Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013

1.

Kerngegevens

Document­datum 06-03-2017
Publicatie­datum 07-03-2017
Kenmerk 15090/1/16 REV 1
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie

Brussel, 6 maart 2017 (OR. en)

15090/1/16

Interinstitutioneel dossier: REV 1

2016/0375 (COD) i

ENER 412 CLIMA 167 IA 123 CODEC 1788

VOORSTEL

Nr. Comdoc.: COM(2016) 759 final i/2

Betreft: Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG i, Richtlijn 98/70/EG i, Richtlijn 2009/31/EG i, Verordening (EG) nr. 663/2009 i, Verordening (EG) nr. 715/2009 i, Richtlijn 2009/73/EG i, Richtlijn 2009/119/EG i van de Raad, Richtlijn 2010/31 i/EU,

Richtlijn 2012/27 i/EU, Richtlijn 2013/30 i/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 i van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 i

Hierbij gaat voor de delegaties een nieuwe versie van document COM(2016) 759 final i.

Bijlage: COM(2016) 759 final i/2

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 23.2.2017 COM(2016) 759 final i/2

2016/0375 (COD) i

CORRIGENDUM

This document corrects document COM (2016) 759 final i of 30.11.2016

Concerns all language versions.

The text shall read as follows:

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de governance van de energie-unie,

tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG i, Richtlijn 98/70/EG i, Richtlijn 2009/31/EG i, Verordening (EG) nr. 663/2009 i, Verordening (EG) nr. 715/2009 i, Richtlijn 2009/73/EG i,

Richtlijn 2009/119/EG i van de Raad, Richtlijn 2010/31 i/EU, Richtlijn 2012/27 i/EU, Richtlijn 2013/30 i/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 i van de Raad en

tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 i

(voor de EER relevante tekst)

{SWD(2016) 394 final} {SWD(2016) 395 final} {SWD(2016) 396 final} {SWD(2016) 397 final} TOELICHTING

  • 1. 
    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Een veerkrachtige energie-unie met een ambitieus klimaatbeleid en een fundamentele transformatie van ons energiesysteem kan alleen worden verwezenlijkt door middel van een combinatie van gecoördineerde actie — wetgevende en niet-wetgevende – op EU- en nationaal niveau. Om dit doel te bereiken heeft de energie-unie een sterke governance nodig, die waarborgt dat het beleid en de maatregelen op de verschillende niveaus samenhangend, complementair en voldoende ambitieus zijn. De belangrijkste doelstelling van dit initiatief is de wetgevende basis te leggen voor de totstandbrenging van de energie-unie; om te kunnen slagen moet de governance worden aangevuld met niet-wetgevende maatregelen en acties.

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving zal dit voorstel leiden tot een aanzienlijke vermindering van de administratieve rompslomp voor de lidstaten, de Commissie en de andere EU-instellingen. De huidige plannings- en rapporteringseisen (zowel voor de Commissie als voor de lidstaten) op het gebied van energie en klimaat verschaffen gedetailleerde informatie over specifieke beleidsdomeinen en ondersteunen de tenuitvoerlegging van sectorale wetgeving. Ze zijn echter verspreid over tal van afzonderlijke wetgevingsstukken, die op uiteenlopende tijdstippen zijn vastgesteld, wat geleid heeft tot redundantie, incoherentie, overlappende voorschriften en een gebrek aan integratie tussen de domeinen energie en klimaat. Bovendien zijn sommige van deze eisen vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de overeenkomstige streefcijfers voor 2020; zij zijn dan ook niet geschikt om de doelstellingen van het klimaat- en energiekader voor 2030 te helpen verwezenlijken, en lopen ook niet gelijk met de plannings- en rapporteringsverplichtingen in

het kader van de Overeenkomst van Parijs 1 .

Dit voorstel brengt alle bestaande plannings- en rapporteringsverplichtingen die verspreid zijn over de belangrijkste EU-wetgevingsstukken op het gebied van energie, klimaat en andere beleidsdomeinen die verband houden met de energie-unie samen en zorgt aldus voor een sterke vereenvoudiging van de verplichtingen. In dit voorstel worden de bestaande voorschriften beperkt, op elkaar afgestemd en geactualiseerd, en worden overlappingen geschrapt. In totaal zorgt het voorstel voor de integratie, stroomlijning of intrekking van meer dan 50 bestaande afzonderlijke verplichtingen inzake planning, rapportering en monitoring op het gebied van energie- en klimaat (waarbij 31 voorschriften worden geïntegreerd en 23 worden geschrapt). De stroomlijning van het politieke governanceproces tussen de Commissie en de lidstaten, met nauwe betrokkenheid van andere EU-instellingen, zal de frequentie en timing van de verplichtingen op elkaar afstemmen en de transparantie en samenwerking aanzienlijk verbeteren, en dus de administratieve rompslomp beperken.

In zijn conclusies van 24 oktober 2014 heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over

het klimaat- en energiekader voor 2030 2 , op basis van het voorstel van de Commissie 3 . De

1 Vastgesteld tijdens de 21ste conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) in december 2015.

2 De Europese Raad schaarde zich achter een bindende reductie, over alle economische sectoren heen,

van de in de EU uitgestoten broeikasgassen met ten minste 40 % in 2030 ten opzichte van 1990, een op

Europese Raad besloot dat er een betrouwbaar en transparant governancesysteem zonder onnodige administratieve rompslomp moest worden ontwikkeld, dat ertoe moet bijdragen dat de EU haar energiebeleidsdoelstellingen kan halen, en dat tegelijk de lidstaten de nodige flexibiliteit kan bieden en volledig recht kan doen aan hun vrijheid om zelf hun energiemix te bepalen. De Raad benadrukte dat deze governance moet berusten op de voorhanden bouwstenen, zoals nationale klimaatprogramma's en nationale plannen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en dat de planning en rapportering, waar deze nog gescheiden verlopen, moeten worden gestroomlijnd en gebundeld.

Het toepassingsgebied van de governance, zoals vastgesteld in het klimaat- en energiekader 2030, is in de strategie voor de energie-unie van 25 februari 2015 verder uitgebreid tot de vijf dimensies van de energie-unie (veilige energievoorziening, gebaseerd op solidariteit en vertrouwen; interne energiemarkt; matiging van de energievraag; koolstofarm maken, met inbegrip van hernieuwbare energie; onderzoek, innovatie en concurrentievermogen).

In de Stand van de energie-unie van 18 november 2015 en de bijgevoegde richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten over de nationale energie- en klimaatplannen wordt nadere informatie verstrekt en wordt gespecificeerd dat de governance verankerd moet zijn in wetgeving.

In de conclusies van de Raad Energie van 26 november 2015 wordt onderkend dat het governancesysteem van de energie-unie een essentieel hulpmiddel zal zijn bij het doelmatig en doeltreffend opzetten van de energie-unie. Parallel daarmee vindt ook regelmatig overleg plaats tussen de Commissie en de lidstaten in het kader van de technische werkgroep inzake nationale energie- en klimaatplannen.

In zijn Resolutie van 15 december 2015 "Op weg naar een Europese energie-unie" verwacht het Europees Parlement dat het bestuurskader voor de energie-unie ambitieus, betrouwbaar, transparant en democratisch zal zijn, dat het Parlement er volledig aan zal deelnemen en dat dit bestuurskader ervoor zal zorgen dat de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 worden gehaald.

Hiervan uitgaande heeft dit voorstel tot doel het regelgevingskader voor de governance van de energie-unie vast te stellen, op basis van twee belangrijke pijlers: De eerste pijler is de stroomlijning en integratie van bestaande verplichtingen inzake planning, rapportering en monitoring op het gebied van energie en klimaat, om ze in overeenstemming te brengen met de beginselen van betere regelgeving. De tweede pijler is de vaststelling van een robuust politiek proces tussen de lidstaten en de Commissie, met nauwe betrokkenheid van andere EU-instellingen, teneinde de doelstellingen van de energie-unie te bereiken, met name de streefcijfers op het gebied van energie en klimaat voor 2030.

Op 5 oktober 2016 heeft de Europese Unie de Overeenkomst van Parijs geratificeerd; deze overeenkomst is op 4 november 2016 in werking getreden. De voorgestelde verordening draagt bij tot de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs, met inbegrip van de

EU-niveau bindend percentage gebruikte hernieuwbare energie van ten minste 27 % in 2030, een indicatief streefcijfer op EU-niveau van ten minste 27 % voor de verbetering van de energie-efficiëntie in 2030 en een streefcijfer van 15 % voor interconnecties. In de conclusies wordt ook vermeld dat de energie-efficiëntiestreefcijfers uiterlijk in 2020 opnieuw worden geëvalueerd, waarbij een EU- streefcijfer van 30 % voor ogen moet worden gehouden.

3 Mededeling van de Commissie van 22 januari 2014 "Een beleidskader voor klimaat en energie in de

periode 2020-2030" (COM/2014/015 final).

vijfjarige evaluatiecyclus, en garandeert dat de eisen inzake monitoring, rapportering en controle uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs harmonieus worden geïntegreerd in de governance van de energie-unie.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Op basis van het resultaat van een geschiktheidscontrole van het energieacquis en de relevante delen van het klimaatacquis heeft de voorgestelde verordening tot gevolg dat de plannings- en rapporteringsverplichtingen van de lidstaten en de monitoringverplichtingen van de Commissie uit hoofde van sectorale wetgeving behouden blijven, worden ingetrokken of worden gewijzigd. Parallel met de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie de richtlijn energie-efficiëntie, de richtlijn energieprestatie van gebouwen, de richtlijn hernieuwbare energie en de verschillende wetgevingsstukken van het initiatief betreffende de opzet van de markt opnieuw geëvalueerd, om te garanderen dat deze wetgevingsstukken onderling volledig samenhangend zijn. Er is ook gezorgd voor samenhang met andere EU- wetgevingsstukken op de domeinen klimaat en energie.

Ook de verordening betreffende het klimaatbewakingssysteem (Monitoring Mechanism Regulation, MMR) is volledig in dit voorstel verwerkt, teneinde de integratie tussen de domeinen energie en klimaat te garanderen. In het algemeen wordt de benadering van de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringsbepalingen in het kader van de MMR, die het gevolg waren van een eerdere stroomlijning op het domein klimaat, doorgetrokken in dit voorstel. Het onderhavige voorstel brengt bovendien de bestaande bepalingen van de MMR op één lijn met de wetgeving op energiegebied, actualiseert de bestaande bepalingen zodat ze geschikt zijn om toezicht te houden op de voorgestelde verordeningen inzake de verdeling van inspanningen en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (Land Use, Land Use Change and Forestry, LULUCF), en om de verbintenissen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs na te komen. Aangezien het voorstel betrekking heeft op een breed gamma aan thema's, werd besloten geen herschikking van de MMR voor te stellen. De Commissie vindt het echter zeer belangrijk dat de volledige inhoud van de MMR die niet wordt gewijzigd door het onderhavige voorstel, behouden blijft.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit initiatief houdt ook verband met ander beleidsgebieden, zoals vervoer, milieu, industrie, economie, onderzoek en concurrentie. Het is echter belangrijk er op te wijzen dat dit initiatief - wat de stroomlijning en integratie van planning en rapportering betreft - focust op de domeinen energie en klimaat, maar tegelijk ook betrekking heeft op enkele specifieke aspecten van de rapportering en planning op andere domeinen. Dit is noodzakelijk om te zorgen voor een beheersbaar proces dat in de eerste plaats gericht is op de belangrijkste doelstellingen van de energie-unie.

De aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten, zoals uiteengezet in de voorgestelde verordening, zijn complementair en samenhangend met de aanbevelingen die zijn uitgevaardigd in de context van het Europees Semester, waarin de focus ligt op macroeconomische en structurele hervormingen (en er slechts zelden een verband is met energie of klimaat), terwijl de governance betrekking heeft op specifieke beleidskwesties op de domeinen energie en klimaat. Voor zover specifieke beleidskwesties op de domeinen energie en klimaat relevant zijn voor macro-economische of structurele hervormingen, moeten zij nog steeds deel uitmaken van het Europees Semester.

  • 2. 
    RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De artikelen 191, 192 en 194 VWEU vormen de rechtsgrondslag van alle bepalingen van de verordening.

Met de voorgestelde verordening wordt een legitieme doelstelling binnen het toepassingsgebied van deze artikelen nagestreefd. Voor maatregelen op basis van artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2, VWEU is in het algemeen de gewone wetgevingsprocedure van toepassing.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Subsidiariteit is een van de basisbeginselen van de governance; de lidstaten moeten namelijk zelf de nationale plannen en de bijbehorende doelstellingen en maatregelen vaststellen.

Noodzaak van EU-actie

Aangezien verscheidene elementen van de strategie voor de energie-unie betrekking hebben op doelstellingen die op EU-niveau zijn vastgesteld, is actie op EU-niveau noodzakelijk om te garanderen dat deze doelstellingen worden bereikt en dat het energie- en klimaatbeleid samenhangend is binnen de EU en de lidstaten, zonder te raken aan de flexibiliteit voor de lidstaten. Ongecoördineerde nationale acties vormen overigens toch geen oplossing voor de meeste uitdagingen waarmee de Unie te kampen heeft op het gebied van energie. Dit geldt ook voor de klimaatverandering, die van nature grensoverschrijdend is en niet kan worden aangepakt met louter lokale, nationale of zelfs EU-maatregelen.

Gezien het grensoverschrijdende belang van elke dimensie van de energie-unie, is er behoefte aan EU-actie om de samenwerking tussen de lidstaten verder te bevorderen. Wanneer de regionale samenwerking op de beleidsgebieden energie en klimaat niet wordt aangemoedigd via EU-governance tussen de lidstaten en de Commissie, kan geen enkele dimensie van de energie-unie doeltreffend ten uitvoer worden gelegd. Actie op EU-niveau is ook noodzakelijk om te garanderen dat de EU klaar is om volledig deel te nemen aan de evaluatieprocessen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Ten slotte is EU-actie noodzakelijk om de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen te stroomlijnen; de bestaande verplichtingen op deze gebieden zijn immers vastgelegd in EU-wetgeving en kunnen dus alleen worden gewijzigd en/of ingetrokken aan de hand van een wetgevingsvoorstel op EU-niveau.

Toegevoegde waarde van de EU

Een robuuste governance van de energie-unie zal er mede toe bijdragen dat de EU en haar lidstaten samen de overeengekomen doelstellingen van de energie-unie bereiken, met inbegrip van de energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030, en dat ze op doeltreffende en betaalbare wijze gecoördineerde en gemeenschappelijke oplossingen vinden voor gemeenschappelijke problemen. Dit is van het allergrootste belang gezien de aanzienlijke investeringen die in de komende decennia nodig zijn in de energiesector.

De lidstaten zullen baat hebben bij een gestroomlijnd en vereenvoudigd plannings- en rapporteringskader voor hun beleidsmaatregelen op het gebied van energie en klimaat. Door efficiëntere en coherentere administratieve procedures, zowel binnen nationale instanties als tussen lidstaten onderling, wordt het mogelijk de beleidsmaatregelen op het gebied van klimaat en energie efficiënter te ontwikkelen en toe te passen. De particuliere sector zal baat hebben bij transparantere nationale regelgevingskaders, die de basis vormen voor hun investeringsbeslissingen op de domeinen energie en klimaat; en de burgers ten slotte zullen profijt trekken van betere informatie over de tenuitvoerlegging van de energie-unie en de bijbehorende beleidsmaatregelen.

Evenredigheid

Een in wetgeving verankerd governance-voorstel (in plaats van een niet-wetgevende benadering) is noodzakelijk om te garanderen dat alle lidstaten op vergelijkbare wijze bijdragen tot het behalen van gemeenschappelijke doelstellingen en streefcijfers, teneinde de stabiliteit van de regelgeving en de zekerheid voor investeerders te verbeteren en te zorgen voor gemeenschappelijke monitoring tussen de lidstaten en de Unie.

De benadering van nationale planning en rapportering is gebaseerd op de geschiktheidscontrole (zie hieronder), die in de eerste plaats tot doel had de evenredigheid van de huidige benadering te beoordelen en, voor zover nodig, de naleving van dit beginsel te verbeteren.

De benadering van het iteratief proces tussen de lidstaten en de Commissie is gebaseerd op aanbevelingen van de Commissie in plaats van bijvoorbeeld besluiten van de Commissie, teneinde te garanderen dat het evenredigheidsbeginsel en de rechten van de lidstaten uit hoofde van artikel 194 VWEU volledig in acht worden genomen.

Keuze van het instrument

Een verordening geniet de voorkeur op een richtlijn om te garanderen dat de bepalingen rechtstreeks toepasselijk zijn en de nationale energie- en klimaatplannen en -verslagen vergelijkbaar zijn. De rechtstreekse toepasselijkheid heeft voorts ook als voordeel dat de plannen ruim vóór 2021 kunnen worden opgesteld.

Bovendien zijn veel bepalingen van de verordening niet gericht tot de lidstaten; ze kunnen dus niet via nationale omzetting ten uitvoer worden gelegd (bijv. verplichtingen voor de Commissie, het proces rond aanbevelingen van de Commissie, het Europees Milieuagentschap (EMA) enz.).

  • 3. 
    RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Zorgen voor gezonde regelgeving en vereenvoudiging is één van de kerndoelstellingen van de voorgestelde verordening. Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurende contacten met de belanghebbenden.

Uit de geschiktheidscontrole (REFIT) ter ondersteuning van de voorgestelde verordening blijkt dat de nieuwe aanpak waarschijnlijk zal leiden tot een aanzienlijke afname van de administratieve rompslomp, zowel voor de lidstaten als voor de Commissie; door de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare gegevens kan dit effect echter slechts gedeeltelijk worden gekwantificeerd. De nieuwe aanpak zal tegelijk ook een reeks voordelen met zich meebrengen die de samenhang en doeltreffendheid aanzienlijk verbeteren. Het voorstel bevat geen uitzonderingen voor micro-ondernemingen, noch een specifieke benadering van het mkb, aangezien dergelijke entiteiten geen gevolgen ondervinden van dit initiatief.

in de voorgestelde verordening is een grotere rol weggelegd voor elektronische rapportering, waardoor de administratieve rompslomp naar verwachting nog verder zal afnemen.

Effectbeoordeling

De effectbeoordeling bij dit voorstel is opgesteld en ontwikkeld overeenkomstig de toepasselijke richtsnoeren voor betere regelgeving, en de raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies uitgebracht. De door deze raad aanbevolen verbeteringen zijn verwerkt in de definitieve versie van het voorstel. De beoordeelde beleidsopties voor de stroomlijning van de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen variëren van "zachte" (nietwetgevende) richtsnoeren voor de lidstaten tot diverse wetgevende benaderingen om de bestaande verplichtingen te stroomlijnen en te integreren.

De verschillende beleidsopties werden ook beoordeeld op bijvoorbeeld de actualiseringen en de periodiciteit van de nationale plannen en rapporten en van de monitoring van de Commissie; het iteratieve proces tussen de lidstaten en de Commissie, met inbegrip van aanbevelingen aan de lidstaten; de mogelijke reactie van het beleid ingeval de gecombineerde inspanningen van de lidstaten niet zouden volstaan om de op EU-niveau overeengekomen doelstellingen te bereiken; en de rol van regionaal overleg bij de opstelling van nationale plannen.

De effectbeoordeling kwam tot de conclusie dat één nieuwe wettekst, waarin het klimaatbewakingssysteem (Monitoring Mechanism Regulation, MMR) wordt verwerkt, de voorkeur geniet. In de effectbeoordeling werd er ook op gewezen dat moest worden voorzien in de mogelijkheid van enkele formele updates van de nationale plannen en tweejarige voortgangsverslagen van de lidstaten en van de monitoringverslagen van de Commissie (met inbegrip van jaarverslagen voor specifieke beleidsgebieden). De conclusie luidde dat het iteratieve proces met de Commissie betrekking moest hebben op zowel de ontwikkeling (ambitie) als de tenuitvoerlegging (uitvoering) van de nationale plannen, en dat er behoefte is aan aanbevelingen van de Commissie over nationale plannen en voortgangsverslagen. Bovendien werd geconcludeerd dat lidstaten verplicht regionaal overleg moesten plegen over de ontwerpen en definitieve versies van nationale plannen om te zorgen voor passende coördinatie van nationale planningsprocessen en beleidsmaatregelen in het kader van de energie-unie.

De hierboven bedoelde combinatie van beleidsopties die de voorkeur genieten zou de administratieve rompslomp voor de lidstaten het sterkst doen dalen, de grootst mogelijke flexibiliteit voor de lidstaten behouden en tegelijk zorgen voor een governance die voldoende sterk is om te garanderen dat de doelstellingen van de energie-unie worden bereikt.

Referentie van de samenvatting van de effectbeoordeling: SWD(2016)395 4

4 Samenvatting van de effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van het Europees

Parlement en de Raad betreffende de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG i, Richtlijn 98/70/EG i, Richtlijn 2009/31/EG i, Verordening (EG) nr. 663/2009 i, (EG) nr.

Referentie van het positief advies van de raad voor regelgevingstoetsing: SWD(2016)494 5

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De voorgestelde verordening is gebaseerd op een geschiktheidscontrole (REFIT) van de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen van het EU-acquis op het gebied van energie. Ook de onderlinge banden tussen de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen van het EU-acquis op het gebied van energie en de verplichtingen uit hoofde van belangrijke EU-klimaatwetgeving werden beoordeeld.

De algemene conclusie van de geschiktheidscontrole luidde dat de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen van het EU-acquis op het gebied van energie in het algemeen goede resultaten hebben opgeleverd, maar dat er ruimte is voor een aanzienlijke verbetering van deze aspecten van het huidige EU-energieacquis en voor een versterking van de banden met het EU-klimaatacquis, waardoor de huidige kosten/batenverhouding gevoelig zou verbeteren.

Op basis hiervan werd er in de geschiktheidscontrole sterk op aangedrongen dat een systematische integratie van de planning en rapportering van de lidstaten en van de monitoring van de Commissie noodzakelijk is om de samenhang te garanderen en om de lidstaten en de Commissie in staat te stellen volledig gebruik te maken van synergieën en te zorgen voor samenhang tussen de verschillende aspecten van planning en rapportering, teneinde het systeem geschikt te maken voor het beoogde doel in de context van het nieuwe overkoepelende kader van de energie-unie, met inbegrip van de streefcijfers van het kader voor klimaat en energie. De aanbevelingen van de geschiktheidscontrole zijn verwerkt in de voorgestelde verordening, behalve als dit niet mogelijk was omdat de frequentie niet samenviel met die van de governanceverordening of omdat de verplichting te technisch bleek te zijn.

