Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

1.

Kerngegevens

Document­datum 09-10-2019
Publicatie­datum 10-10-2019
Kenmerk 12905/19
Van Secretary-General of the European Commission, signed by Mr Jordi AYET PUIGARNAU, Director
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie

Brussel, 9 oktober 2019 (OR. en)

12905/19

Interinstitutioneel dossier: 2019/0211 (NLE) i

PECHE 438

BEGELEIDENDE NOTA

van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

aan: de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie

Nr. Comdoc.: COM(2019) 453 final i

Betreft: Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2019) 453 final i.

Bijlage: COM(2019) 453 final i

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 8.10.2019 COM(2019) 453 final i

2019/0211 (NLE) i

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

TOELICHTING

  • 1. 
    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 1380/2013 i van het Europees Parlement en de Raad inzake het

gemeenschappelijk visserijbeleid 1 (“de GVB-basisverordening”) moet ervoor zorgen dat de

levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden. Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het oogsten van de visbestanden beperken tot een niveau dat in overeenstemming is met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

Het doel van dit voorstel is de vangstmogelijkheden vast te stellen voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

Volgend op de goedkeuring en inwerkingtreding van het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee 2 worden in dit voorstel de vangstmogelijkheden voor de betrokken lidstaten in die regio (Spanje, Frankrijk en Italië) vastgesteld, uitgedrukt in maximaal toegestane visserijinspanning.

In dit voorstel worden tevens de vangstmogelijkheden vastgesteld die voortvloeien uit overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), een regionale organisatie voor visserijbeheer die bevoegd is voor de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De Europese Unie is lid van de GFCM, samen met Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië, Slovenië en Spanje. De maatregelen die worden vastgesteld in het kader van de GFCM, zijn bindend voor de leden ervan.

Wat de Zwarte Zee betreft, wordt in dit voorstel tot slot een autonoom quotum voor sprot vastgesteld om het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven. Voor tarbot voorziet het voorstel in omzetting van de TAC en quota die door de GFCM zijn vastgesteld.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2, lid 2, van de GVB-basisverordening, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau “indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt”. Dit sluit aan op de toezeggingen van de Unie met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. In het licht van de naderende deadline van 2020 en de zeer aanzienlijke vermindering van de visserijinspanning die zou nodig zijn, wordt met de bepalingen van het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee

1 Verordening (EU) nr. 1380/2013 i van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 i en (EG) nr. 1224/2009 i van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 i en (EG) nr. 639/2004 i van de Raad en Besluit 2004/585/EG i van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

2 Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 i (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 1).

echter beoogd om de visserijsterfte op een niveau te brengen waarmee de maximale duurzame opbrengst geleidelijk toenemend uiterlijk in 2020 indien mogelijk, en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald.

Hoewel het de eerste keer is dat een afzonderlijke verordening inzake de vangstmogelijkheden voor zowel de Middellandse Zee als de Zwarte Zee wordt voorgesteld, worden de vangstmogelijkheden jaarlijks vastgesteld. Zo zijn de voorbije jaren vangstmogelijkheden vastgesteld voor de Zwarte Zee 3 en het GFCM-overeenkomstgebied 4 . Voor 2020 moeten, na de goedkeuring en inwerkingtreding van het desbetreffende meerjarenplan, ook de vangstmogelijkheden voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden vastgesteld.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

  • 2. 
    RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van de artikelen 16 en 17 van de GVB-basisverordening mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociale en economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten.

3 Verordening (EU) 2018/2058 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee (PB L 329 van 27.12.2018, blz. 8).

4 Verordening (EU) 2019/124 van de Raad van 30 januari 2019 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 29 van 31.1.2019, blz. 1).

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een verordening van de Raad.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 i.

  • 3. 
    EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van zaken van het gemeenschappelijk

visserijbeleid en raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2020 5 .

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De beoordeling van de toestand van de bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), het wetenschappelijk adviescomité (SAC) van de GFCM en de werkgroep voor de Zwarte Zee van de GFCM.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.

Het voorstel van de Commissie voor de GVB-basisverordening en voor het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is uitgewerkt op basis van effectbeoordelingen 6 . Een van de belangrijkste instrumenten van de GVB- basisverordening om de doelstellingen van artikel 2 van die verordening te verwezenlijken, is de vaststelling van vangstmogelijkheden. Met het meerjarenplan is een visserijinspanningsregeling ingevoerd om het probleem van overbevissing in de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee aan te pakken.

