijkeblootstellingsmethode van artikel 270 gebruiken, kunnen, als alternatief voor artikel 374, voor de in artikel 372 bedoelde instrumenten een vermenigvuldigingsfactor (10) toepassen op de resulterende risicogewogen posten voor het tegenpartijkredietrisico voor die blootstellingen in plaats van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico te berekenen, mits de bevoegde autoriteit daartoe vooraf toestemming heeft gegeven.

Artikel 375 In aanmerking komende afdekkingen

  • 1. 
    Afdekkingen worden voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het

    CVA-risico overeenkomstig de artikelen 373 en 374 alleen als 'in aanmerking komende afdekkingen' beschouwd indien zij worden gebruikt om het CVA-risico te limiteren en als zodanig worden beheerd, en een van de volgende vormen hebben:

    • a) 
      single-name-kredietverzuimswaps of andere gelijkwaardige afdekkingsinstrumenten die rechtstreeks betrekking hebben op de tegenpartij;

NL

  • b) 
    index-kredietverzuimswaps, op voorwaarde dat de basis tussen iedere spread van een individuele tegenpartij en de spreads van afdekkingen in de vorm van indexkredietverzuimswaps

    ten genoegen van de bevoegde autoriteit in de VaR weerspiegeld wordt.

Het vereiste in punt b) dat de basis tussen iedere spread van een individuele tegenpartij en de spreads van afdekkingen in de vorm van index-kredietverzuimswaps in de VaR weerspiegeld wordt, geldt ook voor gevallen waarin een vervangende waarde wordt gebruikt voor de spread van een tegenpartij.

Voor alle tegenpartijen waarvoor een vervangende waarde wordt gebruikt, hanteert een instelling redelijke basistijdreeksen van een representatieve groep van vergelijkbare namen waarvoor een spread beschikbaar is.

Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de basis tussen iedere spread van een individuele tegenpartij en de spreads van afdekkingsinstrumenten in de vorm van indexkredietverzuimswaps onvoldoende in de VaR weerspiegeld wordt, weerspiegelt een instelling slechts 50% van de notionele waarde van de indexafdekkingen in de VaR.

 ▌

Overafdekking van de blootstellingen met single name kredietverzuimswaps in het kader van de methode van artikel 373 is niet toegestaan.

NL

  • 2. 
    Een instelling weerspiegelt geen andere vormen van afdekking voor het tegenpartijrisico in de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico. Met name in tranches

    verdeelde kredietverzuimswaps, kredietverzuimswaps voor het n-de kredietverzuim en creditlinked notes worden niet beschouwd als voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico in aanmerking komende afdekkingen.

  • 3. 
    In aanmerking komende afdekkingen die worden opgenomen in de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico, worden niet opgenomen in de berekening van de eigenvermogensvereisten voor specifiek risico als beschreven in titel IV noch behandeld als kredietrisicolimitering behalve voor het tegenpartijkredietrisico van dezelfde

    transactieportefeuille.

DEEL 4

GROTE RISICOBLOOTSTELLINGEN

A FDELING I R EGELING VOOR GROTE RISICOBLOOTSTELLINGEN

Artikel 376

Onderwerp

De instellingen bewaken en beheersen hun grote risicoblootstellingen overeenkomstig dit deel.

NL

Artikel 377 Negatieve werkingssfeer

Dit deel is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die aan de in artikel 90, lid 1, of aan de in artikel 91, lid 1, beschreven criteria voldoen.

Dit deel is niet van toepassing op de basis van de geconsolideerde situatie van een groep die louter bestaat uit beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 90, lid 1, of in artikel 91, lid 1, en ondernemingen die nevendiensten verrichten, mits die groep geen kredietinstellingen omvat.

Artikel 378

Definitie

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

"blootstellingen": alle actiefposten en posten buiten de balanstelling bedoeld in deel 3, titel II, hoofdstuk 2, zonder toepassing van de risicogewichten of risicograden.

NL

Artikel 379 Berekening van de blootstellingswaarde

  • 1. 
    De blootstellingen die voortvloeien uit de in bijlage II bedoelde instrumenten worden berekend volgens een van de in deel 3, titel II, hoofdstuk 6, beschreven methoden.
  • 2. 
    Instellingen die toestemming hebben om gebruik te maken van de internemodellenmethode overeenkomstig artikel 277, kunnen die methode gebruiken voor de berekening van de

    blootstellingswaarden voor retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, margeleningstransacties en transacties met afwikkeling op lange termijn.

  • 3. 
    De ▌instellingen die de eigenvermogensvereisten voor hun handelsportefeuilleactiviteiten berekenen overeenkomstig deel 3, titel IV, hoofdstuk 2, artikel 293 en deel 3, titel V, en, in voorkomend geval, deel 3, titel IV, hoofdstuk 5, berekenen de blootstellingen met betrekking tot individuele cliënten die zich voordoen in de handelsportefeuille door optelling van de onderstaande posten:
    • a) 
      het positieve verschil tussen de lange en korte posities van de instelling in alle door de betrokken cliënt uitgegeven financiële instrumenten, waarbij de nettopositie in elk

      onderscheiden instrument wordt berekend volgens de in deel 3, titel IV, hoofdstuk 2, omschreven methoden;

NL

  • b) 
    in het geval van overneming van een schuldinstrument of een aandeleninstrument, de nettopositie;
  • c) 
    de blootstellingen in verband met de in artikel 293 en in de artikelen 368 tot en met 370 bedoelde transacties, overeenkomsten en contracten met de betrokken cliënt; deze

    blootstellingen worden berekend op de in die artikelen bepaalde wijze voor de berekening van de blootstellingswaarden.

Voor de toepassing van punt b) wordt de nettoblootstelling berekend door aftrek van de op grond van een formele overeenkomst bij derden geplaatste of door derden herovergenomen overnemingsposities, verminderd met de in artikel 334 beschreven factoren.

Voor de toepassing van punt b) voeren de instellingen systemen in voor de bewaking en de beheersing van hun overnemingsblootstellingen in het tijdvak tussen het aangaan van de oorspronkelijke verbintenis en de volgende werkdag, rekening houdend met de aard van de risico's waaraan zij op de bewuste markten blootstaan.

Voor de toepassing van punt c) geldt dat deel 3, titel II, hoofdstuk 3 wordt uitgesloten van de verwijzing in artikel 293.

NL

  • 4. 
    De totale blootstellingen aan het risico ten aanzien van individuele cliënten of groepen van verbonden cliënten worden berekend door de blootstellingen in de handelsportefeuille en de niet-handelsportefeuille op te tellen.
  • 5. 
    De blootstellingen ten aanzien van groepen van verbonden cliënten worden berekend door optelling van blootstellingen ten aanzien van de individuele cliënten in een groep.
  • 6. 
    De blootstellingen omvatten niet:
    • a) 
      in het geval van valutatransacties, de blootstellingen die tijdens de normale afwikkeling ontstaan in de periode van twee werkdagen nadat betaling heeft plaatsgevonden;
    • b) 
      in het geval van transacties betreffende de verkoop of aankoop van effecten, de blootstellingen die tijdens de normale afwikkeling ontstaan in de periode van vijf werkdagen nadat betaling heeft plaatsgevonden of nadat de effecten geleverd zijn indien deze levering eerder plaatsvindt;
    • c) 
      in het geval van betalingsverrichtingen, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta en daarmee samenhangende clearing van bank- of financiële instrumenten, afwikkeling en bewaring ten behoeve van cliënten, uitgestelde opbrengsten bij de financiering en andere blootstellingen in verband met die diensten of activiteiten die uiterlijk tot en met de volgende werkdag blijven bestaan;

NL

  • d) 
    in het geval van betalingsverrichtingen, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta en daarmee samenhangende bankdiensten, intra-dayblootstellingen ten aanzien van instellingen die deze diensten aanbieden;
  • e) 
    blootstellingen die in mindering zijn gebracht op het eigen vermogen overeenkomstig de artikelen 33, 53 en 63.
  • 7. 
    Om de totale blootstelling met betrekking tot een cliënt of groep van verbonden cliënten te bepalen wat betreft cliënten te wier aanzien de instelling blootstellingen heeft via transacties als bedoeld in ▌artikel 107, punten l) en n), of via andere transacties waarbij er ▌een

    blootstelling is met betrekking tot onderliggende activa , beoordeelt een instelling ▌haar onderliggende blootstellingen en houdt zij daarbij rekening met de economische kenmerken van de structuur van de transactie en met de risico's die verbonden zijn aan de structuur van de transactie zelf, teneinde te bepalen of die een nieuwe blootstelling vormt.

  • 8. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      ▌de voorwaarden en methoden die worden gebruikt om de totale blootstelling met betrekking tot een cliënt of groep van verbonden cliënten te bepalen wat de in lid 7 bedoelde soorten blootstellingen betreft.

NL

a bis) de voorwaarden waaronder de structuur van de in lid 7 bedoelde transactie geen nieuwe blootstelling vormt.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 380 Definitie van een instelling voor grote risicoblootstellingen

Voor de berekening van de waarde van blootstellingen overeenkomstig dit deel wordt onder de term "instelling" ook verstaan iedere particuliere of openbare onderneming, inclusief haar bijkantoren, die aan de definitie van "instelling" voldoet en waaraan een vergunning is verleend in een derde land waar toezicht- en reguleringsvereisten worden toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Europese Unie worden toegepast .

NL

Artikel 381 Definitie van grote risicoblootstelling

Een risicoblootstelling van een instelling met betrekking tot een cliënt of een groep van verbonden cliënten wordt als groot beschouwd indien de waarde ervan 10% of meer van haar in aanmerking komend kapitaal bedraagt.

Artikel 382 Capaciteit tot onderkenning en beheer van grote risicoblootstellingen

Een instelling beschikt over deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures en adequate internecontrolemechanismen met het oog op onderkenning, beheer, bewaking, rapportage en vastlegging van alle grote risicoblootstellingen en daarin optredende veranderingen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 383 Rapportagevereisten

  • 1. 
    Een instelling rapporteert aan de bevoegde autoriteiten de volgende informatie betreffende elke grote risicoblootstelling, en dus ook over grote risicoblootstellingen die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 384, lid 1:
    • a) 
      de gegevens betreffende de cliënt of groep van verbonden cliënten met betrekking tot welke zij een grote risicoblootstelling heeft;

NL

  • b) 
    de blootstellingswaarde vóór inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering, wanneer van toepassing;
  • c) 
    indien gebruik wordt gemaakt van kredietprotectie, de soort volgestorte of nietvolgestorte protectie;
  • d) 
    de blootstellingswaarde, berekend voor de toepassing van artikel 384, lid 1, na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering.

Indien een instelling onderworpen is aan deel 3, titel II, hoofdstuk 3, worden haar twintig grootste blootstellingen op geconsolideerde basis, ongerekend de blootstellingen die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 384, lid 1, aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking gesteld.

1 bis. Een instelling rapporteert aan de bevoegde autoriteiten naast de in lid 1 bedoelde informatie haar tien grootste risicoblootstellingen op geconsolideerde basis met betrekking tot instellingen, alsmede haar tien grootste risicoblootstellingen op geconsolideerde basis met betrekking tot niet-gereglementeerde financiële entiteiten, als gedefinieerd in artikel 137, lid 1, punt 6, met inbegrip van grote blootstellingen die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 384, lid 1.

a) de gegevens betreffende de cliënt of groep van verbonden cliënten met betrekking tot welke zij een grote risicoblootstelling heeft;

NL

b) de blootstellingswaarde vóór inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering, wanneer van toepassing;

c) indien gebruik wordt gemaakt van kredietprotectie, de soort volgestorte of nietvolgestorte protectie;

d) de blootstellingswaarde, berekend voor de toepassing van artikel 384, lid 1, na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering;

e) de verwachte run-off van de blootstelling uitgedrukt als het bedrag dat afloopt binnen maandelijkse looptijdsegmenten tot één jaar, driemaandelijkse looptijdsegmenten tot drie jaar en jaarlijks daarna.

  • 2. 
    De rapportage vindt ten minste tweemaal per jaar plaats.
  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      de uniforme formats voor de in lid 2 bedoelde rapportage, die in verhouding moet staan tot de aard, de omvang en de complexiteit van de werkzaamheden van de instelling,

      alsook de instructies voor het gebruik van die formats;

NL

  • b) 
    de frequenties en de datums voor de in lid 2 bedoelde rapportage;
  • c) 
    de toe te passen IT-oplossingen voor de in lid 2 bedoelde rapportage.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 384 Limieten voor blootstellingen met betrekking tot schaduwbankentiteiten

  • 1. 
    Een instelling gaat, met betrekking tot een cliënt of een groep van verbonden cliënten, geen blootstelling aan waarvan de waarde, na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 388 tot en met 392, 25% van haar in aanmerking komend kapitaal overschrijdt. Indien die cliënt een instelling is of indien een groep van

    verbonden cliënten een of meer instellingen omvat, overschrijdt die waarde niet 25% van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling of - als dit hoger is - 150 miljoen EUR, met dien verstande dat de som van de blootstellingswaarden met betrekking tot alle verbonden cliënten die geen instelling zijn, na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 388 tot en met 392, niet 25% van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling overschrijdt.

    Indien het bedrag van 150 miljoen EUR hoger is dan 25% van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling, overschrijdt de blootstellingswaarde, na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 388 tot en met 392, niet een redelijke limiet in termen van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling. Die limiet wordt door de instelling bepaald overeenkomstig de in artikel 79 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde beleidslijnen en procedures met het oog op het ondervangen en beheersen van het concentratierisico. Deze limiet overschrijdt niet 100% van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling.

    De bevoegde autoriteiten kunnen een lagere limiet dan 150 miljoen EUR bepalen, en brengen die limiet ter kennis van de EBA en de Commissie.

NL

1 bis. De EBA ontwikkelt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i, rekening houdend met het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de

artikelen 388 tot en met 392 en met de resultaten van ontwikkelingen inzake schaduwbankieren en grote risicoblootstellingen op Europees en internationaal niveau, uiterlijk op 31 december 2014 richtsnoeren voor het vaststellen van passende geaggregeerde limieten voor dergelijke risicoblootstellingen of van stringentere afzonderlijke limieten voor blootstellingen met betrekking tot schaduwbankentiteiten die buiten een gereglementeerd kader bankactiviteiten verrichten.

Bij het ontwikkelen van die richtsnoeren overweegt de EBA of de invoering van bijkomende

limieten een wezenlijke schadelijke impact zou hebben op het risicoprofiel van Europese

instellingen, op de kredietverstrekking aan de reële economie of op de stabiliteit en de

deugdelijke werking van de financiële markten.

Uiterlijk op 31 december 2015 beoordeelt de Commissie de passendheid en de impact van het opleggen van limieten voor blootstellingen met betrekking tot schaduwbankentiteiten die buiten een gereglementeerd kader bankactiviteiten verrichten, daarbij rekening houdend met Europese en internationale ontwikkelingen inzake schaduwbankieren en grote risicoblootstellingen en met kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 388 tot en met 392. De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, en voor zover passend, gaat het verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel betreffende limieten voor blootstellingen met betrekking tot schaduwbankentiteiten die buiten een gereglementeerd kader bankactiviteiten verrichten.

  • 2. 
    Onverminderd artikel 385 leeft een instelling te allen tijde de toepasselijke in lid 1 bedoelde limiet in acht.
  • 3. 
    Activa in de vorm van vorderingen en andere blootstellingen met betrekking tot erkende beleggingsondernemingen uit een derde land kunnen worden onderworpen aan dezelfde behandeling als bepaald in lid 1.

NL

  • 4. 
    De in dit artikel bedoelde limieten kunnen worden overschreden voor de blootstellingen in de handelsportefeuille van de instelling, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de blootstelling in de niet-handelsportefeuille met betrekking tot de cliënt of groep van cliënten in kwestie overschrijdt niet de in lid 1 bedoelde limiet, waarbij deze limiet

      wordt berekend in termen van het in aanmerking komend kapitaal, zodat de overschrijding zich integraal voordoet binnen de handelsportefeuille;

    • b) 
      de instelling voldoet aan een additioneel eigenvermogensvereiste voor de overschrijding van de in lid 1 bedoelde limiet, berekend overeenkomstig de artikelen 386 en 387;
    • c) 
      indien niet meer dan tien dagen zijn verstreken sedert de overschrijding zich heeft voorgedaan, overschrijdt de blootstelling in de handelsportefeuille met betrekking tot de betrokken cliënt of groep van verbonden cliënten niet 500% van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling;
    • d) 
      alle overschrijdingen die langer dan tien dagen duren, overschrijden in het totaal niet meer dan 600% van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling.

    Voor elk geval waarin de limiet is overschreden, rapporteert de instelling de hoogte van de overschrijding en de naam van de betrokken cliënt onverwijld aan de bevoegde autoriteiten.

4 bis. Uitsluitend voor de toepassing van dit lid wordt onder structurele maatregelen verstaan maatregelen die door een lidstaat worden genomen en door de betrokken bevoegde

autoriteiten van die lidstaat worden uitgevoerd, tot de inwerkingtreding van een wetgevingsvoorstel dat uitdrukkelijk strekt tot harmonisatie van die maatregelen, uit hoofde waarvan kredietinstellingen waaraan in die lidstaat een vergunning is verleend, gehouden zijn hun blootstellingen met betrekking tot verschillende juridische entiteiten, al naargelang hun activiteiten, ongeacht waar die activiteiten plaatsvinden, te verlagen teneinde deposanten te beschermen en de financiële stabiliteit in stand te houden.

NL

Onverminderd artikel 384, lid 1, en artikel 389, lid 1, punt f), kunnen, wanneer lidstaten nationale wetten vaststellen uit hoofde waarvan in een bankgroep structurele maatregelen moeten worden genomen, de bevoegde autoriteiten de instellingen van de bankgroep die deposito's aanhoudt die onder een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG of onder een gelijkwaardig depositogarantiestelsel in een derde land vallen, verplichten tot het toepassen van een groterisicoblootstellingslimiet van minder dan 25% maar ten laagste 15% tussen de datum van inwerkingtreding van deze verordening en 30 juni 2015, en van ten laagste 10% vanaf 1 juli 2015 op gesubconsolideerde basis als gedefinieerd in artikel 10, lid 4 bis (nieuw) inzake intragroepblootstellingen indien die blootstellingen bestaan uit blootstellingen met betrekking tot een entiteit die, wat de structurele maatregelen betreft, niet tot dezelfde subgroep behoort.

Voor de toepassing van dit lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a) alle entiteiten die, wat de structurele maatregelen betreft, tot een zelfde subgroep behoren, worden als één cliënt of groep van verbonden cliënten beschouwd;

b) de bevoegde autoriteiten passen op de in de eerste alinea bedoelde blootstellingen een uniforme limiet toe.

De toepassing van deze benadering doet geen afbreuk aan het effectieve toezicht op geconsolideerde basis en mag geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het geheel of delen van het financiële stelsel van andere lidstaten of van de Unie als geheel, noch de werking van de interne markt belemmeren.

NL

4 ter. Alvorens de in lid 5 bedoelde specifieke structurele maatregelen in verband met grote risicoblootstellingen vast te stellen, stellen de bevoegde autoriteiten ten minste twee

maanden voordat het besluit wordt bekendgemaakt, de Commissie, de Raad, de betrokken bevoegde autoriteiten en de EBA daarvan in kennis, onder overlegging van relevante kwantitatieve of kwalitatieve aanwijzingen betreffende al het volgende:

a) de werkingssfeer van de activiteiten die aan de structurele maatregelen worden onderworpen;

b) een toelichting van de redenen waarom de betrokken ontwerpmaatregelen passend, doeltreffend en evenredig voor het beschermen van deposanten worden geacht;

c) een beoordeling van het vermoedelijke positieve of negatieve effect van de maatregelen op de eengemaakte markt op grond van informatie waarover de lidstaat beschikt.

4 quater. De bevoegdheid tot vaststelling van een uitvoeringshandeling houdende aanvaarding of verwerping van de voorgestelde nationale maatregelen bedoeld in lid 6 wordt toegekend aan de Commissie, die handelt volgens de procedure van artikel 447, lid 2.

Binnen één maand na ontvangst van de in lid 6 bedoelde kennisgeving verstrekt de EBA haar advies betreffende de in lid 6 vermelde punten aan de Commissie, de Raad en de lidstaat in kwestie. Ook de betrokken bevoegde autoriteiten kunnen hun adviezen betreffende de in lid 6 vermelde punten aan de Commissie, de Raad en de lidstaat in kwestie verstrekken.

NL

Zoveel mogelijk rekening houdend met bovengenoemde adviezen, verwerpt de Commissie, indien er solide en sterke aanwijzingen zijn dat de maatregelen een negatief effect op de eengemaakte markt hebben dat sterker doorweegt dan de baten van de financiële stabiliteit, binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de voorgestelde nationale maatregelen. Anders aanvaardt de Commissie de voorgestelde nationale maatregelen voor een eerste periode van twee jaar, en kunnen de maatregelen, waar passend, worden gewijzigd.

De Commissie verwerpt de voorgestelde nationale maatregelen uitsluitend indien zij van mening is dat die maatregelen onevenredige negatieve gevolgen zouden hebben voor het geheel of delen van het financiële stelsel in andere lidstaten, of van de Unie als geheel, waardoor zij een belemmering zouden vormen voor de werking van de interne markt of voor het vrije verkeer van kapitaal overeenkomstig het VWEU.

Bij haar beoordeling houdt de Commissie rekening met het advies van de EBA en met de overeenkomstig lid 6 gepresenteerde aanwijzingen.

Vóór het verstrijken van de maatregelen kunnen de bevoegde autoriteiten nieuwe maatregelen voorstellen tot verlenging van de toepassingsperiode telkens met twee jaar. In dat geval stellen zij de Commissie, de Raad, de betrokken bevoegde autoriteiten en de EBA daarvan in kennis. Voor het goedkeuren van de nieuwe maatregelen wordt de hierboven beschreven procedure gevolgd. Het bepaalde in de vijfde tot en met de zevende alinea geldt onverminderd artikel 443 bis.

NL

Artikel 385 Naleving van de vereisten inzake grote risicoblootstellingen

  • 1. 
    Indien blootstellingen, in een uitzonderlijk geval, de artikel 384, lid 1, bedoelde limiet toch overschrijden, rapporteert de instelling de waarde van de blootstelling onverwijld aan de

    bevoegde autoriteiten; indien de omstandigheden zulks rechtvaardigen, kunnen die bevoegde autoriteiten de kredietinstelling een beperkte termijn toestaan om de limiet alsnog na te leven.

    Indien het in artikel 384, lid 1, bedoelde bedrag van 150 miljoen EUR van toepassing is, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval toestaan dat de limiet van 100% van het in aanmerking komend kapitaal van de ▌instelling wordt overschreden.

  • 2. 
    Indien de naleving door een instelling, op individuele of gesubconsolideerde basis, van de uit hoofde van dit deel opgelegde verplichtingen krachtens artikel 6, lid 1, niet van toepassing is of als de bepalingen van artikel 8 van toepassing zijn in het geval van moederondernemingen in een lidstaat, moeten er maatregelen worden genomen om te zorgen voor een bevredigende toewijzing van de risico's binnen de groep.

NL

Artikel 386 Berekening van additionele eigenvermogensvereisten voor grote risicoblootstellingen in de

handelsportefeuille

  • 1. 
    De in artikel 384, lid 4, punt b), bedoelde overschrijding wordt berekend door uit de totale handelsblootstelling met betrekking tot de cliënt of groep van cliënten in kwestie die

    componenten te selecteren waarvoor de hoogste vereisten ter dekking van specifiek risico in deel 3, titel IV, hoofdstuk 2, en/of de vereisten in artikel 293 en deel 3, titel V, gelden, en waarvan de som gelijk is aan het bedrag van de in artikel 384, lid 4, punt a), bedoelde overschrijding;

  • 2. 
    Indien de overschrijding niet langer heeft geduurd dan tien dagen, bedraagt het additionele kapitaalvereiste 200% van de in lid 1 bedoelde vereisten, op deze componenten.
  • 3. 
    Vanaf tien dagen nadat de overschrijding zich heeft voorgedaan, worden de componenten van de overschrijding die volgens lid 1 zijn geselecteerd, toegewezen aan de passende regel van

    tabel 1, kolom 1, in stijgende volgorde van de vereisten voor specifiek risico in deel 3, titel IV, hoofdstuk 2 en/of de vereisten in artikel 293 en deel 3, titel V. Het additionele eigenvermogensvereiste is gelijk aan de som van de vereisten voor specifiek risico in deel 3, titel IV, hoofdstuk 2 en/of de vereisten in artikel 293 en deel 3, titel V, op deze componenten, vermenigvuldigd met de overeenkomstige factor in tabel 1, kolom 2.

    Tabel 1

Kolom 1: overschrijding boven de limieten Kolom 2: factoren

(als percentage van het in aanmerking komend kapitaal)

tot 40% 200%

van 40% tot 60% 300%

van 60% tot 80% 400%

van 80% tot 100% 500%

van 100% tot 250% 600%

meer dan 250% 900%

NL

Artikel 387 Procedures om te voorkomen dat instellingen de additionele eigenvermogensvereisten omzeilen

De instellingen omzeilen niet doelbewust de in artikel 386 beschreven additionele eigenvermogensvereisten waaraan zij onderworpen zouden zijn voor blootstellingen die de in artikel 384, lid 1, bedoelde limiet overschrijden zodra die blootstellingen langer dan tien dagen zouden zijn aangehouden, door de blootstellingen in kwestie tijdelijk aan een andere onderneming, al of niet behorend tot dezelfde groep, over te dragen en/of door kunstmatige transacties te verrichten met het doel de blootstelling in de loop van de periode van tien dagen te beëindigen en een nieuwe blootstelling te creëren.

De instellingen zorgen voor de instandhouding van systemen die waarborgen dat elke overdracht die het in de eerste alinea bedoelde effect heeft, onmiddellijk ter kennis van de bevoegde autoriteiten wordt gebracht.

Artikel 388 In aanmerking komende technieken voor kredietrisicolimitering

  • 1. 
    Voor de toepassing van de artikelen 389 tot en met 392 wordt onder "garantie" mede verstaan de uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 4, in aanmerking komende kredietderivaten,

    behalve credit linked notes.

NL

  • 2. 
    Onverminderd lid 3 worden, indien de inaanmerkingneming van volgestorte of nietvolgestorte kredietprotectie uit hoofde van de artikelen 389 tot en met 392 is toegestaan, de voorwaarden voor het in aanmerking komen en de andere in deel 3, titel II, hoofdstuk 4, beschreven vereisten nageleefd.
  • 3. 
    Indien een instelling gebruik maakt van artikel 390, lid 2, gelden voor volgestorte kredietprotectie de uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 3, toepasselijke vereisten. Voor de

    toepassing van dit deel houdt een kredietinstelling geen rekening met de zekerheden bedoeld in artikel 195, leden 7 tot en met 9, tenzij dit uit hoofde van artikel 391 is toegestaan.

  • 4. 
    De instellingen analyseren in de mate van het mogelijke hun blootstellingen met betrekking tot uitgevers van zekerheden, verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie en onderliggende

    activa overeenkomstig artikel 379, lid 7, met het oog op mogelijke concentraties, nemen in voorkomend geval maatregelen en rapporteren significante bevindingen aan hun bevoegde autoriteit.

NL

Artikel 389 Vrijstellingen

  • 1. 
    De volgende blootstellingen zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 384, lid 1:
    • a) 
      actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen op centrale overheden ▌, centrale banken of publiekrechtelijke lichamen, die als ze niet door zekerheden gedekt waren, uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 0% toegewezen

      zouden krijgen;

    • b) 
      actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen op internationale organisaties of multilaterale ontwikkelingsbanken die als ze niet door zekerheden gedekt waren, uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 0% toegewezen zouden krijgen;
    • c) 
      actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door centrale overheden, centrale banken, internationale organisaties, multilaterale

      ontwikkelingsbanken of publiekrechtelijke lichamen, indien niet door zekerheden gedekte vorderingen op de entiteit die de garantie verstrekt, uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 0% toegewezen zouden krijgen;

NL

  • d) 
    andere blootstellingen die toe te wijzen zijn aan of gegarandeerd worden door centrale overheden, centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken

    of publiekrechtelijke lichamen, indien niet door zekerheden gedekte vorderingen

    op de entiteit waaraan de blootstelling is toe te wijzen of die de garantie voor de

    blootstelling verstrekt, uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van

    0% toegewezen zouden krijgen;

  • e) 
    actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen op regionale of lokale overheden van de lidstaten indien die vorderingen uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een

    risicogewicht van 0 % toegewezen zouden krijgen, alsmede andere blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door deze regionale of lokale overheden aan de vorderingen jegens welke uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 0 % toegewezen zou worden;

  • f) 
    blootstellingen met betrekking tot tegenpartijen bedoeld in artikel 108, lid 6 of lid 7, indien zij uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 0%

    toegewezen zouden krijgen. Blootstellingen die niet aan deze criteria voldoen, worden ongeacht of ze van artikel 384, lid 1, zijn vrijgesteld, behandeld als blootstellingen met betrekking tot derden;

  • g) 
    actiefposten en andere blootstellingen die zijn gedekt met zekerheden in de vorm van deposito's in contanten bij de leningverstrekkende instelling, of bij een instelling die de moederonderneming of een dochteronderneming van de leningverstrekkende instelling is;

    NL

  • h) 
    actiefposten en andere blootstellingen welke gedekt zijn met zekerheden in de vorm van depositocertificaten die zijn uitgegeven door de leningverstrekkende instelling of door

    een instelling die de moederonderneming of een dochteronderneming van de leningverstrekkende instelling is, en die bij een van deze zijn gedeponeerd;

  • i) 
    blootstellingen die voortvloeien uit niet-opgenomen kredietfaciliteiten die in bijlage I zijn ingedeeld bij de posten buiten de balanstelling met een laag risico, mits met de

    cliënt of groep van verbonden cliënten een overeenkomst is gesloten waarin is bepaald dat de faciliteit alleen mag worden opgenomen als vaststaat dat de uit hoofde van artikel 384, lid 1, toepasselijke limiet daardoor niet zal worden overschreden;

  • j) 
    blootstellingen aan het transactierisico met betrekking tot centrale tegenpartijen en bijdragen in het wanbetalingsfonds aan centrale tegenpartijen;

NL

  • k) 
    blootstellingen met betrekking tot onder Richtlijn 94/19/EG i vallende depositogarantiestelsels, die voortvloeien uit de financiering van die stelsels, indien op de instellingen die aan het stelsel deelnemen een wettelijke of contractuele verplichting tot financiering van het stelsel rust.

Contanten ontvangen in het kader van een door de instelling uitgegeven credit linked note, alsmede leningen en deposito's van een tegenpartij aan, respectievelijk bij de instelling die onder een uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 4, in aanmerking genomen overeenkomst tot verrekening van balansposten vallen, worden geacht onder punt g) te vallen.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen de volgende blootstellingen geheel of gedeeltelijk vrijstellen ▌:
    • a) 
      gedekte obligaties in de zin van artikel 124, leden 1 ▌, 2 en 5;
    • b) 
      actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen op regionale of lokale overheden van de lidstaten indien die vorderingen uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een

      risicogewicht van 20% toegewezen zouden krijgen, alsmede andere blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door deze regionale of lokale overheden aan de vorderingen jegens welke uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 20% toegewezen zou worden;

NL

  • c) 
    blootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, die een instelling heeft met betrekking tot haar moederonderneming, andere dochterondernemingen van de

    moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen, voor zover deze ondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is, overeenkomstig deze verordening, Richtlijn 2002/87/EG i of gelijkwaardige, in een derde land geldende standaarden; blootstellingen die niet aan deze criteria voldoen, worden, ongeacht of ze van artikel 384, lid 1, zijn vrijgesteld, behandeld als blootstellingen met betrekking tot derden;

  • d) 
    actiefposten die vorderingen op, en andere blootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, met betrekking tot regionale of centrale kredietinstellingen vertegenwoordigen waarmee de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen in het kader van een netwerk is verbonden en die op grond van die bepalingen belast zijn met de verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk;
  • e) 
    actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot kredietinstellingen vertegenwoordigen, aangegaan door kredietinstellingen waarvan er één op niet-concurrerende basis werkzaam is en in het kader van wetgevingsprogramma's of overeenkomstig haar statuten leningen verstrekt of waarborgt waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren, waarbij de overheid op de een of andere wijze toezicht houdt en er beperkingen gelden voor de besteding van de leningen, op voorwaarde dat de respectieve blootstellingen voortvloeien uit dergelijke leningen die via ▌kredietinstellingen worden doorgegeven aan de begunstigden, of uit de

    waarborgen van deze leningen ;

NL

  • f) 
    actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot instellingen vertegenwoordigen, mits die blootstellingen geen eigen vermogen van de instellingen vormen, uiterlijk tot en met de volgende werkdag bestaan en niet in een belangrijke handelsvaluta luiden;
  • g) 
    actiefposten die vorderingen op centrale banken vertegenwoordigen in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de

    nationale valuta luiden;

  • h) 
    actiefposten bestaande uit vorderingen op centrale overheden in de vorm van wettelijk vereiste liquiditeit die in overheidspapier worden aangehouden, en die in de nationale valuta luiden en gefinancierd zijn, mits, volgens het oordeel van de bevoegde autoriteit, de door een aangewezen EKBI toegekende kredietbeoordeling van deze centrale

    overheden als investeringswaardig is aan te merken;

  • i) 
    50% van de documentaire kredieten met middelhoog/laag risico buiten de balanstelling en van de niet-opgenomen kredietfaciliteiten met middelhoog/laag risico buiten de

    balanstelling bedoeld in bijlage I en, met instemming van de bevoegde autoriteiten, 80%

    van andere dan leninggaranties met een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag die

    voor de leden worden verstrekt door onderlingegarantiesystemen met de status van

    kredietinstelling;

NL

  • j) 
    wettelijk vereiste garanties die worden gebruikt wanneer een hypothecaire lening, die wordt gefinancierd door de uitgifte van obligaties met een hypotheek als onderpand, wordt betaald aan de hypotheeknemer vóór de definitieve registratie in het kadaster,

    mits de garantie niet gebruikt wordt ter vermindering van het risico bij de berekening van de risicogewogen posten;

  • k) 
    actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot erkende beurzen vertegenwoordigen.

De bevoegde autoriteiten kunnen alleen gebruikmaken van de in de eerste zin vastgestelde vrijstelling indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a) de specifieke aard van de blootstelling, de tegenpartij of de relatie tussen de instelling en de tegenpartij heffen het blootstellingsrisico op of verkleinen het; en

b) eventueel resterend concentratierisico kan worden ondervangen met andere even doeltreffende middelen, zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 79 van Richtlijn .../... [in te voegen door het Publicatiebureau].

De bevoegde autoriteiten delen de EBA mede of zij al dan niet voornemens zijn gebruik te maken van de in de in de eerste zin vermelde vrijstellingen conform de hierboven genoemde criteria, en raadplegen de EBA over die keuze.

NL

Artikel 390 Berekening van het effect van het gebruik van technieken voor kredietrisicolimitering

  • 1. 
    Bij ▌de berekening van de waarde van blootstellingen voor de toepassing van artikel 384, lid 1, kan een instelling gebruik maken van de overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 4,

    berekende volledig aangepaste blootstellingswaarde, waarbij rekening wordt gehouden met kredietrisicolimitering, volatiliteitsaanpassingen en eventuele looptijdmismatches (E*).

  • 2. 
    Een instelling die uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 3, voor een categorie blootstellingen gebruik toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van eigen LGD- ramingen en omrekeningsfactoren kan, met toestemming van de bevoegde autoriteiten, de impact van financiële zekerheden in aanmerking nemen bij de berekening van de waarde van blootstellingen voor de toepassing van artikel 384, lid 1.

    De bevoegde autoriteiten verlenen de in de vorige alinea bedoelde toestemming alleen als de instelling de impact van financiële zekerheden op haar blootstellingen kan inschatten, los van andere LGD-relevante aspecten.

De door de instelling opgestelde ramingen zijn voldoende geschikt om de blootstellingswaarde

te verminderen met het oog op de naleving van de bepalingen van artikel 384.

NL

Indien een instelling toestemming heeft gekregen om haar eigen ramingen van de impact van financiële zekerheden te gebruiken, doet zij dit op een grondslag die consistent is met de benadering die wordt toegepast bij de berekening van de eigenvermogensvereisten overeenkomstig deze verordening.

De instellingen die uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 3, toestemming hebben gekregen om voor een categorie blootstellingen haar eigen LGD-ramingen en omrekeningsfactoren te gebruiken en die voor de berekening van de waarde van hun blootstellingen geen gebruik maken van de in de eerste alinea bedoelde methode, kunnen de waarde van de blootstellingen berekenen aan de hand van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de in artikel 392, lid 1, punt b) beschreven benadering.

  • 3. 
    Een instelling die voor de berekening van de waarde van blootstellingen voor de toepassing van artikel 384, lid 1, gebruik maakt van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of die toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van de in lid 2 beschreven methode, voert op gezette tijden stresstests op haar kredietconcentraties uit die mede betrekking hebben op de realiseerbare waarde van de geaccepteerde zekerheden.

    In de in de eerste alinea bedoelde periodieke stresstests worden de risico's ondervangen die voortvloeien uit potentiële veranderingen in de marktsituatie die een negatieve impact op de toereikendheid van het eigen vermogen van de instelling zouden kunnen hebben, evenals de risico's die voortvloeien uit de uitwinning van zekerheden in crisissituaties.

NL

Met de uitgevoerde stresstests moeten dergelijke risico's op adequate en passende wijze kunnen worden beoordeeld.

Mocht uit de periodieke stresstest blijken dat de uitwinningswaarde van zekerheden lager is dan toegestaan zou zijn om in aanmerking te kunnen worden genomen bij gebruik van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de in lid 2 beschreven methode, naar gelang van het geval, wordt de toegestane waarde van de zekerheden die bij de berekening van de waarde van blootstellingen voor de toepassing van artikel 384, lid 1, in aanmerking kan worden genomen, dienovereenkomstig verlaagd.

De strategieën van in de eerste alinea bedoelde instellingen om het concentratierisico te ondervangen, omvatten ook het volgende:

  • a) 
    beleidslijnen en procedures om de risico's te ondervangen die voortvloeien uit looptijdmismatches tussen enerzijds de blootstellingen en anderzijds de kredietprotectie voor deze blootstellingen;
  • b) 
    beleidslijnen en procedures voor het geval dat bij een stresstest blijkt dat de uitwinningswaarde van zekerheden lager is dan die welke bij gebruik van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de in lid 2 beschreven methode in aanmerking wordt genomen;
  • c) 
    beleidslijnen en procedures inzake het concentratierisico dat voortvloeit uit de toepassing van kredietrisicolimiteringstechnieken, met name bij grote indirecte blootstellingen aan kredietrisico, bijvoorbeeld met betrekking tot één uitgevende instelling van als zekerheid geaccepteerde effecten.

NL

Artikel 391 Blootstellingen die voortvloeien uit hypothecaire leningen

  • 1. 
    Een instelling kan met het oog op de berekening van blootstellingswaarden voor de toepassing van artikel 384, de waarde van een blootstelling of een deel van een blootstelling die volledig door onroerend goed wordt gedekt overeenkomstig artikel 120, lid 1,

    verminderen met het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of de hypotheekwaarde van het betrokken goed, met dien verstande dat dit bedrag in de lidstaten die bij statutaire of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld niet hoger mag zijn dan 50% van de marktwaarde of 60% van de hypotheekwaarde, indien aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      de bevoegde autoriteit van de lidstaat heeft een risicogewicht bepaald dat niet hoger is dan 35% voor blootstellingen of delen van blootstellingen die ▌door ▌niet-zakelijk

      onroerend goed zijn gedekt, overeenkomstig artikel 119, lid 2;

    • b) 
      de blootstelling of het deel van de blootstelling is volledig gedekt door

      i) hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed; of

      ii) een niet-zakelijk onroerend goed in een transactie inzake financieringshuur (leasing) krachtens welke de leasegever de volledige eigendom van het verhuurde niet-zakelijk onroerend goed behoudt en waarbij de leasenemer zijn koopoptie nog niet heeft uitgeoefend;

 ▌

NL

b ter) er wordt aan de vereisten in artikel 203 en artikel 224, lid 1, voldaan.

 ▌

 ▌

Een instelling kan met het oog op de berekening van blootstellingswaarden voor de toepassing van artikel 384, de waarde van een blootstelling of een deel van een blootstelling ▌die volledig door onroerend goed wordt gedekt overeenkomstig artikel 121, lid 1, verminderen met het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of de hypotheekwaarde van het betrokken goed, met dien verstande dat dit bedrag in de lidstaten die bij statutaire of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld niet hoger mag zijn dan 50% van de marktwaarde of 60% van de hypotheekwaarde, indien aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de bevoegde autoriteit van de lidstaat heeft geen risicogewicht vastgesteld dat hoger is dan 50% voor blootstellingen of gedeelten van blootstellingen die door zakelijk onroerend goed zijn gedekt, overeenkomstig artikel 119, lid 2;

  • b) 
    de blootstelling is volledig gedekt door:

    i) hypotheken op kantoorgebouwen of andere zakelijke panden; of

NL

ii) kantoorgebouwen of andere zakelijke panden, en de blootstellingen in het kader van transacties inzake leasing ▌;

 ▌

 ▌

c) er wordt voldaan aan de vereisten in artikel 121, lid 2, punt a), artikel 203 en artikel 224, lid 1;

d) het zakelijk onroerend goed is volledig afgebouwd.

Een instelling kan een blootstelling met betrekking tot een tegenpartij welke voortvloeit uit een omgekeerde retrocessieovereenkomst uit hoofde waarvan de instelling van de tegenpartij nietaccessoire onafhankelijke hypothecaire pandrechten op onroerend goed van derden heeft gekocht, behandelen als een aantal afzonderlijke blootstellingen op elk van die derden, mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de tegenpartij is een instelling;

NL

b) de blootstelling is volledig gedekt door pandrechten op het onroerend goed van die derden die door de instelling zijn aangekocht en de instelling is in staat die pandrechten uit te

oefenen;

c) de instelling heeft ervoor gezorgd dat de vereisten van artikel 203 en artikel 224, lid 1, vervuld zijn;

d) in het geval van in gebreke blijven, insolventie of liquidatie van de tegenpartij wordt de instelling de begunstigde van de vorderingen die de tegenpartij jegens de derden heeft;

e) de instelling rapporteert het totale bedrag van de blootstellingen met betrekking tot iedere andere instelling welke overeenkomstig dit lid worden behandeld aan de bevoegde

autoriteiten overeenkomstig artikel 383.

Voor de toepassing van deze bepaling gaat de instelling uit van de hypothese dat zij met betrekking tot iedere afzonderlijke derde een blootstelling heeft ten belope van het bedrag van de vordering die de tegenpartij jegens de derde heeft, in plaats van ten belope van het overeenkomstige bedrag van de blootstelling met betrekking tot de tegenpartij. Het eventuele resterende bedrag van de blootstelling met betrekking tot de tegenpartij wordt nog steeds behandeld als een blootstelling met betrekking tot de tegenpartij.

NL

Artikel 392 Substitutiebenadering

  • 1. 
    Indien een blootstelling met betrekking tot een cliënt door een derde is gegarandeerd of met door een derde uitgegeven zekerheden is gedekt, kan een instelling:
    • a) 
      het gegarandeerde deel van de blootstelling behandelen als een blootstelling met betrekking tot de garantiegever in plaats van met betrekking tot de cliënt, mits aan de niet-gegarandeerde blootstelling met betrekking tot de garantiegever een risicogewicht zou worden toegekend gelijk aan of lager dan een risicogewicht van de nietgegarandeerde

      blootstelling met betrekking tot de cliënt uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2;

    • b) 
      het deel van de blootstelling dat met de marktwaarde van in aanmerking genomen zekerheden is gedekt, behandelen als een blootstelling met betrekking tot de derde in plaats van met betrekking tot de cliënt, als de blootstelling met zekerheden is gedekt en aan het gedekte deel van de blootstelling een risicogewicht zou worden toegekend gelijk aan of lager dan een risicogewicht van de ongedekte blootstelling met betrekking tot de cliënt uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2.

    Een instelling past de in de eerste alinea, punt b), bedoelde benadering niet toe indien er een mismatch is tussen de looptijd van de blootstelling en de looptijd van de protectie.

NL

Voor de toepassing van dit deel mag een instelling zowel de uitgebreide benadering van financiële zekerheden als de in de eerste alinea, punt b), bedoelde behandeling alleen hanteren als zij toestemming heeft gekregen om voor de toepassing van artikel 87 zowel de uitgebreide als de eenvoudige benadering van financiële zekerheden te hanteren.