Raadpleging van belanghebbenden

Op 11 januari 2016 is een openbare raadpleging van start gegaan om meningen in te winnen en de inbreng van belanghebbenden en burgers te verzamelen. De raadpleging duurde 12

weken en eindigde op 22 april 2016 6 .

715/2009, Richtlijn 2009/73/EG i, Richtlijn 2009/119/EG i van de Raad, Richtlijn 2010/31 i/EU, Richtlijn 2012/27 i/EU, Richtlijn 2013/30 i/EU en Richtlijn van de Raad (EU) nr. 2015/652 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 i (werkdocument van de diensten van de Commissie).

5 Advies van de raad voor regelgevingstoetsing bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG i, Richtlijn 98/70/EG i, Richtlijn 2009/31/EG i, Verordening (EG) nr. 663/2009 i, (EG) nr. 715/2009 i, Richtlijn 2009/73/EG i, Richtlijn 2009/119/EG i van de Raad, Richtlijn 2010/31 i/EU, Richtlijn 2012/27 i/EU, Richtlijn 2013/30 i/EU en Richtlijn (EU) nr. 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 i.

6 Deze raadpleging had voornamelijk betrekking op: i) de wijze waarop de huidige plannings- en rapporteringsverplichtingen op energie- en klimaatgebied kunnen worden gestroomlijnd om beter te kunnen bijdragen tot de doelstellingen van de energie-unie; ii) de beste wijze om geïntegreerde plannings-, rapporterings- en monitoringinstrumenten te ontwikkelen, en iii) de wijze waarop een governanceproces moet worden opgezet dat bevorderlijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie.

In totaal werd 103 keer gereageerd op de online-enquête, en nog een aantal keer per email,

onder meer door 15 lidstaten 7 . De Commissie heeft deze reacties op de openbare raadpleging

verwerkt in haar evaluatie en geschiktheidscontrole van de bestaande plannings- en rapporteringsverplichtingen en in de effectbeoordeling in het kader van de voorgestelde verordening.

Een grote meerderheid van de respondenten erkende het belang van de bestaande planningsen rapporteringsverplichtingen, maar was het er ook over eens dat deze beter moeten worden gestroomlijnd, met elkaar in overeenstemming worden gebracht en geïntegreerd, teneinde overlappingen en tegenstrijdigheden te vermijden en de stroomlijningsinspanningen te focussen op planningsverplichtingen die nauwer verband houden met de doelstellingen van het kader voor 2030. Diverse belanghebbenden hebben erop gewezen dat de huidige nationale

plannen op deze gebieden beter moeten worden geïntegreerd 8 , en dat de

planningsverplichtingen in het algemeen ook moeten worden gestroomlijnd en beperkt,

Een grote meerderheid van de respondenten was van oordeel dat één wetgevingsbesluit de voorkeur geniet voor het stroomlijnen van de plannings- en rapporteringsverplichtingen op energie- en klimaatgebied na 2020. In de lidstaten bestond meer verdeeldheid tussen de wetgevende en niet-wetgevende opties.

De meeste respondenten waren van mening dat de nationale plannen een weergave moeten vormen van de vijf dimensies van de energie-unie, moeten worden opgesteld op basis van een gedetailleerd model (dat ook door de lidstaten is bevestigd in de technische werkgroep) en duidelijk moeten focussen op gebieden met gekwantificeerde EU-streefcijfers. Een beperkt aantal respondenten, waaronder verscheidene lidstaten, was eerder voorstander van korte nationale strategische plannen. Diverse belanghebbenden, waaronder een meerderheid van de lidstaten, heeft er op aangedrongen dat nieuwe administratieve lasten of extra kosten moeten worden vermeden.

Wat betreft het politieke proces voor de opstelling en evaluatie van de plannen, waren veel respondenten voorstander van een transparant en participatief planningsproces dat bevorderlijk is voor het vertrouwen van investeerders en aanvaard wordt door de brede bevolking.

Ten slotte waren de meeste respondenten het erover eens dat het nieuwe governancesysteem de coördinatie van het nationale energiebeleid moet vergemakkelijken en regionale samenwerking moet bevorderen en dat de Commissie een belangrijke rol moet spelen in het proces.

Zie de effectbeoordeling voor een uitgebreidere samenvatting van de openbare raadpleging.

7 België, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Duitsland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Polen, Slowakije en Zweden.

8 d.w.z. de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen (National Renewable Energy

Action Plans, NREAPs), de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie (National Energy Efficiency Action Plans, NEEAPs) en de eisen in verband met klimaatplanning.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De geschiktheidscontrole en de effectbeoordeling in het kader van de voorgestelde verordening werden ondersteund door twee studies die in opdracht van de Commissie zijn uitgevoerd door Trinomics en Amec Foster Wheeler in de eerste helft van 2016.

De werkzaamheden van de technische werkgroep inzake nationale energie- en klimaatplannen, die wordt voorgezeten door de Commissie en waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd, hebben ook een positief effect gehad op de werkingssfeer en benadering van de nationale plannen in de voorgestelde verordening en bijlage 1 daarvan (model voor nationale plannen).

Ter aanvulling van de analyse is ook gebruik gemaakt van de deskundigheid in de bijdragen van belanghebbenden tijdens de openbare raadpleging.

Grondrechten

Aangezien het voorgestelde beleid voornamelijk aan de lidstaten als institutionele actoren is gericht, is het in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten.

  • 4. 
    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De belangrijkste doelstellingen van dit voorstel zijn de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen te stroomlijnen en een goed governancemechanisme vast te stellen. De lidstaten moeten regelmatig geïntegreerde plannen en verslagen indienen bij de Commissie. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, moet de Commissie de noodzakelijke monitoringverslagen opstellen. Voor de uitvoering van de taken van de Commissie zullen ambtenaren, tijdelijke functionarissen en extern personeel worden ingezet dat werkzaam is op de beleidsterreinen energie en klimaat, binnen de bestaande algemene vooruitzichten voor personele middelen van de Commissie. Wat het EMA betreft, wordt gevraagd geleidelijk extra arbeidscontractanten (maximum 3 tegen 2020) in dienst te nemen, bovenop de reeds geplande personele middelen.

De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de voorgestelde verordening door DG ENER en DG CLIMA - die verder zijn uitgesplitst in het bijgaand financieel memorandum - zullen volledig worden gedekt door de huidige geprogrammeerde financiële middelen van de begrotingsposten in kwestie tot 2020. De financiële middelen die nodig zijn voor het EMA worden niet gedekt door de huidige geprogrammeerde financiële middelen.

  • 5. 
    OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportering

De verslagen en evaluaties die de Commissie en de lidstaten uit hoofde van deze verordening moeten opstellen, garanderen dat nauwlettend toezicht wordt gehouden op de tenuitvoerlegging van de verordening.

In 2026 zal een formele evaluatie van de verordening plaatsvinden. Daarbij zal rekening worden gehouden met de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs.

Toelichtende stukken (voor richtlijnen)

Niet van toepassing.

Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Hoofdstuk I van de voorgestelde verordening heeft betrekking op het toepassingsgebied en onderwerp van de verordening en bevat de definities van de gebruikte termen.

Hoofdstuk II van de voorgestelde verordening bevat de verplichting voor de lidstaten om uiterlijk op 1 januari 2019 een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan op te stellen voor de periode van 2021 tot en met 2030 en voor de daaropvolgende perioden van tien jaar. Bijlage I bevat een bindend model voor de plannen, met nadere informatie over bijvoorbeeld beleidslijnen, maatregelen en analytische grondslagen.

Dit hoofdstuk bevat ook een iteratief overlegproces tussen de Commissie en de lidstaten vóór de voltooiing van het plan, op basis van het ontwerp van nationaal plan dat uiterlijk op 1 januari 2018 bij de Commissie moet worden ingediend, en vervolgens om de tien jaar voor de volgende perioden van tien jaar. In dit kader zal de Commissie aanbevelingen kunnen doen over het ambitieniveau van de doelstellingen, streefcijfers en bijdragen, en over specifieke beleidslijnen en maatregelen in het plan. Ook de andere lidstaten zullen opmerkingen kunnen maken over het ontwerpplan in het kader van regionaal overleg. De plannen moeten uiterlijk op 1 januari 2024 worden geactualiseerd (nog steeds worden vanuit een 2030-perspectief).

In hoofdstuk drie is uiteengezet dat de lidstaten verplicht zijn lage-emissiestrategieën op lange termijn (50 jaar) op te stellen en bij de Commissie in te dienen, die van cruciaal belang zijn om bij te dragen tot economische veranderingen, banen, groei en de verwezenlijking van bredere doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, en om op billijke en kosteneffectieve wijze te werken aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs.

Hoofdstuk vier van de voorgestelde verordening bevat de verplichting voor de lidstaten om vanaf 2021 tweejarige voortgangsverslagen op te stellen over de tenuitvoerlegging van de plannen in alle vijf dimensies van de energie-unie, teneinde de vooruitgang te kunnen beoordelen. In deze tweejarige voortgangsverslagen moeten de lidstaten verslag uitbrengen over hun nationale plannen en strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, waarbij het tijdschema in overeenstemming moet worden gebracht met dat van de Overeenkomst van Parijs.

In dit hoofdstuk wordt ook voorgeschreven welke verslagen jaarlijks moeten worden opgesteld, bijvoorbeeld om de internationale verbintenissen van de Unie en de lidstaten na te komen en om over een basis te beschikken om de naleving te beoordelen op grond van Verordening [OP: act number XXX on binding annual greenhouse gas emission reductions by Member States from 2021 to 2030 for a resilient Energy Union and to meet commitments under the Paris Agreement and amending Regulation No 525/2013 i of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas

emissions and other information relevant to climate change] 9 en van Verordening [OP: act

number XXX on the inclusion of greenhouse gas emissions and removals from land use, land use change and forestry into the 2030 climate and energy framework and amending Regulation No 525/2013 i of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and other information relevant to climate

change] 10 . Deze verslagen hebben bijvoorbeeld betrekking op de inventarisatie van

broeikasgassen en de steun aan ontwikkelingslanden, en stellen de Unie en haar lidstaten in staat om aan te tonen dat zij vooruitgang hebben geboekt bij de naleving van hun verplichtingen in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. Dit hoofdstuk voorziet ook in transparantie over het gebruik van inkomsten uit de veiling van emissierechten krachtens de richtlijn tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (ETS-richtlijn).

Dat hoofdstuk bevat ook voorschriften betreffende de inhoud van die verslagen in de vijf dimensies, en voorziet in de oprichting van een elektronisch rapporteringsplatform dat moet voortbouwen op en profiteren van de bestaande rapporteringsprocessen, databanken en elektronische hulpmiddelen, zoals die van het EMA, Eurostat (ESTAT) en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC).

In hoofdstuk vijf van de voorgestelde verordening is vastgesteld hoe de Commissie de voortgang van de lidstaten bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het nationaal plan moet monitoren en evalueren. Dit hoofdstuk voorziet ook in een procedure waarbij de Commissie maatregelen moet nemen om te garanderen dat de collectieve doelstellingen van de energie-unie worden bereikt of waarbij zij aanbevelingen moet doen over de tenuitvoerlegging van de plannen teneinde de reeds vastgestelde doelen te bereiken.

Dit hoofdstuk voorziet in aanbevelingen van de Commissie op basis van de voortgangsverslagen en schrijft voor dat de Commissie maatregelen neemt op EU-niveau of van de lidstaten maatregelen vraagt als uit de beoordeling van de voortgang blijkt dat de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat niet zullen worden bereikt (d.w.z. de kloof tussen de ambities en de resultaten verkleinen of zelfs dichten). In dit hoofdstuk is ook uiteengezet hoe de jaarlijkse stand van de energie-unie van de Commissie moet worden aangepakt.

In hoofdstuk VI van de voorgestelde verordening worden de eisen vastgesteld waaraan de inventarisatiesystemen voor broeikasgasemissies, beleidslijnen, maatregelen en prognoses van de lidstaten en de Unie moeten voldoen. Het opzetten van dergelijke systemen is internationaal verplicht. Ze zullen ook de tenuitvoerlegging van nationale plannen ondersteunen met betrekking tot de dimensie koolstofarm maken.

Dit hoofdstuk vormt ook de rechtsgrondslag voor de invoering van Europese en nationale registers om rekening te houden met de nationaal vastgestelde bijdragen, en maakt het mogelijk internationaal overgedragen risicobeperkende resultaten te gebruiken overeenkomstig artikel 4, lid 13, en artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs.

In hoofdstuk zeven van de voorgestelde verordening zijn de mechanismen en beginselen voor samenwerking en ondersteuning tussen de lidstaten en de Unie vastgesteld. In dat hoofdstuk is ook bepaald dat het EMA een rol moet spelen in de ondersteuning van de Commissie, in

9 COM/2016/0482 final - 2016/0231 (COD) i.

10 COM/2016/0479 final - 2016/0230 (COD) i.

voorkomend geval via monitoring- en rapporteringsactiviteiten op grond van deze verordening.

Hoofdstuk acht van de voorgestelde verordening bevat de noodzakelijke bepalingen voor de overdracht van bepaalde bevoegdheden aan de Commissie om in welbepaalde situaties gedelegeerde handelingen vast te stellen.

Bij hoofdstuk negen van de voorgestelde verordening wordt een comité voor de energie-unie opgericht (een onderzoekscomité uit hoofde van Verordening (EU) nr. 182/2011 i) en worden de bepalingen uiteengezet met betrekking tot de evaluatie van de Verordening in 2026, intrekkingen en wijzigingen van andere EU-wetgeving om te zorgen voor samenhang, en bepalingen inzake overgangsmaatregelen en inwerkingtreding.

2016/0375 (COD) i

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de governance van de energie-unie,

tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG i, Richtlijn 98/70/EG i, Richtlijn 2009/31/EG i, Verordening (EG) nr. 663/2009 i, Verordening (EG) nr. 715/2009 i, Richtlijn 2009/73/EG i,

Richtlijn 2009/119/EG i van de Raad, Richtlijn 2010/31 i/EU, Richtlijn 2012/27 i/EU, Richtlijn 2013/30 i/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 i van de Raad en

tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 i

(voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

[Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 11 ,]

[Gezien het advies van het Comité van de Regio's 12 ,]

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Deze verordening bevat de noodzakelijke wettelijke basis voor een betrouwbare en transparante governance die garandeert dat de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie worden gehaald door complementaire, coherente en ambitieuze inspanningen van de Unie en de lidstaten, en die tegelijk de beginselen van de Unie op het gebied van betere regelgeving bevordert.

(2) De Europese energie-unie bestaat uit vijf belangrijke dimensies: continuïteit van de energievoorziening; de interne energiemarkt; energie-efficiëntie; koolstofarm maken; en onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.

11 PB C , , blz. .

12 PB C , , blz. .

(3) Het doel van een veerkrachtige energie-unie met een ambitieus klimaatbeleid als kernelement is om de consumenten in de Unie, zowel gezinnen als bedrijven, zekere, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te geven; dit vereist een fundamentele transformatie van het Europees energiesysteem. Dat doel kan alleen worden bereikt door gecoördineerd optreden waarbij wetgevende en niet-wetgevende maatregelen op EU- en nationaal niveau worden gecombineerd.

(4) Het voorstel van de Commissie is parallel met een reeks initiatieven inzake sectoraal energiebeleid opgesteld, met name op het gebied van hernieuwbare energie, energieefficiëntie en marktontwerp, en is samen met deze initiatieven vastgesteld. Deze initiatieven vormen een pakket onder het overkoepelende thema "energie-efficiëntie eerst", het mondiale leiderschap van de Unie op het vlak van hernieuwbare energie, en een eerlijke deal voor energieconsumenten.

(5) De Europese Raad heeft op 24 oktober 2014 overeenstemming bereikt over het kader voor klimaat en energie voor 2030, op basis van vier belangrijke streefcijfers: een afname van de broeikasgasemissies in de gehele economie met minstens 40 %, een verbetering van de energie-efficiëntie met minstens 27 % met het oog op een niveau van 30 %, een aandeel van minstens 27 % hernieuwbare energie in de Unie en ten minste 15 % voor de koppeling van elektriciteitsnetten. De Raad heeft gepreciseerd dat het streefcijfer voor hernieuwbare energie bindend is op het niveau van de Unie en moet worden bereikt door bijdragen van de lidstaten, geleid door de noodzaak om gezamenlijk het streefcijfer van de Unie te halen.

(6) Het bindend streefcijfer om de broeikasgasemissies in de gehele economie van de Unie tegen 2030 met minstens 40 % te doen dalen in vergelijking met 1990 is tijdens de zitting van de Raad Milieu op 6 maart 2015 formeel goedgekeurd als de voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten aan de Overeenkomst van Parijs. De Overeenkomst van Parijs is door de Unie geratificeerd

op 5 oktober 2016 13 en in werking getreden op 4 november 2016. Zij vervangt het

Protocol van Kyoto uit 1997, dat niet zal worden voortgezet na 2020. In het licht hiervan moet het systeem van de Unie voor monitoring en rapportering van emissies en verwijderingen worden geactualiseerd.

(7) De Europese Raad heeft op 24 oktober 2014 14 ook besloten dat een betrouwbaar en

transparant governancesysteem zonder onnodige administratieve rompslomp moet worden ontwikkeld dat ertoe moet bijdragen dat de EU haar energiebeleidsdoelstellingen kan halen, en tegelijk de lidstaten de nodige flexibiliteit kan bieden en volledig recht kan doen aan hun vrijheid om zelf hun energiemix te bepalen. De Raad benadrukte dat deze governance moet berusten op de voorhanden bouwstenen, zoals nationale klimaatprogramma's en nationale plannen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en dat de planning en rapportering, waar deze nog gescheiden verlopen, moeten worden gestroomlijnd en gebundeld. De Raad stemde er ook mee in de rol en de rechten van de consument, en de transparantie en voorspelbaarheid voor investeerders te vergroten, onder meer dankzij een systematische monitoring van belangrijke indicatoren voor een betaalbaar, veilig,

13 Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).

14 Conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 (EUCO 169/14).

concurrerend, zeker en duurzaam energiesysteem, de coördinatie van nationaal energiebeleid te vergemakkelijken en regionale samenwerking tussen lidstaten te bevorderen.

(8) In de strategie voor de energie-unie van de Commissie van 25 februari 2015 is bepaald dat er behoefte is aan een geïntegreerde governance om ervoor te zorgen dat de energiegerelateerde acties op Europees, regionaal, nationaal en lokaal niveau stuk voor stuk bijdragen tot de doelstellingen van de energie-unie, en aan verbreding van het bestuur — na het klimaat- en energiekader 2030 — voor alle vijf dimensies van de energie-unie.

(9) In haar mededeling over de stand van de energie-unie van 18 november 2015 15 heeft

de Commissie voorts gepreciseerd dat geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, die betrekking hebben op alle vijf dimensies van de energie-unie, noodzakelijke instrumenten zijn voor een meer strategische planning van het energieen klimaatbeleid. In het kader van de stand van de energie-unie vormen de richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten over geïntegreerde nationale energieen klimaatplannen de basis waarop de lidstaten nationale plannen beginnen op te stellen voor de periode 2021 tot en met 2030, en zijn de belangrijkste pijlers van het governanceproces uiteengezet. In de stand van de energie-unie is ook gepreciseerd dat de governance moet worden verankerd in de wetgeving.

(10) In de conclusies van de Raad van 26 november 2015 16 wordt onderkend dat de

governance van de energie-unie een essentieel instrument zal zijn bij het doelmatig en doeltreffend opzetten van de energie-unie en bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan. De Raad benadrukte dat het governancesysteem moet worden gebaseerd op de beginselen van integratie van strategische planning en rapportering van de tenuitvoerlegging van klimaat- en energiebeleid en op coördinatie tussen de actoren die op EU-, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het energie- en klimaatbeleid. De Raad beklemtoonde ook dat de governance ervoor moet zorgen dat de overeengekomen energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030 worden gehaald, en dat de collectieve vooruitgang van de Unie op weg naar de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen in de vijf dimensies van de energie-unie wordt gemonitord.

(11) In zijn Resolutie van 15 december 2015 "Op weg naar een Europese energie-unie" 17

verwacht het Europees Parlement dat het bestuurskader voor de energie-unie na 2020 ambitieus, betrouwbaar, transparant en democratisch zal zijn, dat het Parlement er volledig aan zal deelnemen en dat dit bestuurskader ervoor zal zorgen dat de klimaaten energiedoelstellingen voor 2030 worden gehaald.

(12) Daarom moet de governance van de energie-unie er in de eerste plaats op gericht zijn de doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken, en met name de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030. Deze verordening is derhalve gekoppeld aan sectorale wetgeving ter uitvoering van de klimaat- en energiestreefcijfers voor 2030. Hoewel de lidstaten flexibiliteit nodig hebben om beleidsmaatregelen te kiezen

15 Mededeling "Stand van de energie-unie 2015" van 18.11.2015, COM(2015)572 final i.

16 Conclusies van de Raad van 26 november 2015 (14632/15).

17 Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2015 "Op weg naar een Europese energie-unie"

(2015/2113(INI) i).

die het beste passen bij hun energiemix en voorkeuren, moet die flexibiliteit verenigbaar moeten zijn met verdere marktintegratie, grotere concurrentie, de verwezenlijking van klimaat- en energiedoelstellingen en de geleidelijke omschakeling naar een koolstofarme economie.

(13) Voor de omschakeling naar een koolstofarme economie zijn veranderingen in het investeringsgedrag en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden noodzakelijk. Om de broeikasgasemissies te doen dalen, moeten de efficiëntie en de innovatie van de Europese economie een boost krijgen; deze daling zal met name leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit.

(14) Aangezien broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen grotendeels afkomstig zijn uit dezelfde bronnen, kan beleid ter beperking van broeikasgassen ook voordelen hebben voor de luchtkwaliteit, waardoor op korte termijn sommige of alle kosten van de beperking van broeikasgasemissies kunnen worden gecompenseerd. Aangezien de gegevens die worden gerapporteerd uit hoofde van Richtlijn 2001/81/EG i van het

Europees Parlement en de Raad 18 een belangrijke input vormen voor de opstelling van

de BKG-inventaris en de nationale plannen, moet het belang van het verzamelen en rapporteren van consistente gegevens tussen Richtlijn 2001/81/EG i en de BKG- inventaris worden erkend.

