Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Energieraad 11 juni 2018 (Kamerstuk 21501-33-702) - Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 712 toegevoegd aan dossier 21501-33 - Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Energieraad 11 juni 2018 (Kamerstuk 21501-33-702)
Document­datum 06-06-2018
Publicatie­datum 06-06-2018
Nummer KST2150133712
Kenmerk 21501-33, nr. 712
Commissie(s) Economische Zaken en Klimaat (EZK)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 712 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 juni 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over:

    • de geannoteerde agenda van de Energieraad op 11 juni 2018 in Luxemburg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 702),
    • het verslag van de informele Energieraad van 19 april 2018 en uitkomsten studies naar EU-doelen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie voor 2030 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 700),
    • het fiche over de wijziging van de aardgasrichtlijn - gaspijpleidingen met derde landen (Kamerstuk 22 112, nr. 2447) en
    • de reactie op raadpleging over de oprichting van het innovatiefonds (Kamerstuk 21 501-08, nr. 728).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 juni 2018 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 6 juni 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Diks

De adjunct-griffier van de commissie, Jansma

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister beschrijft dat het Bulgaars voorzitterschap als doel heeft om tijdens de Energieraad een Algemene Oriëntatie te bereiken op de herziening van de Agency for the cooperation of Energy Regulators (ACER)-verordening. Bij de vorige Energieraad beschreef de Minister dat er zeer uiteenlopende groepen lidstaten en standpunten ten aanzien van dit voorstel zijn, die allen geen meerderheid hebben. Nu lijkt de patstelling doorbroken. Kan de Minister aangeven welke verschillen van inzichten nog niet zijn weggenomen op het gebied van in ieder geval de regionale vraagstukken en de netcodes?

Sinds de toezending van de Geannoteerde Agenda voor de Energieraad aan de Tweede Kamer heeft het Bulgaarse voorzitterschap aanvullende voorstellen gedaan om de verschillen van inzicht op het gebied van regionale vraagstukken en netcodes te overbruggen. Deze voorstellen, die mede op Nederlandse inbreng waren gebaseerd, zijn inmiddels breed geaccepteerd. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat ACER zowel bevoegd is bij bestaande als ook bij nieuw netcodes en dat besluiten die door twee of meer toezichthouders worden genomen aan ACER dienen te worden voorgelegd. Dit laatste om consistentie in de regionale besluitvorming te bewaken.

De Minister beschrijft dat het kabinet een duidelijke rol ziet voor ACER, maar het blijft onduidelijk welke rol dat is. Kan de Minister beschrijven welke rol het kabinet voor ACER ziet weggelegd? Welke voorstellen verwacht het kabinet van het voorzitterschap in aanloop naar de Energieraad?

De rol van ACER is eerst en vooral gelegen in het monitoren van een tijdige en zo uniform mogelijke implementatie van de Unie-wetgeving op het gebied van elektriciteit en gas. ACER heeft daarbij ook een signalerende functie via haar rapportages over marktontwikkelingen op zowel groothandels- als detailhandelsniveau. Verder speelt ACER een belangrijke rol bij de ontwikkeling van richtsnoeren en netcodes die het functioneren van de EU energiemarkt dienen te faciliteren en te verbeteren.

Meer specifieke rollen heeft ACER ten aanzien van het programma Trans-Europese netwerken voor energie en bij de uitvoering van de Verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (Verordening (EU) 1227/2011 i).

Voor wat betreft de Energieraad gaat de discussie alleen nog over een deel van de bevoegdheden van de directeur van ACER. Dit spitst zich toe op de vraag of de directeur amendementen van de Raad van Nationale Toezichthouders op zijn voorstellen, opinies, etc. gemotiveerd naast zich neer kan leggen om vervolgens zijn oorspronkelijke voorstel, opinie, etc. in stemming te brengen. Nederland is van mening dat de directeur die mogelijkheid moet hebben, maar het is nog onduidelijk of het voorzitterschap op dit vlak met voorstellen gaat komen.

De Minister beschrijft de triloog voor handhavingsmechanismen voor de governance van de Energie-Unie, waaruit een verordening moet volgen die de Europese Commissie (EC) in staat stelt de EU-doelen voor 2030 voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en CO2-reductie en de daarbij horende ambities, plannen en voortgang van lidstaten te vergelijken en monitoren. De leden van de VVD-fractie zijn blij met de inzet van de Minister die stelt dat de verordening voldoende ruimte moet bieden om het Nederlandse CO2-reductiedoel en Klimaatakkoord kosteneffectief te kunnen realiseren. Wel vragen deze leden of de aanbevelingen die de EC kan doen als de ambitie van andere lidstaten tekort schiet bindend zijn. Wanneer voorziet de Minister dat de formule volledig is uitgewerkt? Betekent de opvulling van Europese beleidsmaatregelen door onder andere Ecodesign-wetgeving in het geval van een gezamenlijk ambitietekort, dat lidstaten die zich wel aan de doelen houden extra moeten compenseren voor lidstaten die de doelen niet halen?

In de governance-verordening wordt onderhandeld over de manier waarop de Commissie kan handelen indien er in de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen (INEK) een ambitietekort is op de Europese doelen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. In het huidige voorstel kan de Europese Commissie op ieder onderdeel van het INEK niet-bindende aanbevelingen doen. Ook kan de Commissie niet-bindende aanbevelingen doen indien er onvoldoende voortgang is op de realisatie van de doelen.

Voor het hernieuwbare energiedoel heeft het Europees parlement een formule voorgesteld die de Europese hernieuwbare energieopgave verdeelt over lidstaten. De Commissie kan alleen van de formule gebruik maken indien sprake is van een gezamenlijk tekort op het Europese hernieuwbare energiedoel. De formule is niet meer van toepassing zodra de bijdragen van de lidstaten gezamenlijk optellen tot het Europese doel. Ik kan deze formule accepteren mits deze niet-bindend blijft en ruimte laat voor een iteratief proces tussen de Europese Commissie en lidstaten over de hoogte van hun nationale bijdragen. Lidstaten moeten echter wel kunnen motiveren waarom ze afwijken van de bijdrage die volgt uit de toepassing van de formule. Het huidige compromisvoorstel voldoet aan deze voorwaarden.

Bij een tekort op het energie-efficiëntiedoel is de inzet dat de Commissie mandaat krijgt om Europese regelgeving op het gebied van energiebesparing aan te scherpen, zoals Europese normen voor energie-etikettering, Ecodesign en CO2-normen voor vervoer. Deze normen zijn van toepassing op producten binnen de gehele Europese interne markt. Een aanscherping van deze Europese normen is de meest kosteneffectieve manier om het Europese energie-efficiëntiedoel binnen bereik te halen. Bovendien pakken ambitieuze normen vaak positief uit voor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven met producten die worden onderworpen aan Europese normen, omdat zij relatief innovatief zijn. Het alternatief is dat lidstaten als eerste worden aangesproken op hun bijdrage aan het Europese energie-efficiëntiedoel. Dit is niet wenselijk, omdat de Europese Commissie dan (niet-bindende) aanbevelingen kan doen met energiebesparingsmaatregelen die niet verstandig zijn in het kader van een kosteneffectief pad voor CO2-reductie.