  • 2. 
    Indien een instelling punt a) van lid 1 toepast, geldt het volgende:
    • a) 
      indien de garantie in een andere valuta luidt dan de blootstelling, wordt de waarde van de blootstelling die geacht wordt gedekt te zijn, berekend overeenkomstig de in deel 3, titel II, hoofdstuk 4, vervatte voorschriften voor de behandeling van valutamismatches bij niet-volgestorte kredietprotectie;
    • b) 
      bij een mismatch tussen de looptijd van de blootstelling en de looptijd van de kredietprotectie worden de in deel 3, titel II, hoofdstuk 4, vervatte voorschriften voor de

      behandeling van looptijdmismatches gevolgd;

    • c) 
      een gedeeltelijke dekking kan in aanmerking worden genomen volgens de in deel 3, titel II, hoofdstuk 4 beschreven behandeling.

NL

DEEL 5

BLOOTSTELLINGEN AAN OVERGEDRAGEN

KREDIETRISICO'S

Titel I

Algemene bepalingen voor dit deel

Artikel 393 Werkingssfeer

De titels II en III zijn van toepassing op nieuwe securitisaties die op of na 1 januari 2011 zijn of worden uitgegeven. De titels II en III zijn na 31 december 2014 van toepassing op bestaande securitisaties indien na die datum onderliggende blootstellingen worden toegevoegd of vervangen.

Titel II

Vereisten voor als belegger optredende instellingen

Artikel 394 Door de emittent aangehouden belang

  • 1. 
    Een instelling die niet optreedt als initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker, staat alleen bloot aan het kredietrisico van een securitisatiepositie in of buiten de handelsportefeuille indien de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker jegens de

    instelling expliciet te kennen heeft gegeven permanent een wezenlijk netto economisch belang

    aan te houden dat in elk geval niet minder dan 5% mag bedragen.

    NL

Als het aanhouden van een wezenlijk netto economisch belang van niet minder dan 5% komen uitsluitend in aanmerking:

  • a) 
    het aanhouden van niet minder dan 5% van de nominale waarde van elk van de tranches die aan de beleggers zijn verkocht of overgedragen;
  • b) 
    in het geval van securitisaties van revolverende blootstellingen, het aanhouden van een initiatorbelang van niet minder dan 5% van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen;
  • c) 
    het aanhouden van willekeurig gekozen blootstellingen die niet minder dan 5% van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen vertegenwoordigen, indien

    zulke blootstellingen anders in de securitisatie zouden zijn betrokken, mits het aantal potentieel gesecuritiseerde blootstellingen bij het initiëren niet minder dan 100 bedraagt;

  • d) 
    het aanhouden van de eersteverliestranche en indien nodig andere tranches met hetzelfde of een hoger risicoprofiel die geen vroegere vervaldag hebben dan die welke aan beleggers zijn overgedragen of verkocht, zodat de aangehouden waarde in het totaal niet minder is dan 5% van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen;

    NL

    e) het aanhouden van een eersteverliesblootstelling van niet minder dan 5% van elke gesecuritiseerde blootstelling in de securitisatie.

    Het netto economisch belang wordt gemeten bij het initiëren en wordt doorlopend in stand gehouden. Ten aanzien van het netto economisch belang, met inbegrip van aangehouden posities, rente of blootstellingen, vindt geen kredietrisicolimitering plaats, worden geen korte posities ingenomen of andere afdekkingstransacties verricht, en vindt geen verkoop plaats. Het netto economisch belang wordt bepaald door de notionele waarde voor posten buiten de balanstelling.

    Er is geen meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden voor een securitisatie.

  • 2. 
    Indien een EU-moederkredietinstelling ▌, een financiële EU-holding, een gemengde financiële EU-holding , dan wel een dochteronderneming daarvan, als initiator of sponsor blootstellingen securitiseert van verscheidene kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen die onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, kan aan het in lid 1 bedoelde vereiste worden voldaan op basis van de geconsolideerde situatie van de gelieerde EU-moederkredietinstelling, financiële EU-holding of gemengde financiële EU- holding.

    NL

    De eerste alinea is enkel van toepassing indien de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of financiële instellingen die de gesecuritiseerde blootstellingen hebben gecreëerd, zich ertoe hebben verbonden de in artikel 397 beschreven vereisten in acht te nemen en de informatie die nodig is om te voldoen aan de artikel 398 bedoelde vereisten tijdig aan de initiator of sponsor en aan de EU-moederkredietinstelling of financiële EU- holding te verstrekken.

  • 3. 
    Lid 1 is niet van toepassing indien de gesecuritiseerde blootstellingen blootstellingen zijn met betrekking tot, of volledig, onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door, de

    volgende entiteiten:

    • a) 
      centrale overheden of centrale banken;
    • b) 
      regionale en lokale overheden en publiekrechtelijke lichamen van de lidstaten;
    • c) 
      instellingen waaraan uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 50% of minder is toegekend;
    • d) 
      multilaterale ontwikkelingsbanken.

NL

  • 4. 
    Lid 1 is niet van toepassing op ▌:
    • a) 
      transacties die zijn gebaseerd op een duidelijke, transparante en toegankelijke index, indien de onderliggende referentie-entiteiten identiek zijn aan die van een index van entiteiten die op ruime schaal wordt verhandeld, of andere verhandelbare effecten zijn dan securitisatieposities;

     ▌

    Artikel 395 Due diligence

  • 1. 
    Kredietinstellingen zijn in staat om, voordat zij worden blootgesteld aan de risico's van een securitisatie en in voorkomend geval daarna, aan de bevoegde autoriteiten voor elk van hun individuele securitisatieposities aan te tonen dat zij beschikken over een breed en gedegen

    inzicht in en formele beleidslijnen en procedures hebben ingevoerd die zijn afgestemd op hun handels- en niet-handelsportefeuille, en in verhouding staan tot het risicoprofiel van hun beleggingen in gesecuritiseerde posities, voor het analyseren en vastleggen van:

    • a) 
      de informatie die uit hoofde van artikel 394, lid 1, door initiators of sponsors openbaar wordt gemaakt ter precisering van het netto economisch belang dat zij permanent

      aanhouden in de securitisatie;

NL

  • b) 
    de risicokenmerken van de individuele securitisatiepositie ▌;
  • c) 
    de risicokenmerken van de onderliggende blootstellingen van de securitisatieposities;
  • d) 
    de reputatie en verlieservaring in eerdere securitisaties van de initiators of sponsors in de relevante categorieën van onderliggende blootstellingen van de securitisatiepositie;
  • e) 
    de verklaringen en openbaarmakingen van de initiators of sponsors, dan wel hun gemachtigden of adviseurs, over de due diligence die zij in acht hebben genomen met betrekking tot de gesecuritiseerde blootstellingen en, in voorkomend geval, met betrekking tot de kwaliteit van de zekerheden ter dekking van de gesecuritiseerde blootstellingen;
  • f) 
    in voorkomend geval, de methoden en concepten waarop de waardering van de kwaliteit van de zekerheden ter dekking van de gesecuritiseerde blootstellingen berust, alsook de beleidslijnen die de initiator of sponsor heeft vastgesteld om de onafhankelijkheid van

    de schatter te waarborgen;

  • g) 
    alle structurele kenmerken van de securitisatie die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de resultaten van de securitisatiepositie van de instelling, zoals de contractuele

    watervalstructuur en de watervalstructuurgerelateerde triggers, de kredietverbeteringen, de liquiditeitsverbeteringen, de op de marktwaarde gebaseerde triggers en de transactiespecifieke definities van wanbetaling .

    NL

    De instellingen verrichten periodiek hun eigen stresstests die aansluiten bij hun securitisatieposities. Hiertoe kunnen de instellingen gebruik maken van financiële modellen die door een EKBI zijn ontwikkeld, mits de instellingen desgevraagd kunnen aantonen dat zij vóór de belegging de nodige zorgvuldigheid in acht hebben genomen om de relevante aannames en structuren van de modellen te valideren en inzicht te krijgen in de methoden, de aannames en de resultaten.

  • 2. 
    Instellingen die niet optreden als initiator of sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker, stellen formele procedures vast die zijn afgestemd op hun handels- en niet-handelsportefeuille en in verhouding staan tot het risicoprofiel van hun beleggingen in gesecuritiseerde posities, om doorlopend en tijdig prestatie-informatie over de onderliggende blootstellingen van hun securitisatieposities te bewaken. In voorkomend geval wordt gekeken naar de soort blootstelling, het percentage leningen met meer dan 30, 60 en 90 achterstallige dagen,

    wanbetalingsgraden, het percentage vervroegde aflossingen, leningen in de executiefase, de soort zekerheid en de bewoningswijze, de frequentieverdeling van de kredietscores of andere maatstaven voor de kredietwaardigheid voor alle onderliggende blootstellingen, de sectorale en geografische diversificatie en de frequentieverdeling van de LTV-ratio's (Loan to Valueratio's) met bandbreedtes die een deugdelijke gevoeligheidsanalyse vergemakkelijken. Indien de onderliggende blootstellingen zelf securitisatieposities zijn, beschikken de instellingen over de in deze alinea beschreven informatie niet enkel met betrekking tot de onderliggende securitisatietranches, zoals de naam en kredietkwaliteit van de emittent, maar ook met betrekking tot de kenmerken en resultaten van de onderliggende pools van die securitisatietranches.

     ▌

NL

De instellingen passen ook dezelfde analysenormen toe op van derden gekochte deelnemingen in of overnemingen van securitisaties, ongeacht of dergelijke deelnemingen of overnemingen in hun handelsportefeuille dan wel in hun niet-handelsportefeuille worden aangehouden.

Artikel 396 Additioneel risicogewicht

Indien een instelling in enig wezenlijk opzicht, ingevolge nalatigheid of verzuim harerzijds, niet voldoet aan de in artikel 394, 395 of 398 beschreven vereisten, leggen de bevoegde autoriteiten een evenredig additioneel risicogewicht op van niet minder dan 250% van het risicogewicht (met een maximum van 1250%), dat van toepassing is op de betrokken securitisatieposities op de in respectievelijk artikel 240, lid 6, of artikel 326, lid 3, gespecificeerde wijze. Het additioneel risicogewicht wordt bij elke volgende overtreding van de duediligencebepalingen geleidelijk verhoogd.

De bevoegde autoriteiten houden rekening met de vrijstellingen voor bepaalde securitisaties als bepaald in artikel 394, lid 3, door het risicogewicht te verlagen dat zij anders overeenkomstig dit artikel zouden opleggen met betrekking tot een securitisatie waarop artikel 394, lid 3, van toepassing is.

NL

Titel III

Vereisten voor als sponsor of initiator optredende instellingen

Artikel 397 Criteria voor kredietverlening

Als initiator en als sponsor optredende instellingen passen op te securitiseren blootstellingen dezelfde gedegen en welomschreven criteria voor de kredietverlening overeenkomstig artikel 77 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] toe als zij toepassen op de in hun eigen niethandels portefeuille aan te houden blootstellingen. Daartoe volgen de als initiator en als sponsor optredende instellingen dezelfde processen voor de acceptatie en, in voorkomend geval, aanpassing, vernieuwing en herfinanciering van kredieten. ▌

Indien niet aan de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde vereisten wordt voldaan, wordt artikel 240, lid 1, niet toegepast door een als initiator optredende instelling en wordt het die als initiator optredende instelling niet toegestaan de gesecuritiseerde blootstellingen buiten de berekening van haar kapitaalvereisten uit hoofde van deze verordening te laten.

NL

Artikel 398 Openbaarmaking aan beleggers

Als initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker optredende instellingen maken aan beleggers bekend welk netto economisch belang zij uit hoofde van de in artikel 394 bedoelde verbintenis in de securitisatie aanhouden. Als sponsor en als initiator optredende instellingen zorgen ervoor dat aspirant-beleggers gemakkelijk toegang krijgen tot alle wezenlijk relevante gegevens over de kredietkwaliteit en de resultaten van de individuele onderliggende blootstellingen, kasstromen en zekerheden ter dekking van een securitisatiepositie, alsook tot de informatie die nodig is om omvangrijke en op goede informatie gebaseerde stresstests op de kasstromen en de waarde van de zekerheden ter dekking van de onderliggende blootstellingen te kunnen uitvoeren. Hiertoe wordt bepaald welke gegevens wezenlijk relevant zijn op de datum van de securitisatie en indien dit op grond van de aard van de securitisatie passend is, daarna.

Artikel 399 Uniforme toepassingsvoorwaarde

  • 1. 
    De EBA brengt jaarlijks verslag uit bij de Commissie over de maatregelen die de bevoegde autoriteiten hebben genomen om te garanderen dat instellingen de vereisten van de titels II en III naleven.

NL

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

    a) de in de artikelen 394 en 395 beschreven vereisten die gelden voor instellingen die worden blootgesteld aan het kredietrisico van een securitisatiepositie;

    b) de aanhoudvereiste, met inbegrip van de criteria waaraan moet worden voldaan voor het aanhouden van een wezenlijk netto economisch belang als bedoeld in artikel 394, en de hoogte van de aangehouden waarde;

    c) de in artikel 395 beschreven duediligencevereisten voor instellingen die worden blootgesteld aan een securitisatiepositie; en

    d) de in de artikelen 397 en 398 beschreven vereisten die voor als sponsor of initiator optredende instellingen gelden.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

3. De EBA ontwikkelt ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen ter vergemakkelijking van de convergentie van toezichtspraktijken met betrekking tot de uitvoering van

artikel 396, waaronder de te nemen maatregelen in geval van een overtreding van de verplichtingen op het gebied van due diligence en risicobeheer.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

DEEL 6

LIQUIDITEIT

Titel I

Definities en liquiditeitsdekkingsvereiste

Artikel 400

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

  • 1) 
    "financiële cliënt": een cliënt die een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] vermelde activiteiten als hoofdbedrijf uitoefent of een van de

    volgende entiteiten is:

    • a) 
      een kredietinstelling;
    • b) 
      een beleggingsonderneming;
    • c) 
      een SSPE;
    • d) 
      een icb;
    • e) 
      een beleggingsfonds van het non-open-endtype;
    • f) 
      een verzekeringsonderneming;
    • g) 
      een financiële holding of gemengde financiële holding;

NL

  • 2) 
    "retaildeposito": een verplichting jegens een natuurlijke persoon of een kleine of middelgrote onderneming, indien die natuurlijke persoon of onderneming zou kunnen worden ingedeeld bij de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen in het

    kader van de standaardbenadering of de IRB-benadering voor het kredietrisico, of jegens een onderneming die in aanmerking komt voor de in artikel 148, lid 4, genoemde behandeling, en indien de geaggregeerde deposito's jegens al deze ondernemingen op groepsbasis het bedrag van 1 miljoen EUR niet overstijgen.

    Artikel 401 Liquiditeitsdekkingsvereiste

  • 1. 
    De instellingen houden liquide activa aan waarvan de som van de waarden de liquiditeitsuitstromen minus de liquiditeitsinstromen onder stressomstandigheden dekt, teneinde te waarborgen dat de instellingen liquiditeitsbuffers aanhouden die voldoende groot zijn om een eventueel onevenwicht tussen de liquiditeitsinstromen en -uitstromen onder ernstige stressomstandigheden over een periode van dertig dagen het hoofd te kunnen bieden. In tijden van stress mogen instellingen hun liquide activa aanwenden om hun netto liquiditeitsuitstromen

    te dekken .

  • 2. 
    De instellingen tellen liquiditeitsinstromen en liquide activa niet dubbel mee.
  • 3. 
    De instellingen mogen de in lid 1 bedoelde liquide activa gebruiken om aan hun in artikel 402 uiteengezette verplichtingen onder stressomstandigheden te voldoen.

NL

  • 4. 
    De bepalingen in titel II gelden uitsluitend voor de omschrijving van de in artikel 403 vastgestelde rapportageverplichtingen.

5. De lidstaten mogen op het gebied van liquiditeitsvereisten nationale voorschriften handhaven of invoeren voordat er bindende minimumnormen voor liquiditeitsdekkingsvereisten worden omschreven en volledig in de Unie worden ingevoerd overeenkomstig artikel 444. De lidstaten of de bevoegde autoriteiten mogen instellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend, of subgroepen van die instellingen, ertoe verplichten een liquiditeitsdekkingsvereiste tot 100% te handhaven totdat de bindende minimumnorm volledig wordt ingevoerd op een percentage van 100% overeenkomstig artikel 444.

Artikel 401 bis Stabiele financiering

1. De instellingen waarborgen dat zowel onder normale als onder stressomstandigheden door middel van een waaier van stabielefinancieringsinstrumenten aan de langetermijnverplichtingen

wordt voldaan.

2. De bepalingen in titel III gelden uitsluitend voor de omschrijving van de in artikel 403 vastgestelde rapportageverplichtingen.

NL

3. De lidstaten mogen op het gebied van stabielefinancieringsvereisten nationale voorschriften handhaven of invoeren voordat er bindende minimumnormen voor vereisten inzake netto stabiele financiering worden omschreven en in de Unie worden ingevoerd overeenkomstig artikel 481 bis.

Artikel 402 Naleving van liquiditeitsvereisten

Indien een instelling, ook in stresssituaties, niet voldoet of verwacht niet te zullen voldoen aan het in artikel 401, lid 1, beschreven vereiste of aan de in artikel 401 bis, lid 1, vermelde algemene verplichting , stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en legt zij de bevoegde autoriteiten zonder onnodige vertraging een plan voor om de naleving van artikel 401 of artikel 401 bis, lid 1, tijdig te herstellen. Totdat ▌de naleving is hersteld, rapporteert de ▌instelling dagelijks aan het eind van elke werkdag de posten bedoeld in titel II of in titel III, naar gelang van het geval, tenzij de bevoegde autoriteit toestemming geeft voor een lagere rapportagefrequentie en een langere rapportagetermijn. De bevoegde autoriteiten baseren zich voor die toestemming uitsluitend op de individuele situatie van een instelling en houden hierbij rekening met de omvang en de complexiteit van de werkzaamheden van die instelling . Zij zien toe op de uitvoering van het herstelplan en verlangen in voorkomend geval een sneller herstel.

NL

Titel II

Liquiditeitsrapportage

Artikel 403 Rapportageverplichting en rapportageformat

  • 1. 
    De instellingen rapporteren de in de titels II en III bedoelde posten en de bestanddelen daarvan, met inbegrip van de samenstelling van hun liquide activa overeenkomstig artikel 404 aan de bevoegde autoriteiten in één valuta, ongeacht de valuta waarin de posten feitelijk luiden . Totdat het liquiditeitsdekkingsvereiste in deel 6 volledig is bepaald en uitgevoerd als een minimumnorm overeenkomstig artikel 444 rapporteren de instellingen de in titel II en bijlage III vermelde posten. De instellingen rapporteren de in titel III vermelde posten. Voor ▌in titel II en bijlage III bedoelde posten wordt ten minste eenmaal per maand gerapporteerd en voor in titel III bedoelde posten ten minste eenmaal per kwartaal.

     ▌

    De rapportageformats omvatten alle vereiste informatie en maken het de EBA mogelijk te beoordelen of gedekte lenings- en gegarandeerde swaptransacties waarbij liquide activa bedoeld in artikel 404, lid 1, onder a) tot en met c), zijn verkregen tegen zekerheden die niet voldoen aan de criteria van artikel 404, lid 1, onder a) tot en met c), wel naar behoren zijn afgewikkeld.

    NL

1 bis. Een instelling rapporteert de in lid 1 bedoelde posten afzonderlijk aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in de hierna vermelde valuta wanneer zij:

a) geaggregeerde verplichtingen heeft in een andere valuta dan de valuta waarin wordt gerapporteerd zoals bedoeld in lid 1 ten belope van 5% of meer van de totale

verplichtingen van de instelling of van de enkele liquiditeitssubgroep; of

b) een belangrijk bijkantoor heeft als omschreven in artikel 52 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] in een lidstaat van ontvangst die een andere valuta hanteert dan de rapportagevaluta als omschreven in lid 1 .

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van:
    • a) 
      uniforme formats en IT-oplossingen met bijbehorende aanwijzingen voor ▌frequenties alsmede referentie- en inlever data ▌. De rapportageformats en -frequenties staan in

      verhouding tot de aard, de omvang en de complexiteit van de verschillende werkzaamheden van de instellingen ▌en omvatten de overeenkomstig de leden 1 en 2 verlangde rapportage;

NL

  • b) 
    de noodzakelijke maatstaven voor het bewaken van de additionele liquiditeit, zodat de bevoegde autoriteiten zich een volledig beeld kunnen vormen van het liquiditeitsrisicoprofiel,

    die in verhouding staan tot de aard, de omvang en de complexiteit van de werkzaamheden van een instelling;

 ▌

 ▌

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen betreffende de in punt a) bedoelde materie uiterlijk 1 maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, en betreffende de in punt b) bedoelde materie uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Totdat er bindende liquiditeitsvereisten volledig zijn ingevoerd, kunnen de bevoegde autoriteiten doorgaan met het vergaren van monitoringinstrumenten om toe te zien op de naleving van de bestaande nationale liquiditeitsnormen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst bieden de bevoegde autoriteiten en de nationale centrale bank van de lidstaten van ontvangst en de EBA op verzoek tijdig

    elektronisch toegang tot ▌de individuele rapportage overeenkomstig dit artikel.

  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten die toezicht op geconsolideerde basis uitoefenen overeenkomstig artikel 107 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], verstrekken de onderstaande

    autoriteiten desgevraagd tijdig langs elektronische weg ▌alle door de instelling gerapporteerde gegevens overeenkomstig de in lid 3 bedoelde uniforme rapportageformats:

    • a) 
      de bevoegde autoriteiten en de nationale centrale bank van de lidstaten van ontvangst waar belangrijke bijkantoren als omschreven in artikel 52 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] van de moederonderneming of onder de zeggenschap van dezelfde financiële moederholding staande instellingen gesitueerd zijn;
    • b) 
      de bevoegde autoriteiten die een vergunning hebben verleend aan dochterondernemingen van de moederinstelling of aan instellingen die onder de zeggenschap van dezelfde financiële moederholding staan, en de nationale centrale bank van dezelfde lidstaat;
    • c) 
      de EBA;
    • d) 
      de ECB.

NL

  • 6. 
    De bevoegde autoriteiten die een vergunning hebben verleend aan een instelling die een dochteronderneming is van een moederinstelling of een financiële moederholding,

    verstrekken de bevoegde autoriteiten die het toezicht op geconsolideerde basis uitoefenen overeenkomstig artikel 106 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de centrale bank van de lidstaat waar aan de instelling een vergunning is verleend en de EBA ▌desgevraagd tijdig langs elektronische weg alle door de instelling gerapporteerde gegevens overeenkomstig de in lid 3 bedoelde uniforme rapportageformats.

    Artikel 404 Rapportage betreffende liquide activa

  • 1. 
    Instellingen rapporteren de volgende posten als liquide activa, tenzij zij uit hoofde van lid 2 zijn uitgesloten en uitsluitend indien de liquide activa aan de voorwaarden van lid 3 voldoen:
    • a) 
      contanten en blootstellingen met betrekking tot centrale banken, voor zover deze blootstellingen in tijden van stress op ieder moment kunnen worden opgevraagd. Met betrekking tot de deposito's die worden aangehouden bij centrale banken, trachten de bevoegde autoriteit en de centrale bank tot overeenstemming te komen over de mate waarin in tijden van stress minimumreserves kunnen worden opgevraagd ▌;

NL

  • b) 
    andere overdraagbare activa met een uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit;

b bis) overdraagbare activa, zijnde vorderingen op of gegarandeerd door:

  • i. 
    ▌de centrale overheid van een lidstaat ▌, van een regio met fiscale autonomie om belastingen te heffen en te innen, of van een derde land in de nationale

    valuta van de centrale of regionale overheid, indien de instelling een liquiditeitsrisico loopt in die lidstaat of dat derde land dat het dekt door het aanhouden van deze liquide activa;

ii. centrale banken en publiekrechtelijke lichamen van niet-centrale overheden in de nationale valuta van de centrale bank en het publiekrechtelijke lichaam;

iii. de Bank voor Internationale Betalingen, het Internationaal Monetair Fonds, de Europese Commissie en multilaterale ontwikkelingsbanken ;

  • d) 
    overdraagbare activa met een hoge liquiditeit en kredietkwaliteit;[…]

d bis) door centrale banken binnen de werkingssfeer van monetair beleid verleende standbykredietfaciliteiten, voor zover die niet worden gegarandeerd door liquide activa en met uitsluiting van noodliquiditeitssteun;

NL

d ter) indien de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen is verbonden aan een netwerk, de wettelijke of statutaire minimumdeposito's bij de centrale

kredietinstelling en andere statutaire of bij overeenkomst beschikbare liquide middelen van de centrale kredietinstelling of instellingen die lid zijn van het in artikel 108, lid 7, bedoelde netwerk, of die in aanmerking komen voor de bij artikel 9 vastgestelde ontheffing, voor zover die middelen niet door liquide activa worden gegarandeerd.

In afwachting van een uniforme definitie van hoge en uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit overeenkomstig artikel 444 identificeren de instellingen zelf in een gegeven valuta de overdraagbare activa met een respectievelijk hoge of uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit. In afwachting van een uniforme definitie geven de bevoegde autoriteiten, rekening houdend met de in artikel 481, lid 2, vermelde criteria, algemene richtsnoeren die instellingen kunnen hanteren bij het identificeren van activa met hoge en uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit. Bij ontstentenis van dergelijke richtsnoeren maken de instellingen te dien einde gebruik van transparante en objectieve criteria, met inbegrip van sommige of alle in artikel 481, lid 2, vermelde criteria.

NL

  • 2. 
    De volgende activa worden niet als liquide activa beschouwd:
    • a) 
      activa uitgegeven door een kredietinstelling, tenzij zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
      • i) 
        het betreft obligaties die in aanmerking komen voor de in artikel 124, lid 3 of lid 4, beschreven behandeling, of door activa gedekte instrumenten waarvan is aangetoond dat zij van de hoogste kredietkwaliteit zijn, zoals vastgesteld door de EBA volgens de criteria van artikel 481, lid 2 ;
      • ii) 
        het betreft andere obligaties als omschreven in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG i, dan de in punt i) bedoelde;
      • iii) 
        de kredietinstelling is opgezet ▌door een centrale of regionale overheid van een lidstaat en die overheid is verplicht de economische grondslag van de instelling te beschermen en die instelling gedurende haar volledige bestaan levensvatbaar te houden ; of het activum is expliciet gewaarborgd door die overheid; of ten

        minste 90% van de door de instelling verstrekte leningen worden direct of indirect gewaarborgd door die overheid en het activum wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de financiering van de stimuleringsleningen die worden verleend op een niet-concurrerende, non-profitbasis ter bevordering van de oogmerken van openbare orde van die overheid;

NL

a bis) nieuwe activa die de instelling als zekerheden worden geleverd in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten en effectenfinancieringstransacties, en die door de instelling uitsluitend ter beperking van kredietrisico worden aangehouden en niet bij wet of overeenkomst beschikbaar zijn voor gebruik door de instelling ;

  • b) 
    activa uitgegeven door een van de volgende entiteiten:
    • i) 
      een beleggingsonderneming;
    • ii) 
      een verzekeringsonderneming;
    • iii) 
      een financiële holding;
    • iv) 
      een gemengde financiële holding;
    • v) 
      enig andere entiteit die een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] vermelde activiteiten als hoofdbedrijf uitoefent.

NL

  • 3. 
    Overeenkomstig lid 1, eerste en tweede alinea, rapporteren de instellingen activa als liquide indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

    -a) zij zijn onbezwaard of zijn beschikbaar binnen in pools van zekerheden om te worden gebruikt ter verkrijging van extra financiering uit vastgelegde maar nog niet van

middelen voorziene kredietlijnen die de instelling ter beschikking staan;

  • a) 
    zij zijn niet uitgegeven door de instelling zelf of haar moederinstelling of dochterinstellingen, of door een andere dochter van haar moederinstellingen of financiële moederholding;

▌c) de prijs ervan heeft de algemene instemming van de marktdeelnemers en kan gemakkelijk worden waargenomen in de markt, of de prijs ervan kan worden bepaald aan de hand van een formule die gemakkelijk te berekenen is op basis van publiek beschikbare inputs en hangt niet af van sterke aannames, zoals typisch het geval is bij gestructureerde of exotische producten;

NL

  • d) 
    zij vormen een toelaatbare zekerheid voor normale liquiditeitsoperaties van een centrale bank in een lidstaat of, wanneer de liquide activa worden aangehouden om te voldoen aan de liquiditeitsuitstromen in de valuta van een derde land, van de centrale bank van dat derde land;

e ) zij zijn aan een erkende beurs genoteerd of kunnen worden verhandeld op actieve markten voor cessieovereenkomsten en via een eenvoudige retrocessieovereenkomst op goedgekeurde markten voor retrocessieovereenkomsten . Deze criteria worden voor elke markt afzonderlijk beoordeeld.

De voorwaarden van c), d) en e) zijn niet van toepassing op de in lid 1, onder e), bedoelde activa.

De voorwaarde van d) is niet van toepassing in geval van liquide activa die worden aangehouden om te voldoen aan de liquiditeitsuitstroom in een valuta waarin de centrale bank zeer nauw omschreven toelaatbaarheidcriteria hanteert. In het geval van liquide activa die in valuta van derde landen luiden, is deze uitzondering uitsluitend van toepassing indien de bevoegde autoriteiten van het derde land dezelfde of een gelijkwaardige uitzondering hanteren ▌.

NL

3 bis. Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 rapporteren de instellingen, in afwachting van de vaststelling van een bindend liquiditeitsvereiste overeenkomstig

artikel 444, en in overeenstemming met het bepaalde in lid 1, tweede alinea, het volgende:

  • andere activa, die niet voor de centrale bank toelaatbaar maar wel verhandelbaar zijn, zoals aandelen en goud, volgens transparante en objectieve criteria, waaronder sommige of alle criteria van artikel 481, lid 2;
  • andere activa, die voor de centrale bank toelaatbaar en ook verhandelbaar zijn, zoals door activa gedekte instrumenten van de hoogste kredietkwaliteit, zoals vastgesteld

    door de EBA volgens de criteria van artikel 481, lid 2;

  • andere activa, die voor de centrale bank toelaatbaar maar niet verhandelbaar zijn, zoals kredietvorderingen, zoals vastgesteld door de EBA volgens de criteria van

    artikel 481, lid 2.

  • 4. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot opstelling van een lijst van de valuta's die aan de in lid 3, tweede alinea, bedoelde voorwaarden voldoen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 31 maart 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Voordat de in de vorige alinea bedoeld technische normen in werking treden, kunnen de instellingen de in lid 3, tweede alinea, beschreven behandeling blijven toepassen indien de bevoegde autoriteiten deze behandeling vóór de toepassingsdatum hebben toegepast.

NL

  • 5. 
    Aandelen of rechten van deelneming in icb's kunnen worden behandeld als liquide activa tot een totaal bedrag van 500 miljoen EUR in de portefeuille van liquide activa van elke

    instelling , mits aan de in artikel 127, lid 3, beschreven vereisten is voldaan en de icb, afgezien

    van derivaten om het rente-, of krediet- of valutarisico te limiteren, uitsluitend belegt in

    liquide activa als omschreven in lid 1 .

    Het (mogelijke) gebruik door een icb van derivaten om risico's van toegestane beleggingen af te dekken, laat de toelaatbaarheid van die icb onverlet. Indien de waarde van de aandelen of rechten van deelneming in de icb niet regelmatig tegen marktwaarde gewaardeerd wordt door de in artikel 406, lid 3, onder a) en b), bedoelde derde partijen, en de bevoegde autoriteit er niet van overtuigd is dat een instelling een sterke interne methode heeft voor een dergelijke waardering als bedoeld in het inleidende deel van artikel 406, lid 3, worden aandelen en rechten van deelneming in die icb niet als liquide activa behandeld .

  • 6. 
    Indien een liquide activum niet langer in aanmerking komt om deel uit te maken van de voorraad liquide activa, kan een instelling het niettemin gedurende een extra periode van 30 kalenderdagen als een liquide activum blijven beschouwen. Indien een aandeel of recht van deelneming in een icb niet langer in aanmerking komt voor de in lid 5 vermelde

    behandeling, kan het niettemin gedurende een extra periode van 30 dagen als een liquide activum worden beschouwd, op voorwaarde dat dat aandeel of recht van deelneming niet meer dan 10% van de aandelen of rechten van deelneming in de icb uitmaakt.

NL

Artikel 405 Operationele vereisten voor het aanhouden van liquide activa

De instellingen rapporteren uitsluitend als liquide activa de door hen aangehouden liquide activa die aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a) 
    er is sprake van een passende diversificatie. Er is geen diversificatie vereist voor de in artikel 404, lid 1, onder a) tot en met c) bedoelde activa ;
  • c) 
    zij zijn rechtens en feitelijk op ieder tijdstip gedurende de volgende 30 dagen liquideerbaar middels cessieovereenkomsten of middels eenvoudige retrocessieovereenkomsten op een goedgekeurde retrocessiemarkt om te voldoen aan verplichtingen die komen te vervallen. Liquide activa als bedoeld in artikel 404, lid 1, onder c), die worden aangehouden in derde landen waar overdrachtsbeperkingen gelden of die in een niet-converteerbare valuta luiden, worden alleen als liquideerbaar aangemerkt voor zover zij overeenstemmen met uitstromen in het derde land of de valuta in kwestie, tenzij de instelling aan de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat ze het hieruit voortvloeiende valutarisico voldoende heeft afgedekt ;
  • d) 
    de liquide activa worden beheerst door een liquiditeitenbeheersfunctie;

NL

  • e) 
    een deel van de liquide activa met uitzondering van de in artikel 401, lid 1, onder a) en c), bedoelde activa, wordt regelmatig en ten minste eenmaal per jaar geliquideerd middels

    cessieovereenkomsten of middels eenvoudige retrocessieovereenkomsten op goedgekeurde retrocessiemarkten met het volgende doel:

    • i) 
      het beproeven van de markttoegang van deze activa;
    • ii) 
      het beproeven van de doeltreffendheid van de processen voor de liquidatie van activa;
    • iii) 
      het beproeven van de bruikbaarheid van de activa;
  • iv) 
    het minimaliseren van het risico van negatieve signalen gedurende een stressperiode;
  • f) 
    aan de activa verbonden prijsrisico's mogen worden afgedekt, maar de liquide activa zijn onderworpen aan passende interne regelingen om ervoor te zorgen dat zij wanneer nodig vrijelijk beschikbaar zijn voor de schatkist, en met name dat zij niet worden ▌gebruikt in andere lopende activiteiten, met inbegrip van:
    • i) 
      afdekkings- of andere handelsstrategieën;
    • ii) 
      verschaffing van kredietverbetering in gestructureerde transacties;
    • iii) 
      dekking van operationele kosten;
  • g) 
    de valuta waarin de liquide activa luiden, is consistent met de verdeling naar valuta van liquiditeitsuitstromen na aftrek van instromen.

NL

Artikel 406 Waardering van liquide activa

  • 1. 
    De te rapporteren waarde van een liquide activum is de marktwaarde, met inachtneming van passende reductiefactoren die ten minste rekening houden met de duration, het kredieten liquiditeitsrisico en typische retrocessiereductiefactoren in perioden van algemene

    marktstress. De reductiefactoren bedragen niet minder dan 15% voor de activa in artikel 404, lid 1, punt d). Indien de ▌instelling het aan een activum verbonden prijsrisico afdekt, houdt zij rekening met de kasstroom die resulteert uit de potentiële beëindiging van de afdekking.

  • 2. 
    Ten aanzien van aandelen of rechten van deelneming in icb's als bedoeld in artikel 404, lid 4, gelden reductiefactoren, waarbij voor de onderliggende activa de volgende

    doorkijkbenadering geldt:

    • a) 
      0% voor de activa in artikel 404, lid 1, punt a);
    • b) 
      5% voor de activa in artikel 404, lid 1, punten b) en c);
    • c) 
      20% voor de activa in artikel 404, lid 1, punt d).

NL

De doorkijkbenadering wordt als volgt toegepast:

  • a) 
    indien de instelling op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van een icb, kan zij zich op deze onderliggende blootstellingen baseren om ze toe te wijzen aan

    artikel 404, lid 1, punten a) tot en met d);

  • b) 
    indien de instelling niet op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van een icb, wordt aangenomen dat de icb, binnen volgens haar mandaat toegestane limieten, in dalende volgorde maximaal belegt in de in artikel 404, lid 1, punten a) tot en

    met d), bedoelde soorten activa totdat de totale beleggingslimiet is bereikt.

  • 3. 
    De instellingen ontwikkelen degelijke methoden en processen om de marktwaarde en reductiefactoren voor aandelen of rechten van deelneming in icb's te berekenen en te rapporteren. Alleen indien zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit kunnen aantonen dat de blootstelling niet zo wezenlijk is dat zij het ontwikkelen van hun eigen methoden rechtvaardigt, kunnen de instellingen een beroep doen op de volgende derden om de reductiefactoren voor aandelen of rechten van deelneming in icb's te berekenen en te

    rapporteren overeenkomstig de in lid 2, tweede alinea, punten a) en b), beschreven methoden:

NL

  • a) 
    de effectenbewaarinstelling van de icb, mits de icb uitsluitend in effecten belegt en alle effecten bij deze instelling in bewaring geeft;
  • b) 
    voor andere icb's, de icb-beheermaatschappij, op voorwaarde dat de icbbeheermaatschappij voldoet aan de in lid 127, lid 3, punt a), beschreven criteria.

De deugdelijkheid van de berekeningen van de effectenbewaarinstelling of de beheermaatschappij van de icb wordt door een extern accountant bevestigd.

Artikel 407 Valuta's met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van liquide activa

  • 1. 
    De EBA beoordeelt de beschikbaarheid voor instellingen van de in artikel 404, lid 1, punt b), bedoelde liquide activa in de valuta's die van belang zijn voor instellingen uit de EU.
  • 2. 
    Indien de gerechtvaardigde behoeften aan liquide activa in het licht van het vereiste in artikel 401 groter zijn dan de beschikbaarheid van die liquide activa in een valuta, gelden een of meer van de volgende afwijkingen:

NL

b ) in afwijking van artikel 405, onder g), mag de ▌denominatie van de liquide activa inconsistent zijn met de distributie per valuta van liquiditeitsuitstromen na aftrek van de ▌instromen;

  • c) 
    voor valuta's van een lidstaat of van derde landen mogen de vereiste liquide activa worden vervangen door kredietlijnen van de centrale bank van die lidstaat of van dat derde land, die bij overeenkomst onherroepelijk zijn toegezegd voor de volgende

    30 dagen en waarvoor een redelijke prijs geldt, los van het actueel opgenomen bedrag, mits de bevoegde autoriteiten van die lidstaat of van dat derde land op dezelfde wijze handelen en die lidstaat of dat derde land vergelijkbare rapportagevereisten hanteert.

  • 3. 
    De overeenkomstig lid 2 toegepaste afwijkingen zijn omgekeerd evenredig met de beschikbaarheid van de betrokken activa. De gerechtvaardigde behoeften van instellingen worden beoordeeld met in aanmerkingneming van hun vermogen om middels deugdelijk liquiditeitenbeheer de behoefte aan die liquide activa te beperken, alsmede van die door andere marktdeelnemers aangehouden activa.

NL

  • 4. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met een lijst van de valuta's die aan de in dit artikel gestelde voorwaarden voldoen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 31 maart 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 5. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 2 bedoelde afwijkingen, met inbegrip van de voorwaarden voor de toepassing

    ervan .

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 maart 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

 ▌

NL

Artikel 408 Liquiditeitsuitstromen

  • 1. 
    In afwachting van de vaststelling van een liquiditeitsvereiste overeenkomstig artikel 444 omvatten de te rapporteren liquiditeitsuitstromen:
    • a) 
      het ▌actueel uitstaande bedrag aan retaildeposito's zoals bepaald in artikel 409;
    • b) 
      de ▌actuele uitstaande bedragen van andere verplichtingen die hun vervaldatum naderen, waarvan de uitbetaling kan worden gevraagd door de uitgevende

      instellingen, of door de verstrekker van de financiering , of die een impliciete verwachting van de kredietverstrekker inhouden dat de instelling de verplichting gedurende de komende 30 dagen terugbetaalt als bepaald in artikel 410;

    • c) 
      de in artikel 411 bedoelde additionele uitstromen;
    • d) 
      het ▌maximale bedrag dat gedurende de volgende 30 dagen kan worden opgenomen uit onbenutte gecommitteerde krediet- en liquiditeitsfaciliteiten ▌, zoals bepaald in artikel 412;
    • e) 
      de additionele uitstromen die bij de beoordeling overeenkomstig lid 2 zijn geïdentificeerd.

NL

  • 2. 
    De instellingen beoordelen regelmatig de waarschijnlijkheid en de potentiële omvang van liquiditeitsuitstromen gedurende de volgende 30 dagen voor zover het producten of

    diensten betreft die niet onder de artikelen 410, 411 of 412 vallen en die door hen worden aangeboden of ondersteund of door potentiële kopers worden geacht met hen te zijn verbonden, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, liquiditeitsuitstromen ten gevolge van contractuele regelingen zoals andere buitenbalans- en voorwaardelijke financieringsverplichtingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, toegewezen financieringsfaciliteiten, niet-opgenomen leningen en voorschotten voor tegenpartijen in het wholesalesegment, hypotheken die zijn toegekend maar nog niet opgenomen, kredietkaarten, overdisposities, geplande uitstromen in verband met vernieuwd of uitgebreid nieuw retail- of wholesalekrediet, geplande afgeleide lasten en met handelsfinanciering verband houdende producten buiten de balanstelling, zoals bepaald in artikel 416 en bijlage 1 . Bij de beoordeling van deze uitstromen wordt uitgegaan van een gecombineerd individueel en marktbreed stressscenario.

    Bij de beoordeling houden de instellingen in het bijzonder rekening met aanzienlijke imagoschade die kan ontstaan ▌wanneer zij geen liquiditeitssteun verlenen aan dergelijke producten of diensten. De instellingen rapporteren niet minder dan jaarlijks aan de bevoegde autoriteiten over de producten en diensten waarvoor de in de eerste alinea bedoelde waarschijnlijkheid en omvang van wezenlijk belang ▌zijn, en de bevoegde autoriteiten bepalen de toe te wijzen uitstromen. De bevoegde autoriteiten kunnen een uitstroompercentage van ten hoogste 5% toepassen voor met handelsfinanciering verband houdende producten buiten de balanstelling als omschreven in artikel 416 en bijlage 1.

NL

De bevoegde autoriteiten rapporteren ten minste jaarlijks aan de EBA de soorten producten

of diensten waarvoor zij uitstromen hebben bepaald op basis van de rapportage van de

instellingen. In hun rapportage verklaren zij tevens de methode die is gebruikt om de

uitstromen te bepalen.

 ▌

Artikel 409 Uitstromen op retaildeposito's

  • 1. 
    De instellingen rapporteren afzonderlijk het bedrag van de retaildeposito's ▌die gedekt zijn door een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19 i/EG of door een

    gelijkwaardig depositogarantiestelsel in een derde land, en vermenigvuldigen het met ten minste 5% indien het deposito:

    • a) 
      ofwel deel uitmaakt van een vaste relatie waarbij opvraging zeer onwaarschijnlijk is;
    • b) 
      ofwel wordt aangehouden op een betaalrekening, met inbegrip van rekeningen waarop regelmatig lonen worden gecrediteerd.
  • 2. 
    De instellingen vermenigvuldigen andere, niet in lid 1 bedoelde retaildeposito's met ten minste 10%.

NL

  • 3. 
    Rekening houdend met het gedrag van lokale inleggers, als gemeld door de nationale bevoegde autoriteiten, maakt de EBA uiterlijk op 31 december 2013 richtsnoeren bekend betreffende de criteria ter bepaling van de voorwaarden voor de toepassing van de leden 1 en 2 met betrekking tot de identificatie van retaildeposito's waarvoor de uitstromen anders zijn ▌, en betreffende de definities van die producten ▌in het kader van deze titel. In die richtsnoeren wordt rekening gehouden met de waarschijnlijkheid van liquiditeitsuitstromen

    gedurende de volgende 30 dagen ingevolge deze deposito's. Bij de beoordeling van deze uitstromen wordt uitgegaan van een gecombineerd individueel en marktbreed stressscenario.

 ▌

  • 4. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 409, leden 1 en 2, vermenigvuldigen de instellingen de retaildeposito's die zij in derde landen in ontvangst hebben genomen, met een hoger percentage dan de in de leden 1 en 2 vermelde percentages indien vergelijkbare rapportagevereisten van een derde land dat percentage vereisen.

NL

  • 5. 
    De instellingen kunnen bepaalde welomschreven categorieën van retaildeposito's uitsluiten van de berekening van de uitstromen voor zover de instelling steevast nauwgezet het

    volgende toepast voor de volledige categorie van die deposito's, behoudens in individueel gerechtvaardigde gevallen van tegenspoed voor de inlegger:

    • a) 
      de inlegger mag het deposito niet binnen 30 dagen opvragen;
    • b) 
      voor voortijdige opvragingen binnen 30 dagen moet de inlegger een boete betalen die het renteverlies tussen de datum van opvraging en de contractuele looptijd omvat, vermeerderd met een substantiële boete die niet hoger hoeft te zijn dan de rente die is verschuldigd voor de tijd verstreken tussen de datum van ▌inleg en de datum van opvraging .

