Parlementair onderzoek privatisering/verzelfstandiging overheidsdiensten

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Op 4 oktober 2011 besloot de Eerste Kamer i een parlementair onderzoek i in te stellen naar privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten in de periode 1990-2010. Het was voor het eerst dat de Eerste Kamer een dergelijk onderzoek hield.

Voorzitter van de commissie was Roel Kuiper i (ChristenUnie).

Op 30 oktober 2012 bracht de commissie haar rapport uit ('Verbinding verbroken?'). Op basis van enkele casussen werden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. De Eerste Kamer besprak het rapport op 13 november 2012. Op 20 november 2012 werd de tijdens het debat op 13 november ingediende Motie-Bröcker (VVD) c.s. over de bevindingen, analyse en aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie met algemene stemmen aangenomen. De commissie is op dezelfde dag décharge verleend.

Het kabinet kwam op 26 maart 2013 met een reactie op het eindrapport. De Eerste Kamer debatteerde daar over op 21 januari 2014 met de ministers Blok i, Kamp i, Dijsselbloem i en Plasterk i. In dit debat werd de Motie-De Graaf ingediend. In deze motie wordt de regering verzocht, de coördinatie van het privatiserings- en verzelfstandigingsbeleid te beleggen bij de meest aangewezen minister op het ministerie van BZK. Een week later, op 28 januari werd deze motie aangenomen.

1.

Voorgeschiedenis

Het initiatief voor dit onderzoek werd op 25 januari 2011 genomen door prof. Egbert Schuurman i, op dat moment fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Eerste Kamer. Op 15 maart werd dit voorstel plenair besproken, waarna een motie-Schuurman werd aangenomen. Een tijdelijke commissie uit de Eerste Kamer onder leiding van Frans Leijnse i (PvdA) bereidde daarna het onderzoek voor en bood op 24 mei 2011 haar rapport aan.

2.

Onderzoeksvragen

Algemeen

De commissie onderzocht de kwaliteit en zorgvuldigheid van de besluitvorming over en de effecten van de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten op overheid, burger en samenleving. Het betrof nationale privatiseringen en verzelfstandigingen in de periode 1990-2010.

Deelvragen

  • Wat heeft de regering met het besluit tot privatisering/verzelfstandiging beoogd?
  • Welke afwegingen zijn in de Staten-Generaal ten aanzien van de beoogde doeleinden gemaakt?
  • Welke verwachtingen zijn in de Staten-Generaal uitgesproken ten aanzien van de effecten van de privatisering/verzelfstandiging?
  • welke effecten op de relatie tussen burgers en de rijksoverheid hebben door de privatisering/verzelfstandiging daadwerkelijk plaatsgevonden?
  • hoe is de gedachtewisseling geweest tussen de regering en de Staten-Generaal over de resterende sturingsmogelijkheden van de rijksoverheid na voltooiing van de privatisering/verzelfstandiging?

3.

Commissieleden

4.

Conclusies

  • Er moet een eenduidiger begrippenkader worden gebruikt door kabinet, ambtenaren en Kamerleden bij privatisering en verzelfstandiging. Dat bevordert een goede besluitvorming en schept meer duidelijkheid voor de burgers.
  • Er moet een overzichtelijk besliskader komen voor toekomstige besluitvorming. De commissie heeft daarvoor een voorstel gedaan.
  • Er moet duidelijk worden gemaakt waarom een publieke dienst wordt geprivatiseerd of verzelfstandigd. Daarvoor moeten ook regels komen.
  • De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moet de eerstverantwoordelijke worden voor het privatiserings- en verzelfstandigingsbeleid.
  • Het parlement moet een periodiek debat voeren over 'de staat van het openbaar bestuur'.
  • De sturing binnen ministeries moet worden verbeterd. De secretaris-generaal moet een centrale rol krijgen bij uitvoering van besluiten tot privatisering of verzelfstandiging.
  • Er moeten betere sturingsinstrumenten komen, zoals een uitvoeringstoets, marktverkenning en evaluaties.
  • De informatiepositie van het parlement bij medewetgeving moet worden versterkt, bijvoorbeeld door eigen onderzoek te verrichten.
  • De uitvoering verdient meer aandacht van het parlement.
  • De Eerste Kamer moet eerder worden betrokken bij besluitvorming over privatisering en verzelfstandiging.
  • Tijdelijke commissies in de Eerste Kamer met een specifieke taak kunnen een nuttige rol vervullen.
  • Er is meer duiding nodig van EU-effecten. Is er bijvoorbeeld voldoende beslisruimte bij de uitvoering van Europese richtlijnen?
 

Meer over