Brief staatssecretaris met negen fiches inzake nieuwe ontwerprichtlijnen Europese Commissie - Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Deze brief is onder nr. 170 toegevoegd aan .

1.

Kerngegevens

Officiële titel Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie; Brief staatssecretaris met negen fiches inzake nieuwe ontwerprichtlijnen Europese Commissie 
Document­datum 18-10-2000
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST48621
Kenmerk 22112, nr. 170
Van Buitenlandse Zaken (BUZA)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

22 112

Ontwerprichtlijnen Europese Commissie

Nr. 170

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 oktober 2000

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

  • 1. 
    Voorstel richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) voorstel richtlijn betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur
  • 2. 
    Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke beschermingin geval van massale toestroom van ontheemdenen maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
  • 3. 
    Werkdocument van de Commissie: In te nemen standpunt van de Gemeenschap tijdens de volgende bijeenkomst van de multilaterale consultatie van partijen bij de Conventie voor de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer(Straatsburg, oktober 2000)
  • 4. 
    Wijziging van Richtlijn 76/207/EEG i betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandelingvan mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden
  • 5. 
    Mededeling van de Commissie over de bevordering van duurzaam vervoer in de ontwikkelingssamenwerking
  • 6. 
    Mededeling van de Commissie over de ontwikkeling van de buitenlandse dienst.
  • 7. 
    Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake communautaire stimuleringsmaatregelenop het gebied van werkgelegenheid
  • 8. 
    Verordening van de Raad betreffende de bescherming van de Euro tegen valsemunterij.
  • 9. 
    Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité «Prijsstelling als beleidsinstrument voor een duurzame benutting van de waterreserves»

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, D. A. Benschop

Fiche 1: Afgedankte elekt(on)rische apparatuur

Titel: Voorstel richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) voorstel richtlijn betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

DatumRaadsdocument:                              1augustus 2000

nr. Raadsdocument:                                     10802/00 ENV 268 CODEC 602

COM(2000) 347 def i, 2000/0158 nr. Commissiedocument:                            COD, 2000/0159 (COD) i

Eerstverantwoordelijke ministerie:            VROM i.o.m. EZ, BZ/OS, VWS

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep milieu (6 sept. 3e zitting), vz streeft naar afronding in de

Milieuraad van december 2000.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Doel van het voorstel is een bijdrage te leveren aan de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu zoals bepaald in artikel 174 van het Verdrag. De voornaamste doelstellingen zijn van dit voorstel zijn:

  • • 
    bodem, water en lucht te beschermen tegen de verontreiniging die het gevolg is van de manier waarop thans met afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)wordt omgegaan;
  • • 
    de productie van afval zo veel mogelijk te voorkomen;
  • • 
    de schadelijkheid van AEEA te verminderen. Het streven is om tot een aanzienlijke besparing van grondstoffen, met name energie, te komen. Een andere doelstelling van de voorgestelde richtlijn is de harmonisatie van nationale maatregelen op het gebied van het beheer van AEEA

Deze doelstellingen moeten worden verwezenlijkt door middel van een breed pakket maatregelen, inclusief maatregelen ten aanzien van gescheiden inzameling, verwerking en nuttige toepassing van AEEA.