De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens de Energieraad ook gesproken zal worden over de vergunningverlening voor hernieuwbare energieprojecten. Kan de Minister aangeven wat de voorgestelde termijn is en welke termijn het kabinet zelf realistisch acht?

Wat een realistische termijn is, verschilt per project. De inhoud en duur van het proces is in grote mate afhankelijk van de specificaties van het project en de geldende wet- en regelgeving, deels voortvloeiend uit Europese richtlijnen. Daarom is Nederland geen voorstander van het stellen van een termijn die geldt voor alle projecten. Daarom bepleit Nederland voor het onderbouwd uitzonderen van vertragingen in het proces als gevolg van EU-verplichtingen (o.a. bij de milieueffectrapportage) in het meetellen voor de termijn.

Kan de Minister voorts de hogere ambitie met betrekking tot geavanceerde biobrandstoffen toelichten?

Zoals in de geannoteerde agenda is gemeld zet het kabinet in op een hogere subdoelstelling voor geavanceerde biobrandstoffen. Net als het Europees parlement is het kabinet voorstander van een subdoelstelling van 3,6% (zonder dubbeltelling) in 2030 voor de meest geavanceerde biobrandstoffen (lijst A bijlage IX) en niet van een subdoelstelling van 3% (met dubbeltelling) zoals in de algemene oriëntatie staat.

Ook hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over de ophoging van het Europese CO2-reductiedoel naar 55% met een kopgroep. De Minister beschrijft in zijn verslag van de informele Energieraad van 19 april 2018 dat Nederland met een aantal landen bezig is om deze kopgroep te vormen en dat zij op 25 april bijeengekomen zijn. Kan de Minister toelichten wat er tijdens deze bijeenkomst besproken is, welke lidstaten hierbij aanwezig waren en of ook tijdens de formele Energieraad op 11 juni bij elkaar gekomen zal worden om verder te spreken over deze ambitie?

Ik heb uw Kamer in mijn brief van 28 maart jl. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 717) geïnformeerd dat voor de ophoging van de EU-doelstelling voor broeikasgasreductie Nederland samenwerkt met andere ambitieuze landen in de EU om een kopgroep te vormen. Doel is een krachtige lobby op te zetten voor het zo ver mogelijk ophogen van het EU-klimaatdoel. Nederland zet daarbij in op ophoging van het bestaande reductiedoel voor 2030 van ten minste 40% CO2-reductie ten opzichte van 1990 naar 55% CO2-reductie.

Op 25 april jl. zijn vertegenwoordigers van Finland, Zweden, Duitsland, Luxemburg en Portugal op uitnodiging van Minister Hulot in Parijs bijeengekomen om o.a. het belang van een ambitieuze langetermijnklimaatstrategie voor de EU richting 2050, inclusief tussendoelen, te bespreken. Een voorstel voor een dergelijke strategie wordt in november door de Europese Commissie uitgebracht en is een goed aanknopingspunt om breder in de EU een ophoging van de doelen te bespreken. Ook is stilgestaan bij COP24 en hoe in het kader van de Talanoa dialoog tot een ambitieuze EU-inzet te komen.

Aangezien er al veelvuldig overleg plaatsvindt tussen deze landen, is er geen apart overleg voorzien tijdens de Energieraad.

De leden van VVD-fractie vragen over de verdere voortgang van de oprichting van het innovatiefonds wat de huidige stand van zaken is en welke stappen de komende tijd verwacht kunnen worden.

Nederland heeft ingestemd met de oprichting van het innovatiefonds in het kader van de onderhandelingen over de aanscherping van het Europees emissiehandelssysteem (EU-ETS). De Europese Commissie heeft van 15 januari tot 10 april 2018 een publieke consultatie gehouden over de oprichting van dit fonds. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsreactie op deze publieke consultatie. Eind 2018 zal de Europese Commissie per gedelegeerde handeling een voorstel uitbrengen voor de oprichting van het fonds. Dit voorstel wordt vergezeld door een impact assessment waarin de reacties op de publieke consultatie zijn verwerkt. Ten behoeve van dit voorstel heeft de Europese Commissie een expertcommissie opgericht die voor de vormgeving van het fonds zal worden geraadpleegd. Nederland zal aan deze expertcommissie deelnemen. De eerste vergadering van de expertcommissie vindt op 8 juni a.s.plaats.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen of het voorstel voorligt om een koppeling te maken tussen het EU Emissions Trading System (ETS)-systeem en het Clean Energy Package. Deelt de Minister de mening dat het overschot van rechten dat ontstaat door de groei van hernieuwbare energie uit het ETS gehaald zou moeten worden? Is het mogelijk dit mechanisme te introduceren in de Governance richtlijn en is de Minister bereid om dat te adresseren? Zo nee, waarom niet?

Een goed werkend EU ETS is cruciaal voor een effectieve en kostenefficiënte klimaattransitie. Voor het kabinet was een speerpunt bij de herziening van de EU ETS-richtlijn dan ook een verdere versterking van het EU ETS en hierover zijn recentelijk nieuwe Europese afspraken gemaakt. Afgesproken is om vanaf 2019 een hoeveelheid emissierechten buiten de markt te houden en op te nemen in de marktstabiliteitsreserve (MSR). Voor de periode tussen 2019 en 2023 wordt de hoeveelheid emissierechten die jaarlijks in de MSR wordt opgenomen verdubbeld (van 12% naar 24%). Vanaf 2023 wordt vervolgens jaarlijks een hoeveelheid emissierechten in de MSR vernietigd1. De governance-richtlijn is niet de plek om nadere afspraken over het ETS te maken en het is ook niet voorstelbaar dat de EU lidstaten - in aanvulling op de recent overeengekomen herziening van de ETS richtlijn - aanvullende stappen willen zetten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie zijn positief over het standpunt van de Minister met het oog op governance in energiebesparing. Het is goed dat Nederland de formule steunt voor het vaststellen van een eventueel ambitietekort bij lidstaten. Wat deze leden betreft zou deze formule echter bindend moeten zijn, niet indicatief. Zonder bindende regels wordt het risico gelopen op achterblijvers die meeliften. Omdat Nederland inzet op veel ambitie, is dat niet in ons belang aldus deze leden. Deelt de Minister deze mening en is hij bereid zich hiervoor in te spannen?