      Artikel 410 Uitstromen op andere verplichtingen

  • 1. 
    De instellingen vermenigvuldigen de uit de eigen bedrijfskosten van de instelling voortvloeiende verplichtingen met 0%.
  • 2. 
    De instellingen vermenigvuldigen verplichtingen die voortvloeien uit gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties als omschreven in artikel 188, met:

NL

a) 0% tot de waarde van de liquide activa overeenkomstig artikel 406, indien zij zijn gedekt door activa die overeenkomstig artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt ▌;

 ▌

b) 100% tot de waarde van de liquide activa overeenkomstig artikel 406, indien zij door activa zijn gedekt die overeenkomstig artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt;

b bis) 100%, indien zij zijn gedekt door activa die overeenkomstig artikel 404 niet als liquide activa kunnen worden aangemerkt, met uitzondering van transacties als bedoeld in artikel 410, lid 2, punten c) en d);

 ▌

c) 25%, indien zij zijn gedekt door activa die overeenkomstig artikel 404 niet als liquide activa kunnen worden aangemerkt, en de leningverstrekker de centrale overheid of een publiekrechtelijk lichaam is van de lidstaat waar de kredietinstelling een vergunning heeft gekregen of een bijkantoor heeft gevestigd, dan wel een multilaterale ontwikkelingsbank is . Deze behandeling geldt uitsluitend voor publiekrechtelijke lichamen met een risicogewicht van 20% of minder,

overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2.

NL

d) 0%, indien de kredietverstrekker een centrale bank is.

  • 4. 
    De instellingen vermenigvuldigen verplichtingen die voortvloeien uit deposito's welke moeten worden aangehouden:
    • a) 
      door de inlegger om gebruik te kunnen maken van de diensten van de instelling op het gebied van clearing, bewaring of contantenbeheer, of andere, vergelijkbare

      diensten;

    • b) 
      in de context van een gemeenschappelijke taakuitvoering in het kader van een institutioneel protectiestelsel dat voldoet aan de vereisten van artikel 108, lid 7, of als een wettelijk of statutair minimumdeposito van een ander lichaam dat deelneemt aan hetzelfde institutionele protectiestelsel;

    c) door de inlegger in de context van een andere vaste operationele relatie dan de in punt a) bedoelde;

    b bis) door de inlegger om gebruik te kunnen maken van de diensten betreffende de clearing van geldposities en van de diensten van centrale kredietinstellingen en waarbij de kredietinstelling verbonden is aan een netwerk, overeenkomstig

    wettelijke of statutaire bepalingen;

NL

met 5% in het geval van punt a) voor zover zij gedekt zijn door een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG i of een gelijkwaardig depositogarantiestelsel in een derde land, en anders met 25%. Deposito's van kredietinstellingen bij centrale kredietinstellingen, die overeenkomstig artikel 404, lid 1, punt d quater), als liquide activa worden beschouwd, worden vermenigvuldigd met een uitstroompercentage van 100%.

Onder clearing, bewaring, contantenbeheer of andere vergelijkbare diensten als bedoeld in de punten a) en b bis) vallen uitsluitend dergelijke diensten voor zover zij worden verleend in de context van een vaste relatie waarop de inlegger in belangrijke mate steunt. Deze diensten bestaan niet louter in daarmee samenhangende bank- of prime brokeragediensten en de instelling beschikt over ▌het bewijs dat de cliënt niet in staat is ▌wettelijk verschuldigde bedragen over een tijdhorizon van 30 dagen op te vragen zonder dat haar operationeel functioneren in het gedrang komt.

In afwachting van een uniforme definitie van de in punt c) bedoelde vaste operationele relatie, bepalen de instellingen zelf de criteria voor het identificeren van een vaste operationele relatie, waarvoor zij over het bewijs beschikken dat de cliënt niet in staat is de wettelijk verschuldigde bedragen op te vragen over een tijdhorizon van 30 dagen zonder dat hun operationeel functioneren in het gedrang komt, en melden zij die criteria aan de bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen, bij ontstentenis van een uniforme definitie, algemene richtsnoeren geven die de instellingen volgen bij het identificeren van door de inlegger aangehouden deposito's in de context van een vaste operationele relatie.

NL

  • 5. 
    De instellingen vermenigvuldigen verplichtingen die voortvloeien uit deposito's van cliënten die geen financiële cliënten zijn ▌, voor zover zij niet onder lid 4 vallen, met 40%, en vermenigvuldigen het bedrag van die verplichtingen die gedekt zijn door een

    depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG i of door een gelijkwaardig depositogarantiestelsel in een derde land met 20% .

  • 6. 
    De instellingen houden rekening met de over de tijdhorizon van 30 dagen te verwachten uitstromen en instromen uit de in bijlage II vermelde contracten op nettobasis voor alle tegenpartijen en vermenigvuldigen deze met 100% in het geval van een netto uitstroom. Onder "op nettobasis" wordt ook verstaan ongerekend te ontvangen zekerheden die

    overeenkomstig artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt.

  • 7. 
    De instellingen rapporteren andere verplichtingen die niet onder de leden 1 tot en met 5 vallen, afzonderlijk.
  • 8. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen per geval toestemming verlenen om in afwijking van lid 7 een lager uitstroompercentage toe te passen indien ▌alle volgende voorwaarden

    vervuld zijn:

    • a) 
      de inlegger is:

NL

i) een moeder- of dochterinstelling van de instelling of een andere dochter van dezelfde moederinstelling ▌;

ii) verbonden met de instelling door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG i;

iii) een instelling die onder dezelfde institutionele beschermingsregeling valt die voldoet aan de eisen in artikel 108, lid 7;

iv) de centrale instelling in of aangesloten bij een netwerk dat voldoet aan het bepaalde in artikel 389, lid 2, punt d);

  • b) 
    er zijn redenen om een lagere uitstroom te verwachten over de volgende 30 dagen, zelfs in het kader van een gecombineerd individueel en marktbreed stressscenario;
  • c) 
    een overeenkomstige symmetrische of een voorzichtiger uitstroom wordt toegepast door de tegenpartij in afwijking van artikel 413;
  • d) 
    de instelling en de inlegger zijn gevestigd in dezelfde lidstaat ▌.

NL

8 bis. De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing verlenen van de in lid 8, punt d), beschreven voorwaarden indien artikel 18, lid 1, punt b), wordt toegepast. In dat geval moet worden voldaan aan additionele objectieve criteria als beschreven in de in artikel 444 bedoelde wetgevingshandeling. Indien toestemming wordt gegeven voor het toepassen van een dergelijke lagere uitstroom, stellen de bevoegde autoriteiten de EBA in kennis van de uitkomst van het in artikel 18, lid 1, punt b), bedoelde proces. Het vervuld zijn van de voorwaarden voor dergelijke lagere uitstromen wordt regelmatig getoetst door de bevoegde autoriteiten.

9. De EBA ontwikkelt uiterlijk op 1 januari 2015 ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 8 bis bedoelde additionele objectieve criteria.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 411 Additionele uitstromen

  • 1. 
    Voor zekerheden die door de instelling worden gestort voor in bijlage II vermelde contracten, daaronder niet begrepen activa als bedoeld in artikel 404, lid 1, punten a) tot en met c), en kredietderivaten geldt een additionele uitstroom van 20%.
  • 2. 
    De instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van alle aangegane contracten waarvan de contractuele voorwaarden binnen 30 dagen, ingevolge een wezenlijke

    verslechtering van de kredietkwaliteit van de instelling, tot liquiditeitsuitstromen of additionele behoeften aan zekerheden leiden. Indien de bevoegde autoriteiten dergelijke contracten van wezenlijk belang achten met betrekking tot de potentiële liquiditeitsuitstromen van de instelling, verzoeken zij de instelling een additionele uitstroom toe te voegen voor deze contracten, onder meer in overeenstemming met de vereiste extra zekerheden die het resultaat zijn ▌van een wezenlijke verslechtering van de kredietkwaliteit van de instelling, zoals een verlaging van haar externe kredietbeoordeling met drie stappen. De instelling toetst regelmatig de omvang van deze wezenlijke verslechtering in het licht van wat relevant is voor de contracten die zij is aangegaan, en maakt het resultaat van deze toetsing bekend aan de bevoegde autoriteiten.

    NL

  • 3. 
    De instelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met de behoeften aan zekerheid ingevolge de impact van een ongunstig marktscenario op de derivatentransacties,

    financieringstransacties en overige contracten voor zover die van wezenlijk belang zijn.

    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van de toepassingsvoorwaarden in verband met het begrip "materialiteit" ("substantieel" of "van wezenlijk belang") en van methoden voor het meten van deze additionele uitstroom.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 maart 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 4. 
    De instelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met de marktwaarde van effecten of andere activa die short zijn verkocht en binnen de tijdhorizon van 30 dagen moeten worden geleverd, tenzij zij eigenaar is van de te leveren effecten of deze heeft

    geleend op voorwaarden waarbij zij pas na de tijdhorizon van 30 dagen moeten worden teruggegeven en de effecten geen deel uitmaken van de liquide activa van de instelling.

NL

4 bis. De instelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met:

i) de door de instelling aangehouden te veel gestorte zekerheden die te allen tijde op grond van het contract kunnen worden opgevraagd door de tegenpartij;

ii) zekerheden die aan een tegenpartij moeten worden gerestitueerd;

iii) zekerheden die overeenkomen met activa die overeenkomstig artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt, die kunnen worden ingeruild voor activa die

overeenkomen met activa die zonder de toestemming van de kredietinstelling niet overeenkomstig artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt.

5 bis. Deposito's die worden ontvangen als zekerheden worden niet beschouwd als verplichtingen voor de toepassing van artikel 410, maar zijn, indien van toepassing, onderworpen aan het bepaalde in het onderhavige artikel.

NL

Artikel 412 Uitstromen uit krediet- en liquiditeitsfaciliteiten

  • 1. 
    De instellingen rapporteren uitstromen uit gecommitteerde kredietfaciliteiten en gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten, die worden bepaald als een percentage van het maximale bedrag dat binnen de volgende 30 dagen kan worden opgenomen. Bij de beoordeling van het maximale bedrag dat kan worden opgenomen, kunnen alle liquiditeitsvereisten die krachtens artikel 408, lid 2, zouden worden opgelegd voor de posten buiten de balanstelling van handelsfinancieringen en de overeenkomstig artikel 406 bepaalde waarde van te stellen zekerheid buiten beschouwing worden gelaten indien de instelling de zekerheid kan hergebruiken en indien de zekerheid de vorm heeft van liquide activa overeenkomstig artikel 404. De te stellen zekerheid mag niet bestaan in activa die zijn uitgegeven door de tegenpartij van de faciliteit of een bij de tegenpartij aangesloten entiteit. Indien de instelling over de noodzakelijke informatie beschikt, wordt het maximale bedrag dat kan worden opgenomen voor krediet- en liquiditeitsfaciliteiten ▌bepaald als het maximale bedrag dat kan worden opgenomen gelet op de eigen verplichtingen van de tegenpartij of op het vooraf bepaalde, contractueel vastgelegde kredietopnameschema dat in de loop van de volgende 30 dagen komt te vervallen.
  • 2. 
    Het maximale bedrag dat binnen de volgende 30 dagen kan worden opgenomen uit onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten en onbenutte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten, wordt vermenigvuldigd met 5% indien deze kunnen worden ingedeeld bij de categorie vorderingen op particulieren en kleine partijen in het kader van de standaardbenadering of de IRB-benadering voor het kredietrisico.

    NL

  • 3. 
    Het maximale bedrag dat binnen de volgende 30 dagen kan worden opgenomen uit onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten en onbenutte gecommitteerde

    liquiditeitsfaciliteiten, wordt vermenigvuldigd met 10% indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

    • a) 
      zij kunnen niet worden ingedeeld in de categorie vorderingen op particulieren en kleine partijen in het kader van de standaardbenadering of de IRB-benadering voor het kredietrisico;
    • b) 
      zij zijn verleend aan andere dan financiële cliënten;
    • c) 
      zij zijn niet verleend ter vervanging van financiering van de cliënt in gevallen waarin deze op de financiële markten niet aan zijn financieringsbehoeften kan voldoen.

3 bis. Het gecommitteerde bedrag van een liquiditeitsfaciliteit dat is verstrekt aan een SSPE met als doel die SSPE in staat te stellen andere activa te kopen dan effecten van cliënten die geen financiële cliënten zijn, wordt vermenigvuldigd met 10% voor zover dit bedrag het bedrag van de actueel van cliënten aangekochte activa overschrijdt en indien het maximaal op te nemen bedrag contractueel beperkt is tot het bedrag van de actueel

aangekochte activa.

  • 4. 
    De instellingen rapporteren het maximale bedrag dat binnen de volgende 30 dagen kan worden opgenomen uit andere onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten en onbenutte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten. Dat geldt met name voor:

NL

  • a) 
    andere dan de in lid 3, punt b), beschreven liquiditeitsfaciliteiten die de instelling aan SSPE's heeft verleend;
  • b) 
    regelingen uit hoofde waarvan de instelling ertoe gehouden is activa van een SSPE te kopen of te ruilen;

c) faciliteiten die zijn uitgebreid tot kredietinstellingen;

d) faciliteiten die zijn uitgebreid tot financiële instellingen en beleggingsondernemingen.

  • 5. 
    Instellingen die zijn opgezet en worden ondersteund door een centrale of regionale overheid van ten minste één lidstaat, kunnen in afwijking van lid 4, de in de leden 2 en 3 beschreven behandelingen ook toepassen op krediet- en liquiditeitsfaciliteiten die aan de instellingen worden verleend met als enig oogmerk de rechtstreekse of onrechtstreekse financiering van stimuleringsleningen die kunnen worden ingedeeld in de in die leden bedoelde categorieën blootstellingen. Indien deze stimuleringsleningen via een andere instelling, die als tussenpersoon fungeert, worden verleend (pass through-leningen), kunnen de instellingen een symmetrische in- en uitstroom toepassen in afwijking van artikel 413, lid 2, punt d). Deze stimuleringsleningen zijn uitsluitend beschikbaar voor personen die geen financiële cliënten zijn, op een niet-concurrerende non-profitbasis ter bevordering van publieke beleidsdoelstellingen van de Europese Unie en/of de centrale of regionale overheid van de betrokken lidstaat. Opnemingen ten laste van dergelijke faciliteiten zijn slechts mogelijk na een redelijkerwijs te verwachten verzoek om een stimuleringslening en tot maximaal het gevraagde bedrag, gekoppeld aan rapportage achteraf over het gebruik van de uitbetaalde middelen .

NL

Artikel 413

Instromen

  • 1. 
    De instellingen rapporteren hun ▌liquiditeitsinstromen. Gemaximeerde liquiditeitsinstromen zijn de liquiditeitsinstromen die beperkt zijn tot 75% van de liquiditeitsuitstromen. Instellingen kunnen liquiditeitsinstromen uit bij andere instellingen geplaatste deposito's die in aanmerking komen voor de in artikel 108, lid 6 of lid 7, beschreven behandelingen, van deze limiet uitsluiten. Instellingen kunnen liquiditeitsinstromen uit gelden die door leningnemers en beleggers in obligaties zijn verschuldigd voor

    hypotheken die worden gefinancierd door de uitgifte van obligaties die in aanmerking komen voor de in artikel 124, lid 3, 4 of 5, vermelde of in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG omschreven behandelingen, van deze limiet uitsluiten. Instellingen kunnen instromen uit stimuleringsleningen waarvoor zij als tussenpersoon hebben gefungeerd, uitsluiten. Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op individuele basis, kan de instelling geheel of gedeeltelijk instromen uitsluiten waarbij de verstrekker een moeder- of dochterinstelling van de instelling is of een andere dochter van dezelfde moederinstelling dan wel verbonden met de instelling door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG i.

    NL

  • 2. 
    De liquiditeitsinstromen worden gemeten over de volgende 30 dagen. Zij omvatten uitsluitend contractuele instromen uit blootstellingen die nog niet zijn vervallen en ten aanzien waarvan de instelling geen reden heeft om aan te nemen dat zij binnen de tijdhorizon van 30 dagen niet zouden worden nagekomen. De liquiditeitsinstromen worden volledig gerapporteerd, en ▌de volgende instromen worden afzonderlijk gerapporteerd :
    • a) 
      gelden die zijn verschuldigd door andere cliënten dan financiële cliënten met het oog op de betaling van de hoofdsom , worden verminderd met 50% van hun waarde of,

      indien dit cijfer hoger is, met de contractuele verplichtingen jegens die cliënten om de financiering te verlengen. Dit is niet van toepassing op gelden die zijn verschuldigd uit hoofde van gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties als omschreven in artikel 188 die zijn gedekt met zekerheden in de vorm van liquide activa overeenkomstig artikel 404, als bedoeld in punt b).

      Bij wijze van afwijking kunnen instellingen die een verplichting hebben ontvangen

      als bedoeld in artikel 412, lid 5, teneinde een stimuleringslening uit te keren aan

      een uiteindelijk begunstigde, een instroom in aanmerking nemen tot het bedrag

      van de uitstroom die zij toepassen op de overeenkomstige verplichting om die

      stimuleringsleningen te verlengen.

    a bis) gelden die verschuldigd zijn uit hoofde van handelsfinancieringstransacties als bedoeld in artikel 158, lid 3, tweede alinea, punt b), met een resterende looptijd van ten hoogste 30 dagen, worden volledig als instromen in aanmerking genomen;

NL

a ter) activa met een onbepaalde contractuele einddatum worden met een instroom van 20% in aanmerking genomen op voorwaarde dat het contract de bank toelaat om betaling binnen 30 dagen op te vragen en daarom te verzoeken;

  • b) 
    gelden die zijn verschuldigd uit hoofde van gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties als omschreven in artikel 188, indien deze zijn gedekt met zekerheden in de vorm van liquide activa als omschreven in artikel 404, lid 1, worden buiten beschouwing gelaten tot de waarde, ongerekend de reductiefactoren, van de liquide activa en worden volledig meegerekend voor de resterende

    verschuldigde gelden;

  • c) 
    verschuldigde gelden die door de instelling die deze gelden verschuldigd is, worden behandeld overeenkomstig artikel 410, lid 4, worden vermenigvuldigd met een

    overeenkomstige symmetrische instroom ;

c bis) gelden verschuldigd uit hoofde van posities in eigenvermogensinstrumenten die genoteerd staan op een belangrijke index, op voorwaarde dat er niet worden

dubbelgeteld met liquide activa.

d) onbenutte krediet- of liquiditeitsfaciliteiten en andere ontvangen verplichtingen worden niet in aanmerking genomen.

  • 3. 
    Uitstromen en instromen die uit de in bijlage II vermelde contracten worden verwacht over de tijdhorizon van 30 dagen, worden weergegeven op nettobasis voor alle tegenpartijen

    en vermenigvuldigd met 100% van een netto instroom. Onder "op nettobasis" wordt ook verstaan ongerekend te ontvangen zekerheden die overeenkomstig artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt.

NL

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen per geval toestemming verlenen om, in afwijking van lid 2, punt d), voor krediet- en liquiditeitsfaciliteiten een hogere instroom toe te passen, indien alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
  • a) 
    er zijn redenen om een hogere instroom te verwachten, zelfs in het kader van een gecombineerde marktstress- en individuele stresssituatie van de verstrekker;
  • b) 
    de tegenpartij is een moeder- of dochterinstelling van de instelling of een andere dochter van dezelfde moederinstelling dan wel verbonden met de instelling door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG i, of een lid van hetzelfde

    institutionele protectiestelsel, als bedoeld in artikel 108, lid 7, of de centrale instelling in dan wel aangesloten bij een netwerk waarop de in artikel 9 bedoelde ontheffing van toepassing is;

c) een overeenkomstige symmetrische of voorzichtiger uitstroom wordt toegepast door de tegenpartij in afwijking van de artikelen 410 tot en met 412;

d) de instelling en de tegenpartij zijn gevestigd in dezelfde lidstaat ▌.

NL

4 bis. De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing verlenen van de in punt d) beschreven voorwaarde indien artikel 18, lid 1, punt b), wordt toegepast. In dat geval moet worden voldaan aan additionele objectieve criteria als beschreven in de in artikel 444 bedoelde wetgevingshandeling. Indien toestemming wordt gegeven voor het toepassen van een dergelijke hogere instroom, stellen de bevoegde autoriteiten de EBA in kennis van de uitkomst van het in artikel 18, lid 1, punt b), bedoelde proces. Het vervuld zijn van de voorwaarden voor dergelijke hogere instromen wordt regelmatig getoetst door de

bevoegde autoriteiten.

4 ter. De EBA ontwikkelt uiterlijk op 1 januari 2015 ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 4a bedoelde additionele objectieve criteria.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

  • 5. 
    De instellingen rapporteren geen instromen uit overeenkomstig artikel 404 gerapporteerde liquide activa, behalve verschuldigde betalingen betreffende de activa die niet weerspiegeld

    worden in de marktwaarde van het actief.

  • 6. 
    De instellingen rapporteren geen instromen uit nieuwe aangegane verplichtingen.

NL

  • 7. 
    De instellingen nemen liquiditeitsinstromen die zullen worden ontvangen in derde landen waar er overdrachtsbeperkingen gelden of die in een niet-converteerbare valuta luiden,

    alleen in aanmerking voor zover zij overeenstemmen met uitstromen in respectievelijk het derde land of de valuta in kwestie.

    Artikel 413 bis Aanpassing van toekomstige liquiditeitsvereisten

adat de Commissie een nadere bepaling van een liquiditeitsvereiste overeenkomstig artikel 444 heeft vastgesteld, kan de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de in artikel 409, lid 1, artikel 410, uitgezonderd de leden 8, 8 bis en 9, en artikel 412 vermelde voorwaarden ontwikkelen om internationaal overeengekomen normen in aanmerking te nemen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van

Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Titel III

Rapportage inzake stabiele financiering

Artikel 414 Posten die stabiele financiering bieden

  • 1. 
    De instellingen rapporteren overeenkomstig de rapportagevereisten van artikel 403, lid 1, en de in artikel 403, lid 3, bedoelde uniforme rapportageformats de volgende

    posten en de bestanddelen ervan aan de bevoegde autoriteiten, zodat een beoordeling van de beschikbaarheid van stabiele financiering kan worden verricht :

    • a) 
      eigen vermogen na aftrek waar van toepassing;

      i) tier 1-kapitaalinstrumenten;

      ii) tier 2-kapitaalinstrumenten;

      iii) andere voorkeursaandelen en kapitaalinstrumenten hoger dan de voor tier 2 toegestane waarde met een effectieve looptijd van één jaar of langer;

    • b) 
      de volgende verplichtingen die niet zijn opgenomen in punt a) ▌:
      • i) 
        retaildeposito's als omschreven in artikel 400, lid 2, die in aanmerking komen voor de behandeling van artikel 409, lid 1;
      • ii) 
        retail deposito's als omschreven in artikel 400, lid 2, die in aanmerking komen voor de behandeling van artikel 409, lid 2;

NL

  • iii) 
    deposito's die in aanmerking komen voor de behandeling van artikel 410, lid 4;
  • iv) 
    van de onder iii) bedoelde deposito's, die welke vallen onder een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG i of een gelijkwaardig depositogarantiestelsel van een derde land in de zin van artikel 409, lid 2;
  • v) 
    van de onder iii) bedoelde deposito's, die welke onder artikel 410, lid 4, punt b), vallen;

v bis) van de onder iii) bedoelde deposito's, die welke onder artikel 410, lid 4, punt b bis), vallen ;

  • vi) 
    ingelegde bedragen die niet onder i), ii) of iii) vallen indien zij niet door financiële cliënten worden ingelegd;
  • vii) 
    alle financiering verkregen van financiële cliënten;

NL

  • viii) 
    afzonderlijk voor de bedragen die respectievelijk onder vi) en vii) vallen, financiering uit gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties als omschreven in artikel 188:
    • gedekt met zekerheden in de vorm van activa die overeenkomstig

    artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt;

    • gedekt met zekerheden in de vorm van andere activa;
  • ix) 
    verplichtingen die voortvloeien uit uitgegeven effecten die in aanmerking komen voor de in artikel 124, lid 3 of lid 4, beschreven behandeling of als omschreven in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG i ;
  • x) 
    andere verplichtingen die voortvloeien uit uitgegeven effecten die niet onder a) vallen :

    - verplichtingen die voortvloeien uit uitgegeven effecten met een effectieve looptijd van één jaar of langer;

    - verplichtingen die voortvloeien uit uitgegeven effecten met een effectieve looptijd van minder dan één jaar ;

  • xi) 
    overige verplichtingen.

    NL

  • 2. 
    In voorkomend geval worden alle posten ingedeeld in de volgende vijf tijdsintervallen volgens hun vervaldatum dan wel, indien deze eerder valt, de vroegste datum waarop zij contractueel kunnen worden opgevraagd:
    • a) 
      binnen dríe maanden;
    • b) 
      tussen drie en zes maanden;
    • c) 
      tussen zes en negen maanden;
    • d) 
      tussen negen en twaalf maanden;
    • e) 
      na twaalf maanden.

      Artikel 415 Posten die stabiele financiering vereisen

  • 1. 
    Tenzij in mindering gebracht op het eigen vermogen, worden de volgende posten

    afzonderlijk aan de bevoegde autoriteiten gerapporteerd, zodat de behoeften aan stabiele financiering kan worden beoordeeld:

    • a) 
      de activa die overeenkomstig artikel 404 als liquide activa kunnen worden aangemerkt , opgesplitst naar soort actief;

NL

  • b) 
    effecten en geldmarktinstrumenten die onder punt a) vallen;

    - activa die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 krachtens artikel 117;

    - activa die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 2 krachtens artikel 117;

    - andere activa;

  • c) 
    gewone aandelen van niet-financiële entiteiten die zijn genoteerd op een belangrijke index aan een erkende beurs;
  • d) 
    andere gewone aandelen;
  • e) 
    goud;
  • f) 
    andere edele metalen;
  • g) 
    niet-opvraagbare leningen en kortlopende vorderingen, en daarvan afzonderlijk die waarvan de kredietnemers de volgende personen zijn :

    i) natuurlijke personen, met uitzondering van eenmanszaken en personenvennootschappen;

NL

ii) kleine en middelgrote ondernemingen die kunnen worden ingedeeld bij de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen in het kader van de standaardbenadering of de IRB-benadering voor het kredietrisico, of een onderneming die in aanmerking komt voor de in

artikel 148, lid 4, vermelde behandeling, en waarbij het geaggregeerde deposito geplaatst door die cliënt of groep van verbonden cliënten kleiner is dan 1 miljoen EUR;

iii) landen, centrale banken en publiekrechtelijke lichamen;

iv) niet onder i) en ii) bedoelde cliënten, andere dan financiële cliënten;

v)

vi) niet onder i), ii) en iii) bedoelde cliënten die financiële cliënten zijn, waarvan afzonderlijk de cliënten die kredietinstellingen en andere financiële cliënten zijn;

NL

g bis) niet-verlengbare leningen en kortlopende vorderingen bedoeld onder g), en daarvan afzonderlijk die:

i) die gedekt zijn met zekerheden in de vorm van zakelijk onroerend goed;

ii) die gedekt zijn met zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed;

iii) die gefinancierd zijn met matchende uitgifte (pass-through) van obligaties die in aanmerking komen voor de in artikel 124, lid 3 of lid 4 beschreven behandeling, of zoals omschreven in artikel 52, lid 4, van Richtlijn

2009/65/EG;

  • h) 
    te ontvangen bedragen uit derivaten;
  • i) 
    overige activa;
  • j) 
    onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten die als "middelhoog risico" of "middelhoog/laag risico volgens bijlage I worden aangemerkt.
  • 2. 
    In voorkomend geval worden alle posten ingedeeld in de vijf in artikel 414, lid 2, beschreven tijdsintervallen.

    NL

    DEEL 7

HEFBOOMFINANCIERING

Artikel 416 Berekening van de hefboomratio

  • 1. 
    De instellingen berekenen hun hefboomratio volgens de in de leden 2 tot en met 10 beschreven methode.
  • 2. 
    De hefboomratio wordt berekend als het quotiënt van de kapitaalmaatstaf van een instelling en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van een instelling, uitgedrukt als een percentage.

    De instellingen berekenen de hefboomratio als het gewone rekenkundige gemiddelde van de maandelijkse hefboomratio's over een kwartaal.

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2 is de kapitaalmaatstaf gelijk aan het tier 1-kapitaal.
  • 4. 
    De maatstaf voor de totale risicoblootstelling is de som van de blootstellingswaarden van alle activa en posten buiten de balanstelling die niet zijn afgetrokken bij de vaststelling van de in lid 3 bedoelde kapitaalmaatstaf en van de overeenkomstig lid 7 bepaalde

    opslagfactoren .

NL

Indien de instellingen entiteiten uit de financiële sector waarin zij overeenkomstig artikel 40 een significante belegging aanhouden, opnemen in hun consolidatie overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaglegging, maar niet in hun prudentiële consolidatie overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, stellen zij de blootstellingswaarde voor die significante belegging niet vast overeenkomstig lid 5, punt a), maar als het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het onder a) bepaalde bedrag met de onder b) bepaalde factor:

  • a) 
    de som van de blootstellingswaarden van alle blootstellingen van de entiteit uit de financiële sector waarin de significante belegging wordt aangehouden ;
  • b) 
    voor al het direct, indirect of synthetisch bezit door een instelling van de tier 1- kernkapitaalinstrumenten van de entiteit uit de financiële sector, het totaalbedrag van die bestanddelen die niet overeenkomstig artikel 45, lid 1, punt b), worden afgetrokken, gedeeld door het totaalbedrag van die bestanddelen.

 ▌

NL

  • 5. 
    De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van activa overeenkomstig de volgende beginselen:
    • a) 
      de blootstellingswaarden van activa ▌, met uitzondering van de in bijlage II vermelde posten en van kredietderivaten, zijn de blootstellingswaarden als omschreven in artikel 106, lid 1, eerste zin;
    • b) 
      fysieke of financiële zekerheden, garanties of aangekochte kredietrisicolimitering worden niet gebruikt om de blootstellingswaarden van activa te verminderen;

     ▌

    c) leningen worden niet verrekend met deposito's;

    d) voor het vaststellen van de blootstellingswaarde van activa in retrocessieovereenkomsten, transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, waaronder buitenbalanstransacties, worden de lasten uit hoofde van die transacties niet met de baten uit hoofde van die transacties verrekend.

NL

  • 6. 
    De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig de in

    artikel 269 beschreven benadering.

    Bij de bepaling van de blootstellingswaarde van in bijlage II genoemde posten en van kredietderivaten houden instellingen rekening met de gevolgen van schuldvernieuwingscontracten en andere verrekeningsovereenkomsten, met uitzondering van overeenkomsten inzake productoverschrijdende contractuele verrekening, overeenkomstig artikel 289.

6 bis bis. Bij wijze van afwijking van lid 6 kunnen de instellingen de in artikel 270 beschreven methode gebruiken om de blootstellingswaarde van de in bijlage II, punten 1 en 2, vermelde contracten te bepalen, doch uitsluitend als zij deze methode ook gebruiken om de blootstellingswaarde van deze contracten te bepalen om aan de eigenvermogensvereisten van artikel 87 te voldoen.

6 bis. Bij het bepalen van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico passen de instellingen de in artikel 293, lid 2, vastgelegde beginselen niet alleen toe op de aan de handelsportefeuille toegewezen kredietderivaten, maar op al hun kredietderivaten.

NL

  • 7. 
    Voor retrocessieovereenkomsten, transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties,

    waaronder buitenbalanstransacties, vormen de instellingen samenstellen van verrekenbare transacties die

    a) in het geval van een kaderverrekeningsovereenkomst welke voldoet aan de vereisten van artikel 201, bestaan uit alle activa in alle gelijkaardige transacties die in die kaderverrekeningsovereenkomst zijn opgenomen; en

    b) anders bestaan uit alle activa in de transactie;

    en stellen zij voor elk samenstel van verrekenbare transacties de opslagfactor voor de actuele CCR-blootstelling vast volgens de formule:

    waarbij

    i = het nummer van de transactie die in het samenstel van verrekenbare transacties is

    opgenomen;

       = voor transactie i, de waarde E i als omschreven in artikel 215, lid 3;

      = voor transactie i, de waarde C i als omschreven in artikel 215, lid 3.

    NL

  • 8. 
    De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling, met uitzondering van de in de leden 6 en 7 bedoelde posten, overeenkomstig artikel 106, lid 1, met dien verstande dat de in dat artikel vermelde omrekeningsfactoren als volgt worden gewijzigd:
    • a) 
      de omrekeningsfactor die moet worden toegepast op de nominale waarde voor onbenutte kredietfaciliteiten, die te allen tijde onvoorwaardelijk zonder opzegtermijn kunnen worden opgezegd, als bedoeld in bijlage I, punt 4, subpunten i) en ii), is 10%;
    • b) 
      de omrekeningsfactor voor in bijlage I, punt 3, onder a), bedoelde aan transacties gerelateerde posten buiten de balanstelling met een middelgroot/laag risico en voor in bijlage 1, punt 3, subpunt b), onderdeel i), bedoelde aan door de overheid

      gesteunde exportkredieten gerelateerde posten buiten de balanstelling, is 20%;

    b bis) de omrekeningsfactor voor in bijlage I, punt 2, subpunt a) en subpunt b), onderdeel i) , bedoelde aan transacties gerelateerde posten buiten de balanstelling met een middelgroot risico en voor in bijlage 1, punt 2, subpunt b), onderdeel ii), bedoelde aan door de overheid gesteunde exportkredieten gerelateerde posten buiten de balanstelling, is 50%;

    b ter) de omrekeningsfactor voor alle andere in bijlage I genoemde posten buiten de balanstelling is 100%.

NL

 ▌

11. Indien volgens de nationale algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen (GAAP) de fiduciaire activa in de balans worden opgenomen overeenkomstig artikel 10 van

1

Richtlijn 86/635/EEG i van de Raad , kunnen zij buiten de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio worden gehouden op voorwaarde dat de activa voldoen aan de criteria van IAS 39, zoals van toepassing krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 i, voor het niet-opnemen in de balans en, in voorkomend geval, van IFRS 10, zoals van toepassing krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002, voor niet-consolidatie.

Artikel 417 Rapportagevereiste

  • 1. 
    De instellingen stellen de bevoegde autoriteiten alle vereiste informatie ter hand over de hefboomratio en de bestanddelen daarvan zoals bepaald in artikel 416. De bevoegde

    autoriteiten houden rekening met deze informatie wanneer zij de in artikel 92 van Richtlijn

    [in te voegen door het Publicatiebureau] bedoelde toetsing door de toezichthouder

    verrichten.

1 PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1.

NL

De instellingen stellen voorts de bevoegde autoriteiten de vereiste informatie ter hand voor de opstelling van het in artikel 482 bedoelde verslag.

De bevoegde autoriteiten stellen de EBA op haar verzoek de van de instellingen ontvangen

informatie ter hand teneinde de in artikel 482 bedoelde evaluatie te vergemakkelijken.

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot bepaling van de

    ▌uniforme rapportagetemplate ▌, de instructies voor het gebruik van die template ▌, de rapportagefrequenties en -data, en de IT-oplossingen, voor de toepassing van het rapportagevereiste van lid 1 .

    De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen binnen een maand vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    NL

    DEEL 8

OPENBAARMAKING DOOR INSTELLINGEN

Titel I

Algemene beginselen

Artikel 418 Reikwijdte van de openbaarmakingsvereisten

  • 1. 
    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 419 maken de instellingen de in titel II bedoelde informatie openbaar.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten verlenen de in het kader van deel 3 bedoelde toestemming voor de in titel III bedoelde instrumenten en methoden alleen als instellingen de daarin

    genoemde informatie openbaar maken.

  • 3. 
    De instellingen leggen formeel vast hoe ze willen voldoen aan de in dit deel beschreven informatieverplichtingen; tevens leggen zij vast op welke wijze ze de door henzelf

    openbaar gemaakte informatie evalueren en ook op juistheid controleren en hoe vaak dit dient te gebeuren. Zij leggen ook vast op welke wijze ze nagaan of hun openbaarmakingen marktdeelnemers volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen.

Ingeval deze openbaarmakingen marktdeelnemers geen volledig inzicht in het risicoprofiel verschaffen, maken de instellingen naast de overeenkomstig lid 1 te verstrekken informatie

de benodigde informatie openbaar. Zij zijn evenwel slechts verplicht informatie openbaar te maken die van wezenlijk belang is en niet wanneer deze hun eigendom of vertrouwelijk is overeenkomstig artikel 149.

NL

  • 4. 
    De instellingen moeten op verzoek hun ratingbeslissingen tegenover kleine en middelgrote ondernemingen en andere bedrijven die een krediet aanvragen, schriftelijk toelichten. De

    desbetreffende administratieve kosten moeten in verhouding staan tot de omvang van het krediet.

    Artikel 419 Informatie die als niet-wezenlijk, gepatenteerd of vertrouwelijk wordt beschouwd

  • 1. 
    De instellingen mogen de openbaarmaking van informatie over een of meer van de in titel II vermelde posten achterwege laten als deze niet van wezenlijk belang wordt geacht, met uitzondering van de overeenkomstig artikel 422, lid 2, onder c), en de artikelen 424 en 435 openbaar te maken informatie.

    Informatie wordt voor openbaarmakingsdoeleinden van wezenlijk belang geacht indien de weglating of onjuiste vermelding ervan het oordeel of de beslissing zou kunnen wijzigen of beïnvloeden van een gebruiker die zich voor het nemen van economische beslissingen op die informatie baseert.

    NL

    De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i uiterlijk op 31 december 2014 richtsnoeren uit over de wijze waarop de instellingen het materialiteitscriterium moeten toepassen in verband met de openbaarmakingsvereisten van titel II.

  • 2. 
    De instellingen mogen ook de openbaarmaking van informatie over een of meer van de in de titels II en III vermelde posten achterwege laten als deze informatie overeenkomstig de tweede en derde alinea als gepatenteerd of vertrouwelijk wordt beschouwd, met

    uitzondering van de overeenkomstig de artikelen 424 en 435 openbaar te maken informatie.

    Informatie wordt als eigendom van een instelling beschouwd indien het openbaar maken van die informatie haar concurrentiepositie zou ondermijnen. Hieronder valt onder meer informatie betreffende producten of systemen die, indien zij met concurrenten zou worden gedeeld, de waarde van de investeringen van de instelling in die producten of systemen zou verminderen.

    NL

    Informatie wordt als vertrouwelijk beschouwd indien er verplichtingen jegens cliënten of relaties met andere tegenpartijen bestaan op grond waarvan een instelling aan geheimhouding gebonden is.

    De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i uiterlijk op 31 december 2014 richtsnoeren uit over de wijze waarop de instellingen de criteria van gepatenteerdheid en vertrouwelijkheid moeten toepassen in verband met de openbaarmakingsvereisten van de titels II en III.

  • 3. 
    In de in lid 2 bedoelde uitzonderlijke gevallen vermeldt de instelling in kwestie in haar openbaarmakingen dat, en om welke reden, specifieke informatiebestanddelen niet

    openbaar worden gemaakt; wel publiceert zij meer algemene informatie over de materie van het openbaarmakingsvereiste, tenzij die informatie als gepatenteerd of vertrouwelijk te rubriceren is.

3 bis. De leden 1, 2 en 3 gelden onverminderd de aansprakelijkheid voor het niet openbaar maken van wezenlijke informatie.

NL

Artikel 420 Openbaarmakingsfrequentie

De instellingen publiceren de op grond van dit deel vereiste openbaarmakingen ten minste eenmaal per jaar.

De publicatie van de jaarlijkse openbaarmakingen geschiedt in samenhang met de publicatie van de financiële overzichten.

De instellingen beoordelen of het noodzakelijk is sommige of alle openbaarmakingen frequenter dan eenmaal per jaar te publiceren in het licht van de relevante kenmerken van hun werkzaamheden, zoals de omvang van hun transacties, het spectrum van hun activiteiten, hun aanwezigheid in verschillende landen, hun betrokkenheid bij verschillende financiële sectoren, en hun deelname aan internationale financiële markten en betalings-, afwikkelings- en clearingsystemen. Bij deze beoordeling wordt bijzondere aandacht besteed aan de mogelijke behoefte aan een frequentere openbaarmaking van de in artikel 424 en artikel 425, punten b) tot en met e), genoemde informatiebestanddelen en van informatie over de risicoblootstelling en andere parameters die aan snelle verandering onderhevig zijn.

De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i uiterlijk op

31 december 2014 richtsnoeren uit over de beoordeling door de instellingen van frequentere openbaarmakingen in het kader van de titels II en III.

NL

Artikel 421 Openbaarmakingsmiddelen

  • 1. 
    De instellingen kunnen zelf bepalen in welk medium, op welke locatie en met welke verificatiemiddelen zij de in dit deel vastgestelde openbaarmakingsvereisten naleven. Voor zover mogelijk geschieden alle openbaarmakingen in één medium of op één locatie. Indien soortgelijke informatie openbaar wordt gemaakt in twee of meer media, wordt in elk medium een referentie aan de synonieme informatie in de andere media opgenomen.
  • 2. 
    Gelijkwaardige openbaarmakingen die instellingen verrichten in het kader van verslagleggings-, beursnoterings- of andere vereisten kunnen worden geacht tot naleving van dit deel te dienen. Indien openbaarmakingen niet in de financiële overzichten worden

    opgenomen, vermelden de instellingen in de financiële overzichten ondubbelzinnig waar die openbaarmakingen te vinden zijn.

    NL

    Titel II

Technische criteria inzake transparantie en openbaarmaking

Artikel 422 Doelstellingen en beleidslijnen inzake risicobeheer

  • 1. 
    De instellingen maken hun doelstellingen en beleid inzake risicobeheer voor elke afzonderlijke risicocategorie openbaar, met inbegrip van de in deze titel bedoelde risico's. Deze openbaarmakingen omvatten:
    • a) 
      de strategieën en processen om deze risico's te beheren;
    • b) 
      de structuur en organisatie van de relevante risicobeheersfunctie, met inbegrip van informatie over haar autoriteit en statuut, of andere passende regelingen;
  • c) 
    de reikwijdte en de aard van de risicorapporterings- en risicomeetsystemen;
    • d) 
      de beleidslijnen inzake het afdekken en limiteren van risico's, en de strategieën en processen om de voortdurende effectiviteit van afdekkingen en limiteringen te

      bewaken;

    • e) 
      een door het leidinggevende orgaan goedgekeurde verklaring over de toereikendheid van de risicobeheerregelingen van de instelling, waarin de garantie wordt gegeven

      dat de door haar opgezette risicobeheersystemen passend zijn voor haar profiel en strategie;

      NL

    • f) 
      een bondige, door het leidinggevende orgaan goedgekeurde risicoverklaring, waarin het algemene risicoprofiel van de instelling in het licht van haar bedrijfsstrategie kort wordt uiteengezet. Deze verklaring omvat belangrijke ratio's en kengetallen die

      externe belanghebbenden een volledig overzicht geven van het risicobeheer van de instelling, met inbegrip van de wisselwerking tussen het risicoprofiel van de instelling en de door het leidinggevende orgaan vastgestelde risicotolerantie.

  • 2. 
    Ten aanzien van governanceregelingen maken de instellingen de volgende informatie, met inbegrip van regelmatige, ten minste jaarlijkse updates, openbaar:
    • a) 
      het aantal bestuursmandaten dat wordt gehouden door leden van het leidinggevende orgaan;
    • b) 
      het aanwervingsbeleid voor de selectie van leden van het leidinggevende orgaan en hun kennis, vaardigheden en deskundigheid;
    • c) 
      het beleid inzake diversiteit wat de selectie van leden van het leidinggevende orgaan betreft, de in dat beleid vastgestelde doelstellingen en relevante streefdoelen, en de

      mate waarin deze doelstellingen en streefdoelen zijn verwezenlijkt;

    • d) 
      of de instelling een aparte risicocommissie heeft ingesteld en het aantal malen dat deze commissie is bijeengekomen;
    • e) 
      de beschrijving van de informatiestroom over risico's naar het leidinggevende orgaan ▌.