  • • 
    Producenten moeten de verantwoordelijkheid nemen voor bepaalde fases van het afvalbeheer met betrekking tot hun product. Deze financiële of materiële verantwoordelijkheid vormt voor producenten een economische prikkel om het ontwerp van hun producten aan te passen aan de eisen van deugdelijk afvalbeheer.
  • • 
    Er moet worden voorzien in speciale systemen voor gescheiden inzameling van AEEA, zodat gebruikers hun elektrische en elektronische apparatuur kunnen inleveren.
  • • 
    Producenten moeten passende systemen opzetten voor een betere verwerking en hergebruik/recycling van AEEA. Er worden bepaalde eisen gesteld als minimumnorm voor de verwerking van AEEA. Bedrijven die zich daarmee bezig houden, moeten door de betrokken lidstaat worden gecertificeerd. Er gelden bepaalde doelstellingen ten aanzien van verplichting tot hergebruik en recycling van AEEA en de terugwinning van energie hieruit.
  • • 
    Om een hogere inzamelingsgraad te bereiken en om nuttige toepassing van AEEA te bevorderen, moeten gebruikers van elektrische en elektronische apparatuur worden voorgelicht over hun rol in dit systeem. De voorgestelde richtlijn omvat een etiketteringsverplichting voor apparaten die gemakkelijk in de vuilnisbak terecht kunnen komen. Daarnaast is het noodzakelijk dat producenten aan recyclingsbedrijven informatie verstrekken over bepaalde aspecten van het in deze apparatuur verwerkte materiaal.

De voorgestelde richtlijn ter beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur moet dezelfde doelstellingen helpen realiseren door ervoor te zorgen dat de stoffen die in de afvalfase de grootste problemen leveren, zoals lood, kwik, zeswaardig broom en bepaalde broomhoudende brandvertra-gers, door alternatieven worden vervangen. De richtlijn bevat een bijlage met toepassingen die uitgezonderd zijn van de verplichting tot uitfaseren.

Rechtsbasis van het voorstel:

Oorspronkelijk was er één voorstel voor een richtlijn WEEE (Waste Electrical and Electronic Equipment),die zowel inzameling en hergebruik regelde, als uitfasering van stoffen. Binnen de Commissie was hierover geen overeenstemming te bereiken. De richtlijn is daarom in tweeën geknipt:

  • • 
    afgedankte elektrische en elektronische apparatuur: art. 175 lid 1(milieu)
  • • 
    beperking gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur: art. 95 (interne markt)

Subsidiariteit, Proportionaliteit, Deregulering:

Subsidiariteit:positief, de verontreiniging als gevolg van AEEA heeft een grensoverschrijdend karakter (m.n. lucht- en waterverontreiniging die ontstaat door het verbranden, storten of onjuist recycleren van AEEA). Van diverse soorten AEEA geldt dat recycling alleen bij grote hoeveelheden economisch haalbaar is. Met het oog op de schaalvoordelen zouden dus slechts enkele gecentraliseerde installaties in Europa deze afvalstoffen moeten verwerken. Daarnaast vraagt het probleem van gebruik van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur om communautaire maatregelen ter voorkoming van concurrentievervalsing.

Proportionaliteit en deregulering:de voorgestelde maatregelen zijn proportioneel aan het doel. Beide voorstellen concentreren zich uitsluitend op kernelementen van de maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Daarnaast introduceren zij alleen verplichtingen die noodzakelijk zijn om de milieudoelstellingen te verwezenlijken.

Nederlandse belangen:

Nederland staat sympathiek tegenover beide voorstellen. Bij het formuleren van het voorstel voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur heeft de Commissie het Nederlandse systeem als uitgangspunt genomen. Het voorstel leidt tot harmonisatie van inspanningen in Europa op dit gebied, waardoor bovendien mogelijke concurrentievervalsing wordt tegengegaan. De bepalingen in het WTO-verdrag over de Technical Barriers to Tradeverdienen nadere aandacht.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheidIPO/VNG):Besluit verwijdering wit- en bruingoed zal moeten worden aangepast.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:Codecisie

Fiche 2: Tijdelijke bescherming vluchtelingen Titel: Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Datum stuk:                                                  25 mei 2000.

Nr. Raadsdocument:                                    8510/00, 8873/00 ASILE 26

Nr. Commissiedocument:                           COM(2000) 303 def i.