(15) Uit de ervaring die is opgedaan met Uitvoeringverordening (EU) nr. 525/2013 i van het

Europees Parlement en de Raad 19 blijkt dat er behoefte is aan synergieën en

samenhang met rapporteringsinstrumenten en andere wetgevingsinstrumenten, met

name Richtlijn 2003/87/EG i van het Europees Parlement en de Raad 20 , Verordening (EG) nr. 166/2006 i van het Europees Parlement en de Raad 21 , Verordening (EG) nr. 1099/2008 i van het Europees Parlement en de Raad 22 en Verordening (EG) nr. 517/2014 i van het Europees Parlement en de Raad 23 . Het gebruik

van samenhangende gegevens voor de rapportering van broeikasgasemissies is essentieel om de kwaliteit van emissierapportering te garanderen.

(16) Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving moet de governance van de energie-unie leiden tot een aanzienlijke daling van de administratieve rompslomp voor de lidstaten, de Commissie en de andere instellingen

18 Richtlijn 2001/81/EG i van het Europees Parlement en de Raad inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).

19 Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende

een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een

rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met

betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van

18.6.2013, blz. 13).

20 Richtlijn 2003/87/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van

een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

21 Verordening (EG) nr. 166/2006 i van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).

22 Verordening (EG) nr. 1099/2008 i van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1).

23 Verordening (EG) nr. 517/2014 i van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende

gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 i (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).

van de Unie, en moet ze bijdragen tot de coherentie en toereikendheid van het beleid en de maatregelen op het niveau van de Unie en de lidstaten met betrekking tot de omschakeling van het energiesysteem naar een koolstofarme economie.

(17) De doelstellingen van de energie-unie moeten worden verwezenlijkt via een combinatie van initiatieven van de Unie en coherente nationale beleidslijnen in geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. De sectorale wetgeving van de Unie op het gebied van energie en klimaat bevat eisen inzake planning, die nuttige instrumenten zijn om veranderingen teweeg te brengen op nationaal niveau. De invoering van deze eisen op verschillende tijdstippen heeft geleid tot overlappingen en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsgebieden. De huidige afzonderlijke planning, rapportering en monitoring op de gebieden klimaat en energie moet daarom zoveel mogelijk worden gestroomlijnd en geïntegreerd.

(18) De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten gelden voor een periode van tien jaar en een overzicht bieden van het huidige energiesysteem en de beleidssituatie. Deze plannen moeten nationale doelstellingen bevatten voor elk van de vijf essentiële dimensies van de energie-unie en bijbehorende beleidsmaatregelen om deze doelstellingen te behalen; de plannen moeten ook gebaseerd zijn op analyses. In de nationale plannen voor de eerste periode van 2021 tot en met 2030 moet bijzondere aandacht worden besteed aan de 2030-streefcijfers voor de vermindering van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en interconnectie van elektriciteit. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de nationale plannen consistent zijn met en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

(19) Er moet een verplicht model voor de nationale plannen worden vastgesteld om te garanderen dat alle nationale plannen voldoende uitgebreid zijn en om de samenstelling en vergelijking van de nationale plannen te kunnen vergemakkelijken; dit model biedt de lidstaten ook voldoende flexibiliteit om de nationale plannen in detail uit te werken en ervoor te zorgen dat ze een weergave zijn van de nationale voorkeuren en specifieke omstandigheden.

(20) De uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie en klimaat heeft gevolgen voor het milieu. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt bij de voorbereiding van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, indien van toepassing overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG i van het Europees

Parlement en de Raad 24 en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij

besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van

de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) van 25

juni 1998 (hierna het "Verdrag van Aarhus"). De lidstaten moeten er ook voor zorgen

dat de sociale partners worden betrokken bij de opstelling van de geïntegreerde

nationale energie- en klimaatplannen.

(21) Regionale samenwerking is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de energie-unie op doeltreffende wijze worden verwezenlijkt. De

24 Richtlijn 2001/42/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de

beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

lidstaten moeten de gelegenheid krijgen opmerkingen te maken over de plannen van andere lidstaten alvorens deze definitief worden vastgesteld, teneinde tegenstrijdigheden en mogelijke negatieve gevolgen voor andere lidstaten te vermijden en ervoor te zorgen dat de gemeenschappelijke doelstellingen collectief worden bereikt. Regionale samenwerking bij het opstellen en voltooien van nationale plannen en bij de latere uitvoering van de nationale plannen is van essentieel belang om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen te verbeteren en de marktintegratie en energiezekerheid te bevorderen.

(22) De nationale plannen moeten stabiel zijn, d.w.z. dat de nationale beleidslijnen en maatregelen transparant en voorspelbaar moeten zijn, teneinde te zorgen voor investeringszekerheid. Om de lidstaten de kans te geven zich aan te passen aan sterk gewijzigde omstandigheden, moeten zij één keer tijdens de tienjarige periode de gelegenheid krijgen hun plannen te actualiseren. Voor de plannen voor de periode van 2021 tot en met 2030 moeten de lidstaten de kans krijgen hun plannen te actualiseren tegen 1 januari 2024. Streefcijfers, doelstellingen en bijdragen mogen alleen worden gewijzigd als dit tot hogere ambities leidt, met name wat betreft de energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030. In het kader van deze actualiseringen moeten de lidstaten inspanningen leveren om eventuele negatieve gevolgen voor het milieu, die duidelijk worden in het kader van de geïntegreerde rapportering, te beperken.

(23) Stabiele lage-emissiestrategieën op lange termijn zijn van cruciaal belang om bij te dragen tot economische transformatie, werkgelegenheid, groei en de verwezenlijking van bredere doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, en om op billijke en kosteneffectieve wijze te werken aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs worden bovendien verzocht om uiterlijk in 2020 hun strategieën voor de afname van broeikasgasemissies op lange termijn (tegen het midden van deze eeuw) mee te delen.

(24) De sectorale Uniewetgeving op het gebied van energie en klimaat bevat niet alleen eisen inzake planning, maar ook inzake rapportering; vele daarvan zijn geschikte instrumenten gebleken om veranderingen op nationaal niveau teweeg te brengen, maar zijn op uiteenlopende tijdstippen ingevoerd, wat geleid heeft tot overlappingen en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsterreinen zoals beperking van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en marktintegratie. Om een juist evenwicht te vinden tussen enerzijds de noodzaak om te zorgen voor een goede follow-up van de uitvoering van nationale plannen en anderzijds de noodzaak om de administratieve rompslomp te verminderen, moeten de lidstaten tweejaarlijkse voortgangsverslagen opstellen over de uitvoering van de actieplannen en andere ontwikkelingen in het energiesysteem. Sommige verslagen, met name uit hoofde van de rapporteringseisen op klimaatgebied die voortvloeien uit het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de regelgeving van de Unie, moeten echter nog steeds op jaarbasis worden opgesteld.

(25) De geïntegreerde voortgangsverslagen van de lidstaten moeten een weerspiegeling vormen van de elementen die zijn uiteengezet in het model voor de nationale plannen. Gezien het technische karakter van de geïntegreerde voortgangsverslagen en het feit dat de eerste in 2021 moeten worden ingediend, moet een model voor deze verslagen worden opgesteld. De voortgangsverslagen moeten worden opgesteld om te zorgen voor transparantie ten aanzien van de Unie, andere lidstaten en marktdeelnemers, met inbegrip van de consumenten. Ze moeten betrekking hebben op elk van de vijf dimensies van de energie-unie en, voor de eerste periode, tegelijk ook de nadruk leggen op de gebieden die onder de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030 vallen.

(26) Uit hoofde van het UNFCCC zijn de Unie en haar lidstaten verplicht om, op basis van vergelijkbare methoden die zijn overeengekomen door de Conferentie van de Partijen, nationale inventarislijsten van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen op te stellen, regelmatig te actualiseren, te publiceren en in te dienen bij de Conferentie van de Partijen. De inventarislijsten van broeikasgassen zijn essentieel om de vooruitgang te volgen bij de uitvoering van de dimensie "koolstofarm maken" en om de naleving van de wetgeving op klimaatgebied te beoordelen, met name Verordening [OP: act number XXX on binding annual greenhouse gas emission reductions by Member States from 2021 to 2030 for a resilient Energy Union and to meet commitments under the Paris Agreement and amending Regulation No 525/2013 i of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and other

information relevant to climate change] 25 ("Verordening[ ] [ESR]") en Verordening

[OP: act number XXX on the inclusion of greenhouse gas emissions and removals from land use, land use change and forestry into the 2030 climate and energy framework and amending Regulation No 525/2013 i of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and

other information relevant to climate change] ("Verordening [ ] [LULUCF]") 26 .

(27) Overeenkomstig besluit 1/CP.16 van de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC moeten nationale regelingen worden vastgesteld voor de raming van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen. De onderhavige verordening moet de vaststelling van deze nationale regelingen mogelijk maken.

(28) Uit de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 i is het belang gebleken van transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, volledigheid en vergelijkbaarheid van informatie. Voortbouwend op die ervaring moet deze verordening ervoor zorgen dat de lidstaten verslag uitbrengen over hun beleidslijnen en maatregelen en prognoses, als een essentieel onderdeel van de voortgangsverslagen. De informatie in die verslagen is van essentieel belang om de tijdige naleving van de verbintenissen uit hoofde van Verordening [ ] [ESR] aan te tonen. De toepassing en voortdurende verbetering van systemen op het niveau van de Unie en de lidstaten, gekoppeld aan betere begeleiding bij de rapportering, zou aanzienlijk moeten bijdragen tot een aanhoudende versterking van de informatie die nodig is om de vooruitgang in de dimensie "koolstofarm maken" te volgen.

(29) Deze verordening moet ervoor zorgen dat de lidstaten verslag uitbrengen over hun aanpassing aan de klimaatverandering en financiële en technische steun en ondersteuning van de capaciteitsopbouw verstrekken aan ontwikkelingslanden, waardoor de verbintenissen die de Unie is aangegaan in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs gemakkelijker kunnen worden nagekomen. Informatie over nationale aanpassingsmaatregelen en steun is ook van belang in de context van de

25 PB L […] van […], blz. […].

26 PB L […] van […], blz. […].

geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, vooral met betrekking tot de aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de veiligheid van de energievoorziening van de Unie, zoals de beschikbaarheid van koelwater in elektriciteitscentrales en van biomassa voor energie, en informatie over steun die relevant is voor de externe dimensie van de energie-unie.

(30) Om de administratieve rompslomp voor de lidstaten en de Commissie te beperken, moet de Commissie een online-rapporteringsplatform opzetten om de communicatie te vergemakkelijken en de samenwerking te bevorderen. Dat zal zorgen voor een tijdige indiening van verslagen en voor meer transparantie over de nationale rapportering. Het elektronisch rapporteringsplatform moet voortbouwen op bestaande rapporteringsprocessen databanken en elektronische hulpmiddelen, deze aanvullen en er profijt van trekken, zoals die van het Europees Milieuagentschap, Eurostat, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en de lessen die zijn getrokken uit het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie.

(31) Wat betreft de gegevens die aan de Commissie moeten worden verstrekt via nationale planning en rapportering, mag de informatie van de lidstaten niet dezelfde zijn als de informatie die al in dezelfde vorm beschikbaar is gesteld via Eurostat, in de context

van Verordening (EG) nr. 223/2009 i van het Europees Parlement en de Raad 27 , en nog

steeds beschikbaar is bij Eurostat met dezelfde waarden. De gerapporteerde gegevens en prognoses in de nationale energie- en klimaatplannen moeten, voor zover beschikbaar en passend wat de timing ervan betreft, voortbouwen op en samenhangend zijn met de gegevens van Eurostat en de methode die gebruikt wordt voor de rapportering van Europese statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 i.

(32) Het is van cruciaal belang dat de Commissie nationale plannen en de tenuitvoerlegging ervan beoordeelt aan de hand van voortgangsverslagen, teneinde de collectieve doelstellingen van de strategie voor de energie-unie te verwezenlijken. Voor de eerste periode van tien jaar heeft dit met name betrekking op de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat op het niveau van de Unie en de nationale bijdragen aan deze streefcijfers. Deze beoordeling dient om de twee jaar te worden uitgevoerd, en alleen indien nodig om het jaar, en dient te worden geconsolideerd in de verslagen van de Commissie over de stand van de energie-unie.

(33) De luchtvaart heeft effecten op het mondiale klimaat door de uitstoot van CO 2 en andere emissies, zoals stikstofoxiden, en door mechanismen zoals de bevordering van cirruswolken. In het licht van het snel ontwikkelende wetenschappelijke inzicht in deze effecten, voorziet Verordening (EU) nr. 525/2013 i reeds in een geactualiseerde beoordeling van de niet-CO 2 gerelateerde effecten van de luchtvaart op het klimaat. De in dit verband gebruikte modellen moeten aan de wetenschappelijke vooruitgang worden aangepast. Op basis van haar evaluatie van deze effecten zou de Commissie

27 Verordening (EG) nr. 223/2009 i van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 i van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG i, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

ter zake dienende beleidsopties voor het aanpakken van die gevolgen in overweging kunnen nemen.

(34) Om de samenhang tussen het nationale en EU-beleid en de doelstellingen van de energie-unie te helpen garanderen, moet permanent overleg plaatsvinden tussen de Commissie en de lidstaten. In voorkomend geval moet de Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten, onder meer ook over het ambitieniveau van het ontwerp van de nationale plannen, over de verdere tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van de aangemelde nationale plannen, en over andere nationale beleidslijnen en maatregelen die van belang zijn voor de tenuitvoerlegging van de energie-unie. De lidstaten dienen zoveel mogelijk rekening te houden met die aanbevelingen en moeten in de daaropvolgende voortgangsverslagen toelichten hoe de aanbevelingen zijn gevolgd.

(35) Indien het ambitieniveau van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen of de actualiseringen daarvan niet volstaat om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken en, tijdens de eerste periode, met name de 2030- streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, dan moet de Commissie maatregelen op het niveau van de Unie nemen om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt (zij moet dus de ambities bijstellen). Indien de Unie onvoldoende vooruitgang zou boeken om deze doelstellingen en streefcijfers te bereiken, dient de Commissie niet alleen aanbevelingen uit te vaardigen, maar ook maatregelen te nemen op het niveau van de Unie, of moeten de lidstaten aanvullende maatregelen nemen om te garanderen dat die doelstellingen en streefcijfers worden gehaald (het gebrek aan tastbare resultaten moet dus worden weggewerkt). Bij het verdelen van de inspanningen die moeten worden geleverd om de collectieve streefcijfers te bereiken, moet rekening worden gehouden met vroegtijdige ambitieuze bijdragen van lidstaten aan de 2030-streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Op het gebied van hernieuwbare energie kunnen dergelijke maatregelen ook betrekking hebben op financiële bijdragen van lidstaten aan een financieringsplatform dat wordt beheerd door de Commissie en dat zal worden gebruikt om bij te dragen tot projecten op het gebied van hernieuwbare energie in de gehele Unie. De nationale streefcijfers van lidstaten voor hernieuwbare energie voor 2020, moeten dienst doen als referentieaandeel hernieuwbare energie vanaf 2021. Op het gebied van energie-efficiëntie kunnen aanvullende maatregelen met name tot doel hebben de energie-efficiëntie van producten, gebouwen en vervoer te verbeteren.

(36) De Unie en haar lidstaten moeten ernaar streven de meest actuele informatie over hun broeikasgasemissies en -verwijderingen te verstrekken. Deze verordening moet het mogelijk maken dat die ramingen zo snel mogelijk kunnen worden opgesteld, op basis van statistische en andere gegevens, zoals, waar passend, op de ruimtevaart gebaseerde gegevens van het programma voor wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (Global Monitoring for Environment and Security) en die van andere satellietsystemen.

(37) De benadering van Beschikking 406/2009/EG van het Europees Parlement en de

Raad 28 , met een jaarlijkse rapporteringsronde, moet worden voorgezet in Verordening

[ ] [ESR]. Dat vereist een uitgebreide beoordeling van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten om de naleving en, voor zover nodig, de uitvoering van corrigerende acties te kunnen beoordelen. De door de lidstaten ingediende broeikasgasinventarissen moeten op het niveau van de Unie worden bekeken om te garanderen dat de naleving van Verordening [ ] [ESR] op geloofwaardige, consistente, transparante en tijdige wijze wordt beoordeeld.

(38) De lidstaten en de Commissie moeten nauw samenwerken op alle gebieden die betrekking hebben op de uitvoering van de energie-unie en de onderhavige verordening; ook het Europees Parlement moet hier van nabij bij betrokken worden. Waar nodig moet de Commissie de lidstaten bijstaan bij de tenuitvoerlegging van deze verordening, met name met de opstelling van de nationale plannen en bijbehorende capaciteitsopbouw.

(39) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen rekening wordt gehouden met de meest recente landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester.

(40) Voor zover dit passend is en in overeenstemming is met zijn jaarlijks werkprogramma, moet het Europees Milieuagentschap de Commissie bijstaan bij de evaluatie-, monitoring- en rapporteringswerkzaamheden.

(41) De bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet aan de Commissie worden gedelegeerd teneinde het algemene kader voor geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen (model) te wijzigen, een financieringsplatform op te zetten waaraan lidstaten kunnen bijdragen in het geval het 2030-streefcijfer voor hernieuwbare energie collectief niet wordt gehaald, rekening te houden met wijzigingen in het aardopwarmingsvermogen (GWP) en internationaal overeengekomen richtsnoeren voor inventarisering, inhoudelijke eisen vast te stellen voor het inventarisatiesysteem van de Unie en de registers op te zetten overeenkomstig artikel 33. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. De Commissie moet, indien nodig, ook rekening houden met besluiten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs.

28 Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de

inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen, PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.

(42) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van artikel 15, lid 3, artikel 17, lid 4, artikel 23, lid 6, artikel 31, leden 3 en 4, en artikel 32, lid 3 van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU)

nr. 182/2011 29 .

(43) De Commissie moet in haar taken in het kader van deze verordening worden bijgestaan door een Comité van de energie-unie, om uitvoeringshandelingen op te stellen. Dit comité vervangt het Comité klimaatverandering en, indien passend, andere comités en neemt hun taken over.

(44) De Commissie moet de tenuitvoerlegging van deze verordening in 2026 evalueren en wijzigingsvoorstellen doen indien dit nodig is om de goede tenuitvoerlegging van de verordening en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te garanderen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met gewijzigde omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs.

(45) Deze verordening moet leiden tot de integratie, wijziging, vervanging en intrekking van bepaalde plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen in sectorale energie- en klimaatwetgeving van de Unie, teneinde te zorgen voor een gestroomlijnde en geïntegreerde benadering van planning, rapportering en monitoring. De volgende wetteksten moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd:

Richtlijn 94/22/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van

koolwaterstoffen 30 ;

Richtlijn 98/70/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot

wijziging van Richtlijn 93/12/EG i van de Raad 31 ;

Richtlijn 2009/31/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG i van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG i, 2001/80/EG, 2004/35/EG i, 2006/12/EG en 2008/1/EG i en Verordening (EG) nr. 1013/2006 i

van het Europees Parlement en de Raad 32 ;

Verordening (EG) nr. 663/2009 i van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het

gebied van energie 33 ;

29 Verordening (EU) nr. 182/2011 i van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

30 PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.

31 PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.

32 PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.

33 PB L 200 van 31.7.2009, blz. 31.

Verordening (EG) nr. 715/2009 i van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr.

1775/2005 34 ;

Richtlijn 2009/73/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en

tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG i 35 ;

Richtlijn 2009/119/EG i van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of

aardolieproducten in opslag te houden 36 ;

Richtlijn 2010/31 i/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010

betreffende de energieprestatie van gebouwen 37 ;

– Richtlijn 2012/27EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG i en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen

2004/8/EG en 2006/32/EG 38 ;

Richtlijn 2013/30/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging

van Richtlijn 2004/35/EG i 39 ;

Richtlijn (EU) 2015/652 i van de Raad van 20 april 2015 tot vaststelling van berekeningsmethoden en rapportageverplichtingen overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG i van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van

benzine en van dieselbrandstof 40 ;

(46) De bepalingen van Verordening (EU) nr. 525/2013 i moeten ook volledig worden geïntegreerd in de onderhavige verordening. Bijgevolg moet Verordening (EU) nr. 525/2013 i met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken. Om er evenwel voor te zorgen dat Beschikking nr. 406/2009/EG verder wordt uitgevoerd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 525/2013 i en dat een aantal aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto nog onderworpen zijn aan regelgeving, moeten sommige bepalingen van toepassing blijven na deze datum.

(47) Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het

34 PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.

35 PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.

36 PB L 265 van 9.10.2009, blz. 9.

37 PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

38 PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

39 PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66.

40 PB L 107 van 25.4.2015, blz. 26.

evenredigheidsbeginsel als bepaald in dat artikel gaat deze verordening niet verder dan

nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt een governancemechanisme opgezet om:

    (a) uitvoering te geven aan strategieën en maatregelen die ontworpen zijn om de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie te bereiken, en voor de eerste tienjarige periode van 2021 tot en met 2030 met name de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie;

    (b) de tijdige uitvoering, transparantie, nauwkeurigheid, samenhang, vergelijkbaarheid en volledigheid van de rapportering door de Unie en haar

    lidstaten aan het secretariaat van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs te waarborgen.

Het governancemechanisme wordt gebaseerd op geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die betrekking hebben op perioden van tien jaar, beginnende met de periode van 2021 tot en met 2030, op de bijbehorende geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten over energie en klimaat, en op geïntegreerde regelingen voor monitoring door de Europese Commissie. Het betreft een gestructureerd, iteratief proces tussen de Commissie en de lidstaten met het oog op de voltooiing van de nationale plannen en de uitvoering ervan, ook met betrekking tot regionale samenwerking, en de desbetreffende maatregelen van de Commissie.

  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing op de volgende vijf dimensies van de energieunie:

    (a) de continuïteit van de energievoorziening,

    (b) de energiemarkt,

    (c) energie-efficiëntie,

    (d) koolstofarm maken en

    (e) onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.

    Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van [herschikking van Richtlijn

2009/28/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i], Richtlijn 2010/31 i/EU en Richtlijn 2012/27 i/EU.

Verder wordt verstaan onder:

(1) "bestaande beleidslijnen en maatregelen": alle uitgevoerde en vastgestelde beleidslijnen en maatregelen;

(2) "ten uitvoer gelegde beleidslijnen en maatregelen": beleidslijnen en maatregelen waarvoor een of meer van de volgende voorwaarden is vervuld op de datum van indiening van het nationaal plan of voortgangsverslag: er is rechtstreeks toepasselijke Europese wetgeving of nationale wetgeving van kracht, er zijn een of meer vrijwillige overeenkomsten vastgesteld, er zijn financiële middelen toegewezen en er zijn personele middelen vrijgemaakt;

(3) "vastgestelde beleidslijnen en maatregelen": beleidslijnen en maatregelen waarvoor van overheidswege een officieel besluit is genomen op de datum van indiening van het nationale plan of het voortgangsverslag, en waarvoor er een duidelijke wil aanwezig is om tot implementatie over te gaan;

(4) "geplande beleidslijnen en maatregelen": opties die worden besproken en die een realistische kans maken om te worden goedgekeurd en uitgevoerd na de datum van indiening van het nationale plan of het voortgangsverslag.