NL

Artikel 423 Werkingssfeer

De instellingen maken de volgende informatie openbaar met betrekking tot de werkingssfeer van de in deze verordening bedoelde vereisten overeenkomstig Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau]:

  • a) 
    de naam van de instelling waarop de in deze verordening vervatte vereisten van toepassing zijn;
  • b) 
    een overzicht van de verschillen in de consolidatiegrondslag met het oog op de verslaglegging en het bedrijfseconomische toezicht, met een korte beschrijving van de daarin opgenomen entiteiten en een toelichting of zij:
    • i) 
      volledig geconsolideerd zijn;
    • ii) 
      proportioneel geconsolideerd zijn;
    • iii) 
      afgetrokken zijn van het eigen vermogen;
    • iv) 
      noch geconsolideerd, noch afgetrokken zijn;
  • c) 
    eventuele bestaande of verwachte feitelijke of juridische belemmeringen van wezenlijk belang die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van

    verplichtingen tussen de moederonderneming en haar dochterondernemingen in de weg staan;

NL

  • d) 
    het totale bedrag waarmee het feitelijke eigen vermogen onder de ondergrens ligt ten opzichte van alle dochterondernemingen die niet in de consolidatie zijn opgenomen, en de naam of namen van deze dochterondernemingen;
  • e) 
    in voorkomend geval, de omstandigheid dat gebruik wordt gemaakt van de in de artikelen 6 en 8 vastgestelde bepalingen.

    Artikel 424 Eigen vermogen

  • 1. 
    De instellingen maken de volgende informatie openbaar over hun eigen vermogen:
    • a) 
      een volledig afstemmingsoverzicht van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen, aanvullend-tier 1-bestanddelen, tier 2- bestanddelen en filters en aftrekken die worden toegepast overeenkomstig de artikelen 29 tot en met 32, 33, 53, 63 en 74 op het eigen vermogen van de instelling en de balans in de gecontroleerde financiële overzichten van de instelling;
    • b) 
      een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1-en tier 2-instrumenten die zijn uitgegeven door de instelling;
    • c) 
      de volledige voorwaarden van alle tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1-en tier 2- instrumenten;

NL

  • d) 
    een afzonderlijke openbaarmaking van de aard en de bedragen van:
    • i) 
      iedere prudentiële filter die is toegepast overeenkomstig de artikelen 29 tot en met 32;
    • ii) 
      iedere aftrek die is verricht overeenkomstig de artikelen 33, 53 en 63;
    • iii) 
      elementen die niet in mindering zijn gebracht overeenkomstig de artikelen 44, 45, 53, 63 en 74;
  • e) 
    een beschrijving van alle beperkingen die zijn toegepast op de berekening van het eigen vermogen overeenkomstig deze verordening en de instrumenten, prudentiële filters en aftrekken waarop die beperkingen van toepassing zijn;
  • f) 
    indien de instellingen kapitaalratio's openbaar maken die zijn berekend met behulp van eigenvermogensbestanddelen die op een andere dan de in deze verordening

    vastgestelde basis zijn bepaald, een omstandige beschrijving van de basis waarop die kapitaalratio's zijn berekend.

NL

  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van uniforme templates voor openbaarmaking uit hoofde van lid 1, punten a), b), d) en e).

    De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen binnen één maand vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 425 Kapitaal vereisten

De instellingen maken de volgende informatie openbaar betreffende hun naleving van de in artikel 87 en artikel 72 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] vastgestelde vereisten:

  • a) 
    een samenvatting van de benadering die de instelling hanteert om te beoordelen of haar intern kapitaal toereikend is om huidige en toekomstige activiteiten te ondersteunen;

a bis) op verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit, het resultaat van het interne beoordelingsproces van de kapitaaltoereikendheid van de instelling, inclusief de samenstelling van de opslagfactoren in het kader van de tweede pijler;

NL

  • b) 
    voor instellingen die de risicogewogen posten overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, berekenen, 8% van de risicogewogen posten voor elk van de in artikel 107 gespecificeerde categorieën blootstellingen;
  • c) 
    voor instellingen die de risicogewogen posten overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 3, berekenen, 8% van de risicogewogen posten voor elk van de in artikel 142 gespecificeerde categorieën blootstellingen. Voor de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren

    en kleine partijen is dit vereiste van toepassing op alle categorieën blootstellingen waarmee de verschillende in artikel 149, leden 1 tot en met 4, bedoelde correlaties overeenstemmen. Voor de categorie blootstellingen met betrekking tot aandelen is dit vereiste van toepassing op:

    • i) 
      elk van de in artikel 150 beschreven benaderingen;
    • ii) 
      blootstellingen met betrekking tot beursverhandelde aandelen, blootstellingen met betrekking tot niet-beursverhandelde aandelen in voldoende gediversifieerde

      portefeuilles en andere blootstellingen;

    • iii) 
      blootstellingen waarop een prudentiële overgangsregeling inzake eigenvermogensvereisten van toepassing is;
    • iv) 
      blootstellingen waarop grandfatheringbepalingen inzake eigenvermogensvereisten van toepassing zijn;

NL

  • d) 
    eigenvermogensvereisten berekend overeenkomstig artikel 87, punten b) en c);
  • e) 
    eigenvermogensvereisten berekend overeenkomstig deel 3, titel III, afdelingen 2 tot en met 4, en afzonderlijk openbaar gemaakt.

De instellingen die de hun risicogewogen posten berekenen overeenkomstig artikel 148, lid 5, of artikel 150, lid 2, maken de blootstellingen openbaar per categorie van tabel 1 in artikel 148, lid 5, of per risicogewicht als vermeld in artikel 150, lid 2.

Artikel 426 Blootstelling aan het tegenpartijkredietrisico

De instellingen maken de volgende informatie openbaar over hun tegenpartijkredietrisico als omschreven in titel III, hoofdstuk 6:

  • a) 
    uiteenzetting van de gehanteerde methode om intern kapitaal en kredietlimieten voor blootstellingen aan het tegenpartijkredietrisico toe te wijzen;
  • b) 
    uiteenzetting van de beleidslijnen voor het aantrekken van zekerheden en het vormen van kredietreserves;
  • c) 
    uiteenzetting van de beleidslijnen ten aanzien van wrong-way riskposities;
  • d) 
    uiteenzetting van de impact van het bedrag aan zekerheden dat de instelling zou moeten verstrekken in geval van een verlaging van haar kredietrating;

NL

  • e) 
    positieve reële brutowaarde van contracten, uit verrekening behaalde voordelen, verrekende actuele kredietblootstelling, aangehouden zekerheden en netto kredietblootstelling uit hoofde van derivaten. Netto kredietblootstelling uit hoofde van derivaten is de kredietblootstelling uit hoofde van derivatentransacties na inaanmerkingneming van de voordelen van in rechte afdwingbare verrekeningsovereenkomsten en zekerheidsovereenkomsten;
  • f) 
    meting van de blootstellingswaarde volgens de in titel III, hoofdstuk 6, afdelingen 3 tot en met 6, uiteengezette methoden, naargelang welke van toepassing is;
  • g) 
    de notionele waarde van afdekkingsinstrumenten in de vorm van kredietderivaten, en de verdeling van actuele kredietblootstelling uitgesplitst naar type kredietblootstelling;
  • h) 
    de notionele bedragen van transacties met betrekking tot kredietderivaten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen gebruik voor de eigen kredietportefeuille van de

    instelling en gebruik voor de intermediatieactiviteiten, met inbegrip van de verdeling van de gebruikte kredietderivaten, binnen elke productgroep verder uitgesplitst naar gekochte en verkochte protectie;

  • i) 
    de raming van α indien de instelling van de bevoegde autoriteiten de toestemming heeft gekregen om α te ramen.

NL

Artikel 427 Kapitaalbuffers

  • 1. 
    Een instelling maakt de volgende informatie openbaar betreffende haar naleving van het vereiste inzake een anticyclische kapitaalbuffer als bedoeld in titel VII, hoofdstuk 4, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau]:
    • a) 
      de geografische verdeling van haar kredietblootstellingen die van belang zijn voor de berekening van haar anticyclische kapitaalbuffer;
    • b) 
      het bedrag van haar instellingsspecifieke anticyclische kapitaalbuffer.
  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde verplichtingen inzake openbaarmaking.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 427 bis Indicatoren voor mondiale systeemrelevantie

1. De instellingen die overeenkomstig artikel 124 bis van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] als mondiaal systeemrelevante instellingen (G-SII's) zijn aangemerkt, maken jaarlijks de waarden openbaar van de indicatoren die worden gehanteerd voor het vaststellen van de score van de instellingen volgens de in dat artikel bedoelde

identificatiemethode.

2. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de uniforme formats en datum met betrekking tot de in lid 1 bedoelde openbaarmaking.

Bij het ontwikkelen van die technische uitvoeringsnormen houdt de EBA rekening met internationale normen.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 juli 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

NL

Artikel 428 Kredietrisicoaanpassingen

De instellingen maken de volgende informatie openbaar betreffende hun blootstelling aan kredietrisico en verwateringsrisico:

  • a) 
    de definitie van de begrippen "achterstallig" en "dubieus" voor verslagleggingsdoeleinden;
  • b) 
    een beschrijving van de toegepaste benaderingen en methoden om aanpassingen voor het specifieke en algemene kredietrisico vast te stellen;
  • c) 
    het totale bedrag van de blootstellingen na compensaties en zonder rekening te houden met het effect van kredietrisicolimitering, en het gemiddelde bedrag van de blootstellingen

    gedurende de desbetreffende periode, onderverdeeld in categorieën;

  • d) 
    de geografische verdeling van de blootstellingen, uitgesplitst naar significante gebieden volgens categorieën wezenlijke blootstellingen, zo nodig nader gespecificeerd;
  • e) 
    de verdeling van de blootstellingen naar bedrijfstak of tegenpartij, uitgesplitst naar categorie, met inbegrip van blootstelling met betrekking tot kmo's, en zo nodig nader gespecificeerd;
  • f) 
    de indeling van alle blootstellingen naar resterende looptijd, uitgesplitst naar categorie, en zo nodig nader gespecificeerd;

NL

  • g) 
    per significante bedrijfstak of soort tegenpartij, het bedrag van:
    • i) 
      dubieuze blootstellingen en achterstallige blootstellingen, afzonderlijk verstrekt;
    • ii) 
      aanpassingen voor het specifieke en het algemene kredietrisico;
    • iii) 
      kosten voor aanpassingen van het specifieke en het algemene kredietrisico gedurende de rapportageperiode;
  • h) 
    het bedrag van de dubieuze blootstellingen en achterstallige blootstellingen, afzonderlijk verstrekt, uitgesplitst naar significante geografische gebieden, zo mogelijk met inbegrip van de bedragen van de aanpassingen van het specifieke en het algemene kredietrisico voor elk geografisch gebied;
  • i) 
    de afstemming van veranderingen in de aanpassingen van het specifieke en het algemene kredietrisico voor dubieuze blootstellingen, afzonderlijk vermeld. De informatie omvat:
    • i) 
      een beschrijving van de soort aanpassingen van het specifieke en het algemene kredietrisico;
    • ii) 
      de openingsbalansen;
    • iii) 
      de bedragen die gedurende de rapportageperiode ter dekking van de kredietrisicoaanpassingen zijn uitgetrokken;

      NL

    (iv) de bedragen die opzij zijn gezet of teruggeboekt met het oog op vermoedelijke verliezen op blootstellingen gedurende de rapportageperiode, eventuele andere aanpassingen zoals onder meer die welke worden bepaald door wisselkoersverschillen,

    bedrijfscombinaties, de verwerving en afstoting van dochterondernemingen, en overdrachten tussen kredietrisicoaanpassingen;

    (v) de eindbalansen.

Aanpassingen van specifiek kredietrisico en ontvangsten op afgeboekte vorderingen die rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden opgenomen, worden afzonderlijk openbaar gemaakt.

Artikel 428 bis iet-bezwaarde activa

De EBA vaardigt uiterlijk op 31 december 2013 richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de openbaarmaking van niet-bezwaarde activa, en houdt daarbij rekening met de aanbeveling van het ESRB van 20 december 2012 over de financiering van kredietinstellingen (ESRB/2012/2), en meer bepaald met aanbeveling D over markttransparantie in verband met bezwaring van activa. De richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

NL

De EBA ontwikkelt uiterlijk op 1 januari 2016 ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de openbaarmaking van de balanswaarde per blootstellingscategorie en de kwaliteit van de activa, het totale bedrag van de balanswaarde die niet-bezwaard is, daarbij rekening houdend met de aanbeveling van het ESRB (ESRB/2012/2), voor zover de EBA in haar verslag van mening is dat een dergelijke additionele openbaarmaking betrouwbare en zinvolle informatie oplevert.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste en de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 429 Gebruik van EKBI's

Voor instellingen die de risicogewogen posten overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, berekenen, wordt de volgende informatie openbaar gemaakt voor elk van de in artikel 107 gespecificeerde categorieën blootstellingen:

NL

  • a) 
    de namen van de aangewezen EKBI's en kredietbeoordelaars en de redenen die aan eventuele veranderingen ten grondslag liggen;
  • b) 
    de categorieën blootstellingen waarvoor elke EKBI of kredietbeoordelaar wordt gebruikt;
  • c) 
    een beschrijving van het proces waarbij de kredietbeoordelingen van uitgevende instellingen en uitgiften worden overgedragen op niet in de handelsportefeuille opgenomen posten;
  • d) 
    de wijze waarop de externe rating door elke aangewezen EKBI of kredietbeoordelaar bij de in deel 3, titel II, hoofdstuk 2, voorgeschreven kredietkwaliteitscategorieën is ondergebracht,

    rekening houdend met het feit dat deze informatie niet openbaar moet worden gemaakt indien de instelling de door de EBA gepubliceerde standaardindeling volgt;

  • e) 
    de blootstellingswaarden en de blootstellingswaarden na kredietrisicolimitering die bij elke in deel 3, titel II, hoofdstuk 2, voorgeschreven kredietkwaliteitscategorie zijn ondergebracht,

    alsook de blootstellingswaarden die op het eigen vermogen in mindering zijn gebracht.

    Artikel 430 Blootstelling aan marktrisico

Instellingen die hun eigenvermogensvereisten berekenen overeenkomstig artikel 87, lid 3, punten b) en c), maken deze vereisten afzonderlijk openbaar voor elk risico waarnaar in die bepalingen wordt verwezen. Daarnaast wordt het eigenvermogensvereiste voor specifiek renterisico van securitisatieposities afzonderlijk openbaar gemaakt.

NL

Artikel 431 Operationeel risico

De instellingen maken de benaderingen voor de beoordeling van de eigenvermogensvereisten voor het operationele risico die zij mogen toepassen, openbaar, met een uiteenzetting van de in artikel 301, lid 2, beschreven methode, indien de instelling die gebruikt, inclusief een bespreking van de relevante interne en externe factoren waarmee in haar meetbenadering rekening wordt gehouden, en in het geval van een gedeeltelijk gebruik, de reikwijdte en het toepassingsgebied van de verschillende toegepaste methoden.

Artikel 432 iet in de handelsportefeuille opgenomen blootstellingen met betrekking tot aandelen

De instellingen maken de volgende informatie over niet in de handelsportefeuille opgenomen blootstellingen met betrekking tot aandelen openbaar:

  • a) 
    de differentiatie tussen blootstellingen op basis van de daarmee beoogde doelen, met inbegrip van kapitaalwinst en strategische oogmerken, en een overzicht van de toegepaste verslagleggingstechnieken en waarderingsmethoden, met inbegrip van belangrijke

    aannames en praktijken die op de waardering van invloed zijn, alsmede enige significante veranderingen in deze praktijken;

  • b) 
    de balanswaarde en de reële waarde van deze blootstellingen en, bij beursverhandelde blootstellingen, een vergelijking met de marktprijs indien deze wezenlijk van de reële waarde afwijkt;

NL

  • c) 
    de soort, de aard en de bedragen van beursverhandelde blootstellingen, van nietbeursverhandelde blootstellingen in voldoende gediversifieerde portefeuilles, en van andere blootstellingen;
  • d) 
    de gecumuleerde gerealiseerde winsten of verliezen uit verkopen en liquidaties in de betrokken periode; en
  • e) 
    de som van de niet-gerealiseerde winsten of verliezen, de som van de latente herwaarderingswinsten of –verliezen en alle dergelijke bedragen die in het oorspronkelijk eigen vermogen of in het aanvullend eigen vermogen zijn opgenomen.

    Artikel 433 Blootstelling aan renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities

De instellingen maken de volgende informatie openbaar over hun blootstelling aan het renterisico met betrekking tot niet in de handelsportefeuille opgenomen posities:

  • a) 
    de aard van het renterisico en de belangrijkste aannames (met inbegrip van aannames inzake de aflossing van leningen en het gedrag van deposito's zonder vaste looptijd), en de frequentie waarmee het renterisico wordt gemeten;
  • b) 
    de wijzigingen in rendement, economische waarde of andere relevante maatstaven die door het management bij opwaartse en neerwaartse renteschokken worden gebruikt om het

    renterisico te meten, uitgesplitst naar valuta.

NL

Artikel 434 Blootstelling met betrekking tot securitisatieposities

Instellingen die de risicogewogen posten overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 5, of eigenvermogensvereisten overeenkomstig artikel 326 of artikel 327 berekenen, maken de volgende informatie openbaar, voor hun handels- en niet-handelsportefeuille afzonderlijk indien zulks relevant is:

  • a) 
    een uiteenzetting van de doelstellingen van de instelling met betrekking tot haar securitisatieactiviteiten;
  • b) 
    de aard van andere risico’s, met inbegrip van het aan gesecuritiseerde activa inherente liquiditeitsrisico;
  • c) 
    de soort risico’s, wat betreft de rangorde van de onderliggende securitisatieposities en de activa die ten grondslag liggen aan deze securitisatieposities die bij de hersecuritisatieactiviteiten

    worden ingenomen en behouden;

  • d) 
    de verschillende rollen waarin de instelling in het securitisatieproces optreedt;
  • e) 
    een indicatie van de mate van betrokkenheid van de instelling bij elk van de in punt d) bedoelde rollen;

NL

  • f) 
    een beschrijving van de processen om veranderingen in het krediet- en marktrisico van securitisatieposities in het oog te houden, waarbij onder meer wordt vermeld hoe het

    gedrag van de onderliggende activa van invloed is op securitisatieblootstellingen en hoe deze processen verschillen voor hersecuritisatieblootstellingen;

  • g) 
    een beschrijving van het beleid van de instelling ten aanzien van het gebruik van afdekkingen en niet-volgestorte protectie voor het limiteren van de risico’s van behouden securitisatie- en hersecuritisatieblootstellingen, inclusief de gegevens betreffende grote tegenpartijen bij afdekkingen, per relevante soort risicoblootstelling;
  • h) 
    de benaderingen die de instelling in het kader van haar securitisatieactiviteiten toepast met het oog op de berekening van risicogewogen posten, met inbegrip van de soorten

    securitisatieblootstellingen waarop elke benadering van toepassing is;

  • i) 
    de soorten SSPE's waarvan de instelling als sponsor gebruik maakt om blootstellingen met betrekking tot derden te securitiseren, waarbij tevens wordt vermeld of, en zo ja in welke vorm en tot op welke hoogte, de instelling blootstellingen met betrekking tot deze SSPE's heeft en afzonderlijk welke wel en niet op de balans staan, evenals een lijst van de

    entiteiten die de instelling beheert of adviseert en die beleggen in securitisatieposities die de instelling heeft gesecuritiseerd of in SSPE's die door de instelling worden gesponsord;

NL

  • j) 
    een samenvatting van de door de instelling gehanteerde grondslagen voor de financiële verslaglegging met betrekking tot haar securitisatieactiviteiten, met inbegrip van:
    • i) 
      de vermelding of de transacties als verkopen dan wel als financieringen worden behandeld;
    • ii) 
      de inaanmerkingneming van de winsten op de verkopen;
    • iii) 
      de gevolgde methoden, belangrijkste aannames, inputs en de veranderingen ten opzichte van de vorige periode voor de waardering van securitisatieposities;
    • iv) 
      de behandeling van synthetische securitisaties indien hierop geen andere grondslagen voor de financiële verslaglegging van toepassing zijn;
    • v) 
      hoe nog te securitiseren activa worden gewaardeerd en of zij in de niet-handelsportefeuille dan wel de handelsportefeuille van de instelling zijn opgenomen;
    • vi) 
      het beleid voor het opnemen van verplichtingen op de balans met betrekking tot regelingen die de instelling ertoe kunnen nopen financiële steun voor

      gesecuritiseerde activa te verstrekken;

  • k) 
    de namen van de EKBI's die voor securitisaties worden gebruikt en de soorten blootstellingen waarvoor elk van deze instellingen wordt gebruikt;

NL

  • l) 
    in voorkomend geval, een beschrijving van de internebeoordelingsbenadering overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 5, afdeling 3, waarbij onder meer melding wordt

    gemaakt van de structuur van het internebeoordelingsproces en de relatie tussen interne beoordeling en externe ratings, het gebruik van interne beoordeling voor andere doeleinden dan voor kapitaalvereisten in het kader van de internebeoordelingsbenadering, de controlemechanismen die van toepassing zijn op het internebeoordelingsproces, inclusief de bespreking van de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid daarvan, en de toetsing van het internebeoordelingsproces, de soorten blootstellingen waarop het internebeoordelingsproces wordt toegepast en de per soort blootstelling gehanteerde stressfactoren voor het bepalen van de kredietverbeteringsniveaus;

  • m) 
    een toelichting van belangrijke veranderingen die zich sinds de laatste verslagperiode in enigerlei van de kwantitatieve openbaarmakingen bedoeld in de punten n) tot en met q) hebben voorgedaan;
  • n) 
    voor de handels- en de niet-handelsportefeuille afzonderlijk, de volgende informatie uitgesplitst naar soort blootstelling:
    • i) 
      het totale uitstaande bedrag van de blootstellingen die door de instelling zijn gesecuritiseerd, onderverdeeld in traditionele en synthetische securitisaties en securitisaties waarvoor de instelling alleen als sponsor optreedt;
    • ii) 
      het totaalbedrag van de behouden of gekochte securitisatieposities die op de balans staan, en van de securitisatieblootstellingen buiten de balans;

NL

  • iii) 
    het totaalbedrag van nog te securitiseren activa;
  • iv) 
    voor gesecuritiseerde faciliteiten die aan de vervroegdeaflossingsbehandeling onderworpen zijn, de totale opgenomen bedragen die aan de deelnemingen van respectievelijk de initiator en de beleggers zijn toegerekend, de voor de instelling geldende totale kapitaalvereisten wegens de deelneming van de initiator, en de voor de instelling geldende totale kapitaalvereisten wegens het aandeel van de beleggers in de opgenomen bedragen en de niet-aangesproken kredietlijnen;
  • v) 
    het bedrag van de securitisatieposities die van het eigen vermogen zijn afgetrokken of waaraan een risicogewicht van 1250% is toegekend;
  • vi) 
    een samenvatting van de securitisatieactiviteiten van de lopende periode met vermelding van het bedrag van de gesecuritiseerde blootstellingen en het in aanmerking genomen verkoopresultaat (winst of verlies);
  • o) 
    voor de handels- en de niet-handelsportefeuille afzonderlijk, de volgende informatie:
    • i) 
      het totaalbedrag van de behouden of gekochte securitisatieposities en de daarmee samenhangende kapitaalvereisten, uitgesplitst naar securitisatie- en hersecuritisatieblootstellingen en verder onderverdeeld in een zinvol aantal risicogewicht- of

      kapitaalvereiste-bandbreedtes voor elke benadering die voor het bepalen van kapitaalvereisten is gevolgd;

NL

  • ii) 
    het totaalbedrag van de behouden of gekochte hersecuritisatieblootstellingen, onderverdeeld in de blootstelling vóór en na afdekking/verzekering en de

    blootstelling met betrekking tot financiële garantiegevers, onderverdeeld volgens de kredietwaardigheidscategorieën van de garantiegevers of de naam van de garantiegevers;

  • p) 
    voor de niet-handelsportefeuille en met betrekking tot door de instelling gesecuritiseerde blootstellingen, het bedrag van de dubieuze/achterstallige gesecuritiseerde blootstellingen en de door de instelling gedurende de betrokken periode in aanmerking genomen verliezen, beide onderverdeeld in categorieën;
  • q) 
    voor de handelsportefeuille, het totale uitstaande bedrag van de blootstellingen die door de instelling zijn gesecuritiseerd en die aan een kapitaalvereiste voor het marktrisico onderworpen

    zijn, onderverdeeld in traditionele en synthetische securitisatie en per categorie;

  • r) 
    in voorkomend geval, of de instelling steun heeft verleend in de zin van artikel 243, lid 1, en de impact daarvan op haar eigen vermogen.

    NL

    Artikel 435 Beloningsbeleid

  • 1. 
    In verband met het beloningsbeleid en de beloningscultuur van de instelling ten aanzien van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden haar risicoprofiel

wezenlijk beïnvloeden, maken de instellingen ten minste de volgende informatie openbaar:

  • a) 
    informatie over het besluitvormingsproces voor de vaststelling van het beloningsbeleid, alsmede over het aantal vergaderingen van het voornaamste beloningstoezichtsorgaan gedurende het boekjaar, inclusief, indien van toepassing, informatie over de samenstelling en het mandaat van een remuneratiecomité, de externe

    adviseur op wie een beroep is gedaan bij de vaststelling van het beloningsbeleid en de rol van relevante belanghebbenden;

  • b) 
    informatie over het verband tussen beloning en prestaties;
  • c) 
    de belangrijkste kenmerken van het beloningssysteem, met inbegrip van informatie over de voor prestatiebeoordeling en risicocorrectie gehanteerde criteria, het

    uitstelbeleid en de criteria voor definitieve verwerving;

c bis) de overeenkomstig artikel 90, lid 1, punt f), van Richtlijn …/2013 [CRD IV] vastgestelde ratio's tussen vaste en variabele beloning;

NL

  • d) 
    informatie over de prestatiecriteria op basis waarvan aandelen, opties of variabele beloningscomponenten worden toegekend;
  • e) 
    de belangrijkste parameters en de motivering voor elk variabel beloningssysteem en voor eventuele andere niet-contante voordelen;
  • f) 
    geaggregeerde kwantitatieve informatie over de beloning, uitgesplitst per bedrijfsonderdeel;
  • g) 
    geaggregeerde kwantitatieve informatie over de beloning, uitgesplitst naar directie en medewerkers wier werkzaamheden het risicoprofiel van de instelling wezenlijk

    beïnvloeden, met opgave van de volgende gegevens:

    • i) 
      beloningsbedragen voor het boekjaar, uitgesplitst naar vaste en variabele beloning, en het aantal begunstigden;
    • ii) 
      bedragen en vormen van variabele beloning, uitgesplitst naar contant geld, aandelen en aan aandelen verbonden instrumenten en overige;
    • iii) 
      bedragen van uitstaande uitgestelde beloning, uitgesplitst naar verworven en niet-verworven gedeelten;

NL

  • iv) 
    de bedragen van uitgestelde beloning die gedurende het boekjaar zijn toegekend, uitbetaald en verminderd vanwege aanpassingen aan de prestatie;
  • v) 
    nieuwe betalingen bij indiensttreding en ontslag toegekend gedurende het boekjaar, en het aantal begunstigden;
  • vi) 
    de bedragen van betalingen bij ontslag toegekend gedurende het boekjaar, het aantal begunstigden en het hoogste bedrag toegekend aan een individu;
  • h) 
    het aantal personen wier beloning per boekjaar 1 miljoen EUR of meer bedraagt, voor een beloning tussen 1 miljoen EUR en 5 miljoen EUR uitgesplitst naar

    beloningsschalen van 500.000 EUR, en voor een beloning van 5 miljoen EUR en meer uitgesplitst naar beloningsschalen van 1 miljoen EUR .

i) op verzoek van de lidstaat of de bevoegde autoriteit, de totale beloning van elk lid van het leidinggevend orgaan of de directie.

NL

  • 2. 
    Met betrekking tot instellingen die belangrijk zijn wat betreft hun omvang, interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten, wordt de kwantitatieve informatie waarnaar in dit artikel wordt verwezen eveneens openbaar gemaakt op het niveau van de leden van het leidinggevend orgaan van de instelling in de zin van artikel 13, lid 1, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] en artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG i .

    De instellingen moeten voldoen aan de vereisten van dit artikel op een wijze die past bij hun omvang, interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten en onverminderd Richtlijn 95/46/EG i.

    Artikel 436 Hefboomfinanciering

  • 1. 
    De instellingen maken de volgende informatie openbaar over hun hefboomratio als omschreven in artikel 416 en over de wijze waarop zij het risico van buitensporige hefboomfinanciering als omschreven in punt B van artikel 4, lid 2, van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] beheren:

NL

  • a) 
    de hefboomratio en hoe de instelling artikel 475, leden 2 en 3, toepast;
  • b) 
    een opsplitsing van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling alsmede een afstemming van de maatstaf voor de totale blootstelling op de desbetreffende in gepubliceerde financiële overzichten openbaar gemaakte informatie ;

b bis) voor zover van toepassing, het bedrag aan niet in de balans opgenomen fiduciaire posten overeenkomstig artikel 416, lid 11 ;

  • c) 
    een beschrijving van de processen die worden gebruikt om het risico van buitensporige hefboomwerking te beheren;
  • d) 
    een beschrijving van de factoren die een invloed hadden op de hefboomratio in de periode waarop de openbaar gemaakte hefboomratio betrekking heeft.
  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter vaststelling van de uniforme rapportagetemplate voor de in lid 1 bedoelde openbaarmaking alsook van de

    instructies voor het gebruik van die template.

    De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 30 juni 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    NL

    Titel III

Te vervullen vereisten voor het gebruik van bepaalde

instrumenten of methoden

Artikel 437 Gebruik van de IRB-benadering voor het kredietrisico

Instellingen die de risicogewogen posten volgens de IRB-benadering berekenen, maken de volgende informatie openbaar:

  • a) 
    de toestemming van de bevoegde autoriteit voor het gebruik van de benadering of van overgangsbepalingen;
  • b) 
    een toelichting op en overzicht van:
    • i) 
      de structuur van de interneratingsystemen en de relatie tussen interne en externe ratings;
    • ii) 
      het gebruik van interne ramingen in andere gevallen dan voor de berekening van de risicogewogen posten overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 3;

NL

  • iii) 
    het proces inzake het beheer en de erkenning van kredietrisicolimitering;
  • iv) 
    de controlemechanismen die van toepassing zijn op de ratingsystemen, inclusief een beschrijving van de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid daarvan, en de toetsing van deze systemen;
  • c) 
    een afzonderlijke beschrijving van het interneratingproces, voor de volgende categorieën blootstellingen:
    • i) 
      centrale overheden en centrale banken;
    • ii) 
      instellingen;
    • iii) 
      ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, gespecialiseerde kredietverlening en gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen;
    • iv) 
      particulieren en kleine partijen, voor elk van de categorieën blootstellingen waarmee de verschillende in artikel 149, leden 1 tot en met 4, genoemde correlaties

      overeenkomen;

    • v) 
      aandelen;
  • d) 
    de waarde van alle in artikel 142 gespecificeerde categorieën blootstellingen.

    Blootstellingen met betrekking tot centrale overheden en centrale banken, instellingen en ondernemingen waarvan de risicogewogen posten door de instellingen worden berekend op grond van eigen ramingen van LGD's of omrekeningsfactoren, en blootstellingen ten aanzien waarvan de instellingen geen gebruik maken van dergelijke ramingen, worden afzonderlijk vermeld;

    NL

  • e) 
    ten aanzien van elk van de volgende categorieën blootstellingen: centrale overheden en centrale banken, instellingen, ondernemingen en aandelen, en ten aanzien van een

    toereikend aantal debiteurenklassen (inclusief wanbetaling) maken de instellingen de volgende gegevens openbaar om tot een zinvolle differentiatie van het kredietrisico te komen:

    • i) 
      de totale blootstellingen (voor de categorieën centrale overheden en centrale banken, instellingen en ondernemingen), de som van de uitstaande leningen en de

      blootstellingswaarden van de onbenutte kredietlijnen; voor blootstelling met betrekking tot aandelen, het uitstaande bedrag;

    • ii) 
      het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht;
    • iii) 
      voor de instellingen die voor de berekening van de risicogewogen posten gebruik maken van eigen ramingen van omrekeningsfactoren, het bedrag van de onbenutte kredietlijnen en de naar blootstelling gewogen gemiddelde blootstellingswaarden voor alle categorieën blootstellingen;
  • f) 
    voor de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen en voor alle in punt c), iv), bedoelde categorieën, hetzij de gegevens als vermeld onder e) (in

    voorkomend geval op basis van pools), hetzij een analyse van de blootstellingen (uitstaande leningen en blootstellingswaarden van onbenutte kredietlijnen) ten aanzien van een toereikend aantal EL-graden om tot een zinvolle differentiatie van het kredietrisico te komen (in voorkomend geval op basis van pools);

NL

  • g) 
    de feitelijke aanpassingen van het specifieke kredietrisico in de voorgaande periode voor alle categorieën blootstellingen (voor particulieren en kleine partijen, voor elk van de

    categorieën als omschreven in punt c), iv)) en in hoeverre hierbij sprake is van een verschil met het verleden;

  • h) 
    een beschrijving van de factoren die van invloed zijn geweest op de verlieservaring in de voorgaande periode (heeft de instelling bijvoorbeeld met een hogere wanbetalingsgraad gekampt dan gemiddeld, of met hogere LGD's en omrekeningsfactoren dan gemiddeld);
  • i) 
    de ramingen van de instelling, vergeleken met de feitelijke resultaten over een langere periode. Deze gegevens bevatten ten minste informatie over verliesramingen ten opzichte van feitelijke verliezen in alle categorieën blootstellingen (voor particulieren en kleine partijen, voor elk van de categorieën als omschreven in punt c), iv)) en strekken zich over een voldoende lange periode uit om een zinvolle beoordeling van de prestaties van de interneratingprocessen voor alle categorieën blootstellingen mogelijk te maken (voor particulieren en kleine partijen, voor elk van de categorieën als omschreven in punt c), iv)). In voorkomend geval splitsen de instellingen deze informatie verder uit om de resultaten voor PD's en, voor zover zij gebruik maken van eigen ramingen van LGD's en/of

    omrekeningsfactoren, voor LGD's en omrekeningsfactoren te vergelijken met de ramingen die in het kader van de bovengenoemde openbaarmaking van kwantitatieve risicobeoordelingen zijn verstrekt;

NL

  • j) 
    voor alle in artikel 142 genoemde categorieën blootstellingen en voor elk van de categorieën blootstellingen waarmee de verschillende in artikel 149, leden 1 tot en met 4, genoemde correlaties overeenkomen:
    • i) 
      voor instellingen die voor de berekening van de risicogewogen posten gebruikmaken van eigen ramingen van LGD's, de naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD en

      PD in procenten voor elke relevante geografische locatie van kredietblootstellingen;

    • ii) 
      voor instellingen die geen gebruik maken van eigen ramingen van LGD's, de naar blootstelling gewogen gemiddelde PD in procenten voor elke relevante geografische locatie van kredietblootstellingen.

Voor de toepassing van letter c) heeft de beschrijving betrekking op de soorten blootstellingen die onder de desbetreffende categorie vallen, de definities, methoden en gegevens voor de raming en validatie van PD en, in voorkomend geval, LGD en omrekeningsfactoren, alsook op de aannames die bij de afleiding van deze variabelen worden gehanteerd; verder worden belangrijke afwijkingen van de definitie van wanbetaling overeenkomstig artikel 174 vermeld, alsmede de segmenten in ruime zin waarop deze afwijkingen van invloed zijn.

Voor de toepassing van punt j) wordt met de relevante geografische locatie van kredietblootstellingen de blootstellingen bedoeld in de lidstaten waar aan de instelling een vergunning is verleend alsook in de lidstaten of derde landen waar een instelling activiteiten verrichten door middel van een bijkantoor of dochteronderneming.

NL

Artikel 438 Toepassing van kredietrisicolimiteringstechnieken

De instellingen die kredietrisicolimiteringstechnieken gebruiken, maken de volgende informatie openbaar:

  • a) 
    de beleidslijnen en processen die zij volgen met het oog op de verrekening van balansposten en van posten buiten de balanstelling, alsmede een indicatie van de mate waarin zij van deze technieken gebruikmaken;
  • b) 
    de beleidslijnen en processen voor de waardering en het beheer van zekerheden;
  • c) 
    een beschrijving van de voornaamste soorten door de instelling aanvaarde zekerheden;
  • d) 
    de voornaamste soorten garantiegevers en tegenpartijen bij kredietderivaten en hun kredietwaardigheid;
  • e) 
    informatie over concentraties van markt- of kredietrisico in het kader van de toegepaste kredietrisicolimitering;
  • f) 
    voor instellingen die de risicogewogen posten berekenen overeenkomstig de standaardbenadering of de IRB-benadering, doch die geen eigen ramingen van LGD's of

    omrekeningsfactoren voor de categorie blootstellingen verstrekken, de totale blootstellingswaarde voor elke afzonderlijke categorie blootstellingen (in voorkomend geval na verrekening van balansposten en van posten buiten de balanstelling) die, na volatiliteitsaanpassingen, door financiële zekerheden en andere toelaatbare zekerheden is gedekt;

NL

  • g) 
    voor instellingen die de risicogewogen posten berekenen overeenkomstig de standaardbenadering of de IRB-benadering, de totale blootstellingswaarde afzonderlijk voor elke categorie blootstellingen (in voorkomend geval na verrekening van balansposten of van posten buiten de balanstelling) die door garanties of kredietderivaten is gedekt. Voor de categorie posities in aandelen geldt dit vereiste voor alle benaderingen die in artikel 150 worden genoemd.

    Artikel 439 Gebruik van de geavanceerde meetbenaderingen voor het operationeel risico

Instellingen die gebruikmaken van de in artikelen 310 tot en met 313 bedoelde geavanceerde meetbenaderingen voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico, geven een beschrijving van het gebruik van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht met het oog op risicolimitering.

NL

Artikel 440 Gebruik van interne modellen voor het marktrisico

Instellingen die hun kapitaalvereisten berekenen overeenkomstig artikel 352, maken de volgende informatie openbaar:

  • a) 
    voor elke subportefeuille waarvoor dekking wordt geboden:
    • i) 
      de kenmerken van de gebruikte modellen;
    • ii) 
      in voorkomend geval, voor de interne modellen voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico en voor correlatiehandel, de gehanteerde methoden en de met behulp van een intern model gemeten risico's, waarbij een beschrijving wordt gegeven van de benadering die de instelling heeft gevolgd om liquiditeitshorizons te bepalen, de methoden die zijn gehanteerd voor het verkrijgen van een beoordeling van het kapitaal die aan de vereiste deugdelijkheidsnorm beantwoordt, en de bij de validatie van het model gevolgde benaderingen;
    • iii) 
      een beschrijving van de op de subportefeuille toegepaste stresstests;
    • iv) 
      een beschrijving van de benaderingen die worden toegepast voor back-testing en validatie van de juistheid en consistentie van de interne modellen en modelleringsprocessen;

NL

  • b) 
    de reikwijdte van de door de bevoegde autoriteit verleende toestemming;
  • c) 
    een uiteenzetting van de mate waarin en de methoden volgens welke de in de artikelen 99 en 100 beschreven vereisten worden nageleefd;
  • d) 
    de hoogste, laagste en gemiddelde stand van de volgende waarden:
    • i) 
      de dagelijkse VaR-maatstaven tijdens de verslagperiode en aan het einde van de periode;
    • ii) 
      de "stressed" VaR-maatstaven tijdens de verslagperiode en aan het einde van de periode;
    • iii) 
      de risicocijfers voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico en voor het specifiek risico van de correlatiehandelsportefeuille tijdens de verslagperiode en aan het einde van de periode;
  • e) 
    de elementen van het eigenvermogensvereiste als omschreven in artikel 353;
  • f) 
    de gewogen gemiddelde liquiditeitshorizon voor elke subportefeuille waarvoor dekking wordt geboden door de interne modellen voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico en voor correlatiehandel;
  • g) 
    een vergelijking tussen de dagelijkse VaR-maatstaven aan het einde van de dag en de eendaagse veranderingen in de waarde van de portefeuille aan het einde van de volgende werkdag, samen met een analyse van elke aanzienlijke overschrijding tijdens de

    verslagperiode.

    NL

    DEEL 9

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN

UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 441 Gedelegeerde handelingen

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 445 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende aspecten:

  • a) 
    verduidelijking van de definities in de artikelen 4, 22, 137, 148, 188, 237, 267, 294, 371 en 400, om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen;
  • b) 
    verduidelijking van de definities in de artikelen 4, 22, 137, 148, 188, 237, 267, 294, 371 en 400, om bij de toepassing van deze verordening rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;
  • c) 
    wijziging van de lijst van categorieën blootstellingen in de artikelen 107 en 142, om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;

NL

  • d) 
    het in artikel 118, punt c), artikel 142, lid 5, punt a), artikel 148, lid 4, en artikel 158, lid 4, bedoelde bedrag om rekening te houden met de gevolgen van inflatie;
  • e) 
    de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling in de bijlagen I en II, om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten ;
  • f) 
    aanpassing van de in artikel 90, lid 1, en artikel 91, lid 1, genoemde categorieën van beleggingsondernemingen, om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;
  • g) 
    verduidelijking van het vereiste van artikel 92, om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen;

g bis) ontwikkelingen of wijzigingen ten aanzien van de internationale normen voor blootstellingen met betrekking tot een centrale tegenpartij zouden een wijziging van de eigenvermogensvereisten in de artikelen 295 tot en met 300 bis van deze verordening en in de artikelen 50 bis tot en met 50 quinquies van Verordening (EU) nr. 648/2012 i rechtvaardigen;

  • h) 
    verduidelijking van de termen waaraan wordt gerefereerd in de vrijstellingen overeenkomstig artikel 389;

 ▌

NL

  • j) 
    de wijziging van de kapitaalmaatstaf en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van de in artikel 416, lid 2, bedoelde hefboomratio, om tekortkomingen die op basis van de in artikel 417, lid 1, bedoelde rapportage aan het licht zijn gekomen, recht te zetten voordat de instellingen hun hefboomratio overeenkomstig artikel 436, lid 1, punt a), moeten

    bekendmaken.

 ▌

3. De EBA bewaakt de eigenvermogensvereisten voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering en brengt uiterlijk op 1 januari 2015 verslag uit aan de Commissie. In dat verslag wordt met name het volgende beoordeeld:

NL

i) de behandeling van het CVA-risico als een afzonderlijke opslag versus een geïntegreerde component van het marktrisicokader

ii) de werkingssfeer van de CVA-risico-opslag, met inbegrip van de vrijstelling in artikel 461 bis;

iii) in aanmerking komende afdekkingen;

iv) berekening van de kapitaalvereisten voor het CVA-risico.

Op basis van dat verslag wordt, indien zulks noodzakelijk wordt bevonden, de Commissie ook gemachtigd een gedelegeerde handeling vast te stellen overeenkomstig artikel 445, teneinde de desbetreffende bepalingen van de artikelen 371 tot en met 375, uitgezonderd artikel 372, lid 3 ter, te wijzigen.

Artikel 442 Technische aanpassingen en correcties

De Commissie wordt gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 445, teneinde technische aanpassingen en correcties aan te brengen in de niet-wezenlijke elementen van de volgende bepalingen, teneinde rekening te houden met de nieuwe ontwikkelingen in nieuwe financiële producten of activiteiten, teneinde aanpassingen aan te brengen na de vaststelling van deze verordening naar aanleiding van ontwikkelingen in andere EU-wetgevingshandelingen betreffende financiële diensten en financiële verslaglegging, met inbegrip van standaarden voor jaarrekeningen op basis van Verordening (EU) nr. 1605/2002:

NL

  • a) 
    de eigenvermogensvereisten voor het kredietrisico vastgesteld in de artikelen 106 tot en met 129 en de artikelen 138 tot en met 187;
  • b) 
    de effecten van kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 189 tot en met 236;
  • c) 
    de eigenvermogensvereisten voor securitisatie vastgesteld in de artikelen 238 tot en met 261;
  • d) 
    de eigenvermogensvereisten voor het tegenpartijkredietrisico overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 300 bis;
  • e) 
    de eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico vastgesteld in de artikelen 304 tot en met 313;
  • f) 
    de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico vastgesteld in de artikelen 314 tot en met 367;
  • g) 
    de eigenvermogensvereisten voor het afwikkelingsrisico vastgesteld in de artikelen 368 en 369;
  • h) 
    de eigenvermogensvereisten voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering vastgesteld in de artikelen 373, 374 en 375;
  • i) 
    deel 2 en artikel 95 uitsluitend als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van standaarden of vereisten voor jaarrekeningen die rekening houden met de Uniewetgeving ▌.

NL

Artikel 443 bis Macroprudentieel of systeemrisico onderkend op het niveau van een lidstaat

0. De lidstaten wijzen de autoriteit aan die met de toepassing van dit artikel wordt belast. Deze autoriteit is de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit.