Het kabinet is geen voorstander van bindende nationale subdoelen voor hernieuwbare energie en energie-efficientie. Het bindend toepassen van de formule heeft als gevolg dat er alsnog bindende nationale doelstellingen uit voort vloeien en dat de flexibiliteit voor lidstaten om hun eigen ambitie te bepalen verdwijnt. Bindende Europese subdoelen zouden de onderhandelingen in het Klimaatakkoord over een kosteneffectieve invulling van het 49% CO2-reductiepad kunnen belemmeren, zoals in het antwoord op de volgende vraag is toegelicht. Het kabinet verwelkomt dat de Europese Commissie met de formule op objectieve wijze lidstaten kan aansporen om meer ambitie op te nemen in hun INEK.

De leden van de D66-fractie waarderen dat de Minister zich positief uitlaat over hogere ambitie voor energiebesparing. Daanaast zien deze leden het belang van enige flexibiliteit voor lidstaten om de doelstellingen te kunnen halen. Zij wijzen er echter op dat nieuwe cijfers van de EC aantonen dat de kostenefficiëntie van meer ambitie hoger is dan eerder geschat. Erkent de Minister dat op basis van de nieuwe cijfers een hoger ambitieniveau wenselijk is en dat om de doelstellingen te kunnen halen de flexibiliteit voor lidstaten beperkt moet blijven?

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de laatste stand van zaken rondom de Energie-Efficiency Richtlijn (EED)- en de RED-triloog. De Raad blijft momenteel steken op 31-32% ambitie voor de EED en de RED in 2030 en stuurt aan op een niet bindende doelstelling op EU-niveau. Dit is niet in lijn met het Parijsakkoord. Is de Minister bereid zich in de aanloop naar de komende trilogen van 13 juni 2018 in te spannen om het ambitieniveau in beide trilogen te verhogen in lijn met het Parijsakkoord? En is de Minister daarnaast bereid in te zetten op een bindende doelstelling?

Voor het kabinet staat de opgave centraal om 49% CO2-emissiereductie te realiseren in 2030. Daarnaast zet ik mij in om de Europese doel voor CO2-reductie te verhogen naar 55% in 2030. Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie spelen een belangrijke rol in het realiseren van de CO2-reductieopgave. Ik heb aanvullend onderzoek door CE Delft en het PBL laten uitvoeren naar hoe hogere Europese doelen zich verhouden tot het verwachte aandeel hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in een kosteneffectief CO2-reductiepad naar 49%. Op basis van de uitkomst van deze studies kan ik meegaan met een verhoging van het ambitieniveau door middel van hogere doelen.

Echter, ik wil niet dat hogere Europese doelen de onderhandelingen in het Klimaatakkoord over een kosteneffectieve invulling van het 49% CO2-reductiepad belemmeren. Daarom vind ik het belangrijk dat lidstaten ruimte krijgen in hun bijdrage aan het Europese energie-efficiëntiedoel. Ten eerste moeten lidstaten de mogelijkheid behouden om te kiezen voor een bijdrage aan een primair of een finaal energieverbruiksdoel. Tevens wil ik in de governance-verordening afspreken dat bij een eventueel gezamenlijk tekort op het Europese doel wordt ingezet op een versterking van het Europees bronbeleid, zoals strengere normen ten aanzien van energie-etikettering en transport. Deze flexibiliteit gaat niet ten koste van het ambitieniveau, maar geeft meer ruimte aan lidstaten in de realisatie van de doelen.

Daarnaast wil ik mijn inzet op hogere doelen laten meebewegen op het zeker stellen van andere bepalingen binnen de richtlijnen hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Voor hernieuwbare energie gaat dit o.a. om het voorstel tot verplichte openstelling van nationale subsidiesystemen, waar ik mij tegen keer. Binnen de richtlijn energie-efficiëntie wil ik een aantal flexibiliteitsopties behouden in de invulling van de nationale energiebesparingsverplichting, zoals gedeeltelijk meenemen van kleinschalige hernieuwbare energieopties. Ten slotte vind ik het belangrijk dat een ophoging van de Europese doelen voor hernieuwbaar en efficiëntie worden gekoppeld aan een ophoging van het Europese doel voor CO2 -reductie voor 2030, in lijn met de afspraken uit het Parijs-akkoord.

In de onderhandelingen voor energiebesparing zou een eventueel gezamenlijk ambitietekort op energiebesparing moeten worden opgevuld door middel van een aanvullende Europese beleidsmaatregel, een zogenaamde «gap filler». Op dit moment wil de Raad nog geen gap filler opnemen in de governance verordening. Is de Minister van plan om hier wel op in te zetten?

Bij een tekort op het energie-efficiëntiedoel is de inzet dat de Commissie mandaat krijgt om Europese regelgeving op het gebied van energie-efficiëntie aan te scherpen, zoals Europese normen voor energie-etikettering, Ecodesign en CO2-normen voor vervoer. Deze normen zijn van toepassing op de gehele Europese interne markt. Een aanscherping van deze Europese normen is de meest kosteneffectieve manier om het Europese energie-efficiëntiedoel binnen bereik te houden. Nederland is dus voorstander van een «gap filler» op Europees niveau in plaats van op lidstaatniveau en zal zich aansluiten bij de lidstaten die hiervoor pleiten.

De regering wil dat eerder genomen maatregelen, zogeheten «early efforts» op het gebied van nieuwbouwnormen meegerekend kunnen worden als nieuwe besparingen. De leden van de D66-fractie zijn hier kritisch op. Artikel 7 van de EED is bedoeld om de energietransitie te stimuleren. Dat betekent dat er ieder jaar nieuwe besparingen bij moeten komen en we niet in retrospect onze energebesparing bij elkaar sprokkelen. Ziet de Minister ook dat het meenemen van early efforts op het gebied van nieuwbouwnormen resulteert in een verlaagde stimulans om energie te besparen? Is de Minister voornemens om alsnog af te zien van het meenemen van early efforts op het gebied van nieuwbouwnormen?

Nederland heeft als één van de eerste lidstaten in Europa energieprestatie-eisen voor nieuwbouw vastgesteld. Met de invoering van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) is op Europees niveau de verplichting vastgesteld om nationaal energieprestatie-eisen te introduceren voor nieuwbouw. Door het niet mogen meerekenen van de besparingen die hieruit voortkomen wordt de vroegtijdige actie van Nederland binnen de energiebesparingsverplichting ondermijnd. Daarom heeft Nederland ervoor gepleit om vroegtijdige actie voor energieprestatie-eisen voor nieuwbouw in de huidige verplichtingperiode van 2014 - 2020 mee te kunnen nemen. Deze ruimte bestond onder de huidige richtlijn en het uitzonderen van deze vroegtijdige actie leidt tot een tussentijdse wijziging van de spelregels. Het kabinet kan ermee akkoord gaan om deze in de nieuwe verplichtingperiode vanaf 2021 buiten beschouwing te laten. Daarom gaat dit voorstel niet ten koste van het ambitieniveau voor de nieuwe verplichtingperiode en leidt het niet tot een verlaagde stimulans om energie te besparen.