(5) "prognoses": voorspellingen van antropogene broeikasgasemissies per bron en verwijderingen per put of ontwikkelingen van het energiesysteem, waaronder ten minste kwantitatieve ramingen voor een reeks van vier komende jaren eindigend op 0 of 5 onmiddellijk volgend op het rapporteringsjaar;

(6) "prognoses zonder maatregelen": prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die alle effecten uitsluiten van alle beleidslijnen en maatregelen welke zijn gepland, vastgesteld of uitgevoerd na het jaar dat als beginjaar voor de desbetreffende prognose is gekozen;

(7) "prognoses met bestaande maatregelen": prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die de effecten op het gebied van de vermindering van broeikasgasemissies of ontwikkelingen van het energiesysteem omvatten van beleidslijnen en maatregelen die werden vastgesteld en uitgevoerd;

(8) "prognoses met aanvullende maatregelen": prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen of ontwikkelingen van het energiesysteem die de effecten op het gebied van de vermindering van broeikasgasemissies omvatten van beleidslijnen en maatregelen die voor de mitigatie van de klimaatverandering of voor het bereiken van energiedoelstellingen zijn vastgesteld en uitgevoerd, alsmede van voor dat doel geplande beleidslijnen en maatregelen;

(9) "de 2030-streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie": het Uniebrede bindende streefcijfer om de broeikasgasemissies in de hele economie van de Unie uiterlijk in 2030 met minstens 40 % te doen dalen in vergelijking met 1990, het Uniebrede bindende streefcijfer om in 2030 minstens 27 % hernieuwbare energie te verbruiken in de Unie, het Uniebrede bindende streefcijfer om de energie-efficiëntie in 2030 met minstens 27 % te verbeteren, dat uiterlijk in 2020 opnieuw moet worden geëvalueerd, waarbij een EU-streefcijfer van 30% voor ogen moet worden gehouden, en het streefcijfer om in 2030 een elektriciteitsinterconnectie van minstens 15 % te bereiken, en alle verdere streefcijfers in dit verband die door de Europese Raad of de Raad en het Europees Parlement voor het jaar 2030 worden overeengekomen;

(10) "nationaal inventarisatiesysteem": een systeem van institutionele, juridische en procedurele regelingen die in een lidstaat zijn vastgesteld voor het ramen van de antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, en voor het rapporteren en archiveren van inventarisinformatie;

(11) "indicator": een kwantitatieve of kwalitatieve factor of variabele die zorgt voor een beter begrip van de voortgang bij de tenuitvoerlegging;

(12) "beleidslijnen en maatregelen": alle instrumenten die ertoe bijdragen dat de doelstellingen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen worden bereikt en/of dat de verbintenissen uit hoofde van artikel 4, lid 2, onder a) en b), van het UNFCCC worden nagekomen, mogelijk met inbegrip van die welke niet in eerste instantie tot doel hebben de broeikasgasemissies te beperken of het energiesysteem te wijzigen;

(13) "systeem voor beleidslijnen en maatregelen en prognoses": een systeem van institutionele, juridische en procedurele regelingen die zijn vastgelegd voor het rapporteren van beleidslijnen en maatregelen en prognoses over antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen en over het energiesysteem, zoals bepaald in artikel 32;

(14) "technische correcties": aanpassingen aan de ramingen van de nationale broeikasgasinventarissen die in het kader van de evaluatie overeenkomstig artikel 31

worden uitgevoerd wanneer de ingediende inventarisgegevens onvolledig zijn of zijn opgesteld op een wijze die niet strookt met de desbetreffende internationale of Unieregels of richtsnoeren, en die de oorspronkelijk ingediende ramingen vervangen;

(15) "kwaliteitsborging": een gepland systeem van beoordelingsprocedures om te waarborgen dat de kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens worden gehaald en de best mogelijke ramingen en informatie worden gerapporteerd teneinde de doeltreffendheid van het kwaliteitscontroleprogramma te ondersteunen en de lidstaten bij te staan;

(16) "kwaliteitscontrole": een systeem van technische routineactiviteiten om de kwaliteit te meten en te controleren van de informatie en de ramingen die zijn verzameld teneinde de integriteit, de correctheid en de volledigheid van gegevens te waarborgen, fouten en leemten te identificeren en verhelpen, gegevens en ander gebruikt materiaal te documenteren en te archiveren, en alle activiteiten inzake kwaliteitsborging te registreren;

(17) "kernindicatoren": de indicatoren voor de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de vijf dimensies van de energie-unie, zoals voorgesteld door de Commissie;

(18) "SET-plan": het strategisch plan voor energietechnologie, zoals uiteengezet in Mededeling (2015) 6317 van de Commissie.

HOOFDSTUK 2

GEÏNTEGREERDE NATIONALE ENERGIE- EN

KLIMAATPLANNEN

Artikel 3 Geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

  • 1. 
    Uiterlijk op 1 januari 2019 en vervolgens om de tien jaar dient elke lidstaat een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan in bij de Commissie. De plannen bevatten de elementen die zijn vermeld in lid 2 en bijlage I. Het eerste plan heeft betrekking op de periode van 2021 tot en met 2030. De daaropvolgende plannen hebben betrekking op de tienjarige periode die onmiddellijk volgt op het einde van de door het vorige plan bestreken periode.
  • 2. 
    De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bestaan uit de volgende delen:

(a) een overzicht van de procedure voor de vaststelling van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, bestaande uit een samenvatting, een beschrijving van de raadpleging en betrokkenheid van belanghebbenden en de resultaten daarvan, en de regionale samenwerking met andere lidstaten bij de voorbereiding van het plan;

(b) een beschrijving van de nationale doelstellingen, streefcijfers en bijdragen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie

(c) een beschrijving van de beleidslijnen en maatregelen die voorzien zijn om de onder (b) bedoelde doelstellingen, streefcijfers en bijdragen te bereiken;

(d) een beschrijving van de bestaande situatie op het gebied van de vijf dimensies van de energie-unie, ook met betrekking tot het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen, alsmede prognoses met betrekking tot de onder (b) bedoelde doelstellingen, met reeds bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen;

(e) een beoordeling van de effecten van de geplande beleidslijnen en maatregelen om de onder (b) bedoelde doelstellingen te verwezenlijken;

(f) een bijlage, opgesteld overeenkomstig de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde eisen en structuur, waarin is uiteengezet welke methode en beleidsmaatregelen de lidstaat toepast om de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2012/27 i/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)761 i] en bijlage V vastgestelde energiebesparingen te verwezenlijken.

  • 3. 
    Bij de opstelling van de in lid 1 bedoelde nationale plannen houden de lidstaten rekening met de onderlinge verbanden tussen de vijf dimensies van de energie-unie en maken zij gebruik van samenhangende gegevens en veronderstellingen in de vijf dimensies, voor zover relevant.
  • 4. 
    De Commissie is gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36 om bijlage I te wijzigen teneinde ze aan te passen aan de wijzigingen van het beleidskader voor energie en klimaat van de Unie, marktontwikkelingen en nieuwe eisen uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs.

    Artikel 4 Nationale doelstellingen, streefcijfers en bijdragen voor elk van de vijf dimensies van de

energie-unie

In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan stellen de lidstaten de volgende in deel A.2 van bijlage I gespecificeerde hoofddoelstellingen, streefcijfers en bijdragen vast:

(a) voor de dimensie "koolstofarm maken":

(1) met betrekking tot de emissies en verwijderingen van broeikasgassen en teneinde bij te dragen tot het behalen van het streefcijfer voor de vermindering van de broeikasgasemissies in de gehele economie van de EU:

  • i. 
    het bindend nationaal streefcijfer voor broeikasgasemissies en de jaarlijkse bindende nationale grenzen op grond van Verordening [ ] [ESR];
  • ii. 
    de verbintenissen van de lidstaat uit hoofde van Verordening [ ] [LULUCF];
  • iii. 
    andere nationale doelstellingen en streefcijfers die samenhangend zijn met de bestaande langetermijnstrategieën voor de vermindering van emissies, voor zover van toepassing;
  • iv. 
    andere doelstellingen en streefcijfers, met inbegrip van sectorale streefcijfers en aanpassingsdoelstellingen, voor zover van toepassing;

(2) met betrekking tot hernieuwbare energie:

  • i. 
    teneinde het bindende streefcijfer van de Unie van minstens 27 % hernieuwbare energie in 2030 te bereiken, zoals vermeld in artikel 3 van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i, zoals voorgesteld in COM(2016) 767 i], een bijdrage tot dit streefcijfer in termen van het aandeel hernieuwbare energie van de lidstaat in het bruto-eindverbruik van energie in 2030, met een lineair traject voor die bijdrage vanaf 2021;
  • ii. 
    trajecten voor het sectorale aandeel hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie van 2021 tot en met 2030 in de sectoren verwarming en koeling, elektriciteit en vervoer;
  • iii. 
    trajecten voor elke technologie voor hernieuwbare energie die de lidstaat van plan is te gebruiken om de algemene en sectorale trajecten voor hernieuwbare energie van 2021 tot en met 2030 te verwezenlijken, met inbegrip van het verwachte totale bruto-eindverbruik van energie per technologie en sector in Mtoe en de geplande totale geïnstalleerde capaciteit per technologie en sector in MW;

(b) voor de dimensie "energie-efficiëntie":

(1) de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage tot het bereiken van het bindende energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie van 30 % in 2030, zoals vermeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27 i/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)761 i], op basis van het primair energieverbruik of eindenergieverbruik, de besparing van primaire energie of eindenergie, of energie-intensiteit.

De lidstaten drukken hun bijdrage uit in termen van een absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020 en 2030, met een lineair traject voor die bijdrage vanaf 2021. Zij lichten hun onderliggende methodologie en de omrekeningsfactoren toe;

(2) het cumulatieve bedrag aan energiebesparingen dat in de periode 2021-2030 moet worden bereikt volgens artikel 7 van Richtlijn 2012/27 i/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)761 i];

(3) de doelstellingen voor de renovatie op lange termijn van het nationale bestand

van woningen en bedrijfsgebouwen (zowel publieke als particuliere);

(4) de totale vloeroppervlakte die moet worden gerenoveerd of het equivalent aan jaarlijkse energiebesparingen dat van 2020 tot en met 2030 moet worden bereikt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/27 i/EU, dat betrekking heeft op de voorbeeldfunctie van de centrale overheid bij de renovatie van haar gebouwen;

(5) andere nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie, met inbegrip van langetermijnstreefcijfers of -strategieën en sectorale streefcijfers op terreinen als vervoer, verwarming en koeling;

(c) voor de dimensie "energiezekerheid":

(1) nationale doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de diversificatie van energiebronnen en met betrekking tot leveranciers uit derde landen;

(2) nationale doelstellingen om de afhankelijkheid van de invoer van energie uit derde landen te verminderen;

(3) nationale doelstellingen met betrekking tot de bereidheid om het hoofd te bieden aan een onderbroken of beperkt aanbod van een energiebron, in samenhang met de plannen die moeten worden opgesteld overeenkomstig verordening [zoals voorgesteld in COM(2016) 52 i betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 i] alsmede verordening [zoals voorgesteld in COM(2016) 862 i betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector en houdende intrekking van Richtlijn 2005/89/EG i], met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten worden verwezenlijkt;

(4) nationale doelstellingen met betrekking tot de inzet van binnenlandse energiebronnen (met name hernieuwbare energie);

(d) voor de dimensie "interne energiemarkt":

(1) het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 % in 2030. De lidstaten lichten de gebruikte onderliggende methodologie toe;

(2) de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissieinfrastructuur die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in om het even welke van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie;

(3) nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals marktintegratie en koppeling, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

(4) nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem en de flexibiliteit van het energiesysteem met betrekking tot de productie van hernieuwbare energie, met

inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

(e) voor de dimensie "onderzoek, innovatie en concurrentievermogen":

(1) nationale doelstellingen en financieringsstreefcijfers voor openbaar en particulier onderzoek en innovatie op het gebied van de energie-unie; indien van toepassing, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt. Deze streefcijfers en doelstellingen moeten stroken met die in de strategie voor de energie-unie en

het SET-plan;

(2) nationale doelstellingen voor 2050 voor de invoering van koolstofarme technologieën;

(3) nationale doelstellingen met betrekking tot het concurrentievermogen.

Artikel 5 Het proces van de lidstaten om bijdragen op het gebied hernieuwbare energie vast te

stellen

  • 1. 
    Bij het vaststellen van hun bijdrage voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van energie in 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen, overeenkomstig artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, houden de lidstaten rekening met het volgende:

(a) de maatregelen bedoeld in [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i, zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i];

(b) de maatregelen die zijn genomen om het krachtens Richtlijn 2012/27 i/EU vastgestelde energie-efficiëntiestreefcijfer te bereiken [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)761 i];

(c) andere maatregelen om hernieuwbare energie in de lidstaten en op het niveau van de Unie te bevorderen; en

(d) omstandigheden die van invloed zijn op de uitrol van hernieuwbare energie, zoals:

(i) billijke verdeling van de uitrol in de gehele Europese Unie;

(ii) economisch potentieel;

(iii) geografische en natuurlijke handicaps, met inbegrip van gebieden en regio’s die geen interconnectie hebben met het elektriciteitsnet; en

(iv) het niveau van elektriciteitsinterconnectie tussen de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen er samen voor dat de som van hun bijdragen ertoe leidt dat in 2030 minstens 27 % van de geproduceerde energie in het bruto-eindverbruik van energie afkomstig is uit hernieuwbare bronnen.

    Artikel 6 Het proces van de lidstaten om bijdragen op het gebied energie-efficiëntie vast te stellen

  • 1. 
    Bij de vaststelling van hun indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage voor 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen in de zin van artikel 4, onder (b), punt (1), zorgen de lidstaten ervoor dat:

(a) het energieverbruik van de Unie in 2020 niet meer bedraagt dan 1 483 Mtoe primaire energie en niet meer dan 1 086 Mtoe eindenergie, en het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer bedraagt dan 1 321 Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie aan het einde van de eerste periode van 10 jaar;

(b) het bindende streefcijfer van de Unie voor 2030, zoals vermeld in de artikelen 1 en 3 van Richtlijn 2012/27 i/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)761 i], wordt bereikt.

Bovendien houden de lidstaten rekening met:

(a) de maatregelen bedoeld in Richtlijn 2012/27/EG i [zoals gewijzigd bij COM(2016) 761 i];

(b) andere maatregelen om energie-efficiëntie binnen de lidstaten en op Unieniveau te bevorderen.

  • 2. 
    Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde bijdrage kunnen de lidstaten rekening houden met omstandigheden die een invloed hebben op het primaire en het eindverbruik van energie, zoals:

(a) het resterende kosteneffectieve energiebesparingspotentieel;

(b) de ontwikkeling en de prognose van het bruto binnenlands product;

(c) de wijzigingen in de in- en uitvoer van energie;

(d) de ontwikkeling van alle hernieuwbare energiebronnen, kernenergie, het afvangen en opslaan van kooldioxide; en

(e) vroegtijdige maatregelen.

Artikel 7 Nationale beleidslijnen en maatregelen voor elk van de vijf dimensies van de energieunie

De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met bijlage I van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, de belangrijkste bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen om met name de in het nationale plan uiteengezette doelstellingen te bereiken, met inbegrip van maatregelen om te zorgen voor regionale samenwerking en passende financiering op nationaal en regionaal niveau.

Artikel 8 Analytische basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

  • 1. 
    De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met de structuur en het formaat in bijlage I, de huidige situatie voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie, met inbegrip van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen op het ogenblik van de indiening van het nationale plan of op basis van de laatste beschikbare informatie. De lidstaten stellen ook prognoses op voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2040 (inclusief voor het jaar 2030) die naar verwachting zullen voortvloeien uit bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen.
  • 2. 
    In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan beschrijven de lidstaten, op nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau, hun evaluatie van:

(a) de effecten op de ontwikkeling van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2040 (inclusief voor het jaar 2030) in het kader van de geplande beleidslijnen en maatregelen, met inbegrip van een vergelijking met de prognoses op basis van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen, als bedoeld in lid 1;

(b) het macro-economisch en sociaal effect en het effect op vaardigheden en het milieu van de geplande beleidsinitiatieven en maatregelen, zoals vermeld in artikel 7 en verder gespecificeerd in bijlage I, gedurende de eerste periode van tien jaar en ten minste tot het jaar 2030, met inbegrip van een vergelijking met de prognoses op basis van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen, als bedoeld in lid 1;

(c) de interacties tussen bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen binnen een beleidsdimensie en tussen bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen in andere dimensies voor de eerste periode van tien jaar en ten minste tot het jaar 2030.

Prognoses betreffende de continuïteit van de bevoorrading, infrastructuur en marktintegratie moeten worden gekoppeld aan robuuste energie-efficiëntiescenario’s.

Artikel 9 Ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

  • 1. 
    Uiterlijk op 1 januari 2018 en daarna om de tien jaar stellen de lidstaten een ontwerp van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan op, als bedoeld in artikel 3, lid 1, en dienen zij dit in bij de Commissie.
  • 2. 
    Overeenkomstig artikel 28 kan de Commissie aan de lidstaten aanbevelingen doen over de ontwerpplannen. In deze aanbevelingen wordt met name het volgende vastgesteld:

(a) het ambitieniveau van de doelstellingen, streefcijfers en bijdragen met het oog op de collectieve verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie en met name de 2030-streefcijfers inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie;

(b) beleidslijnen en maatregelen die verband houden met de doelstellingen op het niveau van de lidstaten en de Unie, en andere beleidslijnen en maatregelen met potentiële grensoverschrijdende gevolgen;

(c) wisselwerkingen tussen en samenhang van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen die zijn opgenomen in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan binnen één dimensie en tussen verschillende dimensies van de energie-unie.

  • 3. 
    Bij de opstelling van hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met eventuele aanbevelingen van de Commissie.

    Artikel 10 Openbare raadpleging

Onverminderd eventuele andere eisen van de wetgeving van de Unie, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium effectieve kansen krijgt om deel te nemen aan de opstelling van de in artikel 9 bedoelde ontwerpplannen en moeten zij een samenvatting van de standpunten van het publiek bij het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energieen klimaatplan voegen. Voor zover de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG i van toepassing zijn, wordt overleg in overeenstemming met die richtlijn geacht te voldoen aan de verplichtingen tot raadpleging van het publiek uit hoofde van deze verordening.

Artikel 11 Regionale samenwerking

  • 1. 
    De lidstaten werken samen op regionaal niveau om op doeltreffende wijze de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen te bereiken.
  • 2. 
    Geruime tijd vóór de indiening van het ontwerp van hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan bij de Commissie, overeenkomstig artikel 9, lid 1, identificeren de lidstaten mogelijkheden voor regionale samenwerking en raadplegen zij naburige lidstaten en andere lidstaten die belangstelling tonen. De lidstaten vermelden in het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen de resultaten van dergelijk regionaal overleg, in voorkomend geval met inbegrip van de wijze waarop rekening is gehouden met opmerkingen.
  • 3. 
    De Commissie vergemakkelijkt de samenwerking en het overleg tussen de lidstaten over de ontwerpplannen die bij haar zijn ingediend in het kader van artikel 9, met het oog op de definitieve vaststelling van die plannen.
  • 4. 
    De lidstaten houden rekening met de opmerkingen van andere lidstaten uit hoofde van de leden 2 en 3 in hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en leggen uit hoe met deze opmerkingen rekening is gehouden.
  • 5. 
    Met het oog op lid 1 blijven de lidstaten op regionaal niveau samenwerken bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van hun plannen.

    Artikel 12 Beoordeling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

De Commissie evalueert de krachtens de artikelen 3 en 13 ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen daarvan. Zij gaat met name na of:

(a) de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen volstaan om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te bereiken, en voor de eerste periode van tien jaar met name de streefcijfers van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030;

(b) de plannen voldoen aan de vereisten van de artikelen 3 tot en met 11 en de aanbevelingen van de Commissie die zijn afgegeven op grond van artikel 28.

Artikel 13 Actualisering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

  • 1. 
    Uiterlijk op 1 januari 2023, en daarna om de 10 jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een ontwerp in van de actualisering van het laatst ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zoals bedoeld in artikel 3, of bevestigen zij aan de Commissie dat het plan geldig blijft.
  • 2. 
    Uiterlijk op 1 januari 2024, en daarna om de 10 jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een actualisering in van het laatst ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zoals bedoeld in artikel 3, tenzij zij, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, aan de Commissie hebben bevestigd dat het plan geldig blijft.
  • 3. 
    De lidstaten mogen de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen die zijn uiteengezet in de in lid 2 bedoelde actualisering alleen wijzigen om het ambitieniveau te verhogen in vergelijking met het laatst aangemelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan.
  • 4. 
    De lidstaten trachten eventuele negatieve effecten op het milieu die duidelijk worden in het kader van de geïntegreerde rapportering overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 22, te beperken in het geactualiseerde plan.
  • 5. 
    Bij de voorbereiding van de in lid 2 bedoelde actualisering houden de lidstaten rekening met de meest recente landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester.
  • 6. 
    De procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 11 zijn van toepassing op de opstelling en evaluatie van de geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.

HOOFDSTUK 3

LAGE-EMISSIESTRATEGIEËN OP LANGE TERMIJN

Artikel 14 Lage-emissiestrategieën op lange termijn

  • 1. 
    Uiterlijk op 1 januari 2020 en daarna om de 10 jaar stellen de lidstaten hun lageemissiestrategieën op lange termijn op, met een perspectief van 50 jaar, en dienen ze deze in bij de Commissie, teneinde bij te dragen tot:

(a) de naleving van de verbintenissen van de Unie en de lidstaten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs om de antropogene broeikasgasemissies te beperken en de verwijderingen per put te verbeteren;

(b) de verwezenlijking van de doelstelling om de mondiale temperatuursstijging te beperken tot beduidend minder dan 2°C in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en om te streven naar een maximale stijging van 1,5°C boven het preindustriële niveau;

(c) de verwezenlijking van de broeikasgasemissiebeperkingen op lange termijn en de verbetering van verwijderingen per put in alle sectoren, overeenkomstig de doelstelling van de Unie om, in het kader van de volgens het IPCC noodzakelijke geachte reducties voor de ontwikkelde landen als geheel, de emissies uiterlijk in 2050 op kosteneffectieve wijze met 80 tot 95 % te verminderen in vergelijking met de niveaus van 1990.