1. Indien de overeenkomstig lid 0 bepaalde autoriteit veranderingen constateert in de intensiteit van macroprudentieel of systeemrisico in het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor het financiële stelsel en de reële economie in een welbepaalde lidstaat, die naar het oordeel van de overeenkomstig lid 0 bepaalde autoriteit beter met strengere nationale maatregelen kunnen worden ondervangen, stelt zij het Europees Parlement, de Commissie, de Raad, het ESRB en de EBA daarvan in kennis, onder overlegging van relevante kwantitatieve of kwalitatieve aanwijzingen betreffende al het volgende:

a) de veranderingen in de intensiteit van macroprudentieel of systeemrisico;

b) de redenen waarom die veranderingen de financiële stabiliteit op nationaal niveau in gevaar kunnen brengen;

be) de redenen waarom het geconstateerde macroprudentiële of systeemrisico niet adequaat met de artikelen 119 en 160 van deze verordening en de artikelen 98, 99a, 100, 100a, 124d en 126 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] kan worden ondervangen, de relatieve effectiviteit van die maatregelen in

aanmerking genomen;

NL

c) de ontwerpen van nationale maatregelen die tot doel hebben om voor instellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend, of subgroepen van die

instellingen, de veranderingen in de intensiteit van het risico te mitigeren en die betrekking hebben op:

i) het niveau van het eigen vermogen vastgelegd in artikel 87;

ii) de vereisten voor grote risicoblootstellingen vastgelegd in artikel 381 en in de artikelen 384 tot en met 392;

iii) de openbaarmakingsvereisten vastgelegd in de artikelen 418 tot en met 440; of

iv) het niveau van de kapitaalinstandhoudingsbuffer overeenkomstig artikel 123 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau];

v) de liquiditeitsvereisten beschreven in deel 6;

vi) risicogewichten gericht tegen zeepbellen in activa in de sector niet-zakelijk en zakelijk onroerend goed;

vii) blootstellingen binnen de financiële sector;

NL

d) een uiteenzetting van de redenen waarom die ontwerpmaatregelen door de overeenkomstig lid 0 bepaalde autoriteit geschikt, doeltreffend en evenredig voor het ondervangen van de dreiging worden geacht; en

e) een beoordeling van het vermoedelijke positieve of negatieve effect van de maatregelen op de eengemaakte markt op grond van informatie waarover de lidstaat beschikt.

1 bis. De overeenkomstig lid 0 bepaalde autoriteiten die worden gemachtigd tot het toepassen van nationale maatregelen overeenkomstig dit artikel, verstrekken alle relevante

informatie aan de relevante bevoegde autoriteiten van andere landen.

2. De bevoegdheid tot vaststelling van een uitvoeringshandeling houdende verwerping van de voorgestelde nationale maatregelen als bedoeld in lid 1 wordt toegekend aan de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, op voorstel van de

Commissie.

Binnen één maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving verstrekken het ESRB en de EBA hun respectieve adviezen betreffende de in lid 1 vermelde punten aan de Commissie, de Raad en aan de lidstaat in kwestie.

NL

Zoveel mogelijk rekening houdend met bovengenoemde adviezen, kan de Commissie, indien er solide, sterke en gedetailleerde aanwijzingen zijn dat de maatregel een negatief effect zal hebben op de eengemaakte markt dat sterker zal doorwegen dan de baten van de financiële stabiliteit die het gevolg is van de vermindering van de geconstateerde systeemrisico's, binnen één maand bij de Raad een voorstel indienen voor een uitvoeringshandeling houdende verwerping van de voorgestelde nationale maatregelen.

Dient de Commissie geen voorstel in binnen die periode van één maand, dan kan de lidstaat de maatregelen onmiddellijk vaststellen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet.

De Raad neemt binnen één maand na ontvangst van het voorstel van de Commissie een besluit ter zake en vermeldt waarom hij de nationale maatregelen al dan niet verwerpt.

NL

De Raad verwerpt de voorgestelde nationale maatregelen uitsluitend indien hij van oordeel is dat de volgende voorwaarden niet zijn vervuld:

a) de veranderingen in de intensiteit van het macroprudentieel of systeemrisico zijn van dien aard dat zij op nationaal niveau een risico voor de financiële

stabiliteit vormen;

b) het geconstateerde macroprudentiële of systeemrisico kan niet adequaat worden ondervangen met de artikelen 119 en 160 van deze verordening en de artikelen 98, 99a, 100, 100a, 124d en 126 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], de relatieve effectiviteit van die maatregelen in

aanmerking genomen;

c) de voorgestelde nationale maatregelen zijn geschikter om het geconstateerde macroprudentiële of systeemrisico te ondervangen en hebben geen onevenredige

negatieve gevolgen voor het geheel of delen van het financiële stelsel in andere lidstaten, of van de Unie als geheel, waardoor zij een belemmering voor de werking van de interne markt zouden vormen;

d) de aangelegenheid gaat slechts één lidstaat aan; en

e) de risico's zijn niet reeds ondervangen met andere maatregelen in deze

verordening of in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

NL

Bij zijn beoordeling houdt de Raad rekening met het advies van het ESRB en de EBA en baseert hij zich op de aanwijzingen die door de overeenkomstig lid 0 bepaalde autoriteit overeenkomstig lid 1 zijn overgelegd.

eemt de Raad niet binnen één maand na ontvangst van het voorstel van de Commissie een besluit houdende verwerping van de voorgestelde nationale maatregelen, dan kan de lidstaat de maatregelen vaststellen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet.

2 bis. Andere lidstaten kunnen de overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen erkennen en de maatregelen toepassen op bijkantoren waaraan in eigen land een vergunning is verleend en welke gevestigd zijn in de lidstaat die tot het toepassen van de maatregelen gemachtigd is.

2 ter. Indien lidstaten de overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen erkennen, stellen zij de Commissie, de Raad, de EBA, het ESRB en de lidstaat die tot het toepassen van de maatregelen gemachtigd is daarvan in kennis.

NL

2 quater. Bij het besluit tot erkenning van de overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen neemt de lidstaat de in lid 2 bepaalde criteria in aanmerking.

2 quinquies. De lidstaat die tot het toepassen van de maatregelen gemachtigd is, kan het ESRB verzoeken een aanbeveling als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU)

nr. 1092/2010, te doen aan een of meer van de lidstaten die de maatregelen niet erkennen.

3. Vóór het verstrijken van de overeenkomstig lid 2 verleende machtiging evalueert de lidstaat in overleg met het ESRB en de EBA de situatie en kan hij dienovereenkomstig volgens de in lid 2 bedoelde procedure een nieuw besluit vaststellen waarbij de

toepassingstermijn van de nationale maatregelen met telkens een bijkomend jaar wordt verlengd. a de eerste verlenging evalueert de Commissie in overleg met het ESRB en de EBA de situatie ten minste jaarlijks.

NL

3x. iettegenstaande de in de leden 1a tot en met 3 beschreven procedure is het de lidstaten toegestaan de risicogewichten waarin bij de verordening wordt voorzien voor de in punt c), subpunten vi) en vii), bedoelde blootstellingen, met ten hoogste 25% te verhogen en de in artikel 384 bepaalde limiet voor grote risicoblootstellingen met ten hoogste 15% te verlagen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het

macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet, mits aan de voorwaarden en de kennisgevingsvereisten van lid 1 wordt voldaan.

Artikel 443 ter Prudentiële vereisten

1. De Commissie wordt gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 445, teneinde gedurende een periode van één jaar strengere prudentiële vereisten voor blootstellingen op te leggen, indien dit vereist is om veranderingen in de intensiteit van micro- en macroprudentiële risico's te ondervangen welke voortvloeien uit marktontwikkelingen in of buiten de Unie met gevolgen voor alle lidstaten, en indien de instrumenten van deze verordening en van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] niet volstaan om die risico's te ondervangen, in het bijzonder op aanbeveling of op advies van het ESRB en de EBA, betreffende:

NL

a) ▌het niveau van het eigen vermogen vastgelegd in artikel 87;

b) de vereisten voor grote risicoblootstellingen vastgelegd in artikel 381 en in de artikelen 384 tot en met 392 ;

c) de openbaarmakingsvereisten vastgelegd in de artikelen 418 tot en met 440.

 ▌

Deze bevoegdheidsdelegatie is onderworpen aan de in artikel 445 bedoelde procedure.

De Commissie, bijgestaan door het ESRB, dient ten minste jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over marktontwikkelingen die tot gebruik van dit artikel zouden kunnen nopen.

NL

Artikel 444

Liquiditeit

  • 1. 
    De Commissie wordt gemachtigd om een gedelegeerde handeling vast te stellen overeenkomstig artikel 445 tot nadere bepaling van het algemene vereiste van artikel 401, lid 1 . De gedelegeerde handeling die overeenkomstig deze bepaling wordt vastgesteld, is gebaseerd op de overeenkomstig deel 6, titel II en bijlage III te rapporteren posten, ▌vermeldt in detail onder welke omstandigheden de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen specifieke in- en uitstroomniveaus moeten opleggen om de specifieke risico's waaraan zij blootgesteld zijn, af te dekken, en neemt de bij lid 1 bis vastgestelde drempels in acht .

1 bis. Het in artikel 401 bedoelde liquiditeitsdekkingsvereiste wordt volgens het onderstaande schema geleidelijk ingevoerd:

i) 60% van het liquiditeitsdekkingsvereiste in 2015;

ii) 70% vanaf 1 januari 2016;

iii) 80% vanaf 1 januari 2017;

iv) 100% vanaf 1 januari 2018.

NL

Daartoe houdt de Commissie rekening met de in artikel 481, leden 1 en 2, bedoelde verslagen alsook met de door internationale fora ontwikkelde internationale normen en met Europese specifieke aspecten.

De Commissie stelt de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 30 juni 2014 vast. Zij treedt uiterlijk op 31 december 2014 in werking, maar is niet van toepassing vóór 1 januari 2015.

NL

1. De EBA brengt na raadpleging van het ESRB, uiterlijk op 30 juni 2016 verslag uit aan de Commissie over de vraag of het bij artikel 444, lid 1a, nader bepaalde liquiditeitsdekkingsvereiste

wijziging behoeft. Bij het analyseren van die vraag wordt terdege rekening gehouden met marktontwikkelingen, met ontwikkelingen in de internationale regelgeving en met Europese specifieke aspecten.

De EBA beoordeelt in haar verslag met name een uitgestelde invoering van de bindende minimumnorm van 100% tot 1 januari 2019. In het verslag wordt rekening gehouden met de in artikel 481, lid 1, bedoelde jaarlijkse verslagen, met relevante marktgegevens en met de aanbevelingen van alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

 ▌

2. Indien noodzakelijk om in te spelen op markt- en andere ontwikkelingen, wordt de

Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 445 een gedelegeerde handeling vast te stellen tot wijziging van de bij artikel 444 vastgestelde geleidelijke invoering, tot uitstel tot 2019 van de invoering van een bindende minimumnorm van 100% voor het liquiditeitsdekkingsvereiste van artikel 401, lid 1, en tot toepassing in 2018 van een bindende minimumnorm van 90% voor het liquiditeitsdekkingsvereiste.

NL

Bij het beoordelen van de noodzaak van uitstel houdt de Commissie rekening met het verslag en de beoordeling bedoeld in lid 1.

Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling is niet toepasselijk vóór 1 januari 2018 en treedt uiterlijk op 30 juni 2017 in werking.

Artikel 445 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in de artikelen 441 tot en met 444 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de

    Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de in artikel 488 genoemde datum.

  • 3. 
    De in de artikelen 441 tot en met 444 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

NL

  • 4. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
  • 5. 
    Een overeenkomstig de artikelen 441 tot en met 444 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de

    Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van drie maanden de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

Artikel 445 bis (nieuw) Bezwaren tegen technische reguleringsnormen

Indien de Commissie overeenkomstig deze verordening een technische reguleringsnorm vaststelt die overeenkomt met het door de EBA ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, kunnen het Europees Parlement en de Raad binnen een periode van één maand na de datum van kennisgeving bezwaar aantekenen tegen die technische reguleringsnorm. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die periode verlengd met één maand. In afwijking van artikel 13, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i kan de periode waarin het Europees Parlement en de Raad bezwaar tegen die technische reguleringsnorm kunnen aantekenen, zo nodig met nog eens één maand worden verlengd.

NL

Artikel 447 Europees Comité voor het bankwezen

  • 1. 
    Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen wordt de Commissie bijgestaan door het bij Besluit 2004/10/EG i van de Commissie ingestelde Europees Comité voor het bankwezen.

Dat comité is een comité in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 182/2011 i.

OVERGANGSBEPALINGEN, VERSLAGEN EN

TOETSINGEN

Titel I

Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 1

Eigenvermogensvereisten, tegen reële waarde gemeten nietgerealiseerde

winsten en verliezen, en aftrekkingen

A FDELING 1 E IGENVERMOGENSVEREISTEN

Artikel 448 Eigenvermogensvereisten

  • 1. 
    In afwijking van artikel 87, lid 1, punten a) en b), ▌zijn te allen tijde gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014 de

    volgende eigenvermogensvereisten van toepassing:

 ▌

NL

a ) een tier 1-kernkapitaalratio die zich beweegt binnen een bereik van 4% tot 4,5%;

b ) een tier 1-kapitaalratio die zich beweegt binnen een bereik van 5,5% tot 6%.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten:
    • a) 
      bepalen de niveaus van de tier 1-kernkapitaalratio en de tier 1-kapitaalratio in het in lid 1 ▌ gespecificeerde bereik die de instellingen moeten naleven of overtreffen;
    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.

3. De in lid 2 bedoelde niveaus van de tier 1-kernkapitaalratio en de tier 1-kapitaalratio worden door de instellingen nageleefd of overtroffen.

 ▌

Artikel 448 bis (nieuw) Eerste keer dat IFRS wordt toegepast

In afwijking van artikel 21 bis, lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten aan instellingen die voor het eerst gehouden zijn de actiefposten en de posten buiten de balanstelling te waarderen en het eigen vermogen overeenkomstig internationale standaarden voor jaarrekeningen die van toepassing zijn krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 i te bepalen, een tijdspanne van 24 maanden gunnen om de noodzakelijke interne processen en technische vereisten te implementeren.

NL

A FDELING 2 T EGEN REËLE WAARDE GEMETEN NIET - GEREALISEERDE WINSTEN EN VERLIEZEN

Artikel 449 Tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde verliezen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 32 nemen de instellingen gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 in de berekening van hun tier 1-kernkapitaalbestanddelen alleen het toepasselijke percentage op van de tegen reële waarde gemeten en in de balans opgevoerde niet-gerealiseerde verliezen in verband met activa of verplichtingen , met uitsluiting van de in artikel 30 bedoelde posten en alle overige als onderdeel van de resultatenrekening opgevoerde niet-gerealiseerde verliezen .
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 valt het toepasselijke percentage binnen het volgende bereik:

     ▌

    • b) 
      20% tot 100% gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering tot en met 31 december 2014;
    • c) 
      40% tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;
    • d) 
      60% tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016; en
    • e) 
      80% tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met

7747/13 rts/PAU/fb 1124

NL

In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten, in de gevallen waarin die behandeling vóór de datum van uitvoering van deze verordening werd toegepast, toestaan dat instellingen niet-gerealiseerde winsten of verliezen op blootstellingen met betrekking tot centrale overheden, ingedeeld in de categorie "beschikbaar voor verkoop" van de bij EU-wetgeving bevestigde IAS 39, niet in enig bestanddeel van het eigen vermogen opnemen.

De in de eerste alinea bepaalde behandeling wordt toegepast totdat de Commissie een verordening op grond van Verordening (EG) 1606/2002 i heeft vastgesteld tot bevestiging van de IFRS die IAS 39 gaat vervangen.

  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten:
    • a) 
      bepalen het toepasselijke percentage in het in lid 2, punten b) tot en met e), gespecificeerde bereik;
    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.

NL

Artikel 450 Tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde winsten

  • 1. 
    In afwijking van artikel 32 ▌onttrekken de instellingen, gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017, aan hun tier 1- kernkapitaalbestanddelen het toepasselijke percentage van de tegen reële waarde gemeten en in de balans opgevoerde niet-gerealiseerde winsten in verband met activa of

    verplichtingen , met uitsluiting van de in artikel 30 bedoelde posten en alle overige als onderdeel van de resultatenrekening opgevoerde niet-gerealiseerde winsten, uitgezonderd de winsten in verband met vastgoedbeleggingen . Het resulterende restbedrag wordt niet onttrokken aan de tier 1-kernkapitaalbestanddelen.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 is het toepasselijke percentage gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014 100% en valt

    het na afloop van die periode binnen het volgende bereik:

NL

 ▌

  • b) 
    60 % tot 100 % gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;
  • c) 
    40 % tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;
  • d) 
    20 % tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

Met ingang van 1 januari 2015, indien een bevoegde autoriteit uit hoofde van artikel 449

verlangt dat instellingen in de berekening van hun tier 1-kernkapitaal

 ▌

NL

e) 100% van hun tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde verliezen opnemen, kan die bevoegde autoriteit tevens toestaan dat instellingen in die berekening 100% van hun tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde winsten opnemen.

f) Het door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 2 vastgestelde toepasselijke percentage van de niet-gerealiseerde winsten mag het overeenkomstig artikel 449 vastgestelde percentage van de niet-gerealiseerde verliezen niet overschrijden.

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten:
    • a) 
      bepalen het toepasselijke percentage van de niet-gerealiseerde winsten in het in lid 2, punten b) tot en met d), gespecificeerde bereik dat niet aan het tier 1-kernkapitaal

      wordt onttrokken;

    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.

In afwijking van artikel 30, punt c), nemen de instellingen gedurende de periode van

1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 in hun eigen vermogen het in artikel 458 bepaalde toepasselijke percentage op van de tegen reële waarde gewaardeerde winsten of verliezen die voortvloeien uit het eigen kredietrisico van de instelling in verband met derivatenverplichtingen.

NL

A FDELING 3 A FTREKKINGEN

O NDERAFDELING 1 A FTREKKINGEN VAN TIER 1- KERNKAPITAALBESTANDDELEN

Artikel 451 Aftrekkingen van tier 1-kernkapitaalbestanddelen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 33, lid 1, geldt gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 het volgende:
    • a) 
      de instellingen brengen op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen in mindering het in artikel 458 gespecificeerde toepasselijke percentage van de bedragen die overeenkomstig artikel 33, lid 1, punten a) tot en met h), moeten worden afgetrokken, met uitzondering van uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid

      berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen;

    • b) 
      de instellingen passen de relevante bepalingen van artikel 453 toe op de resterende bedragen van de posten die overeenkomstig artikel 33, lid 1, punten a) tot en met h), moeten worden afgetrokken, met uitzondering van uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke

      verschillen;

    • c) 
      de instellingen brengen op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen in mindering het in artikel 458 gespecificeerde toepasselijke percentage van het totale bedrag dat

      overeenkomstig artikel 33, lid 1, punten c) en i), moet worden afgetrokken na toepassing van artikel 452;

NL

  • d) 
    de instellingen passen de vereisten van artikel 453, lid 4, of van artikel 453, lid 10, naargelang van het geval, toe op het totale resterende bedrag van de posten die

    overeenkomstig artikel 33, lid 1, punten c) en i), moeten worden afgetrokken na toepassing van artikel 452.

  • 2. 
    De instellingen bepalen het gedeelte van het in lid 1, punt d), bedoelde totale resterende bedrag dat is onderworpen aan artikel 453, lid 4, door het in punt a) gespecificeerde bedrag te delen door het in punt b) gespecificeerde bedrag:
    • a) 
      het bedrag van de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen, bedoeld in artikel 452, lid 2, punt a);
  • b) 
    de som van de in artikel 452, lid 2, punt a) en punt b), bedoelde bedragen.
  • 3. 
    De instellingen bepalen het gedeelte van het in lid 1, punt d), bedoelde totale resterende bedrag dat is onderworpen aan artikel 453, lid 10, door het in punt a) gespecificeerde

    bedrag te delen door het in punt b) gespecificeerde bedrag:

    • a) 
      het bedrag van het direct of indirect bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten, bedoeld in artikel 452, lid 2, punt b);
  • b) 
    de som van de in artikel 452, lid 2, punt a) en punt b), bedoelde bedragen.

NL

Artikel 452 Vrijstelling van aftrek van tier 1-kernkapitaalbestanddelen

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit artikel omvatten de relevante tier 1-kernkapitaalbestanddelen de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling berekend na toepassing van de

    artikelen 29 tot en met 32 en van de aftrekkingen overeenkomstig artikel 33, lid 1, punten a) tot en met h), punt k), subpunten ii) tot en met v), en punt l), met uitzondering van uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen.

  • 2. 
    In afwijking van artikel 45, lid 1, passen de instellingen vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 geen aftrek toe voor de in punt a) en in punt b) vermelde bestanddelen die samengevoegd gelijk zijn aan of minder bedragen dan 15% van de relevante tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling:
    • a) 
      uitgestelde belastingvorderingen die afhankelijk zijn van toekomstige winstgevendheid en voortvloeien uit tijdelijke verschillen, en die samengevoegd gelijk zijn aan of minder bedragen dan 10% van de relevante tier 1-kernkapitaalbestanddelen;
    • b) 
      indien een instelling een aanzienlijke deelneming heeft in een entiteit uit de financiële sector , het direct, indirect en synthetisch bezit door de instelling van de tier 1-kernkapitaalinstrumenten van die entiteit die samengevoegd gelijk zijn aan of minder bedragen dan 10% van de relevante tier 1-kernkapitaalbestanddelen.

NL

  • 3. 
    In afwijking van artikel 45, lid 2, krijgen de bestanddelen die overeenkomstig lid 2 van aftrek zijn vrijgesteld, een risicogewicht van 250%. De in lid 2, punt b), bedoelde

bestanddelen zijn onderworpen aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

Artikel 452 bis Vrijstelling van aftrek van deelnemingen in verzekeringsondernemingen

van tier 1-kernkapitaalbestanddelen

1. In afwijking van artikel 46, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2022

toestaan dat instellingen geen aftrek toepassen van deelnemingen in verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de voorwaarden van artikel 46, lid 1, punten a), c) en e);

b) de bevoegde autoriteiten zijn ervan overtuigd dat de mate van risicobeheersing en de procedures voor financiële analyse die de instelling specifiek heeft vastgesteld om toezicht te houden op de belegging in de onderneming of holding volstaan;

NL

c) de deelnemingen van de instelling in de verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding overschrijden niet 15% van de per 31 december 2012 en gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 door de verzekeringsentiteit uitgegeven tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

d) het niet-afgetrokken bedrag van de deelneming overstijgt niet het per 31 december 2012 aangehouden bedrag aan tier 1-kernkapitaalinstrumenten in de verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding.

2. De deelnemingen die overeenkomstig lid 1 niet worden afgetrokken, worden aangemerkt als blootstellingen en krijgen een risicogewicht van 370%.

NL

Artikel 453 iet van tier 1-kernkapitaal afgetrokken bestanddelen

1. In afwijking van artikel 30, punt c), en artikel 33, lid 1, punten a) tot en met i), passen de instellingen gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 dit artikel toe op de resterende bedragen van de bestanddelen

bedoeld in artikel 450 bis en artikel 451, lid 1, punten b) en d), naar gelang van het geval.

1 bis. Het resterende bedrag van de waarderingsaanpassingen aan derivatenverplichtingen die voortvloeien uit het eigen kredietrisico van de instelling wordt niet afgetrokken.

  • 2. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van het in artikel 33, lid 1, punt a) bedoelde verlies van het lopende boekjaar:
  • a) 
    verliezen die substantieel zijn, worden afgetrokken van de tier 1-bestanddelen;
    • b) 
      verliezen die niet substantieel zijn, worden niet afgetrokken.
  • 3. 
    De instellingen trekken het resterende bedrag van de in artikel 33, lid 1, punt b), bedoelde immateriële activa af van de tier 1-bestanddelen.
  • 4. 
    Het resterende bedrag van de in artikel 33, lid 1, punt c), bedoelde uitgestelde belastingvorderingen wordt niet afgetrokken en krijgt een risicogewicht van 0%.

    NL

  • 5. 
    Het resterende bedrag van de in artikel 33, lid 1, punt d), bedoelde posten wordt voor de helft afgetrokken van de tier 1-bestanddelen en voor de helft van de tier 2-bestanddelen.
  • 6. 
    Het resterende bedrag van de in artikel 33, lid 1, punt e), bedoelde activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds wordt niet afgetrokken van enig bestanddeel van

    het eigen vermogen en wordt opgenomen in de tier 1-kernkapitaalbestanddelen voor zover dat bedrag overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punten a) tot en met c bis), van Richtlijn 2006/48/EG i als oorspronkelijk eigen vermogen zou worden opgevoerd.

  • 7. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van het in artikel 33, lid 1, punt f), bedoelde bezit van eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten :
    • a) 
      het bedrag aan direct bezit wordt afgetrokken van de tier 1-bestanddelen;
    • b) 
      het bedrag aan indirect en synthetisch bezit, met inbegrip van eigen tier 1- kernkapitaalinstrumenten die een instelling mogelijk op grond van een bestaande of voorwaardelijke contractuele verplichting moet kopen, wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

NL

  • 8. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van het in artikel 33, lid 1, punt g), bedoelde bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten van een entiteit uit de financiële sector waarmee de instelling wederzijdse deelnemingen heeft:
    • a) 
      indien een instelling geen aanzienlijke deelneming in die entiteit uit de financiële sector heeft, wordt het bedrag van haar bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten behandeld als vallend onder artikel 33, lid 1, punt h);
    • b) 
      indien een instelling een aanzienlijke deelneming in die entiteit uit de financiële sector heeft, wordt het bedrag van haar bezit van tier 1-kernkapitaalinstrumenten behandeld als vallend onder artikel 33, lid 1, punt i).
  • 9. 
    De instellingen passen het volgende toe op de resterende bedragen van de in artikel 33, lid 1, punt h), bedoelde bestanddelen:
    • a) 
      de af te trekken bedragen die betrekking hebben op direct bezit, worden voor de helft afgetrokken van de tier 1-bestanddelen en voor de helft van de tier 2-bestanddelen;
    • b) 
      de bedragen die betrekking hebben op indirect en synthetisch bezit, worden niet afgetrokken en zijn onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

NL

  • 10. 
    De instellingen passen het volgende toe op de resterende bedragen van de in artikel 33, lid 1, punt i), bedoelde bestanddelen:
    • a) 
      de af te trekken bedragen die betrekking hebben op direct bezit, worden voor de helft afgetrokken van de tier 1-bestanddelen en voor de helft van de tier 2-bestanddelen;
    • b) 
      de bedragen die betrekking hebben op indirect en synthetisch bezit worden niet afgetrokken en zijn onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

      Artikel 453 bis Invoering van in IAS 19 aangebrachte wijzigingen

1. In afwijking van artikel 461 kunnen de bevoegde autoriteiten gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2018 instellingen die hun jaarrekening opstellen overeenkomstig de volgens de procedure van artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 i goedgekeurde internationale

standaarden voor jaarrekeningen, toestaan de volgende behandeling toe te passen:

de instellingen vermeerderen hun tier 1-kernkapitaal met het overeenkomstig lid 2 of lid 2 bis, naar gelang van het geval, toepasselijke bedrag, vermenigvuldigd met de overeenkomstig lid 3 bepaalde factor.

NL

2. Het toepasselijke bedrag wordt berekend door op de overeenkomstig punt i) bepaalde som de overeenkomstig punt ii) bepaalde som in mindering te brengen.

i) De instellingen bepalen de waarden van de activa van hun op vaste toezeggingen gebaseerde pensioenfondsen, respectievelijk pensioenregelingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1126/2008 i van de Commissie, zoals deze luidden vóór de

inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 475/2012 i van de Commissie. De instellingen brengen vervolgens op de waarden van deze activa in mindering de volgens dezelfde boekhoudregels bepaalde waarden van de uit diezelfde pensioenfondsen, respectievelijk pensioenregelingen voortvloeiende verplichtingen.

ii) De instellingen bepalen de waarden van de activa van hun op vaste toezeggingen gebaseerde pensioenfondsen, respectievelijk pensioenregelingen, overeenkomstig de regels vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1126/2008 i van de Commissie, als

gewijzigd. De instellingen brengen vervolgens op de waarden van deze activa in mindering de volgens dezelfde boekhoudregels bepaalde waarden van de uit diezelfde pensioenfondsen, respectievelijk pensioenregelingen voortvloeiende verplichtingen.

2 bis. Het overeenkomstig lid 2 vastgestelde bedrag wordt beperkt tot het bedrag dat vóór de datum van uitvoering van deze verordening niet van de eigen middelen hoeft te worden afgetrokken krachtens nationale omzettingsmaatregelen in het kader van Richtlijn

2006/48/EG, voor zover die nationale omzettingsmaatregelen in de betrokken lidstaat voor de in artikel 461 beschreven behandeling in aanmerking komen.

NL

3. De volgende factoren zijn van toepassing:

a) 1 gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014;

b) 0,8 gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;

c) 0,6 gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;

d) 0,4 gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017;

e) 0,2 gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018;

4. De instellingen maken de overeenkomstig lid 2 bepaalde waarden van de activa en passiva openbaar in hun gepubliceerde financiële overzichten.

NL

O NDERAFDELING 2 A FTREKKINGEN VAN AANVULLEND - TIER 1- BESTANDDELEN

Artikel 454 Aftrekkingen van de aanvullend-tier 1-bestanddelen

In afwijking van artikel 53 geldt gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 het volgende:

  • a) 
    de instellingen brengen het in artikel 458 gespecificeerde toepasselijke percentage van de overeenkomstig artikel 53 af te trekken bedragen in mindering op de

    aanvullend-tier 1-bestanddelen;

  • b) 
    de instellingen passen de vereisten van artikel 455 toe op de resterende bedragen van de overeenkomstig artikel 53 af te trekken bestanddelen.

    Artikel 455 iet op de aanvullend-tier 1-bestanddelen in mindering gebrachte bestanddelen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 53 gelden gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 de vereisten van dit artikel voor de resterende bedragen bedoeld in artikel 454, punt b).
  • 2. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van de in artikel 53, punt a), bedoelde bestanddelen:
    • a) 
      direct bezit van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten wordt van tier 1-bestanddelen afgetrokken tegen boekwaarde;

NL

 ▌

  • c) 
    indirect en synthetisch bezit van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten, met inbegrip van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten die een instelling mogelijk op grond van

    een bestaande of voorwaardelijke contractuele verplichting moet kopen, wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

  • 3. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van de in artikel 53, punt b), bedoelde bestanddelen:
    • a) 
      indien een instelling geen aanzienlijke deelneming heeft in een entiteit uit de financiële sector waarmee zij wederzijdse deelnemingen heeft, wordt het bedrag van haar direct, indirect en synthetisch bezit van die aanvullend-tier 1-instrumenten van die entiteit behandeld als vallend onder artikel 53, punt c);
    • b) 
      indien een instelling een aanzienlijke deelneming heeft in een entiteit uit de financiële sector waarmee zij wederzijdse deelnemingen heeft, wordt het bedrag van haar direct, indirect en synthetisch bezit van die aanvullend-tier 1-instrumenten van die entiteit, behandeld als vallend onder artikel 53, punt d).

NL

  • 4. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van de in artikel 53, punt c) en punt d), bedoelde bestanddelen:

    (a) het bedrag van het direct bezit dat overeenkomstig artikel 53, punten c) en d), moet worden afgetrokken, wordt voor de helft afgetrokken van de tier 1-bestanddelen en voor de helft van de tier 2-bestanddelen;

    (b) het bedrag van het indirect en synthetisch bezit dat overeenkomstig artikel 53, punten c) en d), moet worden afgetrokken, wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

    O NDERAFDELING 3 A FTREKKINGEN VAN TIER 2- BESTANDDELEN

    Artikel 456 Aftrekkingen van de tier 2-bestanddelen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 63 geldt gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 het volgende:
    • a) 
      de instellingen brengen het in artikel 458 gespecificeerde toepasselijke percentage van de overeenkomstig artikel 63 af te trekken bedragen in mindering op de

      tier 2-bestanddelen;

    • b) 
      de instellingen passen de vereisten van artikel 457 toe op de resterende bedragen van de overeenkomstig artikel 63 af te trekken posten.

NL

Artikel 457 Aftrekkingen van de tier 2-bestanddelen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 63 gelden gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 de vereisten van dit artikel voor de resterende bedragen bedoeld in artikel 456, punt b).
  • 2. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van de in artikel 63, punt a), bedoelde bestanddelen:
    • a) 
      direct bezit van eigen tier 2-instrumenten ▌wordt van tier 2-bestanddelen afgetrokken tegen boekwaarde;
    • b) 
      direct bezit van eigen tier 2-instrumenten die niet bestaan in aandelen, wordt niet afgetrokken is onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, naar gelang van het geval;
    • c) 
      indirect en synthetisch bezit van eigen tier 2-instrumenten, met inbegrip van eigen tier 2-instrumenten die een instelling mogelijk op grond van een bestaande of

      voorwaardelijke contractuele verplichting moet kopen, wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

NL

  • 3. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van de in artikel 63, punt b), bedoelde bestanddelen:
    • a) 
      indien een instelling geen aanzienlijke deelneming heeft in een entiteit uit de financiële sector waarmee zij wederzijdse deelnemingen heeft, wordt het bedrag van haar direct, indirect en synthetisch bezit van tier 2-instrumenten van die entiteit behandeld als vallend onder artikel 63, punt c);
    • b) 
      indien een instelling een aanzienlijke deelneming heeft in een entiteit uit de financiële sector waarmee zij wederzijdse deelnemingen heeft, wordt het bedrag van haar direct, indirect en synthetisch bezit van tier 2-instrumenten van die entiteit uit de financiële sector behandeld als vallend onder artikel 63, punt d).
  • 4. 
    De instellingen passen het volgende toe op het resterende bedrag van de in artikel 63, punt c) en punt d), bedoelde bestanddelen:
    • a) 
      het bedrag van het direct bezit dat overeenkomstig artikel 63, punten c) en d), moet worden afgetrokken, wordt voor de helft afgetrokken van de tier 1-bestanddelen en voor de helft van de tier 2-bestanddelen;

NL

  • b) 
    het bedrag van het indirect en synthetisch bezit dat overeenkomstig artikel 63, punten c) en d), moet worden afgetrokken, wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan een risicogewicht overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en aan de vereisten van deel 3, titel IV, als toepasselijk.

    O NDERAFDELING 4 T OEPASSELIJKE AFTREKPERCENTAGES

    Artikel 458 Toepasselijke percentages voor aftrekkingen van de tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en

tier 2-bestanddelen

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 450, lid 5, artikel 451, lid 1, punten a) en c), artikel 454, punt a), en artikel 456, punt a), valt het toepasselijke percentage binnen het volgende

    bereik:

 ▌

  • b) 
    20% tot 100% gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014;
  • c) 
    40% tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;

NL

  • d) 
    60% tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;
  • e) 
    80% tot 100% gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

1 bis. In afwijking van lid 1 valt, voor de in artikel 33, lid 1, punt c), bedoelde bestanddelen die vóór de datum van uitvoering van deze verordening bestonden, het voor de toepassing

van artikel 451, lid 1, punt c), toepasselijke percentage binnen het volgende bereik:

a) 0% tot 100% gedurende de periode vanaf de inwerkingtreding van deze verordening tot één jaar na de datum van uitvoering van deze verordening;

b) 10% tot 100% gedurende de periode vanaf één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening tot twee jaar na de datum van uitvoering van deze verordening;

c) 20% tot 100% gedurende de periode vanaf twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening tot drie jaar na de datum van uitvoering van deze verordening;

d) 30% tot 100% gedurende de periode vanaf drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening tot vier jaar na de datum van uitvoering van deze verordening;

NL

e) 40% tot 100% gedurende de periode vanaf vier jaar na de datum van uitvoering van deze verordening tot vijf jaar na de datum van uitvoering van deze

verordening;

f) 50% tot 100% gedurende de periode vanaf vijf jaar na de datum van uitvoering van deze verordening tot zes jaar na de datum van uitvoering van deze verordening;

g) 60% tot 100% gedurende de periode vanaf zes jaar na de datum van uitvoering van deze verordening tot zeven jaar na de datum van uitvoering van deze verordening;

h) 70% tot 100% gedurende de periode vanaf zeven jaar na de datum van uitvoering van deze verordening tot acht jaar na de datum van uitvoering van deze

verordening;

i) 80% tot 100% gedurende de periode vanaf acht jaar na de datum van uitvoering van deze verordening tot negen jaar na de datum van uitvoering van deze

verordening;

j) 90% tot 100% gedurende de periode vanaf negen jaar na de inwerkingtreding van deze verordening tot tien jaar na de inwerkingtreding van deze verordening;

NL

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten:
    • a) 
      bepalen een toepasselijk percentage in het in de leden 1 en1 bis gespecificeerde bereik voor de volgende aftrekkingen:
      • i) 
        de individuele aftrekkingen voorgeschreven in ▌artikel 33, lid 1, punten a) tot en met h), met uitzondering van uitgestelde belastingvorderingen die op

        toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen;

      • ii) 
        het overeenkomstig artikel 45 af te trekken totale bedrag van de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en

        voortvloeien uit tijdelijke verschillen en de in artikel 33, lid 1, punt i), bedoelde

        bestanddelen;

      • iii) 
        iedere aftrekking voorgeschreven in ▌artikel 53, punten b), c) en d);
      • iv) 
        iedere aftrekking voorgeschreven in ▌artikel 63, punten b), c) en d);
    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.

      NL

      A FDELING 4 M INDERHEIDSBELANG EN DOOR DOCHTERONDERNEMINGEN UITGEGEVEN

AANVULLEND - TIER 1- EN TIER 2- INSTRUMENTEN

Artikel 459 Opneming in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal van niet als minderheidsbelang aangemerkte

instrumenten en posten

  • 1. 
    In afwijking van deel 2, titel III, wordt gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de leden 2 en 3 bepaald of de ▌bestanddelen die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 65 van Richtlijn 2006/48/EG i zouden worden aangemerkt als geconsolideerde reserves die om een van de volgende redenen niet worden aangemerkt als geconsolideerd tier 1-kernkapitaal, in het geconsolideerde eigen vermogen worden opgenomen:
    • a) 
      het instrument wordt niet aangemerkt als een tier 1-kernkapitaalinstrument en de daaraan gerelateerde ingehouden winsten en agiorekeningen worden bijgevolg niet aangemerkt als geconsolideerde tier 1-kernkapitaalbestanddelen;
    • b) 
      als gevolg van artikel 76, lid 2;

NL

  • c) 
    de dochteronderneming is geen instelling of entiteit die uit hoofde van de toepasselijke nationale wetgeving is onderworpen aan de voorschriften van deze verordening en Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau];
  • d) 
    de dochteronderneming is niet volledig opgenomen in de consolidatie overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2.
  • 2. 
    Het toepasselijke percentage van de in lid 1 bedoelde bestanddelen die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 65 van Richtlijn 2006/48/EG i als

    geconsolideerde reserves zouden zijn aangemerkt, wordt aangemerkt als geconsolideerd tier 1-kernkapitaal.

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2 vallen de toepasselijke percentages binnen het volgende bereik:

     ▌

    • b) 
      0% tot 80% gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014;
    • c) 
      0% tot 60% gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;
    • d) 
      0% tot 40% gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;
    • e) 
      0% tot 20% gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

NL

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten:
  • a) 
    bepalen het toepasselijke percentage in ieder in lid 3 gespecificeerd bereik;
    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.

      Artikel 460 Opneming in het geconsolideerde eigen vermogen van minderheidsbelangen en in aanmerking

komend aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaal

  • 1. 
    In afwijking van artikel 79, punt b), artikel 80, punt b), en artikel 82, punt b), worden de in die artikelen bedoelde percentages gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering

    van deze verordening tot en met 31 december 2017 vermenigvuldigd met een toepasselijke

    factor.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 valt de toepasselijke factor binnen het volgende bereik:

     ▌

    • b) 
      0,2 tot 1 gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014;
    • c) 
      0,4 tot 1 gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;

      NL

    • d) 
      0,6 tot 1 gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016; en
    • e) 
      0,8 tot 1 gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten:
    • a) 
      bepalen de waarde van de toepasselijke factor in ieder in lid 2 gespecificeerd bereik;
    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.

      A FDELING 5 A DDITIONELE FILTERS EN AFTREKKINGEN

      Artikel 461 Additionele filters en aftrekkingen

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 29 tot en met 33, 53 en 63 verrichten de instellingen gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017 aanpassingen om het toepasselijke percentage van filters of

    aftrekkingen die moeten worden toegepast overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor de artikelen 57, 61, 63, 63 bis, 64 en 66 van Richtlijn 2006/48/EG i en de artikelen 13 en 16 van Richtlijn 2006/49/EG i, en die niet moeten worden toegepast overeenkomstig deel 2, op te nemen in of af te trekken van tier 1-kernkapitaalbestanddelen, tier 1-bestanddelen, tier 2-bestanddelen of bestanddelen van het eigen vermogen.

    NL

1 bis. In afwijking van artikel 33, lid 1, punt i), en artikel 46, leden 1 en 3, kunnen de bevoegde autoriteiten gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening

tot en met 31 december 2014 verlangen of toestaan dat de instellingen de in artikel 46, lid 1, bedoelde methoden toepassen indien de vereisten van artikel 46, lid 1, punten b) en e), niet vervuld zijn, in plaats van de in artikel 33, lid 1, voorgeschreven aftrekking te verrichten. In die gevallen wordt het gedeelte van het bezit van eigenvermogensinstrumenten van een entiteit uit de financiële sector waarin de moederinstelling een aanzienlijke deelneming heeft en dat niet moet worden afgetrokken overeenkomstig artikel 46, lid 1, bepaald door het in lid 2 bis bedoelde toepasselijke percentage. Het bedrag dat niet wordt afgetrokken, is onderworpen aan de vereisten van artikel 46, lid 3 bis, als toepasselijk.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 valt het toepasselijke percentage binnen het volgende bereik:

     ▌

    • b) 
      0% tot 80% gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014;
    • c) 
      0% tot 60% gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;
    • d) 
      0% tot 40 % gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016; ▌
    • e) 
      0% tot 20% gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

      NL

2 bis. Voor de toepassing van lid 1 bis valt het toepasselijke percentage tussen 0% en 50% gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014.

  • 3. 
    Door de bevoegde autoriteiten worden voor iedere in de leden 1 en 1 bis bedoelde filter of aftrekking:
    • a) 
      de toepasselijke percentages in ieder in de leden 2 en 2 bis gespecificeerd bereik bepaald;
    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.
  • 4. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden volgens welke de bevoegde autoriteiten bepalen of aanpassingen die zijn verricht in het eigen vermogen of bestanddelen daarvan overeenkomstig de nationale

    omzettingsmaatregelen voor Richtlijn 2006/48/EG i of Richtlijn 2006/49/EG i en die niet zijn

    opgenomen in deel 2, voor de toepassing van dit artikel ook moeten worden verricht in

    tier 1-kernkapitaalbestanddelen, aanvullend-tier 1-bestanddelen, tier 1-bestanddelen,

    tier 2-bestanddelen en eigen vermogen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen binnen een maand vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i bedoelde procedure.

NL

Artikel 461 bis Werkingssfeer voor derivatentransacties met pensioenfondsen

Voor de in artikel 89 van Verordening (EU) nr. [648/2012] bedoelde derivatentransacties die worden aangegaan met pensioenregelingen als omschreven in artikel 2 van die verordening, berekenen de instellingen niet de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico overeenkomstig artikel 372, lid 3 bis, punt c), van deze verordening.

Hoofdstuk 2

Grandfatheringbepalingen voor kapitaalinstrumenten

A FDELING 1 I NSTRUMENTEN DIE STAATSSTEUN BEHELZEN

Artikel 462 Grandfatheringbepalingen voor staatssteuninstrumenten

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 24 tot en met 27, 48, 49, 59 en 60 is dit artikel gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met

    31 december 2017 van toepassing op kapitaalinstrumenten en vermogensbestanddelen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      de instrumenten zijn uitgegeven vóór de datum van uitvoering van deze verordening ;

     ▌

NL

b) de instrumenten zijn uitgegeven in de context van herkapitalisatiemaatregelen uit hoofde van de regels voor staatssteun. Voor zover de instrumenten gedeeltelijk bij particuliere beleggers worden geplaatst, moeten zij vóór 30 juni 2012 en in

samenhang met de bij de staat geplaatste gedeelten uitgegeven zijn;

  • c) 
    de instrumenten zijn door de Commissie op grond van artikel 107 VWEU verenigbaar verklaard met de interne markt;

d) in het geval waarin de instrumenten zowel bij de staat als bij particuliere beleggers worden geplaatst, zijn, bij een gedeeltelijke aflossing van de bij de staat geplaatste instrumenten, op een evenredig deel van de bij particuliere beleggers geplaatste

instrumenten de grandfatheringbepalingen van artikel 463 van toepassing.

Wanneer alle bij de staat geplaatste instrumenten zijn afgelost, zijn op de resterende bij particuliere beleggers geplaatste instrumenten de grandfatheringbepalingen van artikel 463 van toepassing.

2. Instrumenten die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG i in aanmerking kwamen, worden als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aangemerkt, niettegenstaande een van beide volgende situaties:

a) er wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 26;

b) de instrumenten zijn uitgegeven door een onderneming als bedoeld in artikel 25 en er wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 of artikel 27, als

toepasselijk.