Wat de door de GFCM vastgestelde vangstmogelijkheden in zowel de Middellandse Zee als de Zwarte Zee betreft, wordt met dit voorstel in wezen uitvoering gegeven aan internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

5 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2020 (COM(2019) 274 final i).

6 Respectievelijk SEC(2011) 891 definitief van 13.7.2011 en SWD(2018) 59 en 60 final, van 8.3.2018.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar weerspiegelt ook de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk op een niveau te brengen dat duurzaam is op lange termijn.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

  • 4. 
    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

  • 5. 
    OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Dit voorstel zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de bestaande regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De monitoring en de naleving van de voorschriften zullen worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 i van de Raad.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Met dit voorstel worden voor 2020 de vangstmogelijkheden voor de lidstaten vastgesteld voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De vangstmogelijkheden omvatten met name:

  • 1. 
    een visserijinspanningsregeling voor trawlers die demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee exploiteren. Het nieuwe meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is op 16 juli 2019 in werking getreden. Krachtens de bepalingen van dat plan stelt de Raad jaarlijks een maximaal toegestane visserijinspanning vast voor elke visserijinspanningsgroep per lidstaat en voor de in bijlage I bij het plan gedefinieerde groepen bestanden. Voor het eerste jaar van toepassing van het plan moet de maximaal toegestane visserijinspanning met 10 % worden verlaagd ten opzichte van de uitgangswaarde (van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017), die door elke lidstaat voor elke visserijinspanningsgroep of elk geografisch deelgebied wordt berekend;
  • 2. 
    door de GFCM aangenomen maatregelen die van toepassing zijn in de Middellandse Zee. Deze maatregelen omvatten: een sluitingsperiode voor Europese aal in de gehele Middellandse Zee (deelgebieden 1 tot en met 27) en vangst- en inspanningsbeperkingen voor kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee (deelgebieden 17 en 18). Deze maatregelen werden goedgekeurd tijdens de jaarvergadering 2018 van de GFCM. Daarnaast omvat het voorstel de beperkingen van de visserijinspanning voor demersale bestanden in de Adriatische Zee (deelgebieden 17 en 18), die moeten worden goedgekeurd tijdens de jaarvergadering 2019 van de GFCM van 4 tot en met 8 november 2019. Aangezien die maatregelen nog hangende zijn omdat de jaarvergadering van de GFCM nog niet heeft plaatsgevonden, zijn ze in dit voorstel aangeduid met “pm” (pro memorie). Die aanduiding zal worden bijgewerkt zodra de GFCM de maatregelen heeft goedgekeurd;
  • 3. 
    vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee. Daarbij gaat het om: a) een autonoom quotum voor sprot op basis van wetenschappelijk advies dat aangeeft dat het noodzakelijk is het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven om de duurzaamheid van het bestand te waarborgen; b) de totale toegestane vangst (TAC) en de toewijzing van quota voor tarbot in het kader van een nieuw meerjarig beheersplan voor de visserij op tarbot dat tijdens de jaarvergadering 2019 van de GFCM zal worden goedgekeurd. De TAC en quota voor tarbot worden in het voorstel met “pm” aangeduid, in afwachting van goedkeuring door de GFCM.

    2019/0211 (NLE) i

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU stelt de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vast voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar toepasselijk, de verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en

Economisch Comité voor de visserij (“WTECV”).

  • (3) 
    Het is aan de Raad om de maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, voor zover nodig, bepaalde functioneel daarmee verbonden voorwaarden. In artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 i is bepaald dat de vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, van die verordening vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (“GVB”). In artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 i is bepaald dat de vangstmogelijkheden zo aan de lidstaten moeten worden toegewezen dat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd.
  • (4) 
    De vangstmogelijkheden voor bestanden die onder specifieke meerjarenplannen vallen, moeten op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 i worden vastgesteld in overeenstemming met de in die plannen vervatte voorschriften.
  • (5) 
    Het meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee is vastgesteld bij Verordening (EU)

2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad 8 en is in werking getreden op

7 Verordening (EU) nr. 1380/2013 i van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 i en (EG) nr. 1224/2009 i van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 i en (EG) nr. 639/2004 i van de Raad en Besluit 2004/585/EG i van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

8 Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 i (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 1).