In de ambitie voor meer energiebesparing staat de fractie van D66 kritisch tegenover de uitzondering van de transportsector. De transportsector kan en zal echt moeten bijdragen. Kostenefficiënte opties zijn mogelijk en moeten niet op voorhand uitgesloten worden. Deze leden steunen de Parlementspositie waarbij transport volledig wordt meegenomen onder artikel 7. Het toevoegen van transport onder de besparingsverplichting in artikel 7 geeft lidstaten alsnog volledige flexibiliteit om maatregelen te nemen gericht op de tranportsector. Het betekent alleen maar dat het energiegebruik van transport wordt meegenomen in boekhouding.

Op dit moment wordt er onderhandeld over nieuwe CO2-normen voor auto’s en bestelbussen zo merken de leden van de D66-fractie op. Recent heeft de EC ook een voorstel voor CO2-normen voor vrachtwagens gepresenteerd. Dit zijn belangrijke voorstellen en Nederland zet zich in de Raad gelukkig in voor een hoger ambitieniveau. Echter, de wetten gaan alleen over nieuwe auto’s, bestelbusssen en vrachtwagens. Het meenemen van de transportsector in de energiebesparingsverplichting zorgt dat ook andere maatregelen, gericht op het bestaande wagenpark, worden beloond. Een goed voorbeeld hiervan is de invoering van de kilometerheffing in Nederland, waar nog voor 2020 belangrijke stappen in gezet zullen worden. Daarnaast kunnen maatregelen genomen worden op andere vormen van vervoer, zoals binnenvaart en dieseltreinen. Is de Minister bereid te pleiten voor het toevoegen van transport, of in ieder geval wegvervoer, spoorvervoer en binnenvaart onder artikel 7?

Het Europees parlement heeft voorgesteld om de huidige uitzonderingsgrond voor transport in het vaststellen van de nationale besparingsopgave te laten vervallen. Deze uitzonderingsgrond houdt in dat het energieverbruik in de transportsector niet meetelt voor de hoogte van de nationale besparingsverplichting. Dit betekent dat de besparingsopgave voor Nederland met circa 30% omhoog gaat. Hier kan ik niet mee akkoord gaan, omdat hierdoor onzeker is of de besparingsverplichting binnen een kosteneffectief pad naar 49% CO2-reductie in 2030 past. Overigens heeft dit geen effect op het type maatregelen dat mag meetellen voor de besparingsverplichting. Besparingsmaatregelen in de transportsector mogen namelijk al meetellen voor de invulling van de besparingsverplichting. Het voorstel van het Europees parlement heeft hierop geen invloed.

In de RED is een doelstelling opgenomen voor hernieuwbare energie in transport. De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de transportsector gaat verduurzamen en zijn bijdrage levert aan de reductie van CO2-emissies. De leden van de D66-fractie willen inzetten op een hoge transportdoelstelling waar alleen die hernieuwbare energievormen aan mogen bijdragen die daadwerkelijk een positief milieueffect hebben. De Minister heeft met de aangenomen motie-Von Martels/Van Eijs (Kamerstuk 34 717, nr. 15 ) een duidelijke opdracht bij de onderhandelingen meegekregen. Deelt de Minister de mening dat ingezet moet worden op een ambitieuze transportdoelstelling in de RED? Wordt hier op ingezet? Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?

Het kabinet zet zich in voor een hoge doelstelling voor hernieuwbare energie in transport waar alle hernieuwbare energievormen aan kunnen bijdragen. Veel lidstaten geven aan dat een hoge ambitie voor hen niet haalbaar is, omdat onder andere de bijdrage vanuit elektrisch vervoer aan deze doelstelling tot nog toe bij hen zeer klein is.

Zoals in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-33, nr. 702) is aangegeven deelt het kabinet de zorgen van het Europees parlement omtrent de mogelijke negatieve milieueffecten van biobrandstoffen, zoals ontbossing. Nederland zet zich daarom ook tijdens de trilogen in om vanaf 2021 conventionele biobrandstoffen met een hoog risico op indirect veranderend landgebruik en slechte CO2-emissiereductieprestaties uit te faseren. Nederland zet zich ook in op een ambitieuze doelstelling voor geavanceerde biobrandstoffen. De trilogen zijn nog bezig, dus de uitkomst op deze punten is nog onzeker.

Deze leden merken daarnaast op dat er een kans is dat een deel van de transportsector zal worden meegerekend, in plaats van de gehele sector. Staat de Minister open voor een dergelijk compromis?

Er is geen wijziging voorzien voor welke sectoren de doelstelling hernieuwbare energie in transport gaat gelden. Dit blijft net zoals in de huidige richtlijn voor brandstoffen die worden gebruikt in weg- en railtransport. Wel kan vanaf 2020 in Europa hernieuwbare energie die in de luchtvaart en scheepvaart wordt ingezet ook voor de doelstelling hernieuwbare energie in transport meetellen. Dit betekent dat de richtlijn het mogelijk maakt dat deze sectoren op brandstoffengebied kunnen verduurzamen. In Nederland kunnen hernieuwbare brandstoffen voor de lucht- en scheepvaart al meetellen voor de nationale verplichting.

De leden van de D66-fractie zijn tevreden dat de Minister het doel van 35% hernieuwbare energie in 2030 steunt. Deze leden betreuren dat de Minister niet voornemens is om het EP te volgen in het pleidooi voor een ambitieuzere inspanningsverplichting voor lidstaten op het gebied van verduurzaming van energie uit warmte en koude. Nederland heeft door het uitfaseren van Gronings gas het momentum om deze verduurzamingsslag juist nu te maken. Is de Minister alsnog bereid om in te stemmen met een inspanningsverplichting voor warmte en koude?

Het kabinet kan de inspanningsverplichting voor lidstaten van 1% punt steunen, maar een ophoging, zoals door het Europees parlement wordt voorgesteld, daarvan niet. Een toename van meer dan 1% punt per jaar past niet binnen het Nederlandse kosteneffectieve pad.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de prioriteiten van het kabinet bij het Innovatiefonds. De kabinetsaanpak legt veel nadruk op kostenefficiëntie en opties als energiebesparing en «resource efficiency» in de industrie. Het gevaar hiervan is dat het Innovatiefonds investeringen gaat ondersteunen die volledig door de private sector uitgevoerd zouden kunnen en moeten worden, zeker nu de CO2-prijzen in het CO2-emissiehandelssysteem weer omhoog klimmmen. Deze leden zijn van mening dat het Innovatiefonds echt zou moeten worden ingezet voor innovatie, om de zogeheten «valley of death» over te steken. Het Innovatiefonds is bedoeld om die technologieën, die misschien mogelijk in de toekomst een kostenefficiënte bijdrage kunnen leveren, een duw in de rug te geven. Dan denken deze leden toch meer aan nieuwe technologie die nog niet op commerciële schaal is toegepast (zoals staalproductie met waterstof, staalproductie zonder het gebruik van cokes (Hisarna) in combinatie met CO2 afvang en opslag of cementproductie of basis van magnesium in plaats van clincker). Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het Innovatiefonds echt wordt ingezet voor innovatie? Wil de Minister ervoor pleiten dat investeringen die op korte termijn (tussen 2021 en 2030) onder «business as usual» scenario’s al kostenefficiënt zijn niet worden gefinancieerd door het Innovatiefonds?