NL

2 bis. De in lid 1, punt c), bedoelde instrumenten die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen niet voor artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG i in aanmerking

komen, worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, niettegenstaande er niet wordt voldaan aan de vereisten van lid 2, punt a) of punt b), mits er aan de vereisten van lid 6 wordt voldaan.

Instrumenten die overeenkomstig de eerste alinea als tier 1-kernkapitaal worden aangemerkt, mogen niet krachtens lid 3 bis of lid 5 als aanvullend-tier 1-instrumenten of als tier 2-instrumenten worden aangemerkt.

  • 3. 
    Instrumenten die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt c bis), en artikel 66, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG i in aanmerking kwamen, worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten, niettegenstaande er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 49, lid 1.

    NL

3 bis. De in lid 1, punt c), bedoelde instrumenten die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt c bis), van Richtlijn 2006/48/EG i niet in aanmerking komen, worden aangemerkt als aanvullend tier 1-instrumenten, niettegenstaande er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van lid 49, lid 1, mits er aan de vereisten van lid 6

wordt voldaan.

Instrumenten die overeenkomstig de eerste alinea als aanvullend tier 1-instrumenten worden aangemerkt, kunnen niet krachtens lid 2 bis of lid 5 als tier 1-kernkapitaalinstrumenten of als tier 2-instrumenten worden aangemerkt.

  • 4. 
    Bestanddelen die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt f), punt g), of punt h), en voor artikel 66, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG i in

    aanmerking kwamen, worden aangemerkt als tier 2-instrumenten, niettegenstaande deze bestanddelen niet in artikel 59 worden genoemd of er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 60.

5. De in lid 1, punt c), bedoelde instrumenten die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen noch voor artikel 57, punt f), punt g), of punt h), noch voor artikel 66, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG i in aanmerking komen, worden aangemerkt als

tier 2-instrumenten, niettegenstaande deze bestanddelen niet in artikel 59 worden genoemd of er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 60, mits er aan de voorwaarden van lid 6 wordt voldaan.

Instrumenten die overeenkomstig de eerste alinea als tier 2-instrumenten worden aangemerkt, kunnen niet krachtens lid 2 bis of lid 3 bis als tier 1-kernkapitaalinstrumenten of als aanvullend-tier 1-instrumenten worden aangemerkt.

NL

6. De in de lid 2 bis, lid 3 bis en lid 5 bedoelde instrumenten kunnen alleen als in die leden bedoelde eigenvermogensinstrumenten worden aangemerkt indien er aan de voorwaarde van lid 1, punt a), wordt voldaan en indien die instrumenten worden uitgegeven door

instellingen die hun statutaire zetel hebben in een lidstaat die aan een economisch aanpassingsprogramma onderworpen is en de uitgifte van die instrumenten in het kader van dat programma is overeengekomen of in aanmerking komt.

A FDELING 2 I NSTRUMENTEN DIE GEEN STAATSSTEUN BEHELZEN

O NDERAFDELING 1 C RITERIA VOOR EN LIMIETEN VAN DE GRANDFATHERINGBEPALINGEN

Artikel 463 Grandfatheringcriteria voorbestanddelen die uit hoofde van nationale omzettingsmaatregelen voor

Richtlijn 2006/48/EG i als eigen vermogen werden aangemerkt

  • 1. 
    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op instrumenten en bestanddelen die vóór

    31 december 2011 zijn uitgegeven of als eigen vermogen in aanmerking werden genomen en die geen instrumenten als bedoeld in artikel 462, lid 1, zijn.

  • 2. 
    In afwijking van de artikelen 24 tot en met 27, 48, 49, 59 en 60 is dit artikel gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met

7747/13 rts/PAU/mt 1159

NL

  • 3. 
    Behoudens de in artikel 464, lid 2, bepaalde limiet wordt kapitaal in de zin van artikel 22 van Richtlijn 86/635/EEG i, en de daaraan gerelateerde agiorekeningen, dat overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG i als oorspronkelijk eigen vermogen werd aangemerkt, aangemerkt als tier 1-kernkapitaalbestanddelen,

    niettegenstaande dat kapitaal niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 26,

    respectievelijk artikel 27, als toepasselijk.

  • 4. 
    Behoudens de in artikel 464, lid 3, bepaalde limiet worden instrumenten, en de daaraan gerelateerde agiorekeningen, die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt c bis), en artikel 154, lid 8 en lid 9, van Richtlijn 2006/48/EG i

    als oorspronkelijk eigen vermogen werden aangemerkt, aangemerkt als aanvullend-tier-1-bestanddelen, niettegenstaande er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 49.

  • 5. 
    Behoudens de in artikel 464, lid 4, bepaalde limieten worden bestanddelen, en de daaraan gerelateerde agiorekeningen, die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt e), f), g) of h), van Richtlijn 2006/48/EG i in aanmerking kwamen,

    aangemerkt als tier 2-bestanddelen, niettegenstaande deze bestanddelen niet in artikel 59 worden opgenomen of er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 60.

    NL

    Toelaatbaarheid voor opneming in tier 1-kernkapitaal van agiorekeningen gerelateerd aan bestanddelen die uit hoofde van nationale omzettingsmaatregelen voor Richtlijn 2006/48/EG i als

eigen vermogen werden aangemerkt

1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op instrumenten die zijn uitgegeven vóór

31 december 2010 en die geen instrumenten als bedoeld in artikel 462, lid 1, zijn.

2. Met kapitaal in de zin van artikel 22 van Richtlijn 86/635/EEG i verbonden agiorekeningen die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG i als oorspronkelijk eigen vermogen werden

aangemerkt, worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaalbestanddelen, indien zij aan de voorwaarden van artikel 26, punten i) en j), voldoen.

Artikel 464 Limieten van de grandfatheringbepalingen voor bestanddelen die onder tier 1-kernkapitaal-,

aanvullend-tier 1- en tier 2-bestanddelen vallen

  • 1. 
    Gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met

    bestanddelen als eigen vermogen worden aangemerkt, beperkt overeenkomstig dit artikel.

7747/13 rts/PAU/mt 1161

NL

  • 2. 
    Het bedrag van de in artikel 463, lid 3, bedoelde bestanddelen die als tier 1-kernkapitaalbestanddelen worden aangemerkt, wordt beperkt tot het toepasselijke percentage van de som van de in de punt a) en in punt b) gespecificeerde bedragen:
    • a) 
      het nominale bedrag van het in artikel 463, lid 3, bedoelde kapitaal dat op 31 december 2012 in omloop was;
  • b) 
    de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt a) bedoelde bestanddelen.
  • 3. 
    Het bedrag van de in artikel 463, lid 4, bedoelde bestanddelen die als aanvullend-tier 1-bestanddelen worden aangemerkt, wordt beperkt tot het toepasselijke percentage vermenigvuldigd met het resultaat van de aftreksom van het totaal van de in punt a) en in punt b) gespecificeerde bedragen minus het totaal van de in de punten c) tot en met f) gespecificeerde bedragen:
  • a) 
    het nominale bedrag van de in artikel 463, lid 4, bedoelde instrumenten die op
    • b) 
      de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt a) bedoelde instrumenten;

7747/13 rts/PAU/mt 1162

NL

  • c) 
    het bedrag van de in artikel 463, lid 4, bedoelde instrumenten waarmee op 31 december 2012 de in de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 66, lid 1, punt a), en lid 1 bis, van Richtlijn 2006/48/EG i vastgestelde limieten werden overschreden;
  • d) 
    de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt c) bedoelde instrumenten;
  • e) 
    het nominale bedrag van de in artikel 463, lid 4, bedoelde instrumenten die op 31 december 2012 in omloop waren maar die niet overeenkomstig artikel 467, lid 4, als aanvullend-tier 1-instrumenten worden aangemerkt;
  • f) 
    de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt e) bedoelde instrumenten.
  • 4. 
    Het bedrag van de in artikel 463, lid 5, bedoelde bestanddelen die als tier 2-bestanddelen worden aangemerkt, wordt beperkt tot het toepasselijke percentage van het resultaat van de aftreksom van het totaal van de in de punten a) tot en met d) gespecificeerde bedragen

minus het totaal van de in de punten e) tot en met h) gespecificeerde bedragen:

  • a) 
    het nominale bedrag van de in artikel 463, lid 5, bedoelde instrumenten die op 31 december 2012 nog in omloop waren;
  • b) 
    de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt a) bedoelde instrumenten;
  • c) 
    het nominale bedrag van de achtergestelde leningen die op 31 december 2012 nog in omloop waren, verminderd met het overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen

    voor artikel 64, lid 3, punt c), van Richtlijn 2006/48/EG i vereiste bedrag;

NL

  • d) 
    het nominale bedrag van de in artikel 463, lid 5, bedoelde bestanddelen, met uitzondering van de instrumenten en achtergestelde leningen als bedoeld in punt a) en punt c) van dit lid, die op 31 december 2012 in omloop waren;
  • e) 
    het nominale bedrag van de in artikel 463, lid 5, bedoelde instrumenten en bestanddelen die op 31 december 2012 in omloop waren, waarmee de in de nationale

    omzettingsmaatregelen voor artikel 66, lid 1, punt a), van Richtlijn 2006/48 i/EG vastgestelde limieten werden overschreden;

  • f) 
    de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt e) bedoelde instrumenten;
    • g) 
      het nominale bedrag van de in artikel 463, lid 5, bedoelde instrumenten die op 31 december 2012 in omloop waren en die overeenkomstig artikel 468, lid 4, niet als tier 2-instrumenten worden aangemerkt;
  • h) 
    de agiorekeningen die gerelateerd zijn aan de in punt g) bedoelde instrumenten.
  • 5. 
    Voor de toepassing van dit artikel vallen de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde toepasselijke percentages binnen het volgende bereik:

 ▌

  • b) 
    60 % tot 80% gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2014;
  • c) 
    40 % tot 70% gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;

    NL

  • d) 
    20 % tot 20% gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;
    • e) 
      0% tot 50% gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017;
    • f) 
      0% tot 40% gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018;
    • g) 
      0% tot 30% gedurende de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;
    • h) 
      0% tot 20% gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;
    • i) 
      0% tot 10% gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.
  • 6. 
    De bevoegde autoriteiten:
  • a) 
    bepalen de toepasselijke percentages voor ieder in lid 5 gespecificeerd bereik;
    • b) 
      maken de overeenkomstig punt a) bepaalde percentages bekend.

      NL

      Artikel 465 Bestanddelen uitgesloten van grandfatheringbepalingen voor tier 1-kernkapitaal- of aanvullendtier

1-bestanddelen in andere eigenvermogensbestanddelen

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 48, 49, 59 en 60 kunnen de instellingen gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2021 het

    kapitaal en de daaraan gerelateerde agiorekeningen bedoeld in artikel 463, lid 3, die zijn uitgesloten van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen omdat zij het in artikel 464, lid 2, bedoelde toepasselijke percentage overschrijden, behandelen als bestanddelen bedoeld in artikel 463, lid 4, voor zover door de opneming van dat kapitaal en de daaraan gerelateerde agiorekeningen de in artikel 464, lid 3, bedoelde limiet voor het toepasselijke percentage niet wordt overschreden.

  • 2. 
    In afwijking van de artikelen 48, 49, 59 en 60 kunnen de instellingen gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2021 het

    volgende behandelen als bestanddelen bedoeld in artikel 463, lid 5, voor zover door de opneming ervan de in artikel 464, lid 4, bedoelde limiet voor het toepasselijke percentage niet wordt overschreden:

    • a) 
      het in artikel 463, lid 3, bedoelde kapitaal en de daaraan gerelateerde agiorekeningen die zijn uitgesloten van tier 1-kernkapitaalbestanddelen omdat daardoor het in

      artikel 464, lid 2, bedoelde toepasselijke percentage wordt overschreden;

NL

  • b) 
    de in artikel 463, lid 4, bedoelde instrumenten en de daaraan gerelateerde agiorekeningen waardoor het in artikel 464, lid 3, bedoelde toepasselijke percentage wordt overschreden.
  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden om eigenvermogensinstrumenten bedoeld in de leden 1 en 2 te behandelen als instrumenten die gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze

verordening tot en met 31 december 2021 onder lid 4 of lid 5 van artikel 464 vallen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen één maand vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Artikel 466 Afschrijving van bestanddelen die krachtens de grandfatheringbepalingen als tier 2-bestanddelen

worden aangemerkt

De in artikel 463, lid 5, bedoelde bestanddelen die worden aangemerkt als tier 2-bestanddelen zoals bedoeld in artikel 463, lid 5, of artikel 464, lid 4, zijn onderworpen aan de vereisten van artikel 61.

 ▌

NL

O NDERAFDELING 2 O PNEMING VAN INSTRUMENTEN MET EEN CALL EN AFLOSSINGSPRIKKEL IN

AANVULLEND - TIER 1- EN TIER 2- BESTANDDELEN

Artikel 467 Hybride instrumenten met een call en aflossingsprikkel

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 48 en 49 zijn, gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2021, instrumenten bedoeld in artikel 463, lid 4, waarvan de voorwaarden een call met aflossingsprikkel voor de instelling bevatten, onderworpen aan de vereisten van de leden 2 tot en met 7.
  • 2. 
    De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling kon alleen uiterlijk op 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet uitgeoefend;
    • c) 
      er is vanaf 1 januari 2013 voldaan aan de voorwaarden van artikel 49.

      NL

  • 3. 
    De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten, waarbij hun inaanmerkingneming overeenkomstig artikel 463, lid 4, wordt verminderd tot hun

    werkelijke vervaldag, waarna zij als aanvullend-tier 1-bestanddelen zonder limiet worden aangemerkt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) 
      de instelling kon alleen op of na 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
    • c) 
      er wordt vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 49.
  • 4. 
    De instrumenten worden niet aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten en zijn niet onderworpen aan artikel 463, lid 4, vanaf de datum van uitvoering van deze verordening indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling kon tussen 31 december 2011 en 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
    • c) 
      er wordt niet vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 49.

NL

  • 5. 
    De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten, waarbij hun inaanmerkingneming overeenkomstig artikel 463, lid 4, wordt verminderd tot hun werkelijke vervaldag, en worden vervolgens niet aangemerkt als

aanvullend-tier 1-instrumenten indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    de instelling kon op of na 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
  • b) 
    de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
  • c) 
    er wordt niet vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 49.

NL

  • 6. 
    De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten overeenkomstig artikel 463, lid 4, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling kon alleen vóór of op 31 december 2011 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
    • c) 
      er is niet vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 49.

      Artikel 468 Tier 2-bestanddelen met aflossingsprikkel

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 59 en 60 zijn, gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2021, bestanddelen bedoeld in artikel 463, lid 5, die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor artikel 57, punt f) ▌of punt h), van Richtlijn 2006/48/EG i in aanmerking kwamen en waarvan de voorwaarden een call met aflossingsprikkel voor de instelling bevatten, onderworpen aan de vereisten van de leden 2 tot en met 7.

NL

  • 2. 
    De bestanddelen worden aangemerkt als tier 2-instrumenten mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling kon alleen uiterlijk op 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet uitgeoefend;
  • c) 
    er wordt vanaf 1 januari 2013 voldaan aan de voorwaarden van artikel 60.
  • 3. 
    De bestanddelen worden aangemerkt als tier 2-instrumenten overeenkomstig artikel 463, lid 5, tot hun werkelijke vervaldag en worden vervolgens aangemerkt als tier 2-bestanddelen zonder limiet indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling kon alleen op of na 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de bestanddelen uitgeoefend;
    • c) 
      er wordt vanaf de werkelijke vervaldag van de bestanddelen voldaan aan de voorwaarden van artikel 60.

NL

  • 4. 
    De bestanddelen worden niet aangemerkt als tier 2-bestanddelen vanaf 1 januari 2013 indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
    • a) 
      de instelling kon alleen tussen 31 december 2011 en 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de bestanddelen uitgeoefend;
    • c) 
      er wordt niet vanaf de werkelijke vervaldag van de bestanddelen voldaan aan de voorwaarden van artikel 60.
  • 5. 
    De bestanddelen worden aangemerkt als tier 2-bestanddelen waarbij hun inaanmerkingneming overeenkomstig artikel 463, lid 5, wordt verminderd tot hun werkelijke vervaldag en worden vervolgens niet als tier 2-bestanddelen aangemerkt indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling kon op of na 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de bestanddelen uitgeoefend;
    • c) 
      er wordt vanaf de werkelijke vervaldag van de bestanddelen voldaan aan de voorwaarden van artikel 60.

NL

  • 6. 
    De bestanddelen worden aangemerkt als tier 2-bestanddelen overeenkomstig artikel 463, lid 5, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a) 
      de instelling kon alleen vóór of op 31 december 2011 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
    • b) 
      de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de bestanddelen uitgeoefend;
    • c) 
      er wordt niet vanaf de werkelijke vervaldag van de bestanddelen voldaan aan de voorwaarden van artikel 60.

      Artikel 469 Werkelijke vervaldag

Voor de toepassing van de artikelen 467 en 468 wordt de werkelijke vervaldag als volgt bepaald:

  • a) 
    voor de in de leden 3 en 5 van die artikelen bedoelde bestanddelen is het de dag waarop de eerste call met aflossingsprikkel wordt verricht op of na 1 januari 2013;
  • b) 
    voor de in lid 4 van die artikelen bedoelde bestanddelen is het de dag waarop de eerste call met aflossingsprikkel is verricht tussen 31 december 2011 en 1 januari 2013;
  • c) 
    voor de in lid 6 van die artikelen bedoelde bestanddelen is het de dag waarop de eerste call met aflossingsprikkel is verricht vóór 31 december 2011.

NL

Hoofdstuk 3

Overgangsbepalingen voor de openbaarmaking

van het eigen vermogen

Artikel 470 Openbaarmaking van het eigen vermogen

  • 1. 
    De instellingen passen dit artikel toe gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2021.
  • 2. 
    Gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met

    31 december 2015 maken de instellingen openbaar in welke mate de omvang van tier 1-kernkapitaal en tier 1-kapitaal de vereisten van artikel 448 overschrijdt.

  • 3. 
    Gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met

    31 december 2017 maken de instellingen de volgende extra informatie over hun eigen vermogen openbaar:

    • a) 
      de aard en het effect van de afzonderlijke filters en aftrekkingen die overeenkomstig de artikelen 449 tot en met 452, 454, 456 en 459 worden toegepast op tier 1-kernkapitaal,

      aanvullend tier 1-kapitaal, tier 2-kapitaal en eigen vermogen;

    • b) 
      de omvang van minderheidsbelangen en aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten, en daaraan gerelateerde ingehouden winsten en agiorekeningen, uitgegeven door

      dochterondernemingen, die overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 4, worden opgenomen in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal, aanvullend-tier 1-kapitaal, tier 2-kapitaal en eigen vermogen;

NL

  • c) 
    het effect van de afzonderlijke filters en aftrekkingen die overeenkomstig artikel 461 worden toegepast op tier 1-kernkapitaal, aanvullend-tier 1-kapitaal, tier 2-kapitaal en eigen vermogen;
  • d) 
    de aard en de omvang van bestanddelen die bij toepassing van de in hoofdstuk 2, afdeling 2, gespecificeerde afwijkingen als tier 1-kernkapitaalbestanddelen, tier 1- bestanddelen en tier 2-bestanddelen worden aangemerkt.
  • 4. 
    Gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2021 maken de instellingen het bedrag openbaar van de instrumenten die overeenkomstig artikel 463 als tier 1-kernkapitaalinstrumenten,

    aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten worden aangemerkt.

NL

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de uniforme rapportagetemplates voor de openbaarmaking uit hoofde van dit artikel. De templates omvatten de bestanddelen vermeld in artikel 424, lid 1, punten a), b), d) en e), als gewijzigd bij hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 van deze titel.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen binnen een maand vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

Hoofdstuk 4

Grote risicoblootstellingen, eigenvermogensvereisten,

hefboomfinanciering en Bazel I-vloer

Artikel 471 Overgangsbepalingen voor grote risicoblootstellingen

  • 1. 
    De bepalingen betreffende grote risicoblootstellingen in de artikelen 376 tot en met 392 zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de

    financiële instrumenten die worden beschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10 bij Richtlijn 2004/39/EG i en waarop Richtlijn 93/22/EEG i op 31 december 2006 niet van toepassing was. Deze vrijstelling is beschikbaar tot 31 december 2014 of tot de dag van inwerkingtreding van enige wijziging uit hoofde van lid 2, waarbij de vroegste datum van toepassing is.

NL

  • 2. 
    Uiterlijk op 31 december 2014 dient de Commissie op basis van openbare raadplegingen en in overleg met de bevoegde autoriteiten bij het Parlement en de Raad een verslag in

    over:

    • a) 
      een geschikte regeling voor het bedrijfseconomisch toezicht op beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de derivaten of derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen, als omschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10 bij Richtlijn 2004/39/EG i;
    • b) 
      de wenselijkheid Richtlijn 2004/39/EG i zodanig te wijzigen dat een verdere categorie beleggingsondernemingen wordt gecreëerd waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend

      bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten als omschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10, bij Richtlijn 2004/39/EG i met betrekking tot energieleveringen.

    Op grond van dat verslag kan de Commissie voorstellen tot wijziging van deze verordening indienen.

3. In afwijking van artikel 389, lid 2, is gedurende een overgangsperiode tot de inwerkingtreding van eventuele wetgevingsvoorstellen naar aanleiding van de toetsing overeenkomstig artikel 479, die echter niet langer kan duren dan 15 jaar, het volgende van toepassing:

NL

De lidstaten of de bevoegde autoriteiten kunnen de volgende blootstellingen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van artikel 384, lid 1, vrijstellen:

a) gedekte obligaties die onder artikel 124, leden 1, 2 en 5 vallen;

b) actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen op regionale of lokale overheden van de lidstaten indien die vorderingen uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 20% toegewezen zouden krijgen, alsmede andere

blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door deze regionale of lokale overheden aan de vorderingen jegens welke uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 20% toegewezen zou worden;

c) blootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, die een instelling heeft met betrekking tot haar moederonderneming, andere dochterondernemingen van de moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen, voor zover deze ondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is, overeenkomstig deze verordening, Richtlijn

2002/87/EG of gelijkwaardige, in een derde land geldende standaarden; blootstellingen die niet aan deze criteria voldoen, worden, ongeacht of ze van artikel 384, lid 1, zijn vrijgesteld, behandeld als blootstellingen met betrekking tot derden;

NL

d) actiefposten die vorderingen op, en andere blootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, met betrekking tot regionale of centrale kredietinstellingen vertegenwoordigen waarmee de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen in het kader van een netwerk is verbonden en die op grond van die bepalingen belast zijn met de verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk;

e) actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot kredietinstellingen vertegenwoordigen, aangegaan door kredietinstellingen waarvan er één op niet-concurrerende basis werkzaam is en in het kader van wetgevingsprogramma’s of overeenkomstig haar statuten leningen verstrekt of waarborgt waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren, waarbij de overheid op de een of andere wijze toezicht houdt en er beperkingen gelden voor de besteding van de leningen, op voorwaarde dat de respectieve blootstellingen voortvloeien uit dergelijke leningen die via kredietinstellingen worden doorgegeven aan de begunstigden, of uit de waarborgen van deze

leningen;

f) actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot instellingen vertegenwoordigen, mits die blootstellingen geen eigen vermogen van de instellingen vormen, uiterlijk tot en met de volgende werkdag bestaan en niet in een belangrijke handelsvaluta luiden;

NL

g) actiefposten die vorderingen op centrale banken vertegenwoordigen in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de nationale valuta luiden;

h) actiefposten bestaande uit vorderingen op centrale overheden in de vorm van wettelijk vereiste liquiditeit die in overheidspapier worden aangehouden, en die in de nationale valuta luiden en gefinancierd zijn, mits, volgens het oordeel van de bevoegde autoriteit, de door een aangewezen EKBI toegekende kredietbeoordeling van deze centrale overheden als investeringswaardig is aan te merken;

i) 50% van de documentaire kredieten met middelhoog/laag risico buiten de balanstelling en van de niet-opgenomen kredietfaciliteiten met middelhoog/laag risico buiten de balanstelling bedoeld in bijlage I en, met instemming van de bevoegde autoriteiten, 80% van andere dan leninggaranties met een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag die voor de leden worden verstrekt door

onderlingegarantiesystemen met de status van kredietinstelling;

j) wettelijk vereiste garanties die worden gebruikt wanneer een hypothecaire lening, die wordt gefinancierd door de uitgifte van obligaties met een hypotheek als

onderpand, wordt betaald aan de hypotheeknemer vóór de definitieve registratie in het kadaster, mits de garantie niet gebruikt wordt ter vermindering van het risico bij de berekening van de risicogewogen posten;

k) actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot erkende beurzen vertegenwoordigen.

NL

Artikel 471 bis Overgangsbepalingen voor grote risicoblootstellingen

1. In afwijking van artikel 4, punt 23, subpunt c), kan in aanmerking komend kapitaal mede bestaan uit tier 2-kapitaal tot de volgende limiet:

a) 100 % van het tier 1-kapitaal gedurende de periode van 01.01.14 tot en met 31.12.14;

b) 75% van het tier 1-kapitaal gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;

c) 50 % van het tier 1-kapitaal gedurende de periode van 01.01.16 tot en met 31.12.16;

Artikel 472 Behandeling van blootstellingen met betrekking tot aandelen in het kader van de IRB-benadering

  • 1. 
    In afwijking van hoofdstuk 3, deel 3, kan de bevoegde autoriteit tot en met

    31 december 2017 bepaalde categorieën van blootstellingen met betrekking tot aandelen die op 31 december 2007 door instellingen en in de Unie gevestigde dochterondernemingen van instellingen in die lidstaat worden gehouden, vrijstellen van de IRB-benadering. De bevoegde autoriteit maakt de categorieën van blootstellingen met betrekking tot aandelen die deze behandelingen genieten bekend overeenkomstig artikel 133 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau].

NL

De vrijgestelde positie wordt gemeten als het aantal aandelen op 31 december 2007 en enige bijkomende deelneming die rechtstreeks het gevolg is van het bezit van eerstgenoemde deelnemingen, mits zij het proportionele eigendomsbelang in een portefeuillemaatschappij niet verhogen.

Als een acquisitie het proportionele eigendomsbelang in een bepaalde deelneming verhoogt, geldt de vrijstelling niet voor het deel dat uitstijgt boven het oorspronkelijke belang. Evenmin geldt de vrijstelling voor deelnemingen die oorspronkelijk onder de vrijstelling vielen, maar die verkocht en vervolgens teruggekocht zijn.

Blootstellingen met betrekking tot aandelen die onder deze bepaling vallen, zijn onderworpen aan de kapitaalvereisten die worden berekend overeenkomstig de standaardbenadering van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, en de in deel 3, titel IV, beschreven vereisten, als toepasselijk.

De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie en de EBA in kennis van de uitvoering van dit lid.

  • 2. 
    Bij de berekening van risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 109, lid 4, wordt tot 31 december 2015 aan blootstellingen met betrekking tot centrale regeringen of centrale banken van de lidstaten die luiden en gefinancierd zijn in de nationale valuta van een lidstaat, hetzelfde risicogewicht toegekend als zou worden toegepast op dergelijke blootstellingen die luiden en gefinancierd zijn in hun nationale valuta.

NL

  • 3. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de lidstaten de in lid 1 bedoelde vrijstelling verlenen.

    De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 i.

    Artikel 473 Eigenvermogensvereisten voor gedekte obligaties

  • 1. 
    Tot en met 31 december 2017 kunnen de bevoegde autoriteiten volledig of ten dele ontheffing verlenen voor de in artikel 124, lid 1, punten d) en e), ▌vermelde limiet van 10% voor preferente aandelen die zijn uitgegeven door Franse "Fonds Communs de Créances" of door ▌securitisatie-instellingen die gelijkwaardig zijn aan Franse "Fonds Communs de Créances" , voor zover:

NL

  • a) 
    de gesecuritiseerde, door niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed gedekte blootstellingen geïnitieerd zijn door een lid van dezelfde geconsolideerde groep waarvan de uitgevende instelling van de gedekte obligaties ▌lid is of door een entiteit die aangesloten is bij hetzelfde centrale orgaan waarbij de uitgevende instelling van de gedekte obligaties ▌aangesloten is, waarbij dit gedeelde lidmaatschap of het al dan niet aangesloten zijn wordt bepaald op het tijdstip dat de preferente aandelen worden gebruikt als zekerheid voor de gedekte obligaties;
  • b) 
    een lid van dezelfde geconsolideerde groep waarvan de uitgevende instelling van de gedekte obligaties ▌lid is of een entiteit die aangesloten is bij hetzelfde centrale

    orgaan waarbij de uitgevende instelling van de gedekte obligaties ▌aangesloten is, de

    hele eersteverliestranche behoudt die deze preferente aandelen ondersteunt.

 ▌

2. Tot en met 31 december 2014 worden voor de toepassing van artikel 124, lid 1, punt c), preferente niet-gedekte blootstellingen van instellingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening krachtens nationale wetgeving in aanmerking kwamen voor een

risicogewicht van 20%, aangemerkt als blootstellingen die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1.

3. Tot en met 31 december 2014 worden voor de toepassing van artikel 124, lid 4, preferente niet-gedekte blootstellingen van instellingen ▌die vóór de inwerkingtreding van deze

verordening krachtens nationale wetgeving in aanmerking kwamen voor een risicogewicht van 20%, aangemerkt als blootstellingen die in aanmerking komen voor een risicogewicht van 20%.

NL

Artikel 474 Vrijstelling voor grondstoffenhandelaren

  • 1. 
    De in deze verordening vervatte bepalingen inzake kapitaalvereisten zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten die worden omschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10 bij Richtlijn 2004/39/EG i en waarop Richtlijn 93/22/EEG i op 31 december 2006 niet van toepassing was.

    Deze vrijstelling geldt tot en met 31 december 2017 of tot de dag van inwerkingtreding van

    enige wijzigingen krachtens de leden 2 en 3, waarbij de vroegste datum van toepassing is.

  • 2. 
    Uiterlijk op 31 december 2015 dient de Commissie op basis van openbare raadplegingen en in overleg met de bevoegde autoriteiten bij het Parlement en de Raad een verslag in

    over:

    • a) 
      een geschikte regeling voor het bedrijfseconomisch toezicht op beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de derivaten of derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen, als omschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10 bij Richtlijn 2004/39/EG i;

      NL

    • b) 
      de wenselijkheid Richtlijn 2004/39/EG i zodanig te wijzigen dat een verdere categorie beleggingsondernemingen wordt gecreëerd waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend

      bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten als omschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10 bij Richtlijn 2004/39/EG i met betrekking tot energieleveringen, met inbegrip van elektriciteit, steenkool, gas en olie.

  • 3. 
    Op grond van het in lid 2 bedoelde verslag kan de Commissie voorstellen indienen om deze verordening te wijzigen.

    Artikel 475 Hefboomfinanciering

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 416 en 417 berekenen en rapporteren de instellingen gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2021 de hefboomratio door beide onderstaande elementen te gebruiken als kapitaalmaatstaf:
    • a) 
      tier 1-kapitaal;
    • b) 
      tier 1-kapitaal, behoudens de afwijkingen bepaald in de hoofdstukken 1 en 2 van deze titel.

      NL

  • 2. 
    In afwijking van artikel 436, lid 1, kunnen de instellingen kiezen of zij de informatie over de hefboomratio openbaar maken op basis van hetzij één, hetzij beide definities van de

    kapitaalmaatstaf gespecificeerd in lid 1, punten a) en b). Indien instellingen hun keuze van de basis voor de openbaarmaking van de informatie over de hefboomratio wijzigen, wordt in de eerste daaropvolgende openbaarmaking een afstemmingsoverzicht opgenomen met de informatie over alle hefboomratio's die tot de wijziging openbaar is gemaakt.

  • 3. 
    In afwijking van artikel 416, lid 2, kunnen de bevoegde autoriteiten gedurende de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2017

    instellingen toestaan de hefboomratio "einde kwartaal" te berekenen indien zij van mening zijn dat instellingen mogelijk niet over gegevens van toereikende kwaliteit beschikken om een hefboomratio te berekenen die een rekenkundig gemiddelde is van de maandelijkse hefboomratio's over een kwartaal.

    Artikel 476 Overgangsbepalingen – Bazel I-vloer

  • 1. 
    Tot en met 31 december 2017 voldoen de instellingen die hun risicogewogen posten berekenen overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 3, en de instellingen die

    gebruikmaken van geavanceerde meetbenaderingen als gespecificeerd in deel 3, titel III, hoofdstuk 4, voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico aan beide volgende voorwaarden:

NL

  • a) 
    zij houden eigen vermogen aan als voorgeschreven in artikel 87;

 ▌

b) zij houden een bedrag aan eigen vermogen aan dat te allen tijde hoger is dan of gelijk is aan 80% van het totale minimumbedrag aan eigen vermogen dat de

instelling verplicht zou zijn aan te houden krachtens artikel 4 van Richtlijn 93/6/EEG i van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen zoals die richtlijn en Richtlijn 2000/12/EG i luidden vóór 1 januari 2007.

1 bis. Met de goedkeuring van de bevoegde autoriteit kan het in lid 1, punt b) bedoelde bedrag worden vervangen door een vereiste dat een bedrag aan eigen vermogen moet worden

aangehouden dat te allen tijde hoger is dan of gelijk is aan 80% van het eigen vermogen dat de instelling uit hoofde van artikel 87 zou moeten aanhouden indien de instelling risicogewogen posten zou berekenen overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2 en deel 3, titel III, hoofdstuk 2 of 3, als toepasselijk, in plaats van overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 3 of deel 3, titel III, hoofdstuk 4, als toepasselijk.

1 ter. Een kredietinstelling kan lid 1 bis alleen toepassen indien zij op of na 1 januari 2010 de IRB-benadering of geavanceerde meetbenaderingen voor de berekening van haar

kapitaalvereisten is beginnen te gebruiken.

NL

1 quater. De naleving van de vereisten van lid 1, punt b) geschiedt op basis van bedragen aan eigen vermogen die volledig zijn aangepast om de verschillen te weerspiegelen in de berekening van het eigen vermogen krachtens Richtlijn 2000/12/EG i en

Richtlijn 93/6/EEG i, zoals die richtlijnen luidden vóór 1 januari 2007 en de berekening van het eigen vermogen krachtens deze verordening, voortvloeiend uit de afzonderlijke behandelingen van de verwachte verliezen en de onverwachte verliezen krachtens deel 3, titel II, hoofdstuk 3, van deze verordening.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen, na raadpleging van de EBA, instellingen ontheffing verlenen voor de toepassing van lid 1, punt b), op voorwaarde dat wordt voldaan aan alle vereisten voor de interneratingbenadering als beschreven in deel 3, titel II, hoofdstuk 3, afdeling 6, of aan de criteria om gebruik te kunnen maken van de geavanceerde

meetbenadering als beschreven in deel 3, titel III, hoofdstuk 4, als toepasselijk.

2 bis. De Commissie dient vóór 1 januari 2017 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de wenselijkheid de toepassingsduur van de vloer tot na

31 december 2017 te verlengen teneinde te voorzien in een achtervangmechanisme voor interne modellen, rekening houdend met internationale ontwikkelingen en internationaal overeengekomen standaarden. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een afzonderlijk wetgevingsvoorstel.

NL

Artikel 476 bis Vermindering van de kapitaalvereisten voor uit blootstellingen met betrekking tot kleine en

middelgrote ondernemingen voortvloeiend kredietrisico

1. De kapitaalvereisten voor het uit blootstellingen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen voortvloeiend kredietrisico worden met een factor 0,7619

vermenigvuldigd.

2. Voor de toepassing van dit artikel:

wordt de blootstelling ondergebracht in de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen, in de categorie blootstellingen met betrekking tot ondernemingen of in de categorie blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed. Blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling worden

uitgesloten.

a) onder een kleine of middelgrote onderneming wordt verstaan een onderneming die voldoet aan de criteria in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van

6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en microondernemingen. Van de criteria vermeld in artikel 2 van de bijlage bij genoemde aanbeveling wordt alleen de jaaromzet in aanmerking genomen.

b) het totale bedrag dat de debiteur of groep van verbonden cliënten aan de instelling en moederondernemingen en haar dochterondernemingen verschuldigd is,

inclusief blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling maar exclusief vorderingen of voorwaardelijke vorderingen gedekt door zekerheden in de vorm van niet-zakelijk onroerend goed, bedraagt naar het inzicht van de instelling, niet meer dan 1,5 miljoen EUR. De instelling onderneemt redelijke stappen om dit inzicht te verwerven.

NL

3. De instellingen rapporteren het totale bedrag van de overeenkomstig lid 2 berekende blootstellingen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen per kwartaal aan de bevoegde autoriteiten.

4. Uiterlijk 36 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld

van een wetgevingsvoorstel, over de impact van de in deze verordening vastgestelde eigenvermogensvereisten op de kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen en aan natuurlijke personen.

5. Voor de toepassing van lid 4 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over het volgende:

a) analyse van de trendontwikkeling en van de evolutie van de voorwaarden inzake de kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen in de loop van de in

lid 4 bedoelde periode;

b) analyse van de effectieve risicogevoeligheid van kleine en middelgrote ondernemingen over een volledige economische cyclus;

c) het stroken van de in deze verordening vastgestelde eigenvermogensvereisten voor het uit blootstellingen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen

voortvloeiend kredietrisico met de uitkomsten van de in de punten a) en b) bedoelde analyses.

NL

Titel II

Verslagen en toetsingen

Artikel 477 Cycliciteit van kapitaalvereisten

De Commissie onderzoekt op gezette tijden, in samenwerking met de EBA, het ESRB en de lidstaten, en rekening houdend met de bijdrage van de Europese Centrale Bank, of deze verordening beschouwd als geheel in combinatie met Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] een significante impact heeft op de conjuncturele cyclus, en gaat in het licht van dat onderzoek na of maatregelen om dit te verhelpen gerechtvaardigd zijn. Uiterlijk op 31 december 2013 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit of en hoe de door de instellingen toegepaste methoden in het kader van de IRB-benadering nader op elkaar moeten worden afgestemd teneinde te komen tot kapitaalvereisten die beter vergelijkbaar zijn, terwijl ook de procycliciteit wordt afgezwakt.

Op basis van die analyse en rekening houdend met de bijdrage van de Europese Centrale Bank stelt de Commissie om de twee jaar een verslag op dat, zo nodig vergezeld van passende voorstellen, wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad. Aan bijdragen van de zijde van kredietnemers en -gevers moet bij de opstelling van het verslag voldoende aandacht worden besteed.

Uiterlijk op 31 december 2014 toetst de Commissie de toepassing van artikel 30, punt c), en dient zij daarover bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Met betrekking tot de mogelijke niet-opneming van artikel 30, punt c), en de mogelijke toepassing ervan op het niveau van de Unie wordt er in het kader van de toetsing met name toegezien op het voorhanden zijn van voldoende waarborgen om in alle lidstaten de financiële stabiliteit te garanderen.

NL

Artikel 478 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties

1. Uiterlijk op 31 december 2014 en na raadpleging van de EBA dient de Commissie bij het Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van passende

voorstelen, over de toereikendheid van de in artikel 124 bepaalde risicogewichten en de in artikel 325, lid 3, bepaalde eigenvermogensvereisten voor specifiek risico voor alle instrumenten die voor deze behandelingen in aanmerking komen, alsook over de geschiktheid van de criteria in artikel 124.

1 bis. Het verslag en de voorstellen bedoeld in lid 1 hebben betrekking op:

a) de mate waarin de vigerende toetsingvermogensvereisten voor gedekte obligaties afdoende differentiëren tussen varianties in de kredietkwaliteit van de gedekte

obligaties en het als zekerheid gestelde onderpand, ook wat de mate van variatie tussen de lidstaten onderling betreft;

b) de transparantie van de markt van gedekte obligaties en de mate waarin die transparantie beleggers in staat stelt alomvattende interne analyses te maken van het kredietrisico van gedekte obligaties en het als zekerheid voor de gedekte obligaties gestelde onderpand, alsmede de scheiding van activa in geval van insolventie van de uitgevende instelling. Hierbij wordt rekening gehouden met het risicoverminderende effect van het onderliggende stringente nationale rechtskader, overeenkomstig artikel 124 van de verordening kapitaalvereisten en artikel 52, lid 4, van de icbe-richtlijn, betreffende de algehele kredietkwaliteit van een gedekte obligatie en de implicaties daarvan voor de door de beleggers benodigde mate van transparantie; en

c) de mate waarin de uitgifte van gedekte obligaties door een kredietinstelling een impact heeft op het kredietrisico waaraan andere schuldeisers van de uitgevende instelling blootstaan.

NL

2. Uiterlijk op 31 december 2014 en na raadpleging van de EBA dient de Commissie bij het Parlement en de Raad een verslag in over de vraag of door luchtvaartuigen gedekte

leningen (luchtvaartuigen als onderpand) en woonkredieten met garantie maar zonder geregistreerde hypotheek, onder bepaalde omstandigheden als in aanmerking komende activa overeenkomstig artikel 124 dienen te worden beschouwd.

3. Uiterlijk op 31 december 2016 toetst de Commissie of de in artikel 473 beschreven afwijking aan haar doel beantwoordt en, in voorkomend geval, of het raadzaam is een soortgelijke behandeling ook toe te passen voor andere vormen van gedekte obligaties. In het licht van die toetsing kan de Commissie in voorkomend geval gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 445 om de afwijking een permanent karakter te geven of wetgevingsvoorstellen indienen om de afwijking uit te breiden tot andere vormen van gedekte obligaties.

Artikel 478 bis In crisissituaties bij overheden geplaatste kapitaalinstrumenten

Uiterlijk op 31 december 2016 en na raadpleging van de EBA dient de Commissie bij het

Parlement en de Raad een verslag in, zo nodig vergezeld van passende voorstellen, waarin word bezien of de in artikel 28 bis beschreven behandeling moet worden gewijzigd of ingetrokken.

NL

Artikel 478 ter Toetsing van langlopende financiering

Uiterlijk op 31 december 2014 dient de Commissie bij het Parlement en de Raad een verslag in, zo nodig vergezeld van passende voorstellen, waarin wordt getoetst of de vereisten van deze verordening passend zijn in het licht van de noodzaak te voorzien in toereikende middelen voor alle vormen van langlopende financiering voor de economie, met inbegrip van kritieke infrastructuurprojecten in de Europese Unie op het gebied van transport, energie en communicatie.

Artikel 478 quater Kredietrisico – definitie van wanbetaling

Uiterlijk op 31 december 2017 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over de impact van het vervangen van 90 achterstallige dagen door 180 achterstallige dagen, als bepaald in artikel 174, lid 1, punt b), op de risicogewogen posten, alsook over de vraag of die bepaling ook na 31 december 2019 van toepassing dient te blijven.

Op grond van dat verslag kan de Commissie voorstellen tot wijziging van deze verordening indienen.

NL

Artikel 479 Grote risicoblootstellingen

Uiterlijk op 31 december 2015 toetst de Commissie de toepassing van artikel 389, lid 1, punt j), en artikel 389, lid 2, met inbegrip van de vraag of vrijstellingen in artikel 389, lid 2, naar eigen oordeel kunnen worden verleend, en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad hierover een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Met betrekking tot de mogelijke afschaffing van de nationale beoordelingsvrijheid krachtens artikel 389, lid 2, punt c), en de mogelijke toepassing van die bepaling op Unieniveau, wordt bij de toetsing met name de doeltreffendheid van het risicobeheer binnen een groep in beschouwing genomen en wordt er tevens op gelet dat er toereikende waarborgen zijn met het oog op de financiële stabiliteit in alle lidstaten waar een entiteit van een groep haar statutaire zetel heeft.

Artikel 480 Toepassingsniveau

  • 1. 
    Uiterlijk op 31 december 2014 toetst de Commissie de toepassing van deel 1, titel II, en artikel 108, leden 6 en 7, en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag dienaangaande in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
  • 2. 
    Uiterlijk op 31 december 2015 dient de Commissie, na raadpleging van de EBA, bij het

    Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, over de vraag of en hoe het in deel 6 vastgestelde liquiditeitsdekkingsvereiste moet worden toegepast op beleggingsondernemingen.

Uiterlijk op 31 december 2015 dient de Commissie, op basis van overleg met de EBA en de

EAEM en in het licht van de besprekingen met de bevoegde autoriteiten, bij het Parlement en de Raad een verslag in over een passende regeling voor het bedrijfseconomisch toezicht op de in artikel 4, punt 8, bedoelde beleggingsondernemingen. Het verslag wordt in voorkomend geval gevolgd door een wetgevingsvoorstel.