  • 2. 
    De lage-emissiestrategieën op lange termijn hebben betrekking op:

(a) de totale vermindering van broeikasgasemissies en de verbetering van verwijderingen per put;

(b) de vermindering van broeikasgasemissies en de verbetering van verwijderingen per put in individuele sectoren, waaronder elektriciteit, industrie, vervoer, de bouwsector (residentieel en tertiair), landbouw en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF);

(c) de verwachte vooruitgang bij de overgang naar een economie met geringe emissies van broeikasgassen, met inbegrip van broeikasgasintensiteit,

CO 2 -intensiteit van het bruto binnenlands product en aanverwante onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatiestrategieën;

(d) links naar andere nationale planning op lange termijn.

  • 3. 
    De lage-emissiestrategieën op lange termijn en de in artikel 3 bedoelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten onderling samenhangend zijn.
  • 4. 
    De lidstaten maken hun lage-emissiestrategieën op lange termijn en de actualiseringen ervan onverwijld toegankelijk voor het publiek.

HOOFDSTUK 4

RAPPORTERING

D EEL 1 T WEEJARIGE VOORTGANGSVERSLAGEN EN FOLLOW - UP DAARVAN

Artikel 15 Geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat

  • 1. 
    Onverminderd artikel 23 brengt elke lidstaat uiterlijk op 15 maart 2021 en vervolgens om de twee jaar aan de Commissie verslag uit over de stand van de tenuitvoerlegging van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan door middel van geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat die betrekking hebben op alle vijf dimensies van de energie-unie.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde verslagen hebben betrekking op de volgende elementen:

(a) informatie over de geboekte vooruitgang bij het behalen van de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen die zijn uiteengezet in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, en bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen die nodig waren om ze te behalen;

(b) de informatie waarnaar wordt verwezen in de artikelen 18 tot en met 22 en, in voorkomend geval, actualiseringen van beleidslijnen en maatregelen, overeenkomstig deze artikelen;

(c) beleidslijnen en maatregelen en prognoses van antropogene broeikasgasemissies per bron en verwijderingen per put overeenkomstig artikel 16;

(d) informatie over de nationale planning en strategieën voor de aanpassing aan de klimaatverandering overeenkomstig artikel 17, lid 1;

(e) kopieën van de tweejaarlijkse verslagen en, in de toepasselijke jaren, nationale mededelingen die bij het UNFCCC-secretariaat zijn ingediend;

(f) in voorkomend geval ramingen van verbeterde luchtkwaliteit en emissiereducties van luchtverontreinigende stoffen, en andere voordelen van specifieke maatregelen inzake energie-efficiëntie;

(g) de in artikel 17, lid 2, en artikel 23 bedoelde jaarverslagen.

De Unie en de lidstaten dienen bij het secretariaat van het UNFCCC tweejaarlijkse verslagen in overeenkomstig Besluit 2/CP.17 van de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC en nationale mededelingen overeenkomstig artikel 12 van het UNFCCC.

  • 3. 
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de structuur, het formaat, de technische details en het proces voor de in leden 1 en 2 vermelde informatie zijn uiteengezet. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 4. 
    De frequentie en omvang van de informatie en actualiseringen als bedoeld in lid 2, onder (b) moeten worden afgewogen tegen de noodzaak om voldoende zekerheid te bieden aan investeerders.
  • 5. 
    Wanneer de Commissie aanbevelingen heeft opgesteld overeenkomstig artikel 27, lid 2 of 3, neemt de betrokken lidstaat in haar in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag informatie op over de beleidslijnen en maatregelen die zij heeft vastgesteld of die zij voornemens is vast te stellen en uit te voeren om tegemoet te komen aan die aanbevelingen. Die informatie omvat een gedetailleerd tijdschema voor de tenuitvoerlegging.

    Artikel 16 Geïntegreerde rapportering over BKG-beleidslijnen en -maatregelen en over prognoses

  • 1. 
    Uiterlijk op 15 maart 2021 en daarna om de twee jaar verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over:

(a) hun nationale beleidslijnen en maatregelen als omschreven in bijlage IV, en

(b) hun nationale prognoses van antropogene broeikasgasemissies per bron en verwijderingen per put, georganiseerd per gas of groep van gassen (fluorkoolwaterstoffen en perfluorkoolstoffen) die zijn opgesomd in deel 2 van bijlage III. De nationale prognoses houden rekening met eventuele beleidslijnen en maatregelen die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld en omvatten de in bijlage V uiteengezette informatie.

  • 2. 
    De lidstaten brengen verslag uit over de recentste beschikbare prognoses. Indien een lidstaat om de twee jaar uiterlijk op 15 maart geen volledige prognoses indient, en de Commissie heeft vastgesteld dat de via haar kwaliteitsborgingsof kwaliteitscontroleprocedures opgespoorde hiaten in de ramingen niet door de lidstaat in kwestie kunnen worden opgevuld, kan de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaat, ramingen maken zoals vereist voor het opstellen van prognoses voor de Unie.
  • 3. 
    Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van alle inhoudelijke wijzigingen van de uit hoofde van lid 1 verstrekte informatie tijdens het eerste jaar van de rapporteringsperiode, uiterlijk op 15 maart van het jaar volgend op het vorige verslag.
  • 4. 
    De lidstaten publiceren, in elektronische vorm, hun nationale prognoses overeenkomstig lid 1 en elke relevante raming van de kosten en effecten van de nationale beleidslijnen en maatregelen betreffende de tenuitvoerlegging van beleid van de Unie dat relevant is voor de beperking van broeikasgasemissies, samen met alle relevante ondersteunende technische rapporten. Deze prognoses en beoordelingen dienen beschrijvingen te omvatten van de gebruikte modellen en methodologische benaderingen, definities en onderliggende aannames.

    Artikel 17 Geïntegreerde rapportering over nationale aanpassingsacties, financiële en technologische ondersteuning aan ontwikkelingslanden, veilingsopbrengsten

  • 1. 
    Uiterlijk op 15 maart 2021, en vervolgens om de twee jaar, verstrekken de lidstaten informatie aan de Commissie over hun nationale plannen en strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, waarin is uiteengezet welke maatregelen zij hebben uitgevoerd of gepland om de aanpassing aan de klimaatverandering te vergemakkelijken, met inbegrip van de in deel 1 van bijlage VI gespecificeerde informatie.
  • 2. 
    Uiterlijk op 15 maart 2021 en daarna om het jaar (jaar X) verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over:

(a) steun aan ontwikkelingslanden, met inbegrip van de in deel 2 van bijlage VI vermelde informatie;

(b) het gebruik van de opbrengsten uit de emissierechtenveiling van de lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 1, en artikel 3 quinquies, lid 1 of 2, van Richtlijn 2003/87/EG i, met inbegrip van de in deel 3 van bijlage VI vermelde informatie.

  • 3. 
    De lidstaten stellen de op grond van dit artikel bij de Commissie ingediende rapporten ter beschikking van het publiek.
  • 4. 
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende vastlegging van de structuur, de indeling en de indieningsprocedure voor de rapportering door de lidstaten van informatie uit hoofde van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.

    Artikel 18 Geïntegreerde rapportering over hernieuwbare energie

In hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat nemen de lidstaten informatie op over:

(a) de tenuitvoerlegging van de volgende trajecten en doelstellingen:

(1) het nationale traject voor het algemene aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie van 2021 tot en met 2030;

(2) de nationale trajecten voor het sectorale aandeel hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie van 2021 tot en met 2030 in de sectoren elektriciteit, verwarming en koeling, en vervoer;

(3) de trajecten voor elke technologie voor hernieuwbare energie om de algemene en sectorale trajecten voor hernieuwbare energie van 2021 tot en met 2030 te verwezenlijken, met inbegrip van het verwachte totale bruto-eindverbruik van energie per technologie en sector in Mtoe en de geplande totale geïnstalleerde capaciteit per technologie en sector in MW;

(4) de trajecten voor de vraag naar bio-energie, uitgesplitst tussen de vraag naar verwarming, elektriciteit en vervoer, en voor de levering van biomassa, per grondstof en herkomst (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse productie en invoer). Voor bosbiomassa afkomstig van bossen, een beoordeling van de bron en de gevolgen voor de emissieput van de LULUCF;

(5) indien van toepassing, andere nationale trajecten en doelstellingen, met inbegrip van sectorale trajecten en doelstellingen op lange termijn (zoals het aandeel van biobrandstoffen, het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen, het aandeel van biobrandstoffen geproduceerd uit op landbouwgrond geteelde hoofdgewassen, het aandeel van elektriciteit uit biomassa zonder productie van warmte, het aandeel van hernieuwbare energie in stadsverwarming, het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, hernieuwbare energie geproduceerd door steden, energiegemeenschappen en prosumenten);

(b) de uitvoering van de volgende beleidslijnen en maatregelen:

(1) uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de nationale bijdrage aan het bindende 2030-streefcijfer voor hernieuwbare energie op het niveau van de Unie, zoals vermeld in artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, met inbegrip van sector- en technologiespecifieke maatregelen, met een specifieke evaluatie van de uitvoering van maatregelen die zijn vastgesteld in de artikelen 23, 24 en 25 van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i, zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i];

(2) specifieke maatregelen voor regionale samenwerking;

(3) onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU, specifieke maatregelen voor financiële steun, met inbegrip van steun van de Unie en het gebruik van financiële middelen van de Unie, voor de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in elektriciteit, verwarming en koeling en vervoer;

(4) specifieke maatregelen om te voldoen aan de vereisten van de artikelen 15, 16, 17, 18, 21 en 22 van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i, zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i];

(5) maatregelen ter bevordering van het gebruik van energie uit biomassa, in het bijzonder de exploitatie van nieuwe biomassabronnen (zowel binnenlands potentieel als invoer uit derde landen) en andere toepassingen van biomassa (land- en bosbouw), alsmede maatregelen voor de duurzaamheid van geproduceerde en gebruikte biomassa;

(c) zoals uiteengezet in deel 1 van bijlage VII.

Artikel 19 Geïntegreerde rapportering over energie-efficiëntie

In hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat nemen de lidstaten informatie op over:

(a) de tenuitvoerlegging van de volgende nationale trajecten, doelstellingen en streefcijfers:

(1) het traject voor het primaire en het eindverbruik van energie tussen 2020 en 2030, als de nationale energiebesparingsbijdrage tot het behalen van het 2030- streefcijfer op het niveau van de Unie, met inbegrip van de onderliggende methodologie;

(2) doelstellingen voor de renovatie op lange termijn van de nationale openbare en particuliere woningen en bedrijfsgebouwen;

(3) indien van toepassing, een actualisering van andere nationale doelstellingen, zoals uiteengezet in het nationale plan;

(b) de uitvoering van de volgende beleidslijnen en maatregelen:

(1) uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de indicatieve nationale energieefficiëntiebijdrage

voor 2030 en andere in artikel 6 uiteengezette doelstellingen, inclusief de geplande maatregelen en instrumenten (ook van financiële aard) om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, maatregelen om gebruik te maken van het energie-efficiëntiepotentieel van de gas- en elektriciteitsinfrastructuur en andere maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie;

(2) indien van toepassing, marktgebaseerde instrumenten die aanzetten tot verbetering van de energie-efficiëntie, met inbegrip van, maar niet beperkt tot energiebelastingen, -heffingen en -vergoedingen;

(3) nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie en alternatieve maatregelen overeenkomstig de artikelen 7 bis en 7 ter van Richtlijn 2012/27 i/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016) 761 i], overeenkomstig bijlage II bij deze verordening;

(4) langetermijnstrategieën voor de renovatie van het nationale bestand van openbare en particuliere woningen en bedrijfsgebouwen, inclusief beleidslijnen en maatregelen ter stimulering van kosteneffectieve grondige renovatie en gefaseerde grondige renovatie;

(5) beleidslijnen en maatregelen voor de bevordering van energiediensten in de openbare sector en maatregelen voor het wegnemen van regelgevende en nietregelgevende obstakels die verhinderen dat energieprestatiecontracten en andere dienstenmodellen met betrekking tot energie-efficiëntie ingang vinden;

(6) regionale samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie, indien van toepassing;

(7) onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU, financiële maatregelen, met inbegrip van steun van de Unie en het gebruik van financiële middelen van de Unie, op het gebied van energie-efficiëntie op nationaal niveau, indien van toepassing;

(c) zoals uiteengezet in deel 2 van bijlage VII.

Artikel 20 Geïntegreerde rapportering over de continuïteit van de energievoorziening

In hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat nemen de lidstaten informatie op over de tenuitvoerlegging van:

(a) nationale doelstellingen voor de diversificatie van energiebronnen en leverende landen, opslag, vraagrespons;

(b) nationale doelstellingen om de afhankelijkheid van de invoer van energie uit derde landen te verminderen;

(c) nationale doelstellingen voor de ontwikkeling van het vermogen om het hoofd te bieden aan een beperking of onderbreking van het aanbod van een energiebron, met inbegrip van gas en elektriciteit;

(d) nationale doelstellingen met betrekking tot de inzet van binnenlandse energiebronnen (met name hernieuwbare energie);

(e) uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de onder (a) tot en met (d) bedoelde doelstellingen;

(f) regionale samenwerking bij de tenuitvoerlegging van de onder (a), (b), (c) en (d) bedoelde doelstellingen en beleidslijnen;

(g) onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU, financiële maatregelen, met inbegrip van steun van de Unie en het gebruik van financiële middelen van de Unie, op dit gebied op nationaal niveau, indien van toepassing.

Artikel 21 Geïntegreerde rapportering over de interne energiemarkt

  • 1. 
    In hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat nemen de lidstaten informatie op over de tenuitvoerlegging van de volgende doelstellingen en maatregelen:

(a) het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 %;

(b) de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissieinfrastructuur die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in elk van de vijf kerndimensies van de energie-unie;

(c) indien van toepassing, belangrijke geplande infrastructuurprojecten, met uitzondering van projecten van gemeenschappelijk belang;

(d) nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals marktintegratie en koppeling, voor zover van toepassing;

(e) nationale doelstellingen met betrekking tot energiearmoede, met inbegrip van het aantal gezinnen dat geconfronteerd wordt met energiearmoede;

(f) nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem, indien van toepassing;

(g) uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de onder (a) tot en met (f) bedoelde doelstellingen;

(h) regionale samenwerking bij de tenuitvoerlegging van de onder (a) tot en met (g) bedoelde doelstellingen en beleidslijnen;

(i) onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU, financiële maatregelen, met inbegrip van steun van de Unie en het gebruik van financiële middelen van de Unie, op het gebied van de interne energiemarkt op nationaal niveau, indien van toepassing;

(j) maatregelen ter vergroting van de flexibiliteit van het energiesysteem, met betrekking tot de productie van hernieuwbare energie, met inbegrip van de uitrol van intradaymarktkoppeling en grensoverschrijdende vereffeningsmarkten.

  • 2. 
    De informatie die door de lidstaten overeenkomstig lid 1 wordt verstrekt, moet samenhangend zijn met en, in voorkomend geval, gebaseerd zijn op het verslag van de nationale regelgevende instanties zoals bedoeld in artikel 59, lid 1, onder h), van [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG i, zoals voorgesteld in COM(2016) 864 i] en artikel 41, lid 1, onder e) van Richtlijn 2009/73/EG i.

    Artikel 22 Geïntegreerde rapportering over onderzoek, innovatie en concurrentievermogen

In de in artikel 15 bedoelde geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat nemen de lidstaten informatie op over de tenuitvoerlegging van de volgende doelstellingen en maatregelen:

(a) nationale doelstellingen en beleidslijnen die de doelstellingen en beleidslijnen van het SET-plan vertalen naar een nationale context;

(b) nationale doelstellingen met betrekking tot de totale (publieke en private) uitgaven voor onderzoek en innovatie op het gebied van technologieën voor schone energie, en met betrekking tot de kosten van dergelijke technologieën en de ontwikkeling van de prestaties ervan;

(c) voor zover passend, nationale doelstellingen, met inbegrip van langetermijnstreefcijfers voor 2050, voor de uitrol van technologieën voor het

koolstofvrij maken van energie- en koolstofintensieve industriesectoren en, indien van toepassing, voor de uitrol van de daarmee samenhangende infrastructuur voor vervoer, gebruik en opslag van koolstof;

(d) nationale doelstellingen voor de geleidelijke afbouw van energiesubsidies;

(e) uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de onder (b) en (c) bedoelde doelstellingen;

(f) samenwerking met andere lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de doelstellingen en beleidslijnen als bedoeld in de punten (b), (c) en (d), met inbegrip van de coördinatie van beleidslijnen en maatregelen via het SET-plan, zoals de onderlinge afstemming van onderzoeksprogramma’s en gemeenschappelijke programma’s;

(g) financiële maatregelen, met inbegrip van steun van de Unie en het gebruik van financiële middelen van de Unie, op dit gebied op nationaal niveau, indien van toepassing.

D EEL 2 J AARLIJKSE RAPPORTERING

Artikel 23 Jaarlijkse rapportering

  • 1. 
    Uiterlijk op 15 maart 2021 en daarna om het jaar (jaar X) verstrekken de lidstaten aan de Commissie:

(a) de geschatte broeikasgasinventarissen voor het jaar X-1;

(b) de in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2009/119/EG i bedoelde informatie;

(c) de in bijlage IX, punt 3, van Richtlijn 2013/30 i/EU bedoelde informatie, in overeenstemming met artikel 25 van die richtlijn.

Met het oog op de toepassing van het bepaalde onder (a) maakt de Commissie jaarlijks, op basis van de geschatte broeikasgasinventarissen van de lidstaten of, indien een lidstaat zijn geschatte inventaris uiterlijk op die datum niet heeft ingediend, op basis van haar eigen ramingen, een geschatte broeikasgasinventaris van de Unie op. Uiterlijk op 30 september van elk jaar maakt de Commissie deze informatie openbaar.

  • 2. 
    Vanaf 2023 stellen de lidstaten uiterlijk op 15 maart van elk jaar (X) de definitieve gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris en uiterlijk op 15 januari van elk jaar de voorlopige gegevens op, met inbegrip van de in bijlage III vermelde broeikasgassen en inventarisgegevens, en dienen zij deze in bij de Commissie. Het verslag over de definitieve gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris omvat ook een volledig en actueel nationaal inventarisatieverslag.
  • 3. 
    De lidstaten dienen uiterlijk op 15 april van elk jaar bij het secretariaat van het UNFCCC nationale inventarissen in met de definitieve gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris die overeenkomstig lid 2 van dit artikel bij de Commissie zijn ingediend. De Commissie stelt in samenwerking met de lidstaten jaarlijks een broeikasgasinventaris van de Unie en een verslag betreffende de broeikasgasinventarisatie van de Unie op en dient deze uiterlijk op 15 april van elk jaar in bij het secretariaat van het UNFCCC.
  • 4. 
    De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 15 januari van de jaren 2027 en 2032 in kennis van de voorlopige nationale inventarisgegevens en uiterlijk op 15 maart van de jaren 2027 en 2032 van de definitieve nationale inventarisgegevens die zij hebben opgegeven in hun LULUCF-boekhouding met het oog op de nalevingsverslagen overeenkomstig artikel 12 van Verordening [ ] [LULUCF].
  • 5. 
    De Commissie is overeenkomstig artikel 36 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

(a) deel 2 van bijlage III te wijzigen door stoffen toe te voegen aan of te schrappen van de lijst van broeikasgassen;

(b) deze verordening aan te vullen door waarden voor het aardopwarmingsvermogen vast te stellen en richtsnoeren voor inventarisering te specificeren die van toepassing zijn in overeenstemming met de betrokken besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of van de Overeenkomst van Parijs.

  • 6. 
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de structuur, de technische bijzonderheden, het formaat en de processen zijn vastgesteld die de lidstaten in acht moeten nemen bij de indiening van geschatte broeikasgasinventarissen overeenkomstig lid 1, broeikasgasinventarissen overeenkomstig lid 2 en geboekte broeikasgasemissies en - verwijderingen overeenkomstig de artikelen 5 en 12 van Verordening [ ] [LULUCF]. Wanneer de Commissie dergelijke uitvoeringshandelingen voorstelt, houdt zij rekening met de tijdschema's van het UNFCCC of de Overeenkomst van Parijs voor de monitoring en rapportering van deze informatie en de desbetreffende besluiten die door de organen van de UNFCCC of de Overeenkomst van Parijs zijn aangenomen om ervoor te zorgen dat de Unie haar rapporteringsverplichtingen als partij bij het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs nakomt. Deze uitvoeringshandelingen omvatten ook het tijdpad voor de samenwerking en de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten wanneer zij het rapport over de broeikasgasinventaris van de Unie opstellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

    DEEL 3 R APPORTERINGSPLATFORM

    Artikel 24 Elektronisch rapporteringsplatform

  • 1. 
    De Commissie zet een online-rapporteringsplatform op om de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken en om de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen.
  • 2. 
    De lidstaten maken gebruik van het online-platform om de in dit hoofdstuk vermelde verslagen bij de Commissie in te dienen, zodra het platform operationeel is.

HOOFDSTUK 5

GEAGGREGEERDE BEOORDELING VAN DE

VOORTGANG EN DE BELEIDSRESPONS OM TE

GARANDEREN DAT DE DOELSTELLINGEN VAN DE

UNIE WORDEN VERWEZENLIJKT - MONITORING

DOOR DE COMMISSIE

Artikel 25 Beoordeling van de vooruitgang

  • 1. 
    Uiterlijk op 31 oktober 2021 en daarna om de twee jaar evalueert de Commissie, met name op grond van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat, andere krachtens deze verordening verstrekte informatie, de indicatoren en, voor zover beschikbaar, Europese statistieken:

(a) de vooruitgang op EU-niveau bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de energie-unie, waaronder voor de eerste periode van tien jaar de 2030-streefcijfers van de Unie voor energie en klimaat, met name om te vermijden dat er een kloof ontstaat ten opzichte van de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie;

(b) de vooruitgang die elke lidstaat maakt bij het bereiken van zijn streefcijfers, doelstellingen en bijdragen en bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan;

(c) de algemene impact van de luchtvaart op het mondiale klimaat, met name als gevolg van niet-CO 2 -emissies of niet-CO 2 -effecten op basis van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 23 ingediende emissiegegevens, en zij verbetert deze beoordeling, in voorkomend geval, in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en luchtverkeersgegevens.

  • 2. 
    Op het gebied van hernieuwbare energie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de geboekte vooruitgang met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van de Unie aan de hand van een lineair traject beginnend bij 20 % in 2020 en oplopend tot minstens 27 % in 2030, zoals vastgesteld in artikel 4, onder (a), punt (2), onder i.
  • 3. 
    Op het gebied van energie-efficiëntie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de vooruitgang op weg naar een collectief verbruik op het niveau van de Unie van hoogstens 1 321 Mtoe primaire energie en 987 Mtoe eindenergie in 2030, zoals vastgesteld in artikel 6, onder (1), punt (a).