Het innovatiefonds is gericht op technologieën die nog niet commercieel toepasbaar zijn, maar nog voor het eerst gedemonstreerd moeten worden. Dit betekent dat alleen innovatieve technologieën gestimuleerd zullen worden die zonder overheidsondersteuning niet door de markt zullen worden opgepakt. Het kabinet wil dat het fonds zich gaat richten op technologieën die aan dit criterium voldoen én die naar verwachting een grote rol gaan spelen in de transitie van de Nederlandse industrie. Dit zijn onder andere de volgende technologieën: afvang, opslag en gebruik van CO2 (CCUS), geavanceerde brandstoffen, opslag en conversie van energie (inclusief waterstof), (ultra)diepe geothermie en vergaande energie-efficiëntie en elektrificatieopties. Ik vind het belangrijk dat het instrument goed aansluit bij innovatieve projecten. Dit houdt onder andere in dat voldoende ruimte bestaat voor innovatieve projecten om te evolueren, omdat deze projecten een hoger risicoprofiel hebben dan projecten met technologieën die reeds commercieel toepasbaar zijn. Nederland zal hieraan aandacht besteden door haar deelname aan de expertcommissie die door de Europese Commissie de komende periode zal worden geraadpleegd voor de vormgeving van het fonds.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het verstoken van biomassa in grotere energie installaties welke inefficiënt kunnen zijn. Grote installaties die puur elektriciteit opwekken moeten niet meer in aanmerking kunnen komen voor de subsidie. De Raad wil wel enkele installaties toestaan. Zet de Minister zich in om het belang van strenge eisen voor subsidieregels te benadrukken?

Ja, het kabinet heeft zich ingespannen voor strenge eisen ten aanzien van de duurzaamheid van de biomassa voor de productie van hernieuwbare energie. Deze inzet bouwt voort op de afgesproken strenge criteria in het Energieakkoord. Nederland heeft zich hiervoor meerdere malen hard gemaakt. Op het specifieke punt met betrekking tot de efficientie van elektriciteitsproductie uit biomassa heeft Nederland recent nog gepleit voor een hogere efficiëntiedrempel.

Er is in de afgelopen maanden intensief discussie gevoerd over de duurzaamheidscriteria voor hernieuwbare energie. Voor de leden van de D66-fractie is het een cruciaal punt dat het in de RED-2 mogelijk blijft voor een lidstaat om strengere duurzaamheidscriteria te hanteren. Blijft de Minister zich voor deze mogelijkheid inzetten?

Ja, het streven van het kabinet blijft de ontwikkeling van een Europees geharmoniseerd systeem voor strenge duurzaamheidscriteria. Het kabinet heeft hier op ingezet in lijn met de afspraken uit het Energieakkoord. Omdat de Europese duurzaamheidseisen minder streng zijn dan de Nederlandse, heeft Nederland met succes gepleit om een uitzondering voor reeds geldende criteria op te nemen in de Raadspositie. Naar aanleiding van de triloogonderhandelingen lijkt bredere uitzondering voor striktere duurzaamheidscriteria een mogelijkheid zodat lidstaten desgewenst verder kunnen gaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer bezorgd over het gebruik van palmolie als biobrandstof. In een brandbief2 van 236 Indonesische gemeenschapsvertegenwoordigers die het kabinet ook ontvangen heeft zetten deze lokale leiders de grote problemen van de palmolie-industrie uiteen. Grote palmoliebedrijven nemen de facto hele gebieden over en schenden op misdadige wijze de rechten van de inwoners. In de brief wordt onder andere gesproken over seksuele misdrijven, abominabele arbeidsomstandigheden en een totaal gebrek aan aandacht voor de gezondheid van werknemers. Het geld dat deze palmoliewinning oplevert wordt belangrijker geacht dan de leefomstandigheden en wensen van de lokale bewoners. Deze leden vragen de Minister dat alles op alles wordt gezet om zo snel mogelijk het gebruik van palmolie als biobrandstof uit te sluiten. Deze leden hebben vernomen dat het politieke speelveld ook ten dele is veranderd, waardoor er kans is dat het standpunt van het EP hierover wordt overgenomen. Welke acties heeft het kabinet de afgelopen maanden ondernomen om palmolie uit te sluiten als biobrandstof? Is de Minister bereid in te zetten op het niet meetellen van palmolie als hernieuwbaar energiedoel?

Zoals in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-33, nr. 702) is aangegeven deelt het kabinet de zorgen van het Europees parlement omtrent de mogelijke negatieve milieueffecten van biobrandstoffen, zoals ontbossing. Nederland zet zich daarom ook tijdens de trilogen in om vanaf 2021 conventionele biobrandstoffen met een hoog risico op indirect veranderend landgebruik en slechte CO2-emissiereductieprestaties uit te faseren. Nederland zet zich ook in op een ambitieuze doelstelling voor geavanceerde biobrandstoffen. De trilogen zijn nog bezig, dus de uitkomst op deze punten is nog onzeker.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de geannoteerde agenda van de Energieraad van 11 juni 2018 dat de Minister heeft toegezegd dat Nederland niet tegen een hoger percentage hernieuwbare energie zal zijn, mits dit past in een kosteneffectief reductiepad van 49% CO2-vermindering in 2030. Uit een recente studie van IRENA blijkt dat de EU kosteneffectief 34% hernieuwbaar in de energiemix kan hebben. Alhoewel er nu gekoerst lijkt te worden op een uitkomst van 30-32% hernieuwbare energie, zou de Minister daarom ook goed kunnen inzetten of in ieder geval instemmen met een hoger percentage hernieuwbaar, aangezien dit in het kosteneffectieve pad past. Is de Minister hiertoe inderdaad bereid?