NL

Artikel 481 Liquiditeitsvereisten

  • 1. 
    De EBA bewaakt en evalueert de rapportages overeenkomstig artikel 403, lid 1, voor de verschillende valuta's en bedrijfsmodellen. De EBA brengt, ▌na raadpleging van het

    ESRB, niet-financiële eindgebruikers, de banksector, de bevoegde autoriteiten en de nationale centrale banken , jaarlijks en voor het eerst uiterlijk op 31 december 2013 verslag uit aan de Commissie over de vraag of een nadere invulling van het algemene liquiditeitsdekkingsvereiste van deel 6 op basis van de overeenkomstig deel 6, titel II, en bijlage III te rapporteren posten, hetzij afzonderlijk hetzij cumulatief beschouwd, een wezenlijke schadelijke impact zou kunnen hebben op de werkzaamheden en het risicoprofiel van instellingen in de Unie of op de stabiliteit en de deugdelijke werking van de financiële markten of op de economie en de stabiliteit van de bancaire kredietverlening, met bijzondere aandacht voor kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen en handelsfinanciering, met inbegrip van kredietverlening in het kader van officiële exportkredietverzekeringsregelingen.

NL

Bij die analyse moet terdege rekening worden gehouden met de markten en de internationale ontwikkelingen inzake regulering, alsook met de interacties tussen de liquiditeitsdekkingsratio en andere prudentiële vereisten krachtens de onderhavige verordening, zoals de risicokapitaalratio's en de hefboomwerkingsratio's.

Het Europees Parlement en de Raad worden in de gelegenheid gesteld hun standpunten betreffende het verslag kenbaar te maken.

De EBA beoordeelt in haar verslag meer bepaald het volgende:

  • a) 
    het voorzien in mechanismen ter beperking van de waarde van liquiditeitsinstromen, in het bijzonder met het oog op het bepalen van een passend instroomplafond en de voorwaarden voor de toepassing ervan, rekening houdend met verschillende

bedrijfsmodellen, waaronder pass through-financiering, factoring, leasing, gedekte obligaties, hypotheken, uitgifte van gedekte obligaties, en in welke mate dit plafond

moet worden gewijzigd of ingetrokken ten behoeve van de specifieke aspecten van gespecialiseerde financiering ;

  • b) 
    de kalibratie van de in deel 6, titel II, bedoelde in- en uitstromen, in het bijzonder uit hoofde van artikel 410, lid 7 en artikel 413, lid 2 ;

 ▌

NL

c bis) het voorzien in mechanismen ter beperking van het dekken van liquiditeitsvereisten met bepaalde categorieën liquide activa; in het bijzonder beoordeling van het passende minimumpercentage voor de in artikel 404, lid 1, punten a) tot en met c), bedoelde liquide activa ten opzichte van het totaal van de liquide activa waarbij een drempel van 60% wordt getest en rekening wordt gehouden met de

internationale ontwikkelingen inzake regulering. Activa die verschuldigd zijn en vervallen of opvraagbaar zijn binnen 30 kalenderdagen, worden niet in de berekening van de limiet meegenomen tenzij er zekerheid voor is gesteld die ook uit hoofde van artikel 404, lid 1, punten a) tot en met c), in aanmerking wordt genomen;

e) het voorzien in specifieke lagere uitstroom- en/of hogere instroompercentages voor intragroepstromen. In het verslag wordt gedetailleerd aangegeven onder welke

omstandigheden dergelijke specifieke in- of uitstroompercentages vanuit prudentieel oogpunt gerechtvaardigd zouden zijn en wordt in grote lijnen een methodiek beschreven om, aan de hand van objectieve criteria en parameters, specifieke in- en uitstroomniveaus te bepalen die tussen de instelling en de tegenpartij van toepassing zijn wanneer deze niet in dezelfde lidstaat zijn gevestigd.

f ter) de kalibratie van de percentages die van toepassing zijn op het opnemen van bedragen uit onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten en onbenutte

gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten bedoeld in artikel 412, leden 3 en 4. In het bijzonder test de EBA een vermenigvuldiging van het op te nemen bedrag met 100%.

NL

f quater) de definitie van retaildeposito in artikel 400, punt 2), in het bijzonder of het aangewezen is een drempel voor deposito's van natuurlijke personen te

introduceren;

f quinquies) de behoefte aan een nieuwe categorie van retaildeposito's met een lagere uitstroom in het licht van de specifieke kenmerken van dergelijke deposito's die een lager uitstroompercentage zouden rechtvaardigen, waarbij rekening wordt

gehouden met de internationale ontwikkelingen inzake regulering;

g) afwijkingen van de vereisten betreffende de samenstelling van de liquide activa die instellingen verplicht zijn aan te houden indien de gerechtvaardigde collectieve

behoeften van de instellingen aan liquide activa in een bepaalde valuta groter zijn dan de beschikbaarheid van die liquide activa, en de voorwaarden die aan dergelijke afwijkingen verbonden dienen te zijn;

g bis) de definitie van sharia-conforme financiële producten als alternatief voor activa die voor de toepassing van artikel 404 als liquide activa zijn aan te merken, ten

behoeve van sharia-conforme banken;

NL

h) de definitie van stressomstandigheden, met inbegrip van beginselen voor het gebruik van de voorraad liquide activa en de noodzakelijke respons van de

toezichthouder in het kader waarvan instellingen gebruik zouden kunnen maken van hun liquide activa om liquiditeitsuitstromen te compenseren, en met welke respons niet-naleving moet worden ondervangen.

i) de definitie van een vaste operationele relatie ten aanzien van niet-financiële cliënten als bedoeld in artikel 410, lid 4, punt c);

i bis) de kalibratie van het uitstroompercentage dat van toepassing is op samenhangende bank- of prime brokeragediensten als bedoeld in artikel 410, lid 4, derde alinea;

j) mechanismen voor de toepassing van grandfathering op door de overheid gegarandeerde obligaties, zoals door het nationaal agentschap voor het beheer van activa ( ational Asset Management Agency - AMA) in Ierland of door het nationaal agentschap voor het beheer van activa in Spanje uitgegeven obligaties die in het kader van conform de Unieregels voor staatssteun goedgekeurde staatssteunmaatregelen zijn verstrekt aan kredietinstellingen en die zijn opgezet om probleemactiva van de balansen van kredietinstellingen af te voeren, als activa met een uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit, ten minste tot en met december 2023.

  • 2. 
    Uiterlijk op 31 december 2013 brengt de EBA, na raadpleging van de EAEM en de ECB, aan de Commissie verslag uit over passende uniforme definities van hoge en uiterst hoge

    liquiditeit en kredietkwaliteit van overdraagbare activa voor de toepassing van artikel 404 en over passende reductiefactoren voor activa die voor de toepassing van artikel 404 als liquide activa zijn aan te merken, met uitzondering van de in artikel 404, lid 1, punten a) tot en met c) bedoelde activa .

NL

Het Europees Parlement en de Raad worden in de gelegenheid gesteld hun standpunten betreffende het verslag kenbaar te maken.

In het verslag wordt ook aandacht besteed aan i) andere categorieën activa, in het bijzonder obligatieleningen van hoge liquiditeit en kredietkwaliteit met niet-zakelijk onroerend goed als onderpand, ii) andere categorieën van voor de centrale bank toelaatbare effecten of leningen, zoals bij voorbeeld obligaties van regionale en lokale overheden en commercial paper, en iii) andere activa, die niet voor de centrale bank toelaatbaar maar wel verhandelbaar zijn, zoals aan een erkende beurs genoteerde aandelen, goud, op een belangrijke index genoteerde aandeleninstrumenten, gegarandeerde obligaties, gedekte obligaties, bedrijfsobligaties en op bovengenoemde activa gebaseerde fondsen.

In het verslag wordt ook nagegaan of, en zo ja in hoeverre stand-bykredietfaciliteiten als bedoeld in artikel 404, lid 1, punt e), als liquide activa moeten worden meegeteld, in het licht van internationale ontwikkelingen en rekening houdend met Europese specifieke aspecten, zoals onder meer de wijze waarop het monetair beleid in de EU wordt gevoerd.

De EBA beproeft met name de geschiktheid van de volgende criteria en de passende niveaus voor dergelijke definities:

  • a) 
    minimaal handelsvolume van de activa;
  • b) 
    minimaal uitstaand volume van de activa;

NL

  • c) 
    transparante prijsinformatie en posttransactionele informatie;
  • d) 
    kredietkwaliteitscategorieën als bedoeld in deel 3, titel II, hoofdstuk 2;
  • e) 
    bewijs van prijsstabiliteit;
  • f) 
    gemiddeld verhandeld volume en gemiddelde transactieomvang;
  • g) 
    maximale bied- en laatspread;
  • h) 
    resterende tijd tot vervaldag;
  • i) 
    minimumomloopratio.

De EBA brengt bovendien verslag uit over de vraag of het passend is de in artikel 404, lid 1, punt c), bedoelde activa te behandelen als zijnde gelijkwaardig aan activa van uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit.

NL

Uiterlijk op 31 januari 2014 brengt de EBA bovendien verslag uit over het volgende:

i) uniforme definities van hoge en uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit;

ii) de mogelijke onbedoelde gevolgen van de definitie van liquide activa voor het verrichten van monetairebeleidsoperaties, en de mate waarin:

een lijst van liquide activa die losstaat van de lijst van voor de centrale bank toelaatbare activa, instellingen ertoe kan aanzetten in aanmerking komende activa die niet onder de definitie van liquide activa vallen in te brengen in

herfinancieringstransacties;

regulering van de liquiditeit instellingen kan ontmoedigen leningen te verstrekken of aan te gaan op de geldmarkt voor transacties zonder onderpand, en of dit er toe zou kunnen leiden dat het hanteren van de EO IA als richtpunt bij de uitvoering van het monetair beleid wordt herbezien;

de introductie van de liquiditeitsdekkingsratio het voor de centrale banken moeilijker maakt de prijsstabiliteit te waarborgen door gebruikmaking van het bestaande kader en de bestaande instrumenten van het monetair beleid.

iii) de operationele vereisten voor het aanhouden van liquide activa, als bedoeld in artikel 405, lid 1, punten c) tot en met g), conform de internationale ontwikkelingen inzake regulering.

NL

Artikel 481 bis etto stabielefinancieringsvereisten

1. Uiterlijk op 31 december 2015 brengt de EBA, op basis van de overeenkomstig deel 6, titel III, te rapporteren posten, aan de Commissie verslag uit over de vraag of en hoe op passende wijze kan worden gegarandeerd dat instellingen gebruik maken van stabiele

financieringsbronnen, met inbegrip van een beoordeling van de impact op de activiteiten en het risicoprofiel van instellingen in de Unie of op de financiële markten of de economie en de bancaire kredietverlening, met bijzondere aandacht voor kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen en handelsfinanciering, met inbegrip van kredietverlening in het kader van officiële exportkredietverzekeringsregelingen en pass-throughfinancieringsmodellen, inclusief financiering van hypothecaire leningen op basis van looptijdenmatching . De EBA analyseert in het bijzonder de impact van stabiele bronnen van financiering op de herfinancieringsstructuren van de diverse bankbedrijfsmodellen in Europa.

NL

2. Uiterlijk op 31 december 2015 brengt de EBA, op basis van de overeenkomstig deel 6, titel III, te rapporteren posten en conform de in artikel 403, lid 3, punt a), bedoelde

uniforme rapportageformats, en na raadpleging van het ESRB, aan de Commissie voorts

verslag uit over de methodiek ter bepaling van het bedrag aan stabiele financiering dat

beschikbaar is en vereist wordt voor instellingen, alsook over passende uniforme

definities voor de berekening van een dergelijk netto stabielefinancieringsvereiste,

waarbij in het bijzonder het volgende onderzocht wordt:

a) de categorieën en de wegingen die van toepassing zijn op de bronnen van stabiele financiering in artikel 414, lid 1;

b) de categorieën en de wegingen die van toepassing zijn ter bepaling van het stabielefinancieringsvereiste in artikel 415, lid 1;

c) de aan de discretionaire bevoegdheid van de nationale toezichthouder onderworpen behandeling van voorwaardelijke verplichtingen, bedoeld in artikel 415, lid 1, punt (i);

d) de methodiek voorziet in prikkels, respectievelijk negatieve prikkels, om aan te zetten tot een stabielere en meer op de lange termijn gerichte financiering van activa, bedrijfsactiviteiten, investeringen en financiering van instellingen;

e) de behoefte aan ontwikkeling van verschillende methodieken voor verschillende soorten instellingen.

NL

3. Uiterlijk op 31 december 2016 dient de Commissie, indien passend, en rekening houdend met de in lid 1 en lid 2 bedoelde verslagen en de diversiteit van de Europese banksector

ten volle in aanmerking nemend, bij het Europees Parlement en de Raad ▌een wetgevingsvoorstel in betreffende een aanpak om te bewerkstelligen dat instellingen van stabiele bronnen van financiering gebruik maken.

Artikel 482 Hefboomfinanciering

  • 1. 
    Op basis van de bevindingen van het in lid 2 bedoelde verslag dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2016 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de impact en de doeltreffendheid van de hefboomratio.

2. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot invoering van een passend aantal niveaus van de hefboomratio waaraan instellingen die

verschillende bedrijfsmodellen volgen, zouden moeten voldoen, met suggesties voor een toereikende kalibratie voor die niveaus en passende aanpassingen aan de kapitaalmaatstaf en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling als bepaald in artikel 416, zo nodig samen met eventuele ermee samenhangende flexibiliteitsmaatregelen, waaronder passende wijzigingen van artikel 443 bis teneinde de hefboomratio naar gelang van de bij dat artikel vastgestelde maatregelen te in te voeren .

NL

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 brengt de EBA uiterlijk op 31 oktober 2016 aan de

    Commissie verslag uit over ten minste het volgende:

    a 0) of het hefboomratiokader van deze verordening en van de artikelen 85 en 94 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] het passende instrument is om het risico van buitensporig gebruik van hefboomwerking door de instellingen op bevredigende wijze en in bevredigende mate te ondervangen;

    -a) het bepalen van bedrijfsmodellen die een afspiegeling zijn van de algehele risicoprofielen van de instellingen en het introduceren van gedifferentieerde hefboomratio's voor die bedrijfsmodellen;

    a ) of de vereisten van de artikelen 75 en 85 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] in overeenstemming met de artikelen 72 en 92 van Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], die ertoe strekken het risico van buitensporige hefboomwerking te ondervangen, toereikend zijn om te garanderen dat instellingen dit risico goed beheren en, zo niet, welke verdere aanscherpingen nodig zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken;

    • b) 
      of er wijzigingen nodig zijn - en zo ja welke - in de in artikel 416 uiteengezette berekeningsmethodiek om te garanderen dat de hefboomratio kan worden gebruikt als passende indicator voor het risico van buitensporige hefboomwerking van een instelling;

NL

  • c) 
    of er, in de context van de berekening van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van de hefboomratio, een wezenlijk verschil bestaat tussen de volgens de oorspronkelijkeblootstellingsmethode bepaalde blootstellingswaarde van in bijlage II ▌vermelde posten en de blootstellingswaarde bepaald volgens de op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode;
  • d) 
    of het, met het oog op het bewaken van het risico van buitensporige hefboomwerking, passender zou kunnen zijn gebruik te maken van ofwel het eigen vermogen ofwel het tier 1-kernkapitaal als de kapitaalmaatstaf voor de hefboomratio, en zo ja, wat dan de passende kalibratie van de hefboomratio zou zijn;
  • e) 
    of de in artikel 416, lid 8, punt a), bedoelde ▌omrekeningsfactor voor nietopgenomen kredietfaciliteiten, die te allen tijde onvoorwaardelijk zonder opzegtermijn kunnen worden opgezegd, voldoende conservatief is, afgaande op het gedurende de waarnemingsperiode vergaarde bewijsmateriaal;
  • f) 
    of de frequentie en het format waarmee de informatie over de in artikel 436 bedoelde posten openbaar wordt gemaakt, passend zijn;

NL

  • g) 
    wat voor elk van de overeenkomstig punt -a) bepaalde bedrijfsmodellen het passende niveau voor de hefboomratio zou zijn;

g bis) of er voor elk niveau van de hefboomratio een bereik moet worden bepaald waarbinnen de percentages moeten liggen ;

  • h) 
    of er, indien de hefboomratio wordt ingevoerd als een vereiste voor de instellingen, wijzigingen nodig zijn in het hefboomratioraamwerk waarin deze verordening

    voorziet, en zo ja, welke;

  • i) 
    of het invoeren van de hefboomratio als een vereiste voor de instellingen, het risico van buitensporig gebruik van hefboomwerking door die instellingen daadwerkelijk zou beperken, en zo ja, of het niveau voor de hefboomratio hetzelfde moet zijn voor alle instellingen dan wel moet worden bepaald naargelang het risicoprofiel en het bedrijfsmodel alsook de omvang van de instellingen, en welke bijkomende

    kalibraties of overgangsperiode er in laatstgenoemd geval vereist zouden zijn.

NL

  • 3. 
    In het in lid 2 bedoelde verslag, dat ten minste de periode vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot en met 30 juni 2016 bestrijkt, wordt ten minste het volgende

    onderzocht:

    • a) 
      de impact van de invoering van de overeenkomstig artikel 416 bepaalde hefboomratio als een vereiste waaraan de instellingen moeten voldoen op:
      • i) 
        de financiële markten in het algemeen en de markten voor retrocessietransacties, derivaten en gedekte obligaties in het bijzonder;
      • ii) 
        de soliditeit van de instellingen;
      • iii) 
        de bedrijfsmodellen en balansstructuren van de instellingen; in het bijzonder met betrekking tot onderdelen van het bedrijf waaraan een laag risico

        verbonden is, zoals stimuleringskredieten verleend door publieke ontwikkelingsbanken, kredietverlening aan gemeenten, financiering van niet-zakelijk onroerend goed en andere risicoarme activiteiten die volgens het nationale recht worden gereguleerd;

      • iv) 
        de migratie van risicoblootstellingen naar entiteiten die niet aan prudentieel toezicht zijn onderworpen;

        NL

    • v) 
      financiële innovatie, met name de ontwikkeling van instrumenten waarin de hefboomwerking ingebed is;
    • vi) 
      het risicogedrag van instellingen;
    • vii) 
      clearing, afwikkeling en bewaarneming en het beheer van een centrale tegenpartij ;
    • viii) 
      de cycliciteit van de kapitaalmaatstaf en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van de hefboomratio;
    • ix) 
      de bancaire kredietverlening, met bijzondere aandacht voor kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen, regionale en lokale overheden en publiekrechtelijke lichamen, en voor handelsfinanciering, met inbegrip van kredietverlening in het kader van officiële

      exportkredietverzekeringsregelingen;

  • b) 
    de wisselwerking tussen de hefboomratio en de op risico gebaseerde eigenvermogensvereisten en de liquiditeitsvereisten zoals bepaald in deze verordening;
  • c) 
    het effect van verslagleggingsverschillen tussen de standaarden voor jaarrekeningen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 i, de standaarden voor jaarrekeningen uit hoofde van Richtlijn 86/635/EG i en andere toepasselijke standaarden voor

    jaarrekeningen op de vergelijkbaarheid van de hefboomratio.

NL

Artikel 483 Blootstellingen aan overgedragen kredietrisico

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2013 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing en de effectiviteit van de bepalingen van deel 5 in het licht van de internationale marktontwikkelingen.

1. De Commissie toetst uiterlijk in juni 2014, na raadpleging van het ESRB en de EBA, of de macroprudentiële reglementering in deze verordening en in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] afdoende is om systeemrisico's in sectoren, regio's en

lidstaten van de Europese Unie te ondervangen, onder meer door te beoordelen:

i) of het actuele macroprudentiële instrumentarium in deze verordening en in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] doeltreffend, doelmatig en transparant is;

NL

iii) of de dekking en de mogelijke maten van overlapping tussen verschillende macroprudentiële instrumenten voor het ondervangen van gelijksoortige risico's in deze verordening en in Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau] toereikend zijn en of er, in voorkomend geval, nieuwe macroprudentiële

reglementering moet worden voorgesteld;

iv) hoe de wisselwerking eruit ziet van internationaal overeengekomen standaarden voor systeeminstellingen met de bepalingen van deze verordening en van

Richtlijn [in te voegen door het Publicatiebureau], en of er, in voorkomend geval, nieuwe reglementering moet worden voorgesteld, met inachtneming van die internationaal overeengekomen standaarden.

Op basis van de raadpleging van het ESRB en de EBA dient de Commissie uiterlijk op

31 december 2014 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over deze beoordeling, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

NL

Artikel 484 Tegenpartijkredietrisico en oorspronkelijkeblootstellingsmethode

Uiterlijk op 31 december 2016 toetst de Commissie de toepassing van artikel 270 en dient daarover bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 484 bis Bewaking en beoordeling

1. Uiterlijk 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de EMA samen met de ESMA verslag op over de werking van deze verordening met betrekking tot de

gerelateerde verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 648/2012 i [EMIR], in het bijzonder wat betreft instellingen die een centrale tegenpartij beheren, ter voorkoming van doublures in de vereisten voor derivatentransacties en daarmee van een verhoogd reguleringsrisico en hogere kosten voor de bewaking door de bevoegde autoriteiten.

2. De EBA bewaakt en beoordeelt de werking van de bepalingen inzake de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen met betrekking tot een centrale tegenpartij van deel III, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 9. Uiterlijk op 1 januari 2015 brengt de EBA verslag uit aan de Commissie over de impact en de doeltreffendheid van die bepalingen.

3. Uiterlijk op 31 december 2016 toetst de Commissie de verenigbaarheid van deze verordening met de gerelateerde verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 648/2012 [EMIR], de eigenvermogensvereisten van deel III, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 9, en dient zij hierover bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

NL

 ▌

Artikel 485 bis Langlopende financiering

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2015 verslag uit over het effect van deze verordening op het aanmoedigen van langetermijninvesteringen in groeibevorderende infrastructuur.

Artikel 486 Definitie van in aanmerking komend kapitaal

Uiterlijk op 31 december 2014 toetst de Commissie de deugdelijkheid van de definitie van in aanmerking komend kapitaal die wordt toegepast in het kader van deel 2, titel IV, en deel 4, en dient zij hierover een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 486 bis Toetsing inzake kapitaalinstrumenten die kunnen worden afgeschreven of omgezet

wanneer het punt van niet-levensvatbaarheid wordt bereikt

Uiterlijk op 31 december 2015 toetst de Commissie of deze verordening een vereiste dient te bevatten volgens hetwelk aanvullend tier 1- of tier 2-kapitaalinstrumenten moeten worden afgeschreven wanneer wordt vastgesteld dat de instelling niet langer levensvatbaar is. De Commissie brengt hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

NL

Artikel 487 bis In mindering brengen van de activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen

Uiterlijk op 30 juni 2014 stelt de EBA een verslag op waarin zij onderzoekt of de herziene IAS 19, als bevestigd door de Europese Commissie, die op 1 januari 2013 in werking treedt, in combinatie met de aftrek van de netto activa van pensioenfondsen als bedoeld in artikel 33, lid 1, punt e), en veranderingen in de netto pensioenverplichtingen, tot ongewenste volatiliteit van het eigen vermogen van de instellingen leidt.

Uiterlijk op 31 december 2014 dient de Commissie, rekening houdend met het verslag van de

EBA, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, tot invoering van een behandeling waarbij van de netto activa of de netto verplichtingen van op vaste toezeggingen gebaseerde pensioenfondsen voor de berekening van het eigen vermogen worden aangepast.

NL

Artikel 488

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het

Publicatieblad van de Europese Unie.

1 bis. Deze verordening is van toepassing vanaf [1 januari 2014 indien de bekendmaking plaatsvindt vóór 30 juni 2013 - of 1 juli 2014 - indien de bekendmaking plaatsvindt tussen 1 juli en 31 december 2013 (*)], met uitzondering van:

a) artikel 7, lid 2 bis, artikel 19 en artikel 436, lid 1, die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015;

b) artikel 401 bis, lid 1, dat van toepassing is vanaf 1 januari 2016;

c) de bepalingen van deze verordening uit hoofde waarvan de ETA's bij de Commissie ontwerpen van technische uitvoerings- of reguleringsnormen moeten indienen, alsmede de bepalingen van deze verordening waarbij de Commissie wordt gemachtigd gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vast te stellen, die van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(*) PB: a.u.b. betrokken datum invoegen op basis van de feitelijke datum van bekendmaking.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

NL

BIJLAGE I

Indeling van posten buiten de balanstelling

Volledig risico:

  • i. 
    garanties met het karakter van kredietvervangingen, zoals garanties voor goede betaling van kredietfaciliteiten;

ii kredietderivaten;

  • iii. 
    accepten;
  • iv. 
    endossementen van wissels die niet de handtekening van andere instellingen dragen;
  • v. 
    transacties met regres, zoals factoring, factuurkortingsfaciliteiten;
  • vi. 
    onherroepelijke "stand by"-accreditieven met het karakter van kredietvervangingen;

vii activa aangekocht onder overeenkomsten betreffende koop op termijn zonder rugdekking;

  • viii. 
    deposito's in de vorm van tussenswaps ("forward deposits");
  • ix. 
    onbetaald deel van niet-volgestorte aandelen en effecten;

NL

  • x. 
    overeenkomsten betreffende cessie en retrocessie van activa als gedefinieerd in artikel 12, leden 3 en 5, van Richtlijn 86/635/EEG i;
  • xi. 
    overige posten met een volledig risico.
  • 2. 
    Middelgroot risico:
  • a) 
    posten buiten de balanstelling in verband met handelsfinanciering:
  • i) 
    verstrekte of geconfirmeerde documentaire kredieten (zie ook "Middelgroot/laag risico");
  • b) 
    andere posten buiten de balanstelling:
  • i) 
    scheepvaartgaranties, douane- en belastinggaranties;
  • ii) 
    niet-opgenomen kredietfaciliteiten (overeenkomsten tot het verstrekken van leningen, het aankopen van effecten, het verschaffen van garanties of acceptfaciliteiten) met een

    oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar;

  • iii) 
    note issuance facilities (NIF's) en revolving underwriting facilities (RUF's);
  • iv) 
    overige posten met middelgroot risico waarvan de EBA in kennis is gesteld.

NL

  • 3. 
    Middelgroot/laag risico:
  • a) 
    posten buiten de balanstelling in verband met handelsfinanciering:
  • i) 
    documentaire kredieten met de onderliggende zendingen als zekerheid en andere zelfliquiderende transacties;
  • ii) 
    garanties (met inbegrip van inschrijvings- en uitvoeringsgaranties, en bijbehorende voorschot- en inhoudingsgaranties) en garanties die niet het karakter van kredietvervangingen

    hebben;

iii) onherroepelijke "stand by"-accreditieven die niet het karakter van kredietvervangingen hebben;

  • b) 
    Andere posten buiten de balanstelling:
  • i) 
    niet-opgenomen kredietfaciliteiten, omvattende overeenkomsten tot het verstrekken van leningen, het aankopen van effecten, het verschaffen van garanties of acceptfaciliteiten met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of korter die niet te allen tijde onvoorwaardelijk zonder opzegtermijn kunnen worden opgezegd of waarvoor niet expliciet is bepaald dat zij te allen tijde automatisch kunnen worden opgezegd op grond van de verminderde

    kredietwaardigheid van de debiteur;

  • ii) 
    overige posten met middelgroot/laag risico waarvan de EBA in kennis is gesteld.

NL

Laag risico:

  • i) 
    niet-opgenomen kredietfaciliteiten, omvattende overeenkomsten tot het verstrekken van leningen, het aankopen van effecten, het verschaffen van garanties of acceptfaciliteiten die te allen tijde onvoorwaardelijk zonder opzegtermijn kunnen worden opgezegd of waarvoor expliciet is bepaald dat zij te allen tijde automatisch kunnen worden opgezegd op grond van de verminderde kredietwaardigheid van de debiteur. Aan particulieren en kleine partijen toegekende kredietlijnen kunnen als onvoorwaardelijk opzegbaar worden beschouwd indien de instelling deze kredietlijnen krachtens de daaraan verbonden voorwaarden kan opzeggen met volledige inachtneming van de wetgeving inzake consumentenbescherming en aanverwante wetgeving; en
  • ii) 
    niet-opgenomen kredietfaciliteiten voor inschrijvings- en uitvoeringsgaranties die te allen tijde onvoorwaardelijk zonder opzegtermijn kunnen worden opgezegd of waarvoor expliciet is bepaald dat zij te allen tijde automatisch kunnen worden opgezegd op grond van de verminderde kredietwaardigheid van de debiteur; en
  • iii) 
    overige posten met laag risico waarvan de EBA in kennis is gesteld.

NL

BIJLAGE II

Soorten derivaten

  • 1. 
    Rentecontracten:
  • a) 
    renteswaps die betrekking hebben op één valuta;
  • b) 
    basisswaps;
  • c) 
    rentetermijncontracten;
  • d) 
    rentefutures;
  • e) 
    gekochte renteopties;
  • f) 
    andere contracten van gelijke aard.
  • 2. 
    Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of goud:
  • a) 
    cross-currency renteswaps;
  • b) 
    valutatermijncontracten;
  • c) 
    valutafutures;
  • d) 
    gekochte valutaopties;
  • e) 
    andere contracten van gelijke aard;
  • f) 
    contracten van gelijke aard als de contracten in subpunten a) tot en met e) die betrekking hebben op goud.
  • 3. 
    Contracten die van gelijke aard zijn als die in punt 1, subpunten a) tot en met e), en punt 2, subpunten a) tot en met d), en die betrekking hebben op andere onderliggende waarden of indices. Hiertoe behoren minimaal alle instrumenten gespecificeerd in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 7, 9 en 10 bij Richtlijn 2004/39/EG i, en die niet in de punten 1 of 2 zijn opgenomen.

    NL

BIJLAGE III

Posten onderworpen aan aanvullende rapportage van liquide activa

  • 1. 
    Contanten.
  • 2. 
    Reserves van centrale banken, voor zover er in tijden van stress een beroep kan worden op gedaan.
  • 3. 
    Effecten, zijnde vorderingen op of gegarandeerd door landen, centrale banken, niet tot de centrale overheid behorende publiekrechtelijke lichamen, regio's met fiscale autonomie om belastingen te heffen en te innen en lokale overheden, de Bank voor Internationale Betalingen, het Internationaal Monetair Fonds, de Europese Commissie of multilaterale ontwikkelingsbanken, waarbij aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
  • a) 
    er wordt overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 0% aan toegekend;
  • b) 
    zij vormen geen verplichting van een instelling of een met haar verbonden lichaam.
  • 4. 
    Andere dan de onder punt 3) bedoelde effecten, zijnde vorderingen op of gegarandeerd door landen of centrale banken, uitgegeven door de overheid in de nationale valuta van dat land of door de centrale bank in de nationale valuta en het land waar het liquiditeitsrisico wordt aangegaan, of uitgegeven in vreemde valuta, voor zover het aanhouden van een dergelijke schuld overeenstemt met de liquiditeitsbehoeften naar aanleiding van de activiteiten van de bank in die valuta.

NL

  • 5. 
    Effecten, zijnde vorderingen op of gegarandeerd door landen, centrale banken, niet tot de centrale overheid behorende publiekrechtelijke lichamen, regio's met fiscale autonomie om belastingen te heffen en te innen en lokale overheden, of multilaterale ontwikkelingsbanken, waarbij aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
  • a) 
    er wordt overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 20% aan toegekend;
  • b) 
    zij vormen geen verplichting van een instelling of een met haar verbonden lichaam.
  • 6. 
    Andere dan de onder punten 3) tot en met 5) bedoelde effecten die in aanmerking komen voor een risicogewicht van 20% of beter overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, of die volgens een interne beoordeling een gelijkwaardige kredietkwaliteit hebben, en die een van de onderstaande voorwaarden vervullen:
  • a) 
    zij vormen geen vordering op een SSPE, een instelling of een met haar verbonden entiteit;
  • b) 
    het betreft obligaties die in aanmerking komen voor de in artikel 124, lid 3 of lid 4, beschreven behandeling;
  • c) 
    het betreft obligaties als omschreven in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG i, die geen obligaties als bedoel in punt b) zijn.

NL

  • 7. 
    Andere dan de onder punten 3) tot en met 6) bedoelde effecten die in aanmerking komen voor een risicogewicht van 50% of beter overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, of die volgens een interne beoordeling een gelijkwaardige kredietkwaliteit hebben, en die een van de onderstaande voorwaarden vervullen:
  • a) 
    zij vormen geen vordering op een SSPE, een instelling of een met haar verbonden entiteit.
  • 8. 
    Andere dan de onder punten 3) tot en met 7) bedoelde effecten die in aanmerking komen voor een risicogewicht van 35% of beter overeenkomstig deel 3, titel II, hoofdstuk 2, of die volgens een interne beoordeling een gelijkwaardige kredietkwaliteit hebben, en die geheel en volledig door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed zijn gedekt overeenkomstig artikel 120 van deze verordening.
  • 9. 
    Door centrale banken binnen de werkingssfeer van monetair beleid verleende standbykredietfaciliteiten, voor zover die niet worden gegarandeerd door liquide activa en met uitsluiting van noodliquiditeitssteun;
  • 10. 
    Wettelijke of statutaire minimumdeposito's bij de centrale kredietinstelling en andere statutaire of bij overeenkomst beschikbare liquide middelen van de centrale kredietinstelling of instellingen die lid zijn van het in artikel 108, lid 7, bedoelde netwerk, of die in aanmerking komen voor de bij artikel 9 vastgestelde ontheffing, voor zover die middelen niet door liquide activa worden gegarandeerd, indien de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen is verbonden aan een netwerk.

NL

  • 11. 
    Beursverhandelde, centraal geclearde aandelen in het kernkapitaal die onderdeel zijn van een belangrijke aandelenindex, luiden in de binnenlandse valuta van de lidstaat en niet zijn uitgegeven door een instelling of door een met haar gelieerde onderneming.
  • 12. 
    Aan een erkende beurs genoteerd goud, dat op toegewezen basis wordt aangehouden.

Alle posten met uitzondering de in punt 1 en punt 2 vermelde moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a) 
    zij worden verhandeld op door een lage mate van concentratie gekenmerkte markten voor retrocessieovereenkomsten of contanten;
  • b) 
    zij hebben bewezen een betrouwbare bron van liquiditeit te zijn door middel van retrocessieovereenkomsten of verkoop, ook onder gespannen marktomstandigheden;
  • c) 
    zij zijn onbezwaard.

NL

BIJLAGE V Concordantietabel

Deze verordening Richtlijn 2006/48/EG i Richtlijn 2006/49/EG i

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4, punten 1, 3 t/m 5, Artikel 4

10, 16 t/m 22, 24 t/m 38, 42,

47, 60, 61, 63, 66, 67, 71 en

72

Artikel 4, leden 6, 7, 56 en 81 Artikel 3

Artikel 4, punten 2, 9, 11 t/m

15, 23, 40, 41, 48, 55, 57, 59,

62, 64, 65, 68, 69, 70, 73 t/m

80 en 82 t/m 86

Artikel 4, punt 50 Artikel 77

Artikel 4 Artikel 3, lid 1, punt m)

Artikel 4 Artikel 3, lid 1, punt o)

Artikel 4 Artikel 3, lid 1, punt e)

Artikel 4 Artikel 4, punt 14

Artikel 4 Artikel 4, punt 16

Artikel 4 Artikel 4, punt 4 Artikel 3, lid 3, punt c)

Artikel 4 Artikel 4, punt 5

Artikel 5, lid 1 Artikel 68, lid 1

Artikel 5, lid 2 Artikel 68, lid 2

Artikel 5, lid 3 Artikel 68, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 5, lid 5

Artikel 6, lid 1 Artikel 69, lid 1

Artikel 6, lid 2 Artikel 69, lid 2

Artikel 6, lid 3 Artikel 69, lid 3

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 8, lid 1 Artikel 70, lid 1

Artikel 8, lid 2 Artikel 70, lid 2

Artikel 8, lid 3 Artikel 70, lid 3

Artikel 9 Artikel 3, lid 1

Artikel 10, lid 1 Artikel 71, lid 1

Artikel 10, lid 2 Artikel 71, lid 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 11

Artikel 12, lid 1 Artikel 72, lid 1

Artikel 12, lid 2 Artikel 72, lid 2

NL

Artikel 12, lid 3 Artikel 72, lid 3

Artikel 12, lid 4

Artikel 13, lid 1 Artikel 73, lid 3

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 14 Artikel 22, lid 1

Artikel 15, lid 1 Artikel 23

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 16, leden 1, 2 en 3 Artikel 133, lid 1

Artikel 16, lid 4 Artikel 133, lid 2

Artikel 16, lid 5 Artikel 133, lid 3

Artikel 16, lid 6 Artikel 134, lid 1

Artikel 16, lid 7

Artikel 16, lid 8 Artikel 134, lid 2

Artikel 17, lid 1 Artikel 73, lid 1

Artikel 17, lid 2

Artikel 17, lid 3

Artikel 18, lid 1

Artikel 18, lid 2

Artikel 18, lid 3

Artikel 18, lid 4

Artikel 18, lid 5

Artikel 18, lid 6

Artikel 18, lid 7

Artikel 19, lid 1

Artikel 19, lid 2

Artikel 19, lid 3

Artikel 19, lid 4

Artikel 20 Artikel 73, lid 2

Artikel 21 Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

NL

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 62

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 77

Artikel 78

Artikel 79

Artikel 80

Artikel 81

Artikel 82

Artikel 83

Art. 84, leden 1 en 2 Artikel 120

Artikel 84, lid 3

Artikel 84, lid 4

Artikel 85

Artikel 86

NL

Artikel 87

Artikel 88, leden 1 t/m 4 Artikel 10, leden 1 t/m 4

Artikel 88, lid 5

Artikel 89 Artikel 18, leden 2 t/m 4

Artikel 90

Artikel 91

Artikel 92

Artikel 93 Artikel 24

Artikel 94 Artikel 74, lid 1

Artikel 95, lid 1 Artikel 74, lid 2

Artikel 95, lid 2

Artikel 96, lid 1

Artikel 96, lid 2

Artikel 96, lid 3

Artikel 97, lid 1 Artikel 11, lid 1

Artikel 97, lid 2 Artikel 11, lid 3

Artikel 97, lid 3 Artikel 11, lid 4

Artikel 97, lid 4 Bijlage VII, deel C, punt 1

Artikel 98 Bijlage VII, deel A, punt 1

Artikel 99, lid 1 Bijlage VII, deel D, punt 1

Artikel 99, lid 2 Bijlage VII, deel D, punt 2

Artikel 100, lid 1 Artikel 33, lid 1

Artikel 100, leden 2 t/m 10 Bijlage VII, deel B, punten 1 t/m 9

Artikel 100, leden 11 t/m 13 Bijlage VII, deel B, punten 1 t/m 9

Artikel 101 Bijlage VII, deel C, punten 1, 2 en 3

Artikel 102 Artikel 76

Artikel 103, lid 1 Artikel 91

Artikel 103, lid 2

Artikel 104 Artikel 94

Artikel 105

Artikel 106 Artikel 78, leden 1 t/m 3

Artikel 107 Artikel 79, lid 1

Artikel 108, lid 1 Artikel 80, lid 1

Artikel 108, lid 2 Artikel 80, lid 2

Artikel 108, lid 3 Artikel 80, lid 4

Artikel 108, lid 4 Artikel 80, lid 5

Artikel 108, lid 5 Artikel 80, lid 6

Artikel 108, lid 6 Artikel 80, lid 7

Artikel 108, lid 7 Artikel 80, lid 8

Artikel 108, lid 8

Artikel 109 Bijlage VI, deel 1, punten 1 t/m 5

Artikel 110, lid 1

Artikel 110, leden 2 t/m 5 Bijlage VI, deel 1, punten 8 t/m 11

Artikel 111, lid 1

Artikel 111, lid 2

NL

Artikel 111, lid 3

Artikel 111, lid 4

Artikel 111, lid 5 Bijlage VI, deel 1, punt 15

Artikel 111, lid 6 Bijlage VI, deel 1, punt 17

Artikel 112, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punten 18 en 19

Artikel 112, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punt 20

Artikel 112, lid 3 Bijlage VI, deel 1, punt 21

Artikel 113 Bijlage VI, deel 1, punt 22

Artikel 114, lid 1

Artikel 114, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punten 37 en 38

Artikel 114, lid 3 Bijlage VI, deel 1, punt 40

Artikel 114, lid 4

Artikel 114, lid 5

Artikel 115, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punt 29

Artikel 115, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punt 31

Artikel 115, lid 3 Bijlage VI, deel 1, punten 33 t/m 36

Artikel 116, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punt 26

Artikel 116, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punt 25

Artikel 116, lid 3 Bijlage VI, deel 1, punt 27

Artikel 117 Bijlage VI, deel 1, punten 41 en 42

Artikel 118 Artikel 79, leden 2 en 3, en bijlage

VI, deel 1, punt 43 Artikel 119, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punt 44 Artikel 119, lid 2

Artikel 119, lid 3

Artikel 120, leden 1 t/m 3 Bijlage VI, deel 1, punten 45 t/m 49

Artikel 120, lid 4

Art. 121, leden 1 en 2 Bijlage VI, deel 1, punten 51 t/m 55

Artikel 121, leden 3 en 4 Bijlage VI, deel 1, punten 58 en 59

Art. 122, leden 1 en 2 Bijlage VI, deel 1, punten 61 en 62

Artikel 122, leden 3 en 4 Bijlage VI, deel 1, punten 64 en 65

Artikel 123, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punten 66 en 76

Artikel 123, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punt 66

Artikel 123, lid 3

Artikel 124, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punt 68 en eerste en tweede alinea