16 juli 2019. Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden voor de in artikel 1 van die verordening genoemde bestanden worden vastgesteld om een niveau van visserijsterfte te bereiken waarmee de maximale duurzame opbrengst geleidelijk toenemend uiterlijk in 2020 indien mogelijk, en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald. De vangstmogelijkheden moeten worden uitgedrukt als maximaal toegestane visserijinspanning en moeten worden bepaald overeenkomstig de in artikel 7 van Verordening (EU) 2019/1022 vastgestelde visserijinspanningsregeling. Voor 2020 moet de maximaal toegestane visserijinspanning bijgevolg met 10 % worden verlaagd ten opzichte van de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van die verordening bepaalde

uitgangswaarde.

  • (6) 
    Tijdens haar 42e jaarvergadering in 2018 heeft de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (“GFCM”) Aanbeveling GFCM/42/2018/1 tot vaststelling van beheersmaatregelen voor Europese aal (Anguilla anguilla L.) in de Middellandse Zee (geografische deelgebieden 1 tot en met 27 van de GFCM) aangenomen. Deze maatregelen omvatten een jaarlijkse sluitingsperiode van drie opeenvolgende maanden die door iedere lidstaat moet worden bepaald in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 1100/2007 i 9 , het (de) nationale beheerplan(nen) voor aal en de temporele migratiepatronen van de aal in de lidstaat. De sluiting dient te gelden voor alle mariene wateren van de Middellandse Zee en voor brakke wateren zoals estuaria, kustlagunes en overgangswateren, conform de aanbeveling. Deze maatregel moet in Unierecht worden omgezet.
  • (7) 
    Tijdens haar 42e jaarvergadering in 2018 heeft de GFCM eveneens Aanbeveling GFCM/42/2018/8 aangenomen, waarbij vangst- en inspanningsbeperkingen zijn vastgesteld voor bepaalde kleine pelagische bestanden voor de jaren 2019, 2020 en 2021 in de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GFCM (Adriatische Zee). Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet. De maximale vangstbeperkingen gelden slechts voor één jaar en laten eventuele toekomstige andere maatregelen en eventuele toewijzingsregelingen tussen lidstaten onverlet.
  • (8) 
    Tijdens haar 43e jaarvergadering in 2019 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/43/2019/xx aangenomen tot vaststelling van beheersmaatregelen voor demersale bestanden in de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GFCM (Adriatische Zee), waarbij een visserijinspanningsregeling voor bepaalde demersale bestanden is ingevoerd. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

    [De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de

    jaarvergadering worden bijgewerkt].

  • (9) 
    Rekening houdend met de specifieke kenmerken van de Sloveense vloot en de marginale impact ervan op de bestanden van kleine pelagische en demersale soorten, is het passend de bestaande visserijpatronen aan te houden en de Sloveense vloot toegang te verlenen tot een minimumhoeveelheid kleine pelagische soorten en minimale inspanningsbeperkingen voor demersale bestanden vast te stellen voor die vloot.
  • (10) 
    Tijdens haar 43e jaarvergadering in 2019 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/43/2019/xx aangenomen tot wijziging van Aanbeveling GFCM/41/2017/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee (geografisch

9 Verordening (EG) nr. 1100/2007 i van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 17).

deelgebied 29). In die aanbeveling zijn een bijgewerkte regionale totale toegestane vangst (TAC) en een regeling voor de toewijzing van quota voor tarbot vastgesteld, evenals verdere instandhoudingsmaatregelen voor dit bestand, met name een sluitingsperiode van twee maanden en een beperking tot 180 visdagen per jaar. Die

maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de

jaarvergadering worden bijgewerkt].

  • (11) 
    Overeenkomstig het door de GFCM verstrekte wetenschappelijk advies is het noodzakelijk het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven om de duurzaamheid van het sprotbestand in de Zwarte Zee te waarborgen. Het is derhalve passend om voor dit bestand opnieuw een autonoom quotum te bepalen.
  • (12) 
    De vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten, waarbij een gelijke behandeling van de verschillende visserijsectoren moet worden gegarandeerd, en in het licht van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.
  • (13) 
    Bij Verordening (EG) nr. 847/96 i van de Raad 10 zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van die verordening voor voorzorgs- en analytische TAC's. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is de jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 i ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden bepaald dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 i alleen van toepassing mogen zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 i.
  • (14) 
    De bij deze verordening voor vissersvaartuigen van de Unie vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 i van de Raad 11 , en met name de artikelen 33 en 34 van die verordening betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de melding van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden. Derhalve dient te worden gepreciseerd welke codes de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens over aanlandingen van onder deze verordening vallende bestanden indienen bij de Commissie.