Mijn toezegging heeft betrekking op het Nederlands nationale kosteneffectieve pad. Dat is voor Nederland leidend. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het verslag van de Informele Energieraad (Kamerstuk 21 501-33, nr. 700) kan Nederland een hoger aandeel hernieuwbare energie op EU-niveau accepteren, maar zal de exacte hoogte waarmee Nederland akkoord kan gaan afhangen van de inhoud van het hele pakket.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat vanuit de governance-structuur wordt gewerkt aan een formule om tot een verdeling te komen bij een ambitietekort. De Minister geeft aan dat dit slechts iteratief zou moeten worden kunnen ingezet. Dat vermindert de waarde van de beoogde formule. Immers, zij geeft dan enkel een richting en kan dan nog naar beneden onderhandeld worden, waardoor er nog steeds een ambitietekort kan blijven. Een meer verplichtende toepassing, dan wel het geven van uitleg bij een afwijking, zou daarom effectiever zijn in de handhaving. Is de Minister bereid hierop in te zetten? Is de Minister het met deze leden eens dat dit het gelijk speelveld ten goede komt wanneer lidstaten die zich niet houden aan de doelen rondom duurzame energie daar aan gehouden worden en dat teveel flexibiliteit rondom het behalen van de doelen het gelijke speelveld van de EU bedreigt?

Graag verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de D66-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken rondom de ontwikkeling van de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen (INEK) en naar de relatie van de INEK met het Klimaatakkoord. Kan de Minister hier een update over geven? Hoe wordt de motie-Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) uitgevoerd waarin de regering wordt verzocht om in het INEK ook de fiscale prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken af te bouwen?

INEK is het belangrijkste instrument van de verordening van de governance van de Energie-Unie. Deze verordening bevindt zich momenteel in de triloog-fase. Het Bulgaarse voorzitterschap streeft er naar om hier deze maand een compromis over te bereiken. Gezien de lopende onderhandelingen in de sectorale regelgeving lijkt dit ambitieus. De afspraken uit het uiteindelijke Klimaatakkoord zullen - aangevuld met andere maatregelen op het gebied van klimaat- en energiebeleid - meegenomen worden in het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK), waarvan de definitieve versie eind 2019 moet worden ingediend. Daar waar relevant, zal ook aandacht worden besteed aan de fiscaliteit.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het onderwerp garanties van oorsprong niet wordt benoemd in de geannoteerde agenda. Kan de Minister een update geven over dit onderwerp?

Over de garanties van oorsprong (gvo’s) zijn niet veel lidstaten uitgesproken geweest. Nederland heeft aan het begin van de onderhandeling ingezet op een systeem van «Full Disclosure» op Europese schaal. Dat bleek niet kansrijk in de Raad, waarop de Nederlandse focus is verplaatst naar het zo strikt mogelijk opnemen van de regels rondom gvo’s. Dat betekent enerzijds dat het mogelijk moet blijven om gvo’s aan producenten toe te kennen, ook al ontvangen zij subsidie en anderzijds dat de gvo’s verplicht gebruikt moeten worden ter onderbouwing van een levering van hernieuwbare energie. Het is kansrijk dat deze beide punten worden overgenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie brengen graag het rapport «The Green Vison: Scenario for Europe»3 onder de aandacht bij de Minister. In dit rapport staat een uitgebreide visie over de stappen die alle sectoren moeten nemen om te «decarboniseren» Is de Minister bereid dit rapport te ondersteunen en te gebruiken in de gesprekken van de Europese Raad?

De studie onderstreept het belang van een tijdige ingezette en meer geleidelijke klimaat- en energietransitie om de klimaatdoelstelling te halen. Een tijdig ingezette transitie kan positief uitpakken voor het beheersen van de kosten en biedt bovendien gelegenheid om de economische kansen te benutten. Dit is in lijn met de inzet van het kabinet. Ook ondersteunt de studie de Nederlandse oproep om het Europese broeikasgasreductiedoel voor 2030 op te hogen naar 55%.

Hiernaast bevat de studie echter ook elementen waar de visies uiteen lopen en het kabinet voor een andere Europese inzet kiest. Zo pleit de studie voor een hernieuwbare energiedoelstelling voor 2030 van 40% en een energie-efficiënte doelstelling in 2030 van 45%. Zoals ik in mijn brief van 14 mei jl. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 700) heb aangegeven, laten aanvullende analyses door PBL en CE-Delft zien dat bij een kosteneffectief maatregelenpakket voor 49% CO2-reductie een Europees hernieuwbaar energiedoel past tussen de 30-35% en een energie-efficiëntiedoelstelling tussen de 30-40%, afhankelijk van de gekozen definitie.

De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen signalen dat in de Europese Raad wordt gesproken over de mogelijkheid om als land aanvullende duurzaamheidscriteria te hanteren bovenop de Europese criteria voor biomassa. Hierdoor zou het onmogelijk worden om aanvullende, striktere criteria voor biomassa te hanteren. Deze leden vinden dit ongewenst en vragen de Minister erop in te zetten om aanvullende criteria te blijven toe te staan. Is de Minister hiertoe bereid? Pleit Nederland in de Europese Raad voor strikte criteria als het gaat om subsidiëring van het gebruik van biomassa in grootschalige energiecentrales?

Graag verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de D66-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de Gasrichtlijn ontbreekt in de geannoteerde agenda. Wordt de voorgestelde wijziging van de Gasrichtlijn besproken bij de aankomende Energieraad? In welke fase van besluitvorming bevindt deze richtlijn zich? Wordt ook de transitrol voor Russisch gas van Oekraïne besproken?

De voorgestelde wijziging van de Gasrichtlijn is door het voorzitterschap niet geagendeerd voor de Energieraad. Bespreking vindt momenteel plaats in de Raadswerkgroep Energie en mogelijk binnenkort ook in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers. In dit verband wijs ik ook op de brief die de Minister van Buitenlandse Zaken en ik op 1 juni jl. aan de Tweede Kamer hebben gestuurd over de motie Van Ojik over voorwaarden voor gasleidingen met oorsprong buiten de EU (Kamerstuk 34 775 V, nr. 73).

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over het gebruik van tallolie als biobrandstof, omdat dit hoogwaardige biobased toepassingen dreigt te ondermijnen waardoor per saldo de uitstoot van broeikasgassen toeneemt en dit ook in economische zin niet gunstig is. Het gebruik van tallolie als biobrandstof wordt mogelijk gemaakt via Annex IX van de RED. Is de Minister het met deze leden eens dat tallolie van de lijst in Annex IX verwijderd moet worden. Is de Minister als dit niet lukt bereid ervoor te zorgen dat het gebruik van tallolie als biobrandstof niet met marktverstorende maatregelen, zoals subsidies, bevorderd wordt? Is de Minister daarnaast bereid ervoor te zorgen dat de regels van afvalhiërarchie gevolgd worden en dat daarbij heel nadrukkelijk wordt gekeken naar het beschikbare aanbod van biomassa zoals tallolie? Is de Minister vervolgens ook bereid om te bevorderen dat, middels gedelegeerde handelingen, schaarse grondstoffen in een later stadium alsnog verwijderd kunnen worden uit Annex IX?