JUST i.o.m. BZ, BZK, FIN, SZW, Eerstverantwoordelijke ministerie:            OCW, VWS

Behandelingstraject in Brussel:Wordt momenteel besproken in de EU-werkgroep Asiel

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Noodmaatregelen en andere maatregelen als bedoeld in de richtlijn kunnen financieel worden ondersteund uit het Europees Vluchtelingen-fonds onder de voorwaarden die zijn genoemd in het besluit tot oprichting van dit fonds.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De doelstelling van de richtlijn is om minimumnormen vast te stellen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van een massale toestroom van ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren. Daarnaast wordt met de richtlijn beoogd maatregelen te formuleren die bijdragen tot een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 63, lid 2, onder b, van het Verdrag tot oprichting van de Europese

Gemeenschap;

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Het is duidelijk dat het voorstel van de Commissie aansluit bij de in het EG-Verdrag neergelegd doel om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te creëeren waarbinnen de lidstaten onder meer streven naar een bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van vluchtelingen en ontheemden. Het voorstel van de Commissie kan de subsidiariteitstoets zonder meer doorstaan. Hetzelfde geldt voor de proportionaliteitstoets. De door de Commissie voorgestelde richtlijn gaat niet verder dan de doelstelling uit het EG-Verdrag waarop de richtlijn is gebaseerd. Over de richtlijn in zijn geheel en over de afzonderlijke artikelen vindt thans een discussie plaats tussen de lidstaten en Commissie.

Nederlandse belangen:

Nederland hecht sterk aan het bereiken van een evenwichtige verant-woordelijkheidsdeling binnen de Europese Unie voor de opvang van ontheemden en vluchtelingen. Om dit te bereiken zullen niet alleen afspraken moeten worden gemaakt over solidariteit tussen de lidstaten. Nederland meent dat hiervoor bovendien het rechten- en voorzieningenniveau voor ontheemden dat in de richtlijn zal worden vastgelegd zoveel mogelijk identiek dient te zijn binnen de lidstaten. Daarnaast dringt Nederland erop aan dat een regeling voor tijdelijke bescherming in alle lidstaten gelijktijdig aanvangt, en even belangrijk, in alle lidstaten gelijktijdig eindigt. Dit om secundaire migratiestromen zoveel mogelijk tegen te gaan.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De discussie in Brussel bevindt zich op dit moment nog in een te vroeg stadium om hierover nu al uitspraken te doen. Zie ook onder punt 13.

Rol EP in besluitvormingsprocedure:

Het Europees Parlement heeft adviesrecht ten aanzien van dit voorstel van de Commissie.

Fiche 3: Dierentransport

Titel: Werkdocument van de Commissie: In te nemen standpunt van de Gemeenschap tijdens de volgende bijeenkomst van de multilaterale consultatie van partijen bij de Conventie voor de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (Straatsburg, oktober 2000)

DatumRaadsdocument:                             21 juni 2000

nr. Raadsdocument:                                     8666/00

nr. Commissiedocument:                            SEC(2000)764

Eerstverantwoordelijke ministerie:            LNV i.o.m. V&W, EZ

Behandelingstraject in Brussel:

Een eerste bespreking door de Raadswerkgroep Dierenwelzijn heeft op 2 oktober 2000 plaatsgevonden. Over het uiteindelijke onderhandelingsmandaat zal in de Landbouwraad besloten worden. De multilaterale consultatie van partijen, waarbij de Commissie namens de EG zal onderhandelen, zal in mei 2001 plaatsvinden.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Conventie voor de bescherming van dieren tijdens internationaal transport wordt thans in de Raad van Europa herzien. Er zijn veel verschillen tussen de wetgeving van de EU op dit gebied (mn. de herziene RL 91/628/EG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer) en de Conventie. Onderhavig voorstel maakt een analyse van de verschillen en geeft aan op welke inhoudelijke punten de Conventie zal moeten worden aangepast om in lijn te zijn met de EU-regelgeving. Verder wordt een analyse gemaakt van de juridische aspecten betreffende de relatie tussen de EU-wetgeving en de Conventie van de Raad van Europa waarbij de juridische voorwaarden worden gegeven waaronder de EG de aangepaste Conventie zou kunnen accepteren.