10 Verordening (EG) nr. 847/96 i van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).

11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 i van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96 i, (EG) nr. 2371/2002 i, (EG) nr. 811/2004 i, (EG) nr. 768/2005 i, (EG) nr. 2115/2005 i, (EG) nr. 2166/2005 i, (EG) nr. 388/2006 i, (EG) nr. 509/2007 i, (EG) nr. 676/2007 i, (EG) nr. 1098/2007 i, (EG) nr. 1300/2008 i en (EG) nr. 1342/2008 i en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 i, (EG) nr. 1627/94 i en (EG) nr. 1966/2006 i (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

  • (15) 
    Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf 1 januari 2020. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.
  • (16) 
    De vangstmogelijkheden moeten in volledige overeenstemming met het Unierecht worden gebruikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor 2020 de vangstmogelijkheden vastgesteld die voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee beschikbaar zijn.

Artikel 2

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die de volgende visbestanden exploiteren:
  • a) 
    Europese aal (Anguilla anguilla L.) in de Middellandse Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder b);
  • b) 
    blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris), rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea), heek (Merluccius merluccius), langoustine (Nephrops norvegicus) en zeebarbeel (Mullus barbatus) in het westelijke deel van de Middellandse Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder c);
  • c) 
    ansjovis (Engraulis encrasicolus) en sardine (Sardina pilchardus) in de Adriatische Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder d);
  • d) 
    heek (Merluccius merluccius), langoustine (Nephrops norvegicus), tong (Solea solea), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) en zeebarbeel (Mullus barbatus) in de Adriatische Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder d);
  • e) 
    sprot (Sprattus sprattus) en tarbot (Psetta maxima) in de Zwarte Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder e).
  • 2. 
    Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserij wanneer in de ter zake relevante bepalingen uitdrukkelijk naar deze visserij wordt verwezen.

    Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1380/2013 i. Daarnaast gelden de volgende definities:

  • a) 
    “internationale wateren”: wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;
  • b) 
    “recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de levende aquatische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden;
  • c) 
    “totale toegestane vangst” (TAC):
    • i) 
      in visserijen die vallen onder de in artikel 15, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 i bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting: de hoeveelheid vis die jaarlijks van elk bestand mag worden aangeland;
    • ii) 
      in de overige visserijen: de hoeveelheid vis die van elk bestand mag worden gevangen over een periode van een jaar;
  • d) 
    “quotum”: een aan de Unie of een lidstaat toegewezen aandeel van de TAC;
  • e) 
    “autonoom quotum van de Unie”: vangstbeperking die autonoom aan vissersvaartuigen van de Unie wordt toegewezen bij gebrek aan een overeengekomen TAC;
  • f) 
    “analytisch quotum” : een autonoom quotum van de Unie waarvoor een analytische evaluatie beschikbaar is;
  • g) 
    “analytische evaluatie”: een kwantitatieve evaluatie van trends in een bepaald bestand, op basis van gegevens over de biologie en de exploitatie van dat bestand die blijkens wetenschappelijke toetsing van toereikende kwaliteit zijn om de basis te vormen voor wetenschappelijke adviezen over opties voor toekomstige vangsten.

    Artikel 4

Visserijzones

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende afbakening van visserijzones:

  • a) 
    voor de geografische deelgebieden van de GFCM (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee): de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 i van het Europees Parlement en de

    Raad 12 omschreven gebieden;

  • b) 
    voor de Middellandse Zee: de wateren in de geografische deelgebieden 1 tot en met 27 van de GFCM zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 i;
  • c) 
    voor het westelijke deel van de Middellandse Zee: de wateren in de geografische deelgebieden 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 van de GFCM zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 i;

12 Verordening (EU) nr. 1343/2011 i van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 i van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).

TITEL II

VANGSTMOGELIJKHEDEN

HOOFDSTUK 1

Middellandse Zee

Artikel 5

Europese aal

  • 1. 
    De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op alle activiteiten van vissersvaartuigen van de Unie en andere visserijactiviteiten van de Unie waarbij Europese aal (Anguilla L.) wordt gevangen, met name de gerichte, incidentele en recreatievisserij.
  • 2. 
    Dit artikel geldt voor de Middellandse Zee en voor brakke wateren zoals estuaria, kustlagunes en overgangswateren.
  • 3. 
    Het is voor vissersvaartuigen van de Unie verboden op Europese aal te vissen in wateren van de Unie en internationale wateren van de Middellandse Zee gedurende een periode van drie opeenvolgende maanden die door iedere lidstaat wordt bepaald. De sluitingsperiode van de visserij is in overeenstemming met de

instandhoudingsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 1100/2007 i 13 , met de

bestaande nationale beheersplannen en met de temporele migratiepatronen van de Europese aal in de betrokken lidstaten. De lidstaten brengen de Commissie ten laatste één maand vóór het begin van de sluitingsperiode en in geen geval later dan 31

januari 2020 op de hoogte van de gekozen periode.