Ik heb geen aanwijzingen dat tallolie en het schrappen van grondstoffen van Annex IX tijdens de trilogen besproken worden. De trilogen zijn bedoeld om de standpunten van de Europese Raad, het Europees parlement en Europese Commissie dichterbij elkaar te brengen. Het is niet de bedoeling dat daar nieuwe onderwerpen ter sprake worden gebracht.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen meer toelichting ten aanzien van de bereikte compromissen inzake ACER. Over welke bevoegdheden bestaat nu consensus? Verder vragen zij een verdere verduidelijking van de veronderstelde meerwaarde van een sterkere rol voor ACER bij regionale vraagstukken.

Graag verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op de wens van het kabinet het energieverbruik in de transportsector buiten de afspraken te houden. Wordt erkend dat juist de transportsector verantwoordelijk is voor een zeer groot aandeel CO2-uitstoot en van deze sector zeker inspanningen verwacht mogen worden om dit aan te pakken?.

Graag verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de D66-fractie.

De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van het tegengaan van energiearmoede. Het kabinet is afwijzend tegenover een Europese rapportage energiearmoede, maar is het kabinet wel bereid om een nationale rapportage voor de Kamer op te stellen?

Nederland kent geen definitie voor energie-armoede en er bestaat ook geen specifiek beleid op energie-armoede. Wel is er energieconsumentenbeleid, zoals het afsluitbeleid. Ondersteuning van huishoudens met een lager inkomen kan het beste door middel van algemeen sociaal beleid. Immers, mensen die hun energierekening niet of met moeite kunnen betalen, kunnen ook moeite hebben met het betalen van andere vaste lasten, zoals huur of zorgkosten. Het kabinet hecht waarde aan een evenwichtige inkomensontwikkeling en heeft hier continue aandacht voor. Ook benadruk ik dat de energietransitie alleen draagvlak kan genieten als deze voor iedereen betaalbaar is en blijft. Daarom zet het kabinet in op een zo kosteneffectief mogelijke transitie. De wijze waarop de lusten en de lasten van de transitie worden verdeeld, is onderwerp van het te sluiten klimaatakkoord, waarover de besprekingen in volle gang zijn.

De leden van de SP-fractie vinden het teleurstellend dat het kabinet zich terughoudend opstelt ten aanzien van het geven van rechten aan burgers en gemeenschappen die zelf energie opwekken. Wordt erkend dat deze eigen opwekking een essentieel onderdeel vormt van de benodigde transitie? Zij wijzen erop dat er wel degelijk allerlei vormen van ondersteuning en vrijstellingen bestaan voor vervuilende industrie. Dat juist de bedrijven die de meeste klimaatschade aanrichten vrijstellingen en voorkeursbehandelingen genieten, maar het kabinet dit niet wil overwegen voor gemeenschapsprojecten die het klimaat ten goede komen, vinden zij onbegrijpelijk.

Het kabinet erkent de rol die decentrale opwek heeft in de energietransitie. Het kabinet stelt zich daarom ook niet terughoudend op ten aanzien van het geven van rechten aan burgers en gemeenschappen. Deze partijen hebben voldoende rechten om initiatieven te ontwikkelen die leiden tot verduurzaming van hun eigen consumptie, maar die ook bijdragen aan de balancering van het elektriciteitsnet door het slim aanpassen van hun afname. Het kabinet ontwikkelt stimuleringsinstrumentarium specifiek voor deze partijen. Hierover zal uw Kamer binnenkort nader geïnformeerd worden.

Het kabinet zal zich overigens in lijn met de aangenomen motie van het lid Van der Lee c.s. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 699) niet verzetten tegen het harmonisatievoorstel van het Europees parlement op het gebied van energiecoöperaties.

De leden van de SP-fractie steunen de inzet van het kabinet om in te zetten op strikte duurzaamheidscriteria ten aanzien van biobrandstoffen en hierbij ook indirect landgebruik mee te wegen. Zij vragen op welke wijze ambitieuzer ingezet kan worden op geavanceerde biobrandstoffen. Op welke wijze kan een verbod op palmolie en soja als biobrandstof uitwerking krijgen binnen de biobrandstofverordening?.

Over de ambitie op geavanceerde biobrandstoffen verwijs ik de leden van de SP-fractie naar het antwoord dat ik de leden van de VVD-fractie over hetzelfde onderwerp heb gegeven. Voor antwoord op de vraag van een mogelijk verbod op palm- en sojaolie verwijs ik naar het antwoord dat ik de leden van de D66-fractie hierover heb gegeven.

De leden van de SP vragen hoe de plannen voor nieuwe kolencentrales4 zich verhouden tot de High Level conferentie die zich richtte op een koolstofarme toekomst voor de Balkanlanden. Waren deze plannen onderdeel van gesprek? Deze leden vragen het kabinet zich in gesprekken inzake het Balkan-perspectief uit te spreken tegen deze ontwikkelingen. Welke stappen kunnen worden gezet om de Balkanlanden te stimuleren richting hernieuwbare energiebronnen in plaats van schadelijke kolencentrales?

In april heeft het Bulgaarse voorzitterschap een High Level conferentie georganiseerd, die gericht was op het Balkan-perspectief voor een koolstofarme Europese toekomst. Hierin werd o.a. aandacht gevraagd voor het feit dat de Balkan nog erg kolenafhankelijk is. Het is niet bekend of de plannen voor de financiering van de nieuwe kolencentrales onderdeel van de discussies waren die plaatsvonden tijdens deze conferentie.

Het kabinet heeft zowel nationaal als internationaal duidelijk stelling genomen in de discussie over kolencentrales. In het regeerakkoord is opgenomen dat de kolencentrales uiterlijk in 2030 worden gesloten en Nederland heeft zich tijdens de COP in 2017 aangesloten bij de Powering Past Coal Alliance - een internationale alliantie die zich in zal zetten voor het uitfaseren van traditionele kolencentrales. Ook in de onderhandelingen over het ETS, heeft Nederland zich uitgesproken tegen het gebruik van middelen uit de fondsen onder het ETS om te investeren in elektriciteitsopwekking uit kolen.

Tijdens het EU-toetredingsproces moeten de Westelijke Balkanlanden hun wet- en regelgeving in toenemende mate in overeenstemming brengen met het EU-acquis, maar de landen hoeven in principe pas op het moment van hun EU-toetreding volledig aan de EU-regelgeving te voldoen, waarbij deze kolencentrales binnen het ETS moeten functioneren.