De Commissie voert deze evaluatie stapsgewijs uit:

(a) zij gaat na of de mijlpaal van hoogstens 1 483 Mtoe primaire energie en hoogstens 1 086 Mtoe eindenergie in 2020 is bereikt;

(b) zij beoordeelt of de vooruitgang van de lidstaten erop wijst dat de Unie als geheel op schema ligt om het in de eerste alinea vermelde niveau van energieverbruik in 2030 te bereiken, rekening houdend met de evaluatie van de informatie die de lidstaten hebben verstrekt in hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat;

(c) zij maakt gebruik van de resultaten van modelberekeningen betreffende toekomstige ontwikkelingen op het gebied van energieverbruik op het niveau van de Unie en de lidstaten, en van andere aanvullende analyses.

  • 4. 
    Uiterlijk op 31 oktober 2021, en vervolgens om het jaar, beoordeelt de Commissie, met name op basis van de krachtens deze verordening verstrekte informatie, of de Unie en haar lidstaten voldoende vooruitgang hebben geboekt om te voldoen aan de volgende punten:

(a) de verbintenissen in het kader van artikel 4 van het UNFCCC en artikel 3 van de Overeenkomst van Parijs, zoals uiteengezet in besluiten die zijn vastgesteld door de Conferentie van de partijen bij het UNFCCC of door de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs;

(b) de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 4 van Verordening [ ] [ESR] en artikel 4 van Verordening [ ] [LULUCF];

(c) de doelstellingen die zijn vastgesteld in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de energieunie en voor de eerste termijn van tien jaar met het oog op het behalen van de 2030- streefcijfers voor energie en klimaat.

  • 5. 
    Uiterlijk op 31 oktober 2019, en vervolgens om de vier jaar, evalueert de Commissie de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/31/EG i.
  • 6. 
    In haar evaluatie houdt de Commissie rekening met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het Europees semester.
  • 7. 
    De Commissie brengt verslag uit van haar evaluatie overeenkomstig dit artikel in het kader van het verslag over de stand van de energie-unie, zoals bedoeld in artikel 29.

Artikel 26

Follow-up in het geval van inconsistenties met overkoepelende doelstellingen van de energie-unie en streefcijfers in het kader van de verordening inzake de verdeling van de

inspanningen

  • 1. 
    Op grond van de evaluatie uit hoofde van artikel 25 doet de Commissie aanbevelingen aan een lidstaat op grond van artikel 28 als de beleidsontwikkelingen in die lidstaat niet sporen met de overkoepelende doelstellingen van de energie-unie.
  • 2. 
    De Commissie kan advies uitbrengen over de door de lidstaten ingediende actieplannen overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening [ ] [ESR].

    Artikel 27 Reactie op onvoldoende ambitieuze geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

en onvoldoende vooruitgang bij de verwezenlijking van de energie- en

klimaatstreefcijfers en -doelstellingen van de energie-unie

  • 1. 
    Indien de Commissie op basis van de evaluatie van de geïntegreerde nationale energieen klimaatplannen en de actualiseringen daarvan overeenkomstig artikel 12 concludeert dat de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen van de nationale plannen of de actualiseringen daarvan niet volstaan om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken, en in het bijzonder, voor de eerste periode van tien jaar, de 2030-streefcijfers van de Unie inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, neemt zij maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt. Wat hernieuwbare energie betreft, houden dergelijke maatregelen rekening met het ambitieniveau van de bijdragen tot het 2030-streefcijfer van de Unie die de lidstaten in hun nationale plannen en de actualiseringen daarvan hebben uiteengezet.
  • 2. 
    Indien de Commissie op basis van haar evaluatie overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (b), concludeert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij de verwezenlijking van de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen of bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal klimaat- en energieplan, doet zij aanbevelingen aan de betrokken lidstaat op grond van artikel 28. In deze aanbevelingen houdt de Commissie rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten om bij te dragen aan het 2030-streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie.
  • 3. 
    Indien de Commissie, op basis van de globale evaluatie van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten inzake energie en klimaat overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (a), en ondersteund door andere informatiebronnen, concludeert dat de Unie het risico loopt de doelstellingen van de energie-unie niet te halen, en met name, voor de eerste periode van tien jaar, het streefcijfer van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030, kan zij aanbevelingen doen aan alle lidstaten overeenkomstig artikel 28 om dit risico te beperken. Naast de aanbevelingen neemt de Commissie in voorkomend geval maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat met name de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie worden bereikt. Wat hernieuwbare energie betreft, houden dergelijke maatregelen rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten om bij te dragen aan het 2030-streefcijfer van de Unie.
  • 4. 
    Indien de Commissie, onverminderd de maatregelen op het niveau van de Unie die zijn vastgesteld in punt 3, op het gebied van hernieuwbare energie in het jaar 2023 concludeert, op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 25, leden 1 en 2, dat het in artikel 25, lid 2 bedoelde lineaire traject niet collectief wordt gehaald, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk in het jaar 2024 aanvullende maatregelen worden genomen om elke opdoemende kloof te dichten, zoals:

(a) de aanpassing van het aandeel van hernieuwbare energie in de sector verwarming en koeling, bedoeld in artikel 23, lid 1, van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i, zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i];

(b) de aanpassing van het aandeel van hernieuwbare energie in de sector vervoer, bedoeld in artikel 25, lid 1, van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i, zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i];

(c) een financiële bijdrage tot een financieringsplatform op het niveau van de Unie, dat bijdraagt tot projecten voor hernieuwbare energie onder direct of indirect beheer van de Commissie;

(d) andere maatregelen om de inzet van hernieuwbare energie te vergroten.

Bij dergelijke maatregelen wordt rekening gehouden met het niveau van ambitie van vroegtijdige bijdragen tot het 2030-streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie door de betrokken lidstaat.

Als een lidstaat vanaf 2021 niet het basisaandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van energie, zoals uiteengezet in artikel 3, lid 3, van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i, zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i] haalt, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de kloof ten opzichte van het basisaandeel aandeel wordt overbrugd door een financiële bijdrage te leveren aan het in punt c) van de eerste alinea bedoelde financieringsplatform. Voor de toepassing van deze alinea en punt (c) van de eerste alinea, kunnen lidstaten gebruikmaken van hun inkomsten uit jaarlijkse emissierechten op grond van Richtlijn 2003/87/EG i.

De Commissie is bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36, teneinde de nodige bepalingen vast te stellen voor de oprichting en werking van het onder (c) bedoelde financieringsplatform.

  • 5. 
    Indien de Commissie op basis van haar evaluatie krachtens artikel 25, leden 1 en 3, onverminderd andere maatregelen op het niveau van de Unie uit hoofde van punt 3, concludeert dat de vooruitgang in het jaar 2023 niet volstaat om het in de eerste alinea van artikel 25, lid 3, vermelde collectieve streefcijfer inzake energie-efficiëntie te halen, neemt zij in het jaar 2024 maatregelen ter aanvulling van de maatregelen die in Richtlijn 2010/31 i/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016) 765 i] en Richtlijn 2012/27 i/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016) 761 i] zijn vastgesteld om te garanderen dat de bindende energiestreefcijfers van de Unie voor 2030 worden gehaald. Deze aanvullende maatregelen kunnen met name leiden tot de verbetering van de energie-efficiëntie van:

(a) producten, uit hoofde van Richtlijn 2010/30 i/EU en Richtlijn 2009/125/EG i;

(b) gebouwen, uit hoofde van Richtlijn 2010/31 i/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016) 765 i] en Richtlijn 2012/27 i/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016) 761 i];

(c) vervoer.

Artikel 28 Aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten

  • 1. 
    Indien nodig doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten om te garanderen dat de doelstellingen van de energie-unie worden gehaald.
  • 2. 
    Wanneer in deze verordening verwezen wordt naar dit artikel zijn de volgende beginselen van toepassing:

(a) de betrokken lidstaat houdt zoveel mogelijk rekening met de aanbeveling in een geest van solidariteit tussen de lidstaten en de Unie en tussen de lidstaten onderling;

(b) in zijn geïntegreerde nationale voortgangsverslag inzake energie en klimaat dat is opgesteld in het jaar volgend op het jaar dat de aanbeveling werd gedaan, zet de lidstaat uiteen hoe hij zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met de aanbeveling en hoe hij deze heeft uitgevoerd of voornemens is uit te voeren. Als de lidstaat afwijkt van de aanbeveling, motiveert hij dit.

(c) De aanbevelingen moeten complementair zijn met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het Europees semester.

Artikel 29 Verslag over de stand van de energie-unie

  • 1. 
    Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de stand van de energie-unie.
  • 2. 
    Dit verslag over de stand van de energie-unie omvat onder meer de volgende elementen:

(a) de overeenkomstig artikel 25 uitgevoerde evaluatie;

(b) in voorkomend geval, aanbevelingen overeenkomstig artikel 28;

(c) de werking van de koolstofmarkt als bedoeld in artikel 10, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG i, met inbegrip van informatie over de toepassing van Richtlijn 2003/87/EG i, zoals bedoeld in artikel 21, lid 2, van die richtlijn;

(d) een tweejaarlijks verslag over de duurzaamheid van bio-energie in de Unie, met de informatie bedoeld in bijlage VIII;

(e) een tweejaarlijks verslag over vrijwillige regelingen waarvoor de Commissie een besluit heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 27, lid 4, van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG i zoals voorgesteld bij COM(2016) 767 i], met de informatie bedoeld in bijlage IX;

(f) een algemeen voortgangsverslag betreffende de toepassing van [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG i, zoals voorgesteld bij COM(2016) 864 i], overeenkomstig artikel 69 van die richtlijn;

(g) een algemeen voortgangsverslag betreffende de toepassing van Richtlijn 2009/73/EG i, overeenkomstig artikel 52 van die richtlijn;

(h) een algemeen voortgangsverslag over de verplichtingsregelingen voor energieefficiëntie, als bedoeld in artikel 7 bis van Richtlijn 2012/27 i/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016) 761 i];

(i) een algemeen voortgangsverslag over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij de totstandbrenging van een volledige operationele energiemarkt;

(j) de effectieve brandstofkwaliteit in de verschillende lidstaten en de geografische spreiding van brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg, teneinde een overzicht te geven van de gegevens inzake brandstofkwaliteit in de verschillende lidstaten, zoals gerapporteerd krachtens Richtlijn 98/70/EG i;

(k) andere kwesties die van belang zijn voor de uitvoering van de energie-unie, met inbegrip van openbare en particuliere steun.

HOOFDSTUK 6

SYSTEMEN VAN DE LIDSTATEN EN DE UNIE

INZAKE BROEIKASGASEMISSIES EN

VERWIJDERINGEN PER PUT

Artikel 30 Inventarisatiesystemen van de lidstaten en de Unie

  • 1. 
    Uiterlijk op 1 januari 2021 zorgen de lidstaten voor de vaststelling, werking en permanente verbetering van nationale inventarisatiesystemen om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen zoals vermeld in deel 2 van bijlage III bij deze verordening en om de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen te garanderen.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten toegang hebben tot de informatie in bijlage X bij deze verordening, gebruikmaken van rapporteringssystemen die zijn opgezet overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) nr. 517/2014 i ter verbetering van de raming van fluorgassen in de nationale broeikasgasinventarissen, en in staat zijn de jaarlijkse overeenstemmingscontroles uit te voeren zoals bedoeld in de punten (i) en (j), van deel 1 van bijlage III bij deze verordening.
  • 3. 
    Er wordt een inventarisatiesysteem van de Unie opgezet om te zorgen voor de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van nationale inventarissen met betrekking tot de broeikasgasinventaris van de Unie. De Commissie is belast met het beheer, het onderhoud en de voortdurende verbetering van dat systeem, wat onder meer inhoudt dat zij een kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma vaststelt, kwaliteitsdoelstellingen en een kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleplan voor de inventarisatie opstelt, procedures ontwikkelt voor het vervolledigen van emissieramingen teneinde de inventaris van de Unie uit hoofde van lid 5 van dit artikel op te maken, en de in artikel 31 bedoelde evaluatie uitvoert.
  • 4. 
    De Commissie voert een initiële controle uit van de nauwkeurigheid van de voorlopige gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris, die de lidstaten krachtens artikel 23, lid 2, moeten indienen. Zij zendt de resultaten van deze controle binnen zes weken na de termijn voor indiening van de gegevens naar de lidstaten. De lidstaten geven uiterlijk op 15 maart antwoord op eventuele naar aanleiding van de initiële controle gestelde vragen ter zake, samen met de indiening van de definitieve inventaris voor het jaar X–2.
  • 5. 
    Indien een lidstaat verzuimt uiterlijk op 15 maart de inventarisgegevens die vereist zijn voor het opmaken van de inventaris van de Unie in te dienen, kan de Commissie ramingen uitvoeren om de door de lidstaat ingediende gegevens te vervolledigen, in overleg en nauwe samenwerking met de betrokken lidstaat. De Commissie maakt hiervoor gebruik van de richtsnoeren voor het opstellen van de nationale broeikasgasinventarissen.
  • 6. 
    De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36 met het oog op de vaststelling van regels betreffende de inhoud, de structuur, het formaat en de indieningsprocedure van de informatie betreffende nationale inventarisatiesystemen en eisen betreffende de opzet, het gebruik en de werking van inventarisatiesystemen van de lidstaten en de Unie. Bij het opstellen van deze gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de desbetreffende besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of van de Overeenkomst van Parijs.

    Artikel 31 Evaluatie van de inventaris

  • 1. 
    In 2027 en 2032 voert de Commissie een algehele evaluatie uit van de nationale inventarisgegevens die overeenkomstig artikel 23, lid 3, van deze verordening door de lidstaten zijn ingediend, met het oog op het bewaken van de vermindering of beperking van broeikasgassen op grond van de artikelen 4, 9 en 10, van Verordening [ ] [ESR] en de vermindering van emissies en toename van verwijderingen per put ingevolge de artikelen 4 en 12 van Verordening [ ] [LULUCF] en alle andere streefcijfers voor de vermindering of beperking van broeikasgassen die in de wetgeving van de Unie zijn vastgesteld. De lidstaten nemen ten volle deel aan dit proces.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde algehele evaluatie omvat:

(a) controles om de transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van de ingediende informatie na te gaan;

(b) controles om de gevallen te identificeren waarin de inventarisgegevens zijn opgesteld op een wijze die niet strookt met de richtsnoeren van het UNFCCC of de voorschriften van de Unie;

(c) controles om de gevallen te identificeren waarin de LULUCF-boekhouding is uitgevoerd op een wijze die niet strookt met de richtsnoeren van het UNFCCC of de voorschriften van de Unie, en

(d) indien van toepassing, de berekening van de daaruit voortvloeiende noodzakelijke technische correcties, in overleg met de lidstaten.

  • 3. 
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om het tijdschema en de procedure voor het uitvoeren van de algehele evaluatie te bepalen, met inbegrip van de in punt 2 van dit artikel uiteengezette taken, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de lidstaten worden geraadpleegd betreffende de conclusies van de evaluatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 4. 
    Na voltooiing van de evaluatie stelt de Commissie aan de hand van een uitvoeringshandeling voor de desbetreffende jaren de totale som vast van de emissies die voortvloeien uit de gecorrigeerde inventarisgegevens voor elke lidstaat, opgesplitst tussen emissiegegevens die relevant zijn voor artikel 9 van Verordening [ ] [ESR] en emissiegegevens zoals bedoeld in bijlage III, deel 1, onder c), van deze verordening, en bepaalt zij de totale som van emissies en verwijderingen die relevant zijn voor artikel 4 van Verordening [ ] [LULUCF].
  • 5. 
    De gegevens die één maand na de datum van publicatie van een uitvoeringshandeling overeenkomstig lid 4 van dit artikel voor elke lidstaat zijn ingeschreven in de registers die zijn opgezet krachtens artikel 13 van Verordening [ ] [LULUCF], worden gebruikt om de naleving van artikel 4 van verordening [ ] [LULUCF] te controleren, met inbegrip van wijzigingen van die gegevens omdat de lidstaat in kwestie gebruik maakt van de bij artikel 11 van Verordening [ ] [ LULUCF] voorziene flexibiliteit.
  • 6. 
    De gegevens die één maand na de in punt 5 van dit artikel bedoelde controle van de naleving van verordening [ ] [LULUCF] voor elke lidstaat zijn ingeschreven in de registers die zijn opgezet krachtens artikel 11 van verordening [ ] [ESR], worden gebruikt voor de nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van Verordening [ ] [ESR] voor de jaren 2021 en 2026. De nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van verordening [ ] [ESR] voor elk van de jaren 2022 tot en met 2025 en 2027 tot en met 2030 wordt één maand na de datum van de nalevingscontrole voor het voorgaande jaar verricht. Deze controle heeft ook betrekking op wijzigingen van die gegevens omdat de betrokken lidstaat gebruik maakt van de flexibiliteit waarin voorzien wordt bij de artikelen 5, 6 en 7 van Verordening [ ] [ESR].

    Artikel 32 Systemen van de lidstaten en de Unie voor beleidslijnen en maatregelen en prognoses

  • 1. 
    Uiterlijk op 1 januari 2021 beheren de lidstaten en de Commissie respectievelijk nationale en Uniesystemen voor de rapportering van beleidsinitiatieven en maatregelen en voor de rapportering van prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, en zorgen zij voor de voortdurende verbetering van deze systemen. Deze systemen omvatten de toepasselijke institutionele, juridische en procedurele regelingen die binnen een lidstaat en de Unie zijn vastgesteld om het beleid te evalueren en prognoses op te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen.
  • 2. 
    De lidstaten en de Commissie streven er respectievelijk naar de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid te waarborgen van de informatie die is gerapporteerd over hun beleidslijnen en maatregelen en de prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, als bedoeld in artikel 16, met name het gebruik en de toepassing van gegevens, methoden en modellen, en de uitvoering van activiteiten op het gebied van kwaliteitsborging en kwaliteitscontrole en gevoeligheidsanalyse.
  • 3. 
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de structuur, het formaat en het indieningsproces zijn vastgesteld voor informatie over de systemen van de lidstaten en de Unie voor beleidslijnen en maatregelen en prognoses, als bedoeld in punten 1 en 2 van dit artikel en artikel 16. Wanneer zij dergelijke uitvoeringshandelingen voorstelt, houdt de Commissie rekening met de relevante besluiten die zijn vastgesteld door de organen van het UNFCCC of de Overeenkomst van Parijs, met inbegrip van internationaal overeengekomen rapporteringseisen en tijdschema's voor monitoring en rapportering van die informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

    Artikel 33 Opzet en werking van registers

  • 1. 
    De Unie en de lidstaten zorgen voor het opzetten en bijhouden van registers om de nationaal vastgestelde bijdragen overeenkomstig artikel 4, lid 13, van de Overeenkomst van Parijs en internationaal overgedragen beperkingsresultaten overeenkomstig artikel 6 van die overeenkomst nauwkeurig in rekening te brengen.
  • 2. 
    De Unie en haar lidstaten mogen hun registers samen met een of meer andere lidstaten in een geconsolideerd systeem bijhouden.
  • 3. 
    De in lid 1 genoemde gegevens in de registers worden meegedeeld aan de krachtens artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG i aangewezen centrale administrateur.
  • 4. 
    De Commissie is bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36 om de in punt 1 van dit artikel bedoelde registers op te zetten en om de relevante besluiten van de organen van het UNFCCC of de Overeenkomst van Parijs technisch ten uitvoer te leggen aan de hand van de registers van de Unie en de lidstaten, in overeenstemming met lid 1 van dit artikel.

HOOFDSTUK 7

SAMENWERKING EN ONDERSTEUNING

Artikel 34 Samenwerking tussen de lidstaten en de Unie

  • 1. 
    De lidstaten moeten volledig samenwerken en onderling en met de Unie overleg plegen over hun werkzaamheden die verband houden met de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, met name:

(a) het proces voor het opstellen, vaststellen, aanmelden en beoordelen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen op grond van de artikelen 9 tot en met 12;

(b) het proces voor het opstellen, vaststellen, aanmelden en beoordelen van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat op grond van artikel 15 en voor de jaarlijkse rapportering op grond van artikel 23;

(c) het proces met betrekking tot de aanbevelingen van de Commissie en de opvolging van die aanbevelingen overeenkomstig artikel 9, leden 2 en 3, artikel 15, lid 5, artikel 26, lid 1 en artikel 27, leden 2 en 3;

(d) het opmaken van de broeikasgasinventaris van de Unie en het opstellen van het broeikasgasinventarisatierapport van de Unie, overeenkomstig artikel 23, lid 3;

(e) het opstellen van de nationale mededeling van de Unie overeenkomstig artikel 12 van het UNFCCC en het tweejaarlijkse rapport van de Unie overeenkomstig Besluit 2/CP.17 van de instanties van het UNFCCC of latere door die instanties vastgestelde relevante besluiten;

(f) de beoordelings- en nalevingsprocedures in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs overeenkomstig elk toepasselijk besluit krachtens het UNFCCC en de procedure van de Unie ter beoordeling van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten als vermeld in artikel 31;

(g) aanpassingen naar aanleiding van het in artikel 31 bedoelde evaluatieproces van de Unie of andere wijzigingen in de inventarissen en inventarisrapporten die bij het secretariaat van het UNFCCC zijn ingediend of moeten worden ingediend;

(h) het opstellen van de geschatte broeikasgasinventaris van de Unie, overeenkomstig artikel 23, lid 1, onder (a), en de laatste alinea van artikel 23, lid 1.

  • 2. 
    De Commissie kan technische ondersteuning bieden aan de lidstaten in verband met de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, op verzoek van een lidstaat.