Artikel 124, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punt 69

Artikel 124, lid 3 Bijlage VI, deel 1, punt 71

Artikel 124, lid 4 Bijlage VI, deel 1, punt 70

Artikel 124, lid 5

Artikel 125 Bijlage VI, deel 1, punt 72

Artikel 126 Bijlage VI, deel 1, punt 73

NL

Artikel 127, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punt 74

Artikel 127, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punt 75

Artikel 127, lid 3 Bijlage VI, deel 1, punten 77 en 78

Artikel 127, lid 4 Bijlage VI, deel 1, punt 79

Artikel 127, lid 5 Bijlage VI, deel 1, punten 80 en 81

Artikel 128, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punt 86

Artikel 128, lid 2

Artikel 128, lid 3

Artikel 129, leden 1 t/m 3 Bijlage VI, deel 1, punten 82 t/m 84

Artikel 129, leden 4 t/m 7 Bijlage VI, deel 1, punten 87 t/m 90

Artikel 130 Artikel 81, leden 1, 2 en 4

Artikel 131, lid 1 Artikel 82, lid 1

Artikel 131, lid 2 Bijlage VI, deel 2, punten 12 t/m 16

Artikel 131, lid 3 Artikel 150, lid 3

Artikel 132, lid 1 Bijlage VI, deel 1, punt 6

Artikel 132, lid 2 Bijlage VI, deel 1, punt 7

Artikel 132, lid 3

Artikel 133 Bijlage VI, deel 3, punten 1 t/m 7

Artikel 134 Bijlage VI, deel 3, punten 8 t/m 17

Artikel 135, lid 1

Artikel 135, lid 2

Artikel 136

Artikel 137, lid 1

Artikel 137, lid 2

Artikel 138, lid 1 Artikel 84, lid 1, en bijlage VII, deel 4, punt 1

Artikel 138, lid 1 Artikel 84, lid 2

Artikel 138, lid 1 Artikel 84, lid 3

Artikel 138, lid 1 Artikel 84, lid 4

Artikel 138, lid 1

Artikel 139

Artikel 140

Artikel 141

Artikel 142, lid 1 Artikel 86, lid 9

Artikel 142, leden 2 t/m 9 Artikel 86, leden 1 t/m 8

Artikel 143, lid 1 Artikel 85, lid 1

Artikel 143, lid 2 Artikel 85, lid 2

Artikel 143, lid 3

Artikel 143, lid 4 Artikel 85, lid 3

Artikel 143, lid 5

Artikel 143, lid 1

Artikel 144 Artikel 85, leden 4 en 5

Artikel 145, lid 1 Artikel 89, lid 1

Artikel 145, lid 2 Artikel 89, lid 2

Artikel 145, lid 3

Artikel 145, lid 4

NL

Artikel 146 Artikel 87, leden 1 t/m 10

Artikel 147, leden 1 en 2 Artikel 87, lid 11

Art. 147, leden 3 en 4 Artikel 87, lid 12

Artikel 147, lid 5

Artikel 148, lid 1 Bijlage VII, deel 1, punt 3

Artikel 148, lid 2

Artikel 148, leden 3 t/m 8 Bijlage VII, deel 1, punten 4 t/m 9

Artikel 148, lid 9

Artikel 149 Bijlage VII, deel 1, punten 10 t/m

16 Artikel 150, lid 1 Bijlage VII, deel 1, punten 17 en 18

Artikel 150, lid 2 Bijlage VII, deel 1, punten 19 t/m

21 Artikel 150, lid 3 Bijlage VII, deel 1, punten 22 t/m

24 Artikel 150, lid 4 Bijlage VII, deel 1, punten 25 en 26

Artikel 151

Artikel 152 Bijlage VII, deel 1, punt 27

Artikel 153, lid 1 Bijlage VII, deel 1, punt 28

Artikel 153, leden 2 t/m 5

Artikel 154, lid 1 Artikel 88, lid 2

Artikel 154, lid 2 Artikel 88, lid 3

Artikel 154, lid 3 Artikel 88, lid 4

Artikel 154, lid 4 Artikel 88, lid 6

Artikel 154, lid 5 Bijlage VII, deel 1, punt 30

Artikel 154, lid 6 Bijlage VII, deel 1, punt 31

Artikel 154, lid 7 Bijlage VII, deel 1, punt 32

Artikel 154, lid 8 Bijlage VII, deel 1, punt 33

Artikel 154, lid 9 Bijlage VII, deel 1, punt 34

Artikel 154, lid 10 Bijlage VII, deel 1, punt 35

Artikel 154, lid 11

Artikel 155 Bijlage VII, deel 1, punt 36

Artikel 156, lid 1 Bijlage VII, deel 2, punt 2

Artikel 156, lid 2 Bijlage VII, deel 2, punt 3

Artikel 156, lid 3 Bijlage VII, deel 2, punt 4

Artikel 156, lid 4 Bijlage VII, deel 2, punt 5

Artikel 156, lid 5 Bijlage VII, deel 2, punt 6

Artikel 156, lid 6 Bijlage VII, deel 2, punt 7

Artikel 156, lid 7 Bijlage VII, deel 2, punt 7

Artikel 157, lid 1 Bijlage VII, deel 2, punt 8

Artikel 157, lid 2 Bijlage VII, deel 2, punt 9

Artikel 157, lid 3 Bijlage VII, deel 2, punt 10

Artikel 157, lid 4 Bijlage VII, deel 2, punt 11

Artikel 158, lid 1 Bijlage VII, deel 2, punt 12

Artikel 158, lid 2 Bijlage VII, deel 2, punt 13

Artikel 158, lid 3 Bijlage VII, deel 2, punt 14

NL

Artikel 158, lid 4 Bijlage VII, deel 2, punt 15

Artikel 158, lid 5 Bijlage VII, deel 2, punt 16

Artikel 159, lid 1 Bijlage VII, deel 2, punt 17

Artikel 159, lid 2 Bijlage VII, deel 2, punt 18

Artikel 159, lid 3 Bijlage VII, deel 2, punt 19

Artikel 159, lid 4 Bijlage VII, deel 2, punt 20

Artikel 160, lid 1 Bijlage VII, deel 2, punt 21

Artikel 160, lid 2 Bijlage VII, deel 2, punt 22

Artikel 160, lid 3 Bijlage VII, deel 2, punt 23

Artikel 160, lid 4

Artikel 161, lid 1 Bijlage VII, deel 2, punt 24

Artikel 161, lid 2 Bijlage VII, deel 2, punten 25 en 26

Artikel 161, lid 3 Bijlage VII, deel 2, punt 27

Artikel 162, lid 1 Bijlage VII, deel 3, punt 1

Artikel 162, lid 2 Bijlage VII, deel 3, punt 2

Artikel 162, lid 3 Bijlage VII, deel 3, punt 3

Artikel 162, lid 4 Bijlage VII, deel 3, punt 4

Artikel 162, lid 5 Bijlage VII, deel 3, punt 5

Artikel 162, lid 6 Bijlage VII, deel 3, punt 6

Artikel 162, lid 7 Bijlage VII, deel 3, punt 7

Artikel 162, lid 8 Bijlage VII, deel 3, punt 9

Artikel 162, lid 9 Bijlage VII, deel 3, punt 10

Artikel 162, lid 10 Bijlage VII, deel 3, punt 11

Artikel 163, lid 1 Bijlage VII, deel 3, punt 12

Artikel 163, lid 2

Artikel 164 Bijlage VII, deel 3, punt 13

Artikel 165, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 1

Artikel 165, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 2

Artikel 165, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 3

Artikel 166, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 5-

Artikel 166, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 12

Artikel 166, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 13, 14 en

15 Artikel 166, lid 4 Bijlage VII, deel 4, punt 16

Artikel 167, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 17

Artikel 167, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 18

Artikel 168, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punten 19 t/m

23 Artikel 168, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 24

Artikel 168, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 25

Artikel 169, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punten 26 t/m

28 Artikel 169, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 29

Artikel 169, lid 3

NL

Artikel 170 Bijlage VII, deel 4, punt 30

Artikel 171, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 31

Artikel 171, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 32

Artikel 171, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 33

Artikel 171, lid 4 Bijlage VII, deel 4, punt 34

Artikel 171, lid 5 Bijlage VII, deel 4, punt 35

Artikel 172, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 36

Artikel 172, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 37, eerste alinea

Artikel 172, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 37, tweede alinea

Artikel 172, lid 4 Bijlage VII, deel 4, punt 38

Artikel 172, lid 5 Bijlage VII, deel 4, punt 39

Artikel 173, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 40

Artikel 173, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 41

Artikel 173, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 42

Artikel 174, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 44

Artikel 174, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 45

Artikel 174, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 46

Artikel 174, lid 4 Bijlage VII, deel 4, punt 47

Artikel 174, lid 5 Artikel 174, lid 6 Artikel 175, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 43 en punten 49 t/m 56 Artikel 175, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 57

Artikel 176, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punten 59 t/m 66

Artikel 176, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punten 67 t/m 72

Artikel 176, lid 3 Artikel 177, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punten 73 t/m 81 Artikel 177, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 82

Artikel 177, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punten 83 t/m 86

Artikel 178, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punten 87 t/m

Artikel 178, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 93

7747/13 rts/PAU/sm 1237

NL

Artikel 178, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punten 94 en 95

Artikel 178, lid 4

Artikel 179, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punten 98, 99 en 100

Artikel 179, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punten 101 en

102 Artikel 179, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punten 103 en

104 Artikel 179, lid 4 Bijlage VII, deel 4, punt 96

Artikel 179, lid 5 Bijlage VII, deel 4, punt 97

Artikel 179, lid 6

Artikel 180, lid 1

Artikel 180, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 105

Artikel 180, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 106

Artikel 180, lid 4 Bijlage VII, deel 4, punt 107

Artikel 180, lid 5 Bijlage VII, deel 4, punt 108

Artikel 180, lid 6 Bijlage VII, deel 4, punt 109

Artikel 181 Bijlage VII, deel 4, punten 110 t/m

114 Artikel 182 Bijlage VII, deel 4, punt 115

Artikel 183 Bijlage VII, deel 4, punt 116

Artikel 184 Bijlage VII, deel 4, punten 117 t/m

123 Artikel 185, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 124

Artikel 185, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punten 125 en

126 Artikel 185, lid 3 Bijlage VII, deel 4, punt 127

Artikel 185, lid 4

Artikel 186, lid 1 Bijlage VII, deel 4, punt 128

Artikel 186, lid 2 Bijlage VII, deel 4, punt 129

Artikel 187 Bijlage VII, deel 4, punt 131

Artikel 188 Artikel 90 en bijlage VII, deel 1, punt 2

Artikel 189, lid 1 Artikel 93, lid 2

Artikel 189, lid 2 Artikel 93, lid 3

Artikel 189, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 1

Artikel 189, lid 4 Bijlage VIII, deel 3, punt 2

Artikel 189, lid 5 Bijlage VIII, deel 5, punten 1 en 2

NL

Artikel 189, lid 6

Artikel 190, lid 1 Artikel 92, lid 1

Artikel 190, lid 2 Artikel 92, lid 2

Artikel 190, lid 3 Artikel 92, lid 3

Artikel 190, lid 4 Artikel 92, lid 4

Artikel 190, lid 5 Artikel 92, lid 5

Artikel 190, lid 6 Artikel 92, lid 6

Artikel 190, lid 7 Bijlage VIII, deel 2, punt 1

Artikel 190, lid 8 Bijlage VIII, deel 2, punt 2

Artikel 190, lid 9

Artikel 190, lid 10

Artikel 191 Bijlage VIII, deel 1, punten 3 en 4

Artikel 192 Bijlage VIII, deel 1, punt 5

Artikel 193, lid 1 Bijlage VIII, deel 1, punt 7

Artikel 193, lid 2 Bijlage VIII, deel 1, punt 8

Artikel 193, lid 3 Bijlage VIII, deel 1, punt 9

Artikel 193, lid 4 Bijlage VIII, deel 1, punt 10

Artikel 193, leden 5 t/m 9

Artikel 194, lid 1 Bijlage VIII, deel 1, punt 11

Artikel 194, lid 2

Artikel 195, lid 1 Bijlage VIII, deel 1, punt 12

Artikel 195, lid 2 Bijlage VIII, deel 1, punten 13 t/m

17 Artikel 195, lid 3 Bijlage VIII, deel 1, punt 20 Artikel 195, lid 4 Bijlage VIII, deel 1, punt 21 Artikel 195, lid 5 Bijlage VIII, deel 1, punt 22 Artikel 195, leden 6 t/m 10

Artikel 196 Bijlage VIII, deel 1, punten 23, 24 en 25

Artikel 197, lid 1 Bijlage VIII, deel 1, punt 26

Artikel 197, lid 2 Bijlage VIII, deel 1, punt 27

Artikel 198 Bijlage VIII, deel 1, punt 29

Artikel 199, lid 1 Bijlage VIII, deel 1, punten 30 en

31 Artikel 199, lid 2 Bijlage VIII, deel 1, punt 32 Artikel 200 Bijlage VIII, deel 2, punt 3 Artikel 201 Bijlage VIII, deel 2, punten 4 en 5

Artikel 202, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 6

Artikel 202, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 6 a

Artikel 202, lid 3 Bijlage VIII, deel 2, punt 6 b

Artikel 202, lid 4 Bijlage VIII, deel 2, punt 6 c

Artikel 202, lid 5 Bijlage VIII, deel 2, punt 7

Artikel 203, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 8

Artikel 203, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 8 a

Artikel 203, lid 3 Bijlage VIII, deel 2, punt 8 b

Artikel 203, lid 4 Bijlage VIII, deel 2, punt 8 c

NL

Artikel 203, lid 5 Bijlage VIII, deel 2, punt 8 d

Artikel 204, lid 1

Artikel 204, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 9 a

Artikel 204, lid 3 Bijlage VIII, deel 2, punt 9 b

Artikel 205 Bijlage VIII, deel 2, punt 10

Artikel 206 Bijlage VIII, deel 2, punt 11

Artikel 207, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 12

Artikel 207, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 13

Artikel 208, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 14

Artikel 208, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 15

Artikel 208, lid 3

Artikel 209, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 16

Artikel 209, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 17

Artikel 209, lid 3

Artikel 210, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 18

Artikel 210, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 19

Artikel 211, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 20

Artikel 211, lid 2 Bijlage VIII, deel 2, punt 21

Artikel 212, lid 1 Bijlage VIII, deel 2, punt 22

Artikel 212, lid 2

Artikel 212, lid 3

Artikel 213 Bijlage VIII, deel 3, punt 3

Artikel 214 Bijlage VIII, deel 3, punt 4

Artikel 215, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 5

Artikel 215, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punten 6 t/m

10 Artikel 215, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 11

Artikel 215, lid 4 Bijlage VIII, deel 3, punten 22 en

23 Artikel 215, lid 5

Artikel 216, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punten 12 t/m

15 Artikel 216, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 16

Artikel 216, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 17

Artikel 216, lid 4 Bijlage VIII, deel 3, punten 18 en

19 Artikel 216, lid 5 Bijlage VIII, deel 3, punten 20 en

21 Artikel 216, lid 6 Bijlage VIII, deel 3, punten 22 en

23 Artikel 216, leden 7 t/m 9

Artikel 217, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 24

Artikel 217, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 25

NL

Artikel 217, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 26

Artikel 217, lid 4 Bijlage VIII, deel 3, punt 27

Artikel 217, lid 5 Bijlage VIII, deel 3, punt 28

Artikel 217, lid 6 Bijlage VIII, deel 3, punt 29

Artikel 217, lid 7

Artikel 218, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punten 30, 31 en 32

Artikel 218, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 33

Artikel 218, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punten 34 en 35

Artikel 218, leden 4 t/m 7

Artikel 219, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 36

Artikel 219, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punten 37 t/m 40

Artikel 219, leden 3 t/m 6

Artikel 220, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punten 42 t/m 46

Artikel 220, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punten 47 t/m 52

Artikel 220, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punten 53 t/m 56

Artikel 221 Bijlage VIII, deel 3, punt 57

Artikel 222, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 58

Artikel 222, lid 2

Artikel 222, lid 3

Artikel 223, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 60

Artikel 223, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 61

Artikel 224, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punten 62 t/m 65

Artikel 224, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 66

Artikel 224, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 67

Artikel 225, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punten 68 t/m 71

Artikel 225, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 72

Artikel 225, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punten 73 en

Artikel 226, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 76

7747/13 rts/PAU/sm 1241

NL

Artikel 226, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 77

Artikel 226, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 78

Artikel 227, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 79

Artikel 227, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 80

Artikel 227, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 80 a

Artikel 227, lid 4 Bijlage VIII, deel 3, punten 81 en

82 Artikel 228, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 83

Artikel 228, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 83

Artikel 228, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 84

Artikel 228, lid 4 Bijlage VIII, deel 3, punt 85

Artikel 229 Bijlage VIII, deel 3, punt 86

Artikel 230, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 87

Artikel 230, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 88

Artikel 230, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 89

Artikel 231, lid 1 Bijlage VIII, deel 3, punt 90

Artikel 231, lid 2 Bijlage VIII, deel 3, punt 91

Artikel 231, lid 3 Bijlage VIII, deel 3, punt 92

Artikel 232, lid 1 Bijlage VIII, deel 4, punt 1

Artikel 232, lid 2 Bijlage VIII, deel 4, punt 2

Artikel 233, lid 1 Bijlage VIII, deel 4, punt 3

Artikel 233, lid 2 Bijlage VIII, deel 4, punt 4

Artikel 233, lid 3 Bijlage VIII, deel 4, punt 5

Artikel 234, lid 1 Bijlage VIII, deel 4, punt 6

Artikel 234, lid 2 Bijlage VIII, deel 4, punt 7

Artikel 234, lid 3 Bijlage VIII, deel 4, punt 8

Artikel 235 Bijlage VIII, deel 6, punt 1

Artikel 236 Bijlage VIII, deel 6, punt 2

Artikel 237, leden 1 tot en Bijlage IX, deel 1, punt 1 met 9

Artikel 237, lid 10 Artikel 4, punt 37

Artikel 237, lid 11 Artikel 4, punt 38

Artikel 237, lid 12 Artikel 4, punt 41

Artikel 237, lid 13

Artikel 237, lid 14

Artikel 238, lid 1 Bijlage IX, deel 2, punt 1

Artikel 238, lid 2 Bijlage IX, deel 2, punt 1 bis

Artikel 238, lid 3 Bijlage IX, deel 2, punt 1 ter

Artikel 238, lid 4 Bijlage IX, deel 2, punt 1 quater

Artikel 238, lid 5 Bijlage IX, deel 2, punt 1 quinquies

NL

Artikel 238, lid 6

Artikel 239, lid 1 Bijlage IX, deel 2, punt 2

Artikel 239, lid 2 Bijlage IX, deel 2, punt 2 bis

Artikel 239, lid 3 Bijlage IX, deel 2, punt 2 ter

Artikel 239, lid 4 Bijlage IX, deel 2, punt 2 quater

Artikel 239, lid 5 Bijlage IX, deel 2, punt 2 quinquies

Artikel 239, lid 6

Artikel 240, lid 1 Artikel 95, lid 1

Artikel 240, lid 2 Artikel 95, lid 2

Artikel 240, lid 3 Artikel 96, lid 2

Artikel 240, lid 4 Artikel 96, lid 3

Artikel 240, lid 5 Artikel 96, lid 4

Artikel 240, lid 6

Artikel 241, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punten 2 en 3

Artikel 241, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 5

Artikel 241, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punt 5

Artikel 242, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punt 60

Artikel 242, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 61

Artikel 242, lid 3

Artikel 242, lid 4

Artikel 243, lid 1 Artikel 101, lid 1

Artikel 243, lid 2 Artikel 101, lid 2

Artikel 243, lid 3

Artikel 244 Bijlage IX, deel 2, punten 3 en 4

Artikel 245 Bijlage IX, deel 2, punt 5, 6 en 7

Artikel 246 Bijlage IX, deel 4, punten 6 en 7

Artikel 247 Bijlage IX, deel 4, punt 8

Artikel 248, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punten 9 en 10

Artikel 248, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 10

(wijziging) Artikel 249 Bijlage IX, deel 4, punten 11 en 12

Artikel 250, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punt 13

Artikel 250, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 15

Artikel 251, lid 1 Artikel 100

Artikel 251, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punten 17 t/m 20

Artikel 251, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punt 21

Artikel 251, lid 4 Bijlage IX, deel 4, punten 22 en 23

Artikel 251, lid 5 Bijlage IX, deel 4, punten 24 en 25

Artikel 251, lid 6 Bijlage IX, deel 4, punten 26 t/m 29

NL

Artikel 251, lid 7 Bijlage IX, deel 4, punt 30

Artikel 251, lid 8 Bijlage IX, deel 4, punt 32

Artikel 251, lid 9 Bijlage IX, deel 4, punt 33

Artikel 252 Bijlage IX, deel 4, punt 34

Artikel 253 Bijlage IX, deel 4, punten 35 en 36

Artikel 254, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punten 38, 39 en

41 Artikel 254, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 42

Artikel 254, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punt 43

Artikel 254, lid 4 Bijlage IX, deel 4, punt 44

Artikel 254, lid 5

Artikel 255 Bijlage IX, deel 4, punt 45

Artikel 256, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punten 46, 47 en

49 Artikel 256, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 51

Artikel 257, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punt 52

Artikel 257, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 53

Artikel 257, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punt 54

Artikel 257, lid 4

Artikel 258, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punten 55 en 57

Artikel 258, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 58

Artikel 258, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punt 59

Artikel 259, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punt 62

Artikel 259, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punten 63 t/m 65

Artikel 259, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punten 66 en 67

Artikel 259, lid 4

Artikel 260, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punt 68

Artikel 260, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 70

Artikel 260, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punt 71

(wijziging) Artikel 261, lid 1 Bijlage IX, deel 4, punt 72

Artikel 261, lid 2 Bijlage IX, deel 4, punt 73

Artikel 261, lid 3 Bijlage IX, deel 4, punten 74 en 75

Artikel 261, lid 4 Bijlage IX, deel 4, punt 76

NL

Artikel 262, lid 1 Artikel 97, lid 1

Artikel 262, lid 2 Artikel 97, lid 2

Artikel 262, lid 3 Artikel 97, lid 3

Artikel 263 Bijlage IX, deel 3, punt 1

Artikel 264 Bijlage IX, deel 3, punten 2 t/m 7

Artikel 265 Artikel 98, lid 1, en bijlage IX, deel

3, punten 8 en 9 Artikel 266, lid 1 CAD Bijlage II, punt 5

Artikel 266, lid 2

Artikel 267, lid 1 Bijlage III, deel 1, punt 2

Artikel 267, lid 2 Bijlage III, deel 1, punt 3

Artikel 267, lid 3 Bijlage III, deel 1, punt 4

Artikel 267, lid 4 Bijlage III, deel 1, punt 5

Artikel 267, lid 5 Bijlage III, deel 1, punt 6

Artikel 267, lid 6 Bijlage III, deel 1, punt 7

Artikel 267, lid 7 Bijlage III, deel 1, punt 8

Artikel 267, lid 8 Bijlage III, deel 1, punt 9

Artikel 267, lid 9 Bijlage III, deel 1, punt 10

Artikel 267, lid 10 Bijlage III, deel 1, punt 11

Artikel 267, lid 11 Bijlage III, deel 1, punt 12

Artikel 267, lid 12 Bijlage III, deel 1, punt 13

Artikel 267, lid 13 Bijlage III, deel 1, punt 14

Artikel 267, lid 14 Bijlage III, deel 1, punt 15

Artikel 267, lid 15 Bijlage III, deel 1, punt 16

Artikel 267, lid 16 Bijlage III, deel 1, punt 17

Artikel 267, lid 17 Bijlage III, deel 1, punt 18

Artikel 267, lid 18 Bijlage III, deel 1, punt 19

Artikel 267, lid 19 Bijlage III, deel 1, punt 20

Artikel 267, lid 20 Bijlage III, deel 1, punt 21

Artikel 267, lid 21 Bijlage III, deel 1, punt 22

Artikel 267, lid 22 Bijlage III, deel 1, punt 23

Artikel 267, lid 23 Bijlage III, deel 1, punt 26

Artikel 267, lid 24 Bijlage III, deel 1, punt 27

Artikel 267, lid 25 Bijlage III, deel 1, punt 28

Artikel 267, lid 26 Bijlage III, deel 7, punt a

Artikel 267, lid 27 Bijlage III, deel 7, punt a

Artikel 267, leden 28 t/m 31

Artikel 268, lid 1 Bijlage III, deel 2, punt 1

Artikel 268, lid 2 Bijlage III, deel 2, punt 2

Artikel 268, lid 3 Bijlage III, deel 2, punt 3, eerste en tweede alinea

Artikel 268, lid 4 Bijlage III, deel 2, punt 3, derde alinea

Artikel 268, lid 5 Bijlage III, deel 2, punt 4

Artikel 268, lid 6 Bijlage III, deel 2, punt 5

Artikel 268, lid 7 Bijlage III, deel 2, punt 7

Artikel 268, lid 8 Bijlage III, deel 2, punt 8

Artikel 269, lid 1 Bijlage III, deel 3

NL

Artikel 269, lid 2 Bijlage III, deel 3

Artikel 269, lid 3 Bijlage III, deel 3

Artikel 270, lid 1 Bijlage III, deel 4

Artikel 270, lid 2 Bijlage III, deel 4, voetnoot 4

Artikel 271, lid 1 Bijlage III, deel 5, punt 1

Artikel 271, lid 2 Bijlage III, deel 5, punt 2

Artikel 272, lid 1 Bijlage III, deel 5, punten 3 en 4

Artikel 272, lid 2 Bijlage III, deel 5, punt 5

Artikel 272, lid 3

Artikel 272, lid 4

Artikel 273, lid 1

Artikel 273, lid 2 Bijlage III, deel 5, punt 6

Artikel 273, lid 3 Bijlage III, deel 5, punt 7

Artikel 273, lid 4 Bijlage III, deel 5, punt 8

Artikel 274, lid 1 Bijlage III, deel 5, punt 11

Artikel 274, lid 2 Bijlage III, deel 5, punt 12

Artikel 275, lid 1

Artikel 275, lid 2 Bijlage III, deel 5, punt 13

Artikel 275, lid 3 Bijlage III, deel 5, punt 14

Artikel 276, lid 1

Artikel 276, lid 2 Bijlage III, deel 5, punt 15

Artikel 276, lid 3 Bijlage III, deel 5, punt 16

Artikel 276, lid 4 Bijlage III, deel 5, punt 17

Artikel 276, lid 5 Bijlage III, deel 5, punt 18

Artikel 276, lid 6 Bijlage III, deel 5, punt 19

Artikel 276, lid 7 Bijlage III, deel 5, punt 20

Artikel 276, lid 8 Bijlage III, deel 5, punt 21

Artikel 277, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 1

Artikel 277, lid 2 Bijlage III, deel 6, lid 2

Artikel 277, lid 3 Bijlage III, deel 6, lid 3

Artikel 277, lid 4 Bijlage III, deel 6, lid 4

Artikel 277, lid 5

Artikel 277, lid 6

Artikel 278, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 5

Artikel 278, lid 2 Bijlage III, deel 6, lid 6

Artikel 278, lid 3 Bijlage III, deel 6, lid 6

Artikel 278, lid 4 Bijlage III, deel 6, lid 7

Artikel 278, lid 5 Bijlage III, deel 6, lid 8

Artikel 278, lid 6 Bijlage III, deel 6, lid 9

Artikel 278, lid 7 Bijlage III, deel 6, lid 10

Artikel 278, lid 8 Bijlage III, deel 6, punt 11

(wijziging) Artikel 278, lid 9 Bijlage III, deel 6, lid 12 Artikel 278, lid 10 Bijlage III, deel 6, lid 13 Artikel 278, lid 11 Bijlage III, deel 6, lid 14 Artikel 278, lid 12 Bijlage III, deel 6, lid 15 Artikel 278, lid 13

Artikel 279, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 16

Artikel 279, leden 2 t/m 7

NL

Artikel 280, lid 1 Bijlage III, deel 6, punten 18 en 25

Artikel 280, lid 2 Bijlage III, deel 6, lid 19

Artikel 280, lid 3

Artikel 280, lid 4 Bijlage III, deel 6, lid 20

Artikel 280, lid 5 Bijlage III, deel 6, lid 21

Artikel 280, lid 6 Bijlage III, deel 6, lid 22

Artikel 280, lid 7 Bijlage III, deel 6, lid 23

Artikel 280, lid 8 Bijlage III, deel 6, lid 24

Artikel 281, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 17

Artikel 281, lid 2

Artikel 281, lid 3

Artikel 281, lid 4

Artikel 282 Bijlage III, deel 6, lid 26

Artikel 283, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 27

Artikel 283, lid 2 Bijlage III, deel 6, lid 28

Artikel 283, lid 3

Artikel 283, lid 4 Bijlage III, deel 6, lid 29

Artikel 283, lid 5 Bijlage III, deel 6, lid 30

Artikel 283, lid 6 Bijlage III, deel 6, lid 31

Artikel 284, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 32

Artikel 284, lid 2 Bijlage III, deel 6, lid 33

Artikel 284, leden 3 t/m 10

Artikel 285, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 34

Artikel 285, lid 2 Bijlage III, deel 6, lid 35

Artikel 285, lid 3

Artikel 285, lid 4

Artikel 285, lid 5

Artikel 285, lid 6

Artikel 286, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 36

Artikel 286, lid 2

Artikel 286, lid 3 Bijlage III, deel 6, lid 38

Artikel 286, lid 4 Bijlage III, deel 6, lid 39

Artikel 286, lid 5 Bijlage III, deel 6, lid 40

Artikel 286, lid 6 Bijlage III, deel 6, lid 41

Artikel 286, lid 7

Artikel 286, lid 8

Artikel 286, lid 9

Artikel 286, lid 10

Artikel 287, lid 1 Bijlage III, deel 6, lid 42

Artikel 287, leden 2 t/m 5

Artikel 287, lid 6 Bijlage III, deel 6, lid 42

Artikel 288, lid 1

Artikel 288, lid 2

Artikel 288, lid 3

Artikel 289 Bijlage III, deel 7, punt a)

Artikel 290, lid 1

Artikel 290, lid 2 Bijlage III, deel 7, punt b), v)

NL

Artikel 290, lid 3

Artikel 291, lid 1 Bijlage III, deel 7, punt b), iii)

Artikel 291, lid 2 Bijlage III, deel 7, punt b), iv)

Artikel 291, lid 3 Bijlage III, deel 7, punt b), v)

Artikel 291, lid 4 Bijlage III, deel 7, punt b), vijfde alinea, punten c) en d)

Artikel 292, lid 1 Bijlage III, deel 7, punt c)

Artikel 292, lid 2 Bijlage III, deel 7, punt c)

Artikel 292, lid 3 Bijlage III, deel 7, punt c)

Artikel 292, lid 4

Artikel 293, lid 1

Artikel 293, lid 2 Bijlage II, punten 7 t/m 11 Artikel 294, lid 1

Artikel 295

Artikel 296

Artikel 297

Artikel 298

Artikel 299

Artikel 300

Artikel 301, lid 1 Artikel 104, lid 6

Artikel 301, lid 2 Artikel 105, leden 1 en 2

Artikel 301, lid 3

Artikel 302, lid 1 Artikel 102, leden 2 en 3

Artikel 302, lid 2

Artikel 303, lid 3 Artikel 102, lid 4

Artikel 303, lid 3 Bijlage X, deel 4, punt 1

Artikel 303, lid 3 Bijlage X, deel 4, punt 2

Artikel 303, lid 4

Artikel 303, lid 5

Artikel 304, lid 1 Bijlage X, deel 1, punt 1

Artikel 305, lid 2 Bijlage X, deel 1, punten 2, 3 en 4

Artikel 305, lid 3 Bijlage X, deel 1, punten 5 en 6

Artikel 305, lid 3

Artikel 306, lid 1 Artikel 104, lid 1

Artikel 306, lid 2 Bijlage X, deel 2, punt 1, eerste zin

Artikel 306, lid 3 Bijlage X, deel 2, punt 1, tweede zin

Artikel 306, lid 4 Bijlage X, deel 2, punt 2

Artikel 307, lid 1 Bijlage X, deel 2, punt 4

Artikel 307, lid 2

Artikel 307, lid 3

Artikel 308, lid 1 Bijlage X, deel 2, punten 5, 6 en 7

NL

Artikel 308, lid 2 Bijlage X, deel 2, punten 10 en 11

Artikel 309 Bijlage X, deel 2, punt 12

Artikel 310 Bijlage X, deel 3, punten 1 t/m 7

Artikel 311, lid 1 Bijlage X, deel 3, punt 1

Artikel 311, lid 2 Bijlage X, deel 3, punten 8 t/m 12

Artikel 311, lid 3 Bijlage X, deel 3, punten 13 t/m 18

Artikel 311, lid 4 Bijlage X, deel 3, punt 19

Artikel 311, lid 5 Bijlage X, deel 3, punt 20

Artikel 311, lid 6 Bijlage X, deel 3, punten 21 t/m 24

Artikel 311, lid 7

Artikel 312, lid 1 Bijlage X, deel 3, punt 25

Artikel 312, lid 2 Bijlage X, deel 3, punt 26

Artikel 312, lid 3 Bijlage X, deel 3, punt 27

Artikel 312, lid 4 Bijlage X, deel 3, punt 28

Artikel 312, lid 5 Bijlage X, deel 3, punt 29

Artikel 313 Bijlage X, deel 5

Artikel 314, lid 1 Artikel 26

Artikel 314, lid 2 Artikel 26

Artikel 314, lid 3

Artikel 315

Artikel 316, lid 1 Bijlage I, punt 1

Artikel 316, lid 2 Bijlage I, punt 2

Artikel 316, lid 3 Bijlage I, punt 3

Artikel 317, lid 1 Bijlage I, punt 4

Artikel 317, lid 2

Artikel 318, lid 1 Bijlage I, punt 5

Artikel 318, lid 2

Artikel 319 Bijlage I, punt 7

Artikel 320, lid 1 Bijlage I, punt 9

Artikel 320, lid 2 Bijlage I, punt 10

Artikel 321, lid 1 Bijlage I, punt 8

Artikel 321, lid 2 Bijlage I, punt 8

Artikel 322 Bijlage I, punt 11

Artikel 323 Bijlage I, punt 13

Artikel 324 Bijlage I, punt 14

Artikel 325, lid 1 Bijlage I, punt 14

Artikel 325, lid 2 Bijlage I, punt 14

NL

Artikel 325, lid 3 Bijlage I, punt 14

Artikel 325, lid 4 Artikel 19, lid 1

Artikel 326, lid 1 Bijlage I, punt 16 bis

Artikel 326, lid 2 Bijlage I, punt 16 bis

Artikel 326, lid 3 Bijlage I, punt 16 bis

Artikel 326, lid 4 Bijlage I, punt 16 bis

Artikel 326, lid 4 Bijlage I, punt 16 bis

Artikel 327, lid 1 Bijlage I, punt 14 bis

Artikel 327, lid 2 Bijlage I, punt 14 ter

Artikel 327, lid 3 Bijlage I, punt 14 quater

Artikel 327, lid 4 Bijlage I, punt 14 bis

Artikel 328, lid 1 Bijlage I, punt 17

Artikel 328, lid 2 Bijlage I, punt 18

Artikel 328, lid 3 Bijlage I, punt 19

Artikel 328, lid 4 Bijlage I, punt 20

Artikel 328, lid 5 Bijlage I, punt 21

Artikel 328, lid 6 Bijlage I, punt 22

Artikel 328, lid 7 Bijlage I, punt 23

Artikel 328, lid 8 Bijlage I, punt 24

Artikel 328, lid 9 Bijlage I, punt 25

Artikel 329, lid 1 Bijlage I, punt 26

Artikel 329, lid 2 Bijlage I, punt 27

Artikel 329, lid 3 Bijlage I, punt 28

Artikel 329, lid 4 Bijlage I, punt 29

Artikel 329, lid 5 Bijlage I, punt 30

Artikel 329, lid 6 Bijlage I, punt 31

Artikel 329, lid 7 Bijlage I, punt 32

Artikel 330, lid 1 Bijlage I, punt 33

Artikel 330, lid 2 Bijlage I, punt 33

Artikel 330, lid 3

Artikel 331 Bijlage I, punt 34

NL

Artikel 332 Bijlage I, punt 36

Artikel 333, lid 1

Artikel 333, lid 2 Bijlage I, punt 37

Artikel 333, lid 3 Bijlage I, punt 38

Artikel 334, lid 1 Bijlage I, punt 41

Artikel 334, lid 2 Bijlage I, punt 41

Artikel 335, lid 1 Bijlage I, punt 42

Artikel 335, lid 2

Artikel 335, lid 3 Bijlage I, punt 43

Artikel 335, lid 4 Bijlage I, punt 44

Artikel 335, lid 5 Bijlage I, punt 45

Artikel 335, lid 6 Bijlage I, punt 46

Artikel 336 Bijlage I, punt 8

Artikel 337, lid 1 Bijlage I, punten 48 en 49

Artikel 337, lid 2 Bijlage I, punt 50

Artikel 338 Bijlage I, punt 51

Artikel 339, lid 1 Bijlage I, punt 53

Artikel 339, lid 2 Bijlage I, punt 54

Artikel 339, lid 3 Bijlage I, punt 55

Artikel 339, lid 4 Bijlage I, punt 56

Artikel 340 Bijlage III, punt 1

Artikel 341, lid 1 Bijlage III, punten 2, en 2.4

Artikel 341, lid 2 Bijlage III, punt 2.2

Artikel 341, lid 3 Bijlage III, punt 2.1

Artikel 341, lid 4 Bijlage III, punt 2.2

Artikel 341, lid 5

Artikel 342, lid 1 Bijlage III, punt 2.1

Artikel 342, lid 2 Bijlage III, punt 2.1

Artikel 342, lid 3 Bijlage III, punt 2.1

Artikel 343, lid 1 Bijlage III, punt 3.1

Artikel 343, lid 2 Bijlage III, punt 3.2

Artikel 343, lid 3 Bijlage III, punt 3.2

NL

Artikel 343, lid 4

Artikel 344

Artikel 345

Artikel 346, lid 1 Bijlage IV, punt 1

Artikel 346, lid 2 Bijlage IV, punt 2

Artikel 346, lid 3 Bijlage IV, punt 3

Artikel 346, lid 4 Bijlage IV, punt 4

Artikel 346, lid 5 Bijlage IV, punt 6

Artikel 347, lid 1 Bijlage IV, punt 8

Artikel 347, lid 2 Bijlage IV, punt 9

Artikel 347, lid 3 Bijlage IV, punt 10

Artikel 347, lid 4 Bijlage IV, punt 12

Artikel 348, lid 1 Bijlage IV, punt 13

Artikel 348, lid 2 Bijlage IV, punt 14

Artikel 348, lid 3 Bijlage IV, punt 15

Artikel 348, lid 4 Bijlage IV, punt 16

Artikel 348, lid 5 Bijlage IV, punt 17

Artikel 348, lid 6 Bijlage IV, punt 18

Artikel 349, lid 1 Bijlage IV, punt 19

Artikel 349, lid 2 Bijlage IV, punt 20

Artikel 350 Bijlage IV, punt 21

Artikel 351

Artikel 352, lid 1 Bijlage V, punt 1

Artikel 352, lid 2

Artikel 352, lid 3

Artikel 353, lid 1 Bijlage V, punt 10 ter

Article 353(2)

Artikel 353, lid 3

Artikel 354, lid 1 Bijlage V, punt 10

Artikel 354, lid 2 Bijlage V, punt 10 bis

Artikel 355, lid 1 Bijlage V, punt 7

NL

Artikel 355, lid 2 Bijlage V, punt 8

Artikel 355, lid 3 Bijlage V, punt 9

Artikel 355, lid 4 Bijlage V, punt 10

Artikel 355, lid 5 Bijlage V, punt 8

Artikel 356, lid 1 Bijlage V, punt 11

Artikel 356, lid 2 Bijlage V, punt 12

Artikel 356, lid 3 Bijlage V, punt 12

Artikel 357, lid 1 Bijlage V, punt 2

Artikel 357, lid 2 Bijlage V, punt 2

Artikel 357, lid 3 Bijlage V, punt 5

Artikel 357, lid 4

Artikel 358, lid 1 Bijlage V, punt 3

Artikel 358, lid 2

Artikel 359, lid 1 Bijlage V, punt 5

Artikel 360, lid 1 Bijlage V, punt 5

Artikel 360, lid 2

Artikel 361 Bijlage V, punt 5 bis

Artikel 362 Bijlage V, punt 5 ter

Artikel 363, lid 1 Bijlage V, punt 5 quater

Artikel 363, lid 2 Bijlage V, punt 5, quinquies

Artikel 363, lid 3 Bijlage V, punt 5, quinquies

Artikel 363, lid 4 Bijlage V, punt 5, quinquies

Artikel 363, lid 5 Bijlage V, punt 5, quinquies

Artikel 363, lid 6 Bijlage V, punt 5, quinquies

Artikel 363, lid 7

Artikel 364, lid 1 Bijlage V, punt 5 bis

Artikel 364, lid 2 Bijlage V, punt 5 sexies

Artikel 365, lid 1 Bijlage V, punt 5 septies

Artikel 365, lid 2 Bijlage V, punt 5 octies

Artikel 365, lid 3 Bijlage V, punt 5 nonies

Artikel 365, lid 4 Bijlage V, punt 5 nonies

NL

Artikel 365, lid 5 Bijlage V, punt 5 decies

Artikel 365, lid 6 Bijlage V, punt 5

Artikel 366 Bijlage V, punt 5 undecies

Artikel 367

Artikel 367, lid 4 Bijlage V, punt 5 terdecies

Artikel 367, lid 5 Bijlage V, punt 5 terdecies

Artikel 367, lid 6 Bijlage V, punt 5 terdecies

Artikel 368 Bijlage II, punt 1

Artikel 369, lid 1 Bijlage II, punt 2

Artikel 369, lid 2 Bijlage II, punt 3

Artikel 369, lid 3

Artikel 370 Bijlage II, punt 4

Artikel 371

Artikel 372

Artikel 373

Artikel 374

Artikel 375

Artikel 376 Artikel 28, lid 1

Artikel 377

Artikel 378

Artikel 379, lid 1 Artikel 106, lid 1

Artikel 379, lid 2 Artikel 106, lid 1

Artikel 379, lid 3 Artikel 29, lid 1

Artikel 379, lid 4 Artikel 30, lid 1

Artikel 379, lid 5 Artikel 29, lid 2

Artikel 379, lid 6 Artikel 106, lid 2

Artikel 379, lid 7 Artikel 106, lid 3

Artikel 379, lid 8

Artikel 380 Artikel 107

Artikel 381 Artikel 108

Artikel 382 Artikel 109

Artikel 383, lid 1 Artikel 110, lid 1

Artikel 383, lid 2 Artikel 110, lid 2

Artikel 384, lid 1 Artikel 111, lid 1

Artikel 384, lid 2 Artikel 111, lid 4

Artikel 384, lid 3 Artikel 30, lid 4

Artikel 384, lid 4 Artikel 31

Artikel 385

Artikel 386, lid 1 Bijlage VI, punt 1

Artikel 386, lid 2 Bijlage VI, punt 2

Artikel 386, lid 3 Bijlage VI, punt 3

Artikel 387 Artikel 32, lid 1

Artikel 388, lid 1 Artikel 112, lid 1

NL

Artikel 388, lid 2 Artikel 112, lid 2

Artikel 388, lid 3 Artikel 112, lid 3

Artikel 388, lid 4

Artikel 389, lid 1 Artikel 113, lid 3

Artikel 389, lid 2 Artikel 113, lid 4

Artikel 390, lid 1 Artikel 114, lid 1

Artikel 390, lid 2 Artikel 114, lid 2

Artikel 390, lid 3 Artikel 114, lid 3

Artikel 391, lid 1 Artikel 115, lid 1

Artikel 391, lid 2 Artikel 115, lid 2

Artikel 392, lid 1 Artikel 117, lid 1

Artikel 392, lid 2 Artikel 117, lid 2

Artikel 393

Artikel 394, lid 1 Artikel 122 bis, lid 1

Artikel 394, lid 2 Artikel 122 bis, lid 2

Artikel 394, lid 3 Artikel 122 bis, lid 3

Artikel 394, lid 4 Artikel 122 bis, lid 4

Artikel 395

Artikel 396

Artikel 397

Artikel 398

Artikel 399

Artikel 400

Artikel 401

Artikel 402

Artikel 403

Artikel 404

Artikel 405

Artikel 406

Artikel 407

Artikel 408

Artikel 409

Artikel 410

Artikel 411

Artikel 412

Artikel 413

Artikel 414

Artikel 415

Artikel 416

Artikel 417

Artikel 418, lid 1 Artikel 145, lid 1

Artikel 418, lid 2 Artikel 145, lid 2

Artikel 418, lid 3 Artikel 145, lid 3

Artikel 418, lid 4 Artikel 145, lid 4

Artikel 419, lid 1 Bijlage XII, deel 1, punt 1 en artikel 146, lid 1

Artikel 419, lid 2 Artikel 146, lid 2, en bijlage XII, deel 1, punten 2 en 3

Artikel 419, lid 3 Artikel 146, lid 3

NL

Artikel 420 Artikel 147 en bijlage XII, deel 1, punt 4

Artikel 421, lid 1 Artikel 148

Artikel 421, lid 2

Artikel 422, lid 1 Bijlage XII, deel 2, punt 1

Artikel 422, lid 2

Artikel 423 Bijlage XII, deel 2, punt 2

Artikel 424

Artikel 425 Bijlage XII, deel 2, punten 4 en 8

Artikel 426 Bijlage XII, deel 2, punt 5

Artikel 427

Artikel 428 Bijlage XII, deel 2, punt 6

Artikel 429 Bijlage XII, deel 2, punt 7

Artikel 430 Bijlage XII, deel 2, punt 9

Artikel 431 Bijlage XII, deel 2, punt 11

Artikel 432 Bijlage XII, deel 2, punt 12

Artikel 433 Bijlage XII, deel 2, punt 13

Artikel 434 Bijlage XII, deel 2, punt 14

Artikel 435, lid 1 Bijlage XII, deel 2, punt 15

Artikel 435, lid 2

Artikel 436

Artikel 437 Bijlage XII, deel 3, punt 1

Artikel 438 Bijlage XII, deel 3, punt 2

Artikel 439 Bijlage XII, deel 3, punt 3

Artikel 440

Artikel 441, eerste alinea Artikel 150, lid 1 Artikel 41

Artikel 441, tweede alinea

Artikel 442

Artikel 443

Artikel 444

Article 445(1) Artikel 151 bis

Artikel 445, lid 2 Artikel 151 bis

Artikel 445, lid 3 Artikel 151 bis

Artikel 445, lid 4

Artikel 445, lid 5

Artikel 446

Artikel 447

Artikel 448

Artikel 459

Artikel 450

Artikel 451

Artikel 452

Artikel 453

Artikel 454

Artikel 455

Artikel 456

Artikel 457

Artikel 458

Artikel 459

NL

Artikel 460

Artikel 461

Artikel 462

Artikel 463

Artikel 464

Artikel 465

Artikel 466

Artikel 467

Artikel 468

Artikel 469

Artikel 470

Artikel 471

Artikel 472

Artikel 473

Artikel 474

Artikel 475

Artikel 476 Artikel 152, lid 5

Artikel 477

Artikel 478

Artikel 479

Artikel 480

Artikel 481

Artikel 482

Artikel 483

Artikel 484

Artikel 485

Artikel 486

Artikel 487

Artikel 488

Bijlage I Bijlage II

Bijlage II Bijlage IV

Bijlage III

Bijlage IV, deel 1 Artikel 152, lid 5, en artikel 1, punten 14 t/m 19 van Richtlijn 2000/12/EG i

Bijlage IV, deel 2 Artikel 152, lid 5, en artikel 42 van

Richtlijn 2000/12/EG i Bijlage IV, deel 3 Artikel 152, lid 5, en artikel 43 van

Richtlijn 2000/12/EG i Bijlage IV, deel 4 Artikel 152, lid 5, en artikel 44 van

Richtlijn 2000/12/EG i Bijlage IV, deel 5 Artikel 152, lid 5, en artikel 45 van

Richtlijn 2000/12/EG i Bijlage IV, deel 6 Artikel 152, lid 5, en artikel 46 van

Richtlijn 2000/12/EG i

_____________________

NL

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.