De Raad heeft voor 2030 een doel van ten minste 40% broeikasgasreductie vastgesteld en met het Europees parlement lopen nog onderhandelingen over doelen op het terrein van energiebesparing en hernieuwbare energie voor 2030. De overname van dit acquis zal de inzet van meer duurzame energie in de Westelijke Balkanlanden stimuleren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het beleid dat ziet op duurzaam gebruik van schaarse grondstoffen. In dat kader vragen de leden van de PvdA-fractie of er in voldoende mate rekening wordt gehouden met het feit dat sommige schaarse grondstoffen beter ingezet kunnen worden voor biobased producten niet zijnde biobrandstoffen. Door het plaatsen van sommige schaarse grondstoffen - zoals tallolie - op Annex IX A van de RED te plaatsen bestaat het risico dat deze grondstoffen voor de productie van biobrandstoffen aangewend worden terwijl andere toepassingen beter zijn voor het milieu en de werkgelegenheid en bovendien economisch gezien meer opleveren. In het kader van de circulaire economie zouden sommige grondstoffen naar de mening van de leden van de PvdA-fractie in eerste instantie niet ingezet moeten worden voor de productie van biobrandstoffen maar voor biobased producten. Een van die schaarse grondstoffen is tallolie, een bijproduct dat vrijkomt bij de productie van papierpulp. De producten die daarvan gemaakt worden vervangen milieuonvriendelijke fossiele alternatieven zoals plastics, rubber en asfalt. Deelt de Minister de opvatting dat dergelijke grondstoffen voor maken van zo hoogwaardig mogelijke producten moeten worden ingezet en dat dat niet altijd biobrandstoffen zijn? Zo ja, is de Minister dan bereid om zich hiervoor in te zetten zodat genoemde schaarse grondstoffen zo goed mogelijk benut zullen worden? Zo ja, op welke wijze kan voorkomen worden dat grondstoffen zoals tallolie voor laagwaardiger producten worden gebruikt? Deelt de Minister de mening dat tallolie uit Bijlage IX (a) van de RED-2 moet worden geschrapt, omdat door plaatsing in die bijlage het gebruik van deze grondstoffen voor biobrandstoffen wordt gestimuleerd en hoogwaardiger toepassingen daardoor worden belemmerd? Deelt de Minister de mening dat de EC in zijn algemeenheid de mogelijkheid moet krijgen om de lijst van grondstoffen in Annex IX (deel A) te wijzigen wanneer het gebruik van de grondstoffen voor hoogwaardiger toepassingen wordt belemmerd?

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord dat ik de leden van de GroenLinks fractie over hetzelfde onderwerp heb gegeven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie menen dat het bijmengen van voedselbrandstoffen niet tot vergroening van transport leidt, maar tot opoffering van landbouwgrond en natuurgebieden. Ook leiden voedselbrandstoffen in de tank tot een aanzienlijke verhoging van CO2-emmissies, in plaats van een verlaging. Voedsel zou geen onderdeel van brandstof moeten zijn. Zeker de productie van palmolie gaat gepaard met grootschalige verwoesting van gebieden, regenwouden en veenmoerasgebieden, die nodig zijn om onze ecosystemen intact te houden en om de klimaatverandering te stoppen. Voor palmolie worden een miljoen voetbalvelden aan regenwoud per jaar gekapt. Deze leden hebben al vaker gevraagd om een zo snel mogelijke uitfasering van voedselbrandstoffen, met als prioriteit palmolie en soja. Op 30 mei 2018 heeft de Minister een brief ontvangen van 236 Indonesische leiders van lokale gemeenschappen. Zij wijzen op de destructieve impact van de palmolie-industrie in de vorm van ontbossing, landroof, schending van mensenrechten, arbeidsuitbuiting en corruptie. De leden van de PvdD-fractie hopen dat dit een extra motivatie voor de Minister is om zich blijvend in te zetten voor uitfasering van palmolie en soja als biobrandstof.

Kan de Minister uiteenzetten welke inspanning hij heeft geleverd tijdens de onderhandelingen in de trialoog over de RED om palmolie en soja te weren als brandstof? Eerder schreef de Minister dat er binnen de Raad onvoldoende steun was om de limiet op conventionele briobrandstoffen, zoals palmolie en soja, te verlagen. Lidstaten zouden zelf wel een lagere limiet kunnen instellen en onderscheid kunnen maken tussen welke grondstoffen mogen meetellen voor deze limiet. Functioneert Nederland hierin als aanjager, die andere lidstaten stimuleert de condities te kiezen waarmee palmolie en soja geweerd worden als brandstof? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister al uiteenzetten welke condities Nederland kiest?

Is de Minister voornemens om tegen de mogelijkheid te stemmen om palmolie en soja als biobrandstof te laten meetellen voor het bereiken van de biobrandstofverplichting en in de richtlijn hernieuwbare energie? Zo nee waarom niet?

Voor het antwoord op de vragen over palm- en sojaolie verwijs ik de leden van de PvdD-fractie naar het antwoord dat ik de leden van de D66-fractie op een eensluidende vraag heb gegeven.

Omdat de Richtlijn hernieuwbare energie over meer onderwerpen dan alleen biobrandstoffen gaat, zal het kabinet bij het vaststellen van zijn uiteindelijke standpunt dan ook de inhoud van de gehele richtlijn in zijn beoordeling meenemen.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat er tijdens de trialogen nog geen overeenstemming is bereikt tussen het EP en de Raad over de EED. De posities liggen nog steeds ver uiteen. Op 30 mei 2018 heeft de verantwoordelijke rapporteur verschillende opties voorgesteld, waaronder een aantal concessies aan de Raad. Om een overeenstemming te bereiken is het van belang dat het Bulgaars voorzitterschap een groter mandaat van de lidstaten krijgt om meer richting de doelstellingen van het Europees parlement te bewegen. Is de Minister bereid akkoord te gaan met een breder mandaat van het Bulgaars voorzitterschap? Kan de Minister dit toelichten?

De onderhandelingen over het Winterpakket vormen een complex geheel. Ik heb aangegeven dat ik onder voorwaarden mee kan bewegen met het voorstel van het Europees parlement om de doelen voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te verhogen. De voorstellen voor de richtlijn hernieuwbare energie en energie-efficiëntie bevatten echter nog steeds elementen waar ik niet akkoord mee kan gaan. Bij de hernieuwbare energierichtlijn gaat dit om de verplichte openstelling van subsidiesystemen voor internationale partijen, de termijn vergunningverlening voor hernieuwbare energieprojecten en de inspanningsverplichting voor de verduurzaming van de warmtevoorziening. In de richtlijn energie-efficiëntie gaat dit met name om het behouden van een aantal flexibiliteitsopties in de invulling van de nationale energiebesparingsverplichting, zoals het gedeeltelijk meenemen van kleinschalige hernieuwbare energieopties.

Noot 1

Hierbij gaat het om de hoeveelheid emissierechten in de MSR minus de hoeveelheid geveilde emissierechten in het voorgaande jaar.

Noot 2

https://walhi.or.id/wpcontent/uploads/2018/05/Open-Letter-to-President-and-EU-Commision_220518.pdf

Noot 3

https://www.greens-efa.eu/en/article/document/the-vision-scenario-for-the-european-union-7659/

Noot 4

https://www.euractiv.com/section/energy/opinion/china-the-western-balkans-and-the-eu-can-three-tango


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.