    Artikel 35 De rol van het Europees Milieuagentschap

Overeenkomstig zijn jaarlijks werkprogramma staat het Europees Milieuagentschap de Commissie bij in haar werkzaamheden met betrekking tot de dimensies koolstofarm maken en energie-efficiëntie, teneinde te voldoen aan de artikelen 14, 15, 16, 17, 18, 19, 23, 24, 25, 29, 30, 31, 32 en 34. Dit omvat bijstand bij:

(a) het verzamelen van de door de lidstaten gerapporteerde informatie over beleidslijnen en maatregelen en prognoses;

(b) het uitvoeren van kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprocedures met betrekking tot de door de lidstaten gerapporteerde informatie over prognoses en beleidslijnen en maatregelen;

(c) het maken van ramingen of het aanvullen van ramingen waarover de Europese Commissie beschikt, voor gegevens over prognoses die niet werden gerapporteerd door de lidstaten;

(d) het samenstellen van gegevens, indien beschikbaar uit Europese statistieken en passend qua timing, die vereist zijn voor het door de Commissie opgestelde verslag over de stand van de energie-unie aan het Europees Parlement en de Raad;

(e) het verspreiden van de op grond van deze verordening verzamelde informatie, met inbegrip van het onderhouden en bijwerken van een databank met de beleidslijnen en maatregelen van de lidstaten inzake mitigatie van de klimaatverandering en het Europees klimaataanpassingsplatform met betrekking tot effecten, kwetsbare punten en aanpassing aan de klimaatverandering;

(f) het uitvoeren van kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprocedures bij het opmaken van de broeikasgasinventaris van de Unie;

(g) het opmaken van de broeikasgasinventaris van de Unie en het opstellen van het broeikasgasinventarisatierapport van de Unie;

(h) het maken van ramingen voor gegevens die niet werden gerapporteerd in de nationale broeikasgasinventarissen;

(i) de uitvoering van de in artikel 31 bedoelde evaluatie;

(j) het opmaken van de geschatte broeikasgasinventaris van de Unie.

HOOFDSTUK 8

BEVOEGDHEIDSDELEGATIE

Artikel 36 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 3, lid 4, artikel 23, lid 5, artikel 27, lid 4, artikel 30, lid 6, en artikel 33, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar [vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 4, artikel 23, lid 5, artikel 27, lid 4, artikel 30, lid 6, en artikel 33, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over betere wetgeving van 13 april 2016.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 3, lid 4, artikel 23, lid 5, artikel 27, lid 4, artikel 30, lid 6, en artikel 33, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK 9

SLOTBEPALINGEN

Artikel 37 Comité van de energie-unie

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een Comité van de energie-unie. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 i en is werkzaam in de respectieve sectorale samenstellingen die relevant zijn voor deze verordening.
  • 2. 
    Dit comité vervangt het comité dat is ingesteld bij artikel 8 van Besluit 93/389/EEG i, artikel 9 van Besluit 280/2004/EG en artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 i. Verwijzingen naar het comité dat uit hoofde van die rechtshandelingen is opgericht, worden verstaan als verwijzingen naar het bij deze verordening opgerichte comité.

Artikel 38

Evaluatie

Uiterlijk op 28 februari 2026 en daarna om de vijf jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, de bijdrage ervan tot de governance van de energie-unie en de overeenstemming van de plannings-, rapporteringsen monitoringbepalingen van deze verordening met andere wetgeving van de Unie of toekomstige besluiten met betrekking tot het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. De Commissie kan voorstellen doen, voor zover passend.

Artikel 39 Wijzigingen van Richtlijn 94/22/EG i

Richtlijn 94/22/EG i wordt als volgt gewijzigd:

(1) artikel 8, lid 2, wordt geschrapt;

(2) artikel 9 wordt geschrapt.

Artikel 40 Wijzigingen van Richtlijn 98/70/EG i

Richtlijn 98/70/EG i wordt als volgt gewijzigd:

(1) de tweede zin van artikel 8, lid 4, wordt geschrapt.

(2) in artikel 7 bis, lid 1, derde alinea, wordt punt a) vervangen door:

"het totale volume van iedere soort geleverde brandstof of energie; en"; (3) de eerste zin van artikel 7 bis, lid 2, wordt vervangen door:

De lidstaten verlangen van de leveranciers dat zij voor 31 december 2020 zo geleidelijk mogelijk de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie uit geleverde brandstof of energie met 10 % verminderen ten opzichte van de in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2015/652 i van de Raad vastgestelde uitgangswaarde

voor brandstoffen.".

Artikel 41 Wijziging van Richtlijn 2009/31/EG i

Artikel 38, lid 1, van Richtlijn 2009/31 i/EU wordt geschrapt.

Artikel 42 Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 663/2009 i

Verordening (EG) nr. 663/2009 i wordt als volgt gewijzigd:

(1) in artikel 27 worden leden 1 en 3 geschrapt;

(2) artikel 28 wordt geschrapt.

Artikel 43 Wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2009 i

Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 715/2009 i wordt geschrapt.

Artikel 44 Wijzigingen van Richtlijn 2009/73/EG i

Richtlijn 2009/73/EG i wordt als volgt gewijzigd:

(1) artikel 5 wordt geschrapt;

(2) artikel 52 wordt vervangen door:

"Artikel 52

Rapportering

De Commissie monitort en evalueert de toepassing van deze richtlijn en dient een algemeen voortgangsverslag in bij het Europees Parlement en de Raad, als bijlage bij het in artikel 29 van Verordening [XX/20XX] [de

onderhavige verordening] bedoelde verslag over de stand van de energieunie.".

Artikel 45 Wijziging van Richtlijn 2009/119/EG i

In artikel 6 van Richtlijn 2009/119/EG i wordt lid 2 vervangen door:

"2. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie uiterlijk op 15 maart van elk kalenderjaar een samenvatting van het register, waarin ten minste de veiligheidsvoorraden zijn aangegeven die in die lidstaat op de laatste dag van het vorige kalenderjaar aanwezig zijn, met inbegrip van de hoeveelheden en de aard ervan.".

Artikel 46 Wijzigingen van Richtlijn 2010/31 i/EU

Richtlijn 2010/31 i/EU wordt als volgt gewijzigd:

(1) In artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31 i/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016) 765 i] wordt het volgende lid 4 ingevoegd:

"4. De langetermijnstrategie op grond van lid 1 wordt bij de Commissie ingediend als onderdeel van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) nr. [XX/20XX] [de onderhavige verordening].";

(2) in artikel 5, lid 2, tweede alinea, wordt de zin "Dit verslag mag worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG i bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie" geschrapt;

(3) artikel 9, lid 5, wordt vervangen door:

"De Commissie brengt om de twee jaar verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen, als onderdeel van het in artikel 29 van Verordening [XX/20XX] [de onderhavige verordening] vermelde verslag over de stand van de energie-unie. Op basis van dat verslag werkt zij een actieplan uit en stelt, indien nodig, aanbevelingen en maatregelen voor overeenkomstig de artikelen 27 en 28 van Verordening [XX/20XX] [de onderhavige verordening] om het aantal van dergelijke gebouwen te doen toenemen en moedigt zij beste praktijken aan voor de kosteneffectieve transformatie van bestaande gebouwen tot bijna-energieneutrale gebouwen.";

(4) In artikel 10 worden de leden 2 en 3 geschrapt.

Artikel 47 Wijzigingen van Richtlijn 2012/27 i/EU

Richtlijn 2012/27 i/EU wordt als volgt gewijzigd:

(1) de laatste alinea van artikel 4 wordt geschrapt;

(2) in artikel 18, lid 1, wordt punt e) geschrapt; (3) in artikel 24 worden de leden 1 tot en met 4 en lid 11 geschrapt;

(4) Bijlage XIV wordt geschrapt.

Artikel 48 Wijziging van Richtlijn 2013/30 i/EU

In artikel 25 van Richtlijn 2013/30 i/EU wordt lid 1 vervangen door:

"1. Als onderdeel van de jaarlijkse rapportering uit hoofde van artikel 23 van Verordening [XX/20XX] [de onderhavige verordening] rapporteren de lidstaten jaarlijks de in bijlage IX, punt 3, vermelde informatie aan de Commissie.".

Artikel 49 Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2015/652 i van de Raad

Richtlijn (EU) 2015/652 i van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

(1) in bijlage I, deel 2, worden de punten 2, 3, 4 en 7 geschrapt.

(2) Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

(a) punt 1 wordt vervangen door:

"1. De lidstaten rapporteren de in punt 3 vermelde gegevens. Die gegevens moeten voor alle in elke lidstaat in de handel gebrachte brandstoffen en energie worden gerapporteerd. Wanneer verschillende biobrandstoffen bij de fossiele brandstoffen worden gemengd, moeten de gegevens voor elke biobrandstof worden opgegeven."

(b) in punt 3 wordt het bepaalde onder e) en f) geschrapt.

(3) Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

(a) de volgende modellen voor de rapportering van informatie ten behoeve van de

samenhang van de gerapporteerde gegevens worden geschrapt:

  • Oorsprong — Enkele leveranciers
  • Oorsprong — Gemeenschappelijke leveranciers
  • Plaats van aankoop

(b) In de opmerkingen bij het model worden de punten 8 en 9 geschrapt.

Artikel 50 Intrekking

Verordening (EU) nr. 525/2013 i wordt met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken, met inachtneming van de in artikel 51 vastgestelde overgangsbepalingen. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XI.

Artikel 51 Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 50 van deze verordening, blijven artikel 7 en artikel 17, lid 1, onder a) en d), van Verordening (EU) nr. 525/2013 i van toepassing op de verslagen met de gegevens die op grond van die artikelen vereist zijn voor de jaren 2018, 2019 en 2020.

Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 525/2013 i blijft van toepassing op de evaluaties van de broeikasgasinventarisatiegegevens voor de jaren 2018, 2019 en 2020.

Artikel 22 van Verordening (EU) nr. 525/2013 i blijft van toepassing op de indiening van het verslag dat uit hoofde van dat artikel is vereist.

Artikel 52 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 33, artikel 46, leden 2, 3 en 4, en artikel 47, leden 3 en 4, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

Diensten van de Commissie

  • 1. 
    KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

    1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

    1.3. Aard van het voorstel/initiatief

    1.4. Doelstelling(en)

    1.5. Motivering van het voorstel/initiatief

    1.6. Duur en financiële gevolgen

    1.7. Beheersvorm(en)

  • 2. 
    BEHEERSMAATREGELEN

    2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

    2.2. Beheers- en controlesysteem

    2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

  • 3. 
    GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET

    VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken

    begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

    3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

    3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

    3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

    3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    FINANCIEEL MEMORANDUM

  • 1. 
    KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

VERORDENING (EU) VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de governance van de energie-unie

1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 41

32: Energie

34: Klimaatactie

1.3. Aard van het voorstel/initiatief

 Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

 Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een

voorbereidende actie 42

 Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

 Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4. Doelstelling(en)

1.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

De voorgestelde verordening heeft tot doel te zorgen voor een gecoördineerde en coherente tenuitvoerlegging van de vijf dimensies van de strategie van de energieunie, en de gezamenlijke doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken via een combinatie van nationale en EU-maatregelen op basis van gestroomlijnde plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen en een functioneel governanceproces tussen de Commissie en de lidstaten.

De oprichting van een energie-unie maakt deel uit van de tien politieke prioriteiten van de Commissie en dit voorstel is een belangrijk onderdeel van het strategisch kader voor de energie-unie.

Het voorstel is gezamenlijk opgesteld door het DG Energie en het DG Klimaat

41 ABM: activity-based management; ABB: activity-based budgeting.

42 In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Specifieke doelstelling nr.

Voor het DG Energie: Specifieke doelstelling 6: Uitvoering en follow-up van de algehele strategie voor de energie-unie.

Voor het DG Klimaat: Specifieke doelstelling 6: Uitvoering van de strategie van de energie-unie op weg naar een verbeterd mechanisme voor klimaat- en energiegovernance, met inbegrip van gestroomlijnde rapportering en planning na 2020 (coördinatie met het DG ENER)

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

De uitgaven van het DG Energie gebeuren onder ABB-activiteit 32.02 Conventionele en duurzame energie (of ABB1: Conventionele en duurzame energie).

In het managementplan voor 2016 en in lijn met de nieuwe structuur van de specifieke doelstellingen ten gevolge van de energie-unie, draagt ABB 1 bij aan alle 6 specifieke doelstellingen, met inbegrip van de mededingingsaspecten van specifieke doelstelling 5.

Voor het DG CLIMA gebeuren de uitgaven onder ABB-activiteit 34 02 — "Klimaatactie op het niveau van de Unie en op internationaal niveau.

1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de bijbehorende

voortgangsverslagen moeten de administratieve rompslomp voor de lidstaten en de

Commissie doen dalen en tegelijk de kwaliteit van de informatie en de transparantie

doen toenemen, waardoor de tijdige tenuitvoerlegging en monitoring van de energieunie

wordt gegarandeerd en de onderlinge koppelingen en synergieën tussen de

domeinen energie en klimaat worden verbeterd.

Het stroomlijnen van de bestaande plannings- en rapporteringsverplichtingen van de lidstaten en de monitoringverplichtingen van de Commissie zou de situatie voor alle belanghebbenden verbeteren, conform de beginselen voor betere regelgeving, doeltreffendheid, efficiëntie, Europese toegevoegde waarde, relevantie en coherentie.

In dit voorstel wordt voorts ook de inhoud en passende frequentie van de nationale plannen, voortgangsverslagen en geïntegreerde monitoring door de Commissie gespecificeerd, alsmede het daarmee verband houdende governanceproces tussen de lidstaten en de Commissie, met inbegrip van regionale coördinatie. Het voorstel streeft naar synchronisatie met de 5-jarige evaluatiecycli van de klimaatovereenkomst van Parijs.

1.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

De tenuitvoerlegging van het voorstel moet zorgen voor transparante informatie over de collectieve vorderingen van de lidstaten en de EU op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie voor 2030 en daarna, en moet een governancekader scheppen dat geschikt is voor de tenuitvoerlegging van de strategie voor de energie-unie.

Indicator voor de uitvoering van het voorstel: het aantal lidstaten dat tijdig geïntegreerde plannen indient (zoals in de verordening vermeld).

1.5. Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De lidstaten hoeven minder nationale plannen en rapporten in te dienen op grond van verschillende sectorale rechtsinstrumenten, maar moeten in plaats daarvan regelmatig geïntegreerde plannen en rapporten indienen bij de Commissie. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, moet de Commissie de noodzakelijke monitoringverslagen opstellen.

1.5.2. Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Aangezien verscheidene elementen van de strategie voor de energie-unie betrekking hebben op doelstellingen die op EU-niveau worden vastgesteld, is in de eerste plaats actie op EU-niveau noodzakelijk om te garanderen dat deze doelstellingen worden bereikt en dat het energie- en klimaatbeleid samenhangend is binnen de EU en de lidstaten, zonder te raken aan de flexibiliteit voor de lidstaten.

Ongecoördineerde nationale acties vormen overigens toch geen oplossing voor de meeste uitdagingen waarmee de Unie te kampen heeft op het gebied van energie. Hetzelfde geldt voor de klimaatverandering, wat van nature een grensoverschrijdend probleem is dat niet kan worden opgelost door louter nationale of lokale maatregelen. Daarom is het noodzakelijk de klimaatactie zowel op Europees als op mondiaal niveau te coördineren. Bijgevolg is EU-optreden gerechtvaardigd om toezicht te houden op de voortgang van de tenuitvoerlegging van de energie- en klimaatbeleidslijnen in de hele EU, in lijn met de doelstellingen van de energie-unie en de werking van de interne energiemarkt.

Ten tweede, gezien het grensoverschrijdende belang van elke dimensie van de energie-unie, is er behoefte aan EU-actie om de samenwerking tussen de lidstaten verder te bevorderen. Wanneer de regionale samenwerking op de beleidsgebieden energie en klimaat niet wordt aangemoedigd via een EU-governanceproces tussen de lidstaten en de Commissie, kan geen enkele dimensie van de energie-unie doeltreffend ten uitvoer worden gelegd. Dit zal ook zorgen voor een meer regionale aanpak van het energie- en klimaatbeleid. Het is ook nodig de randvoorwaarden te creëren om ervoor te zorgen dat de EU klaar is om volledig deel te nemen aan de evaluatieprocedures in het kader van de Overeenkomst van Parijs, zodat optimale onderlinge afstemming en synergieën gewaarborgd zijn.

Ten derde is actie op EU-niveau gerechtvaardigd om de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen te stroomlijnen, aangezien de bestaande wetgeving van het acquis op energiegebied en de verordening betreffende het bewakingssysteem alleen kunnen worden gewijzigd door middel van wetgevingsvoorstellen teneinde de administratieve last voor de lidstaten en de Commissie te verlichten en de coherentie van de planning en rapportering te verbeteren, en teneinde te zorgen voor vergelijkbaarheid van nationale plannen en voortgangsverslagen.

1.5.3. Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

De meeste van de huidige plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen leveren voordelen op in de vorm van nuttige informatie over een specifiek beleidsterrein en ondersteunen de uitvoering van specifieke beleidsdoelstellingen die zijn vastgelegd in sectorale wetgeving. De huidige rapporteringsverplichtingen aan de Commissie garanderen dat de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het publiek informatie verstrekt over de resultaten die de EU-wetgeving heeft opgeleverd en de vooruitgang die de EU en haar lidstaten hebben geboekt bij het naleven van hun respectieve verplichtingen op grond van internationale verbintenissen in het kader van het UNFCCC.

Het bestaande kader is echter ongeschikt om de 2030-streefcijfers inzake energie en klimaat te bereiken, aangezien het niet zorgt voor samenhang tussen de verplichtingen op het gebied van energie, noch tussen de beleidsdomeinen energie en klimaat. Bovendien worden de kosten van sommige van de huidige plannen en verslagen hoog ingeschat.

1.5.4. Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Het voorstel spoort met de herziening van Richtlijn 2009/28/EG i (richtlijn hernieuwbare energie), Richtlijn 2010/31 i/EU (richtlijn energieprestatie van gebouwen), Richtlijn 2012/27 i/EU (richtlijn inzake energie-efficiëntie) en met het initiatief betreffende marktordening.

Het is ook samenhangend met Beschikking nr. 406/2009/EG (de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen - geldig 2013-20), de voorgestelde opvolger daarvan voor de periode 2021-30, COM(2016) 482 final i - 2016/0231 (COD) i (Voorstel voor een verordening betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering) en met het LULUCF-voorstel, COM(2016) 479 final i - 2016/0230 (COD) i (Voorstel voor een verordening inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering). Deze initiatieven waren gericht op de totstandbrenging van een sectorspecifiek juridisch kader voor de periode na 2020, terwijl het huidige voorstel betrekking heeft op het algemene governancekader voor het bereiken van de doelstellingen van de energie-unie.

Het voorstel strookt ook met Richtlijn 2009/31/EG i betreffende de geologische opslag van kooldioxide.

1.6. Duur en financiële gevolgen

 Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

–  Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

–  Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

 Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2018 voor onbeperkte duur,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7. Beheersvorm(en) 43

Direct beheer door de Commissie

–  door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

–  door de uitvoerende agentschappen;

Gedeeld beheer met lidstaten

x Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

–  derde landen of de door hen aangewezen organen;

–  internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

–  de EIB en het Europees Investeringsfonds;

– x de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

–  publiekrechtelijke organen;

–  privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

–  privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

–  personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

43 Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

De deelname van het Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek (JRC) en het Europees Milieuagentschap (EMA) zal nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de voorschriften van deze verordening.

  • 2. 
    BEHEERSMAATREGELEN

2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

In de verordening zijn de frequentie en voorwaarden vastgesteld voor de planning, rapportering en monitoring door de lidstaten en de Commissie. Voor de monitoringtaken van de Commissie is externe technische bijstand van een contractant nodig. Bovendien is er een nieuw communicatie-instrument gepland, met inbegrip van een webplatform en een openbare website voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken en openbaarmaking aan het publiek.

2.2. Beheers- en controlesysteem

2.2.1. Mogelijke risico's

Het is mogelijk dat de lidstaten vertraging oplopen bij hun plannings- en rapporteringsverplichtingen. Mede om deze reden wordt een internet-gegevensbank opgezet. Ook de kwaliteit en volledigheid van de gegevens kunnen een belangrijk risico vormen, vooral aan het begin van het proces.

De risico’s in verband met het functioneren van het webplatform hebben hoofdzakelijk betrekking op it-gerelateerde problemen, zoals een mogelijke uitval van het systeem en kwesties inzake vertrouwelijkheid.

2.2.2. Informatie over het opgezette interne controlesysteem

De beoogde controlemethoden zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften.

2.2.3. Raming van de kosten en baten van de controles en beoordeling van het verwachte foutenrisico

n.v.t.

2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Er zijn geen specifieke maatregelen overwogen, behalve de toepassing van het Financieel Reglement.

  • 3. 
    GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

• Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Begrotingsonderdeel Typeuitga

Rubriek ven

Bijdrage

van het

meerjarige in de zin van

financiële van EVA-

van

kandidaatli van derde artikel 21, lid 2,

kader Nummer[…][Rubriek….…..]

GK/NG

K 44 . landen

45

dstaten 46 landen onder b), van het Financieel

Reglement

32 01 01 5 NGK Adminis Uitgaven in verband met ambtenaren NEE NEE NEE NEE

tratie en tijdelijke functionarissen op het beleidsterrein "Energie"

32 01 02 5 NGK Adminis Extern personeel en overige NEE NEE NEE NEE

tratie beheersuitgaven ter ondersteuning van het beleidsterrein "Energie"

5 34 01 01 Adminis

tratie Uitgaven in verband met ambtenaren NGK NEE NEE NEE NEE

en tijdelijke functionarissen op het beleidsterrein "Klimaatactie"

5 34 01 02 Adminis

tratie Extern personeel en overige NGK NEE NEE NEE NEE

beheersuitgaven ter ondersteuning van het beleidsterrein "Klimaatactie"

32 02 02

1A Ondersteunende activiteiten in het GK NEE NEE NEE NEE

kader van het Europese energiebeleid

44 GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. 45 EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. 46 Kandidaatlidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaatlidstaten van de Westelijke Balkan.

en de interne energiemarkt

34.02.01 2 GK NEE NEE NEE NEE

Broeikasgasemissiereductie (mitigatie)

• Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Begrotingsonderdeel Typeuitga Bijdrage

Rubriek ven

van het

meerjarige in de zin van

financiële van artikel 21, lid 2,

kader Nummer [Rubriek….…..] GK/NGK.

van EVA- van derde

landen kandidaatli onder b), van het dstaten landen Financieel

Reglement

[…] [XX.YY.YY.YY]

JA/NEE JA/NEE JA/NEE JA/NEE

3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

De geraamde uitgaven in dit deel worden volledig gedekt door de financiële middelen die geprogrammeerd zijn voor de begrotingsonderdelen in

kwestie tot 2020.