HOOFDSTUK II

Westelijk deel van de Middellandse Zee

Artikel 6

Demersale bestanden

  • 1. 
    In bijlage I bij deze verordening is de maximaal toegestane visserijinspanning voor 2020 voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee vastgesteld.

13 Verordening (EG) nr. 1100/2007 i van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 17).

  • 2. 
    De lidstaten beheren de maximaal toegestane visserijinspanning overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2019/1022.

    Artikel 7

Toezending van gegevens

De lidstaten registreren de visserijinspanningsgegevens en sturen die door aan de Commissie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2019/1022.

Wanneer de lidstaten inspanningsgegevens overeenkomstig dit artikel bij de Commissie indienen, gebruiken zij de in bijlage I bij deze verordening vermelde codes van de visserijinspanningsgroepen.

HOOFDSTUK III

Adriatische Zee

Artikel 8

Kleine pelagische bestanden

  • 1. 
    Vangsten van sardine (Sardina pilchardus) en ansjovis (Engraulis encrasicolus) door vissersvaartuigen van de Unie in de Adriatische Zee overschrijden de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde niveaus niet.
  • 2. 
    Het aantal visdagen voor vissersvaartuigen van de Unie die vissen op sardine en ansjovis in de Adriatische Zee, bedraagt niet meer dan 180 per jaar. Tijdens dat totaal van 180 visdagen wordt ten hoogste 144 visdagen op sardine en ten hoogste 144 visdagen op ansjovis gevist.

    Artikel 9

Demersale bestanden

  • 1. 
    In bijlage II bij deze verordening is de maximaal toegestane visserijinspanning voor 2020 voor demersale bestanden in de Adriatische Zee vastgesteld.
  • 2. 
    De lidstaten beheren de maximaal toegestane visserijinspanning overeenkomstig de artikelen 26 tot en met 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 i van de Raad.

    Artikel 10 Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten op grond van de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 i gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage II bij deze verordening vermelde bestandscodes.

HOOFDSTUK IV

Zwarte Zee

Artikel 11 Verdeling van de vangstmogelijkheden voor sprot

Het autonome quotum van de Unie voor sprot (Sprattus sprattus), de verdeling van dat quotum over de lidstaten en, in voorkomend geval, de voorwaarden die er functioneel verband mee houden, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 12 Verdeling van de vangstmogelijkheden voor tarbot

De TAC voor tarbot (Psetta maxima) die in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee voor vissersvaartuigen van de Unie van toepassing is, en de verdeling van die TAC over de lidstaten en, in voorkomend geval, de voorwaarden die er functioneel verband mee houden, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 13 Beheer van de visserijinspanning voor tarbot

Het aantal visdagen voor vissersvaartuigen van de Unie die in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee op tarbot mogen vissen, bedraagt, ongeacht de lengte over alles van de vaartuigen, niet meer dan 180 per jaar.

Artikel 14 Sluitingsperiode voor tarbot

Het is voor vissersvaartuigen van de Unie verboden om van 15 april tot en met 15 juni visserijactiviteiten te verrichten, met inbegrip van het overladen, aan boord houden en aanlanden van tarbot, in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee.

Artikel 15 Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van deze verordening over de lidstaten verdeeld onverminderd:

  • b) 
    kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr.

    1224/2009 14 ;

Wanneer de lidstaten op grond van de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 i gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee gevangen sprot en tarbot aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage III bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad De voorzitter

14 Verordening (EG) nr. 1224/2009 i van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96 i, (EG) nr. 2371/2002 i, (EG) nr. 811/2004 i, (EG) nr. 768/2005 i, (EG) nr. 2115/2005 i, (EG) nr. 2166/2005 i, (EG) nr. 388/2006 i, (EG) nr. 509/2007 i, (EG) nr. 676/2007 i, (EG) nr. 1098/2007 i, (EG) nr. 1300/2008 i en (EG) nr. 1342/2008 i en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 i, (EG) nr. 1627/94 i en (EG) nr. 1966/2006 i (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).


3.

Herziene versies, correcties en addenda

9 okt
'19
BIJLAGEN bij voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee
COVER NOTE
Secretary-General of the European Commission
12905/19 ADD 1
 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.