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Nummer

1A Rubriek 1A – Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid

DG: <ENER> Jaar Jaar Jaar

zoveel jaren als nodig om de TOTAAL

2018 2019 2020 duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) 2018+2019+2020

 Beleidskredieten

Nummer begrotingsonderdeel Vastleggingen

(1) 0 0,500 0,500 1,000

Betalingen (2) 0 0,150 0,350 0,500

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde

administratieve kredieten 47

Nummer begrotingsonderdeel (3)

47 Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

Vastleggingen =1+1a +3 0 0,500 0,500 1,000

TOTAAL kredieten voor DG <ENER> =2+2a

Betalingen 0 0,150 0,350 0,500

+3

(4) 0 0,500 0,500 1,000

 TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

Betalingen (5) 0 0,150 0,350 0,500

 TOTAAL uit het budget van specifieke

programma’s gefinancierde administratieve kredieten (6)

TOTAAL kredieten Vastleggingen =4+ 6 0 0,500 0,500 1,000 van RUBRIEK <1A.> van het

meerjarige financiële kader Betalingen =5+ 6 0 0,150 0,350 0,500

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader

2 Duurzame groei: Natuurlijke hulpbronnen

TOTAAL

DG: < CLIMA > Jaar Jaar Jaar 2018 2019 2020

2018 +2019 +2020

 Beleidskredieten

0,500 0,500

Begrotingsonderdeel 34 02 01 Vastleggingen

(1a) 0 1,000

Betalingen (2 a) 0 0,150 0,350 0,500

• Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten 48

Vastleggingen =1a +1b 0 0,500 0,500 1,000

TOTAAL kredieten

voor DG < CLIMA > =2a+ Betalingen 2b 0 0,150 0,350 0,500

(4 a) 0 0,500 0,500 1,000

 TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

Betalingen (5 a) 0 0,150 0,350 0,500

 TOTAAL uit het budget van specifieke

programma’s gefinancierde administratieve kredieten (6 a)

48 Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

TOTAAL kredieten Vastleggingen 0 0,500 0500 1,000

voor RUBRIEK <2> Betalingen

0 0,150 0,350 0,500

van het meerjarige financiële kader

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken:

1,000 2,000

 TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen (4) 0 1,000

Betalingen (5) 0 0,300 0,700 1,000

 TOTAAL uit het budget van specifieke

programma’s gefinancierde administratieve kredieten (6)

TOTAAL kredieten Vastleggingen =4+ 6 0 1,000 1,000 2,000 voor RUBRIEK 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader

(Referentiebedrag) Betalingen

=5+ 6 0 0,300 0,700 1,000

Rubriek van het meerjarige financiële kader 5 "Administratieve uitgaven"

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar Jaar Jaar TOTAAL

2018 2019 2020 2018 +2019 +2020

DG: <ENER, CLIMA>

 Personele middelen 2,356 2,356 2,356 7,068

 Andere administratieve uitgaven 0,280 0,280 0,280 0,840

TOTAAL DG <ENER, CLIMA> Kredieten 2,636 2,636 2,636 7,908

TOTAAL kredieten

voor RUBRIEK 5 (totaal vastleggingen = 2,636 7,908

van het meerjarige financiële kader totaal betalingen)

2,636 2,636

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar Jaar Jaar TOTAAL

2018 2019 2020 2018+2019+2020)

TOTAAL kredieten Vastleggingen 2,636 3,636 3,636 9,908 voor RUBRIEK 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader Betalingen 2,636 2,936 3,336 8,908 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

–  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

–  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, miljoen EUR (tot op drie decimalen)

TOTAAL

Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de duur van de

Vermeld 2018 2019 2020 gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) 2018 +2019 doelstellingen +2020

en outputs

OUTPUTS

 Soort 49 Gem. tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste Totaal Totale

kosten A an n A an n A an n A an n A an n A an n A an n aantal kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING

NR. 1 50 …

  • Technische 0 0,250 0,440 0,690 bijstand voor de controle van de vooruitgang van de lidstaten door

de Commissie 51

  • ontwikkeling 0 0,250 0,060 0,310 en werking van de databank

49 Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

50 Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…"

51 Deze bijstand kan betrekking hebben op de evaluatie van verslagen, interviews met belanghebbenden, de organisatie van workshops en conferenties enz..

  • SER 1 0,500 1 0,500 1,000 Dienstencontract

ter ondersteuning

  d

Subtotaal voor specifieke 0 1,000 1,000 2,000 doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…

  • Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTALE KOSTEN 0 1,000 1,000 2,000 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1. Samenvatting

–  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

–  Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

TOTAAL

Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de duur van de

2018 2019 2020 2018 gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) +2019

+2020

RUBRIEK 5 van het meerjarige

financiële kader

1,686+ Personele middelen 1,686+ 0,670

1,686+

0,670 0,670 7,068

Andere administratieve

uitgaven 0,280 0,280 0,280 0,840

Subtotaal RUBRIEK 5

van het meerjarige 2,636 2,636 2,636 7,908

financiële kader

Buiten RUBRIEK 5 52 van het meerjarige financiële kader

Andere uitgaven van administratieve aard

Subtotaalbuiten RUBRIEK 5

van het meerjarige financiële kader

TOTAAL-GENERAAL 2,636 2,636 2,636 7,908

Voor de kredieten voor personele middelen en andere administratieve uitgaven zal een beroep worden gedaan op de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van de actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

52 Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van

programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften

–  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

–  Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

zoveel jaren als

Jaar Jaar Jaar nodig om de duur

2018 2019 2020 van de gevolgen weer te geven (zie

punt 1.6)

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de

Commissie) 12+5 12+5 12+5

XX 01 01 02 (delegaties)

XX 01 05 01 (onderzoek door derden)

10 01 05 01 (eigen onderzoek)

Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE) 53

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële

middelen") 1 1 1

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)

  • zetel XX 01 04 yy 54
  • delegaties

XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

10 01 05 02 (AC, END, SNE – eigen onderzoek)

TOTAAL 18 18 18

32 is het beleidsterrein of de begrotingstitel (DG ENER)

34 is het beleidsterrein (DG CLIMA)

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel 12 (ENER) + 5 (CLIMA)

Extern personeel 1 (ENER)

53 AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JED = Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).

54 Onder het maximum voor extern personeel betaald uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).

3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

–  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader.

–  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

–  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

– Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder geraamd:

Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de

N N+1 N+2 N+3 duur van de gevolgen weer te Totaal geven (zie punt 1.6)

Medefinancieringsbron

TOTAAL medegefinancierde kredieten

3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

–  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

–  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

–  voor de eigen middelen

–  voor de diverse ontvangsten

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Voor het Gevolgen van het voorstel/initiatief 55

Begrotingsonderdeel voor lopende

ontvangsten: begrotingsjaar beschikbare Jaar Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de duur van de

kredieten N N+1 N+2 N+3 gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel …

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

55 Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.

Financieel memorandum "agentschappen"

Het Europees Milieuagentschap

  • 1. 
    KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

    1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

    1.3. Aard van het voorstel/initiatief

    1.4. Doelstelling(en)

    1.5. Motivering van het voorstel/initiatief

    1.6. Duur en financiële gevolgen

    1.7. Beheersvorm(en)

  • 2. 
    BEHEERSMAATREGELEN

    2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

    2.2. Beheers- en controlesysteem

    2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

  • 3. 
    GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en)

    voor uitgaven

    3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.2. Geraamde gevolgen voor de kredieten van [de instantie]

    3.2.3. Geraamde gevolgen voor het personeel van [de instantie]

    3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

    3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

    3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    FINANCIEEL MEMORANDUM

  • 1. 
    KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

VERORDENING (EU) VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de governance van de energie-unie

1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 56

32: Energie

34: Klimaatactie

1.3. Aard van het voorstel/initiatief

 Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

 Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een

voorbereidende actie 57

 Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

 Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4. Doelstelling(en)

1.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

De voorgestelde verordening heeft tot doel te zorgen voor een gecoördineerde en coherente tenuitvoerlegging van de vijf dimensies van de strategie van de energieunie, en de gezamenlijke doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken via een combinatie van nationale en EU-maatregelen op basis van gestroomlijnde plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen en een functioneel governanceproces tussen de Commissie en de lidstaten.

De oprichting van een energie-unie maakt deel uit van de tien politieke prioriteiten van de Commissie en dit voorstel is een belangrijk onderdeel van het strategisch kader voor de energie-unie.

Het voorstel is gezamenlijk opgesteld door het DG Energie en het DG Klimaat

56 ABM: activity-based management; ABB: activity-based budgeting.

57 In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Specifieke doelstelling nr.

Voor het DG Energie: Specifieke doelstelling 6: Uitvoering en follow-up van de algehele strategie voor de energie-unie.

Voor het DG Klimaat: Voor het DG Klimaat: Specifieke doelstelling 6: Uitvoering van de strategie van de energie-unie op weg naar een verbeterd mechanisme voor klimaat- en energiegovernance, met inbegrip van gestroomlijnde rapportering en planning na 2020 (coördinatie met het DG ENER)

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

De uitgaven van het DG Energie gebeuren onder ABB-activiteit 32.02 Conventionele en duurzame energie (of ABB1: Conventionele en duurzame energie).

In het managementplan voor 2016 en in lijn met de nieuwe structuur van de specifieke doelstellingen ten gevolge van de energie-unie, draagt ABB 1 bij aan alle 6 specifieke doelstellingen, met inbegrip van de mededingingsaspecten van specifieke doelstelling 5.

Voor het DG CLIMA gebeuren de uitgaven onder ABB-activiteit 34 02 — "Klimaatactie op het niveau van de Unie en op internationaal niveau.

Het voorstel heeft ook betrekking op strategisch doel 1.3 van het meerjarig werkprogramma van het Europees Milieuagentschap: "Informatie voor de tenuitvoerlegging van beleid inzake de bestrijding van klimaatverandering en energie", en strategisch doel 3.2 "Ontwikkeling van technische systemen".

1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de bijbehorende voortgangsverslagen moeten de administratieve rompslomp voor de lidstaten en de Commissie doen dalen en tegelijk de kwaliteit van de informatie en de transparantie doen toenemen, waardoor de tijdige tenuitvoerlegging en monitoring van de energieunie wordt gegarandeerd en de onderlinge koppelingen en synergieën tussen de domeinen energie en klimaat worden verbeterd.

Het stroomlijnen van de bestaande plannings- en rapporteringsverplichtingen van de lidstaten en de monitoringverplichtingen van de Commissie zou de situatie voor alle belanghebbenden verbeteren, conform de beginselen voor betere regelgeving, doeltreffendheid, efficiëntie, Europese toegevoegde waarde, relevantie en coherentie.

In dit voorstel wordt voorts ook de inhoud en passende frequentie van de nationale plannen, voortgangsverslagen en geïntegreerde monitoring door de Commissie gespecificeerd, alsmede het daarmee verband houdende governanceproces tussen de lidstaten en de Commissie, met inbegrip van regionale coördinatie. Het voorstel streeft naar synchronisatie met de 5-jarige evaluatiecycli van de klimaatovereenkomst van Parijs.

1.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

De tenuitvoerlegging van het voorstel moet zorgen voor transparante informatie over de collectieve vorderingen van de lidstaten en de EU op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie voor 2030 en daarna, en moet een governancekader scheppen dat geschikt is voor de tenuitvoerlegging van de strategie voor de energie-unie.

Indicator voor de uitvoering van het voorstel: het aantal lidstaten dat tijdig geïntegreerde plannen, tweejaarlijkse voortgangsverslagen en jaarverslagen indient (zoals in de verordening vermeld).

1.5. Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De lidstaten hoeven minder nationale plannen en rapporten in te dienen op grond van verschillende sectorale rechtsinstrumenten, maar moeten in plaats daarvan regelmatig geïntegreerde plannen en rapporten indienen bij de Commissie. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, moet de Commissie de noodzakelijke monitoringverslagen opstellen.

1.5.2. Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Aangezien verscheidene elementen van de strategie voor de energie-unie betrekking hebben op doelstellingen die op EU-niveau worden vastgesteld, is in de eerste plaats actie op EU-niveau noodzakelijk om te garanderen dat deze doelstellingen worden bereikt en dat het energie- en klimaatbeleid samenhangend is binnen de EU en de lidstaten, zonder te raken aan de flexibiliteit voor de lidstaten.

Ongecoördineerde nationale acties vormen overigens toch geen oplossing voor de meeste uitdagingen waarmee de Unie te kampen heeft op het gebied van energie. Hetzelfde geldt voor de klimaatverandering, wat van nature een grensoverschrijdend probleem is dat niet kan worden opgelost door louter nationale of lokale maatregelen. Daarom is het noodzakelijk de klimaatactie zowel op Europees als op mondiaal niveau te coördineren. Bijgevolg is EU-optreden gerechtvaardigd om toezicht te houden op de voortgang van de tenuitvoerlegging van de energie- en klimaatbeleidslijnen in de hele EU, in lijn met de doelstellingen van de energie-unie en de werking van de interne energiemarkt.

Ten tweede, gezien het grensoverschrijdende belang van elke dimensie van de energie-unie, is er behoefte aan EU-actie om de samenwerking tussen de lidstaten verder te bevorderen. Wanneer de regionale samenwerking op de beleidsgebieden energie en klimaat niet wordt aangemoedigd via een EU-governanceproces tussen de lidstaten en de Commissie, kan geen enkele dimensie van de energie-unie doeltreffend ten uitvoer worden gelegd. Dit zal ook zorgen voor een meer regionale aanpak van het energie- en klimaatbeleid. Het is ook nodig de randvoorwaarden te creëren om ervoor te zorgen dat de EU klaar is om volledig deel te nemen aan de evaluatieprocedures in het kader van de Overeenkomst van Parijs, zodat optimale onderlinge afstemming en synergieën gewaarborgd zijn.

Ten derde is actie op EU-niveau gerechtvaardigd om de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen te stroomlijnen, aangezien de bestaande wetgeving van het acquis op energiegebied en de verordening betreffende het bewakingssysteem alleen kunnen worden gewijzigd door middel van wetgevingsvoorstellen teneinde de administratieve last voor de lidstaten en de Commissie te verlichten en de coherentie van de planning en rapportering te verbeteren, en teneinde te zorgen voor vergelijkbaarheid van nationale plannen en voortgangsverslagen.

1.5.3. Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

De meeste van de huidige plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen leveren voordelen op in de vorm van nuttige informatie over een specifiek beleidsterrein en ondersteunen de uitvoering van specifieke beleidsdoelstellingen die zijn vastgelegd in sectorale wetgeving. De huidige rapporteringsverplichtingen aan de Commissie garanderen dat de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het publiek informatie verstrekt over de resultaten die de EU-wetgeving heeft opgeleverd en de vooruitgang die de EU en haar lidstaten hebben geboekt bij het naleven van hun respectieve verplichtingen op grond van internationale verbintenissen in het kader van het UNFCCC.

Het bestaande kader is echter ongeschikt om de 2030-streefcijfers inzake energie en klimaat te bereiken, aangezien het niet zorgt voor samenhang tussen de verplichtingen op het gebied van energie, noch tussen de beleidsdomeinen energie en klimaat. Bovendien worden de kosten van sommige van de huidige plannen en verslagen hoog ingeschat.

1.5.4. Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Het voorstel spoort met de herziening van Richtlijn 2009/28/EG i (richtlijn hernieuwbare energie), Richtlijn 2010/31 i/EU (richtlijn energieprestatie van gebouwen), Richtlijn 2012/27 i/EU (richtlijn inzake energie-efficiëntie) en met het initiatief betreffende marktordening.

Het is ook samenhangend met Beschikking nr. 406/2009/EG (de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen - geldig 2013-20), de voorgestelde opvolger daarvan voor de periode 2021-30, COM(2016) 482 final i - 2016/0231 (COD) i (Voorstel voor een verordening betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering) en met het LULUCF-voorstel, COM(2016) 479 final i - 2016/0230 (COD) i (Voorstel voor een verordening inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering). Deze initiatieven waren gericht op de totstandbrenging van een sectorspecifiek juridisch kader voor de periode na 2020, terwijl het huidige voorstel betrekking heeft op het algemene governancekader voor het bereiken van de doelstellingen van de energie-unie.

Het voorstel strookt ook met Richtlijn 2009/31/EG i betreffende de geologische opslag van kooldioxide.

1.6. Duur en financiële gevolgen

 Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

–  Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

–  Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

 Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2018 voor onbeperkte duur,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7. Beheersvorm(en) 58

Direct beheer door de Commissie

–  door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

– door de uitvoerende agentschappen;

Gedeeld beheer met lidstaten

x Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

–  derde landen of de door hen aangewezen organen;

–  internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

–  de EIB en het Europees Investeringsfonds;

– x de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

–  publiekrechtelijke organen;

–  privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

–  privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

–  personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

58 Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

De deelname van het EMA zal nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de voorschriften van deze verordening.

  • 2. 
    BEHEERSMAATREGELEN

2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

In de verordening zijn de frequentie en voorwaarden vastgesteld voor de planning, rapportering en monitoring door de lidstaten en de Commissie. Voor de monitoringtaken van de Commissie is externe technische bijstand van een contractant nodig. Bovendien is er een nieuw communicatie-instrument gepland, met inbegrip van een webplatform en een openbare website voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken en openbaarmaking aan het publiek.

2.2. Beheers- en controlesysteem

2.2.1. Mogelijke risico's

Het is mogelijk dat de lidstaten vertraging oplopen bij hun plannings- en rapporteringsverplichtingen. Mede om deze reden wordt een internet-gegevensbank opgezet.

De risico’s in verband met het functioneren van het webplatform hebben hoofdzakelijk betrekking op it-gerelateerde problemen, zoals een mogelijke uitval van het systeem en kwesties inzake vertrouwelijkheid.

2.2.2. Informatie over het opgezette interne controlesysteem

De beoogde controlemethoden zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en de

uitvoeringsvoorschriften.

2.2.3. Raming van de kosten en baten van de controles en beoordeling van het verwachte foutenrisico

n.v.t.

2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Er zijn geen specifieke maatregelen overwogen, behalve de toepassing van het Financieel Reglement.

  • 3. 
    GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

• Bestaande begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek Begrotingsonderdeel

Typeuitga

ven Bijdrage

van het meerjarige in de zin van artikel financiële van derde 21, lid 2, onder b),

kader Nummer [Rubriek….…..]

GK/NG van EVA- van

K 59 . landen 60 kandidaatli dstaten 61 landen van het Financieel Reglement

[34 02 01: GK NEE NEE NEE NEE

[2] Broeikasgasemissiereductie (mitigatie)

[07 02 06 : Europees NGK JA JA JA NEE

Milieuagentschap…]

• Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek Begrotingsonderdeel

Typeuitga

ven Bijdrage

van het meerjarige

financiële van

in de zin van artikel

kader Nummer [Rubriek….…..] GK/ NGK

van EVA-

landen kandidaatli

van derde 21, lid 2, onder b),

dstaten landen van het Financieel Reglement

[XX.YY.YY.YY] JA/NE JA/NE

E JA/NEE E JA/NEE

59 GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. 60 EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. 61 Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaten van de Westelijke Balkan.

3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader Nummer [Duurzame groei: Natuurlijke hulpbronnen;

2 ..……………………………………………………………….]

[Instantie]: <EMA – Europees Jaar Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de TOTAAL

Milieuagentschap…….> 2017 62 2018 2019 2020 duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) 2018-2020

Titel 1: Personeelsuitgaven Vastleggingen (1) 0,035 0,140 0,210 0,385 Betalingen

(2) 0,035 0,140 0,210 0,385

Titel 2: Infrastructuur- en operationele Vastleggingen (1a)

uitgaven Betalingen (2 a)

Titel 3: Beleidsuitgaven Vastleggingen (3 a) 0,250 0,500 0,500 1,250

Betalingen (3b) 0,250 0,500 0,500 1,250

Vastleggingen =1+1a 0,285 0,640 0,710 +3a 1,635

TOTAAL kredieten

voor [orgaan] <EMA…….> =2+2a 0,285 0,640 0,710

Betalingen 1,635

+3b

62 Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

3.2.2. Geraamde gevolgen voor de kredieten van [de instantie]

–  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

–  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de duur van de

Vermeld TOTAAL 2017 2018 2019 2020 gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

doelstellingen

en outputs OUTPUTS

Soort Gem. tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste tal Koste Totaal Totale

 63 kosten A an n A an n A an n A an n A an n A an n A an n aantal kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 64 …

  • 1 0,250 0,250 Rapporteringspl atform opzetten

Bijstand 1 0,500 1 0,500 1,000 kwaliteitsbeoord eling/kwaliteitsc

ontrole

  • Output

Subtotaal voor specifieke 1 0,250 1 0,500 1 0,500 1,250 doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…

63 Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

64 Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…"

  • Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTALE KOSTEN 1 0,250 1 0,500 1 0,500 1,250

3.2.3. Geraamde gevolgen voor de personele middelen van EMA

3.2.3.1. Samenvatting

–  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Geraamde gevolgen voor het personeel (aanvullende) - extern personeel

zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven

Arbeidscontractanten 2018 2019 2020 (zie punt 1.6)

Functiegroep IV 0,5 CA 2 CA 3 CA Onbepaalde looptijd

Functiegroep III

Functiegroep II

Functiegroep I

Totaal 0,5 CA 2 CA 3 CA

Naast de 9 tijdelijke functionarissen (4 AD + 5 AST) die zich momenteel bij het EMA bezighouden met taken die verband houden met deze verordening, heeft het EMA 3 extra arbeidscontractanten nodig voor:

• de strijd tegen klimaatverandering en hernieuwbare energiebronnen, wat onder

meer betrekking heeft op het evalueren van informatie over nationale

prognoses/trajecten, beleidslijnen en maatregelen en biomassa,

• de strijd tegen klimaatverandering en energie-efficiëntie, wat onder meer betrekking heeft op het evalueren van informatie over nationale prognoses/trajecten, beleidslijnen en maatregelen, en

• geïntegreerde klimaat- en energierapportering; • het opzetten, beheren en instandhouden van nieuwe rapporteringsstromen en de

infrastructuur voor elektronische rapportering, in verband met de

gegevensstromen onder zijn verantwoordelijkheid.

De beschrijving van de kostenberekening per voltijdequivalent dient in het derde onderdeel

van bijlage V, deel 3, te worden opgenomen.

3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

– x Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

–  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

–  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of

herziening van het meerjarige financiële kader 65 .

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

– Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder geraamd:

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de

N N+1 N+2 N+3 duur van de gevolgen weer te Totaal geven (zie punt 1.6)

Medefinancieringsbron

TOTAAL medegefinancierde kredieten

65 Zie de artikelen 11 en 17 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020.

3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

–  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

–  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

–  voor de eigen middelen

–  voor de diverse ontvangsten

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Voor het Gevolgen van het voorstel/initiatief 66

Begrotingsonderdeel voor lopende

ontvangsten: begrotingsjaar beschikbare Jaar Jaar Jaar Jaar zoveel jaren als nodig om de duur van de

kredieten N N+1 N+2 N+3 gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel …

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

66 Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.


3.

Behandeld document

2 dec
'16
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013
PROPOSAL
Secretary-General of the European Commission
15090/16
 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.