Enkele hoofdpunten zijn:

  • • 
    Voor wat betreft het plannen van het transport stelt de Commissie in dit document voor dat de Conventie een bepaling zou moeten bevatten dat de transporteur een routeplan dient te overleggen, zodat de Conventie op dit punt bij de EU Richtlijn terzake aansluit. Richtlijn 91/628/EEG i, art 5, A-2 en het Nederlandse besluit dierenvervoer 1994, art 6 lid 2, bevat al een voorschrift voor een «reisschema of routeplan».
  • • 
    Het opnemen van het instrument routeplan biedt de mogelijkheid om misstanden in het lange-afstand transport vanuit derde landen naar de EU te voorkomen;
  • • 
    De Conventie moet ook voorzien in bepalingen betreffende het transport van zieke of gewonde dieren voor de slacht in noodgevallen. Hiermee wordt voorzien in een algemene oplossing voor de slacht van deze dieren volgens goede welzijnsvoorwaarden met inachtneming van volksgezondheidsstandaarden. Voor wat betreft het vervoer van drachtige dieren is de Conventie strenger dan de EU-Richtlijn. De Commissie stelt voor om de Richtlijn op dit punt aan te passen (verbod transport in laatste 10% van dracht en in eerste week na geboorte). Juridische aspectenvan de verhouding tussen relevante EU wetgeving en de Conventie:
  • • 
    aangezien de wetgeving binnen de EU op het gebied van bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer wel vergaand maar niet volledig geharmoniseerd is, en er onderdelen van de Conventie zijn die niet in EU-wetgeving geregeld zijn, kunnen zowel de EG als de Lidstaten partij zijn bij de gewijzigde Conventie;
  • • 
    de bepalingen van de Conventie zijn bindend voor internationaal vervoer en optioneel voor binnenlands vervoer. De Commissie stelt dienaangaande dat intra-EU vervoer als binnenlands vervoer dient te worden beschouwd hetgeen de EU in staat stelt voor vervoer (ook door vervoerders uit/naar derde landen) over haar grondgebied (in de toekomst) strengere eisen te stellen. Dit wil de Commissie met zoveel woorden in de Conventie opgenomen zien;
  • • 
    de bepalingen in de Conventie betreffende geschillenprocedures dienen volgens de Commissie een uitzondering te maken voor geschillen tussen de Lidstaten en tussen de Lidstaten en de Gemeenschap als deze geschillen (definiëring van) bevoegdheden van de Gemeenschap betreffen. In deze gevallen geldt de jurisdictie van het Europese Hof van Justitie (EHJ);
  • • 
    de Commissie erkent dat, mede gezien jurisprudentie van het EHJ, het duidelijk is dat, aangaande het vervoer van dieren uit derde landen in en door het grondgebied van de lidstaten van de EU, de EU Richtlijn pas van toepassing is zodra een Gemeenschappelijke buitengrens is gepasseerd en dat de Conventie van toepassing is op het gedeelte van de reis buiten de EU.

Onder deze voorwaarden kan de EG akkoord gaan met ondertekening van de Conventie.

Rechtsbasis van het voorstel:

n.v.t. in strikte zin op dit document. Zie verder onder 10.c. subsidiariteit.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief, de wetgeving binnen de EU op het gebied van bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer is vergaand, zij het niet volledig, geharmoniseerd. Er is dus sprake van een gedeelde bevoegdheid van de EU en de Lidstaten. Het is dus nodig dat niet alleen de Lidstaten, maar ook de Gemeenschap Partij wordt bij deze Conventie. Voor zover de Conventie onderwerpen betreft die ook in EU wetgeving geregeld zijn is het nodig dat de respectieve bepalingen gelijk zijn, hetgeen in sommige gevallen aanpassing van de Conventie en in sommige gevallen aanpassing van de EU wetgeving vereist. Hiertoe tracht de Commissie met deze gemeenschappelijke positie een aanzet te geven.

Nederlandse belangen:

Voor Nederland is het van belang dat de relatie tussen de Conventie en de EU-wetgeving op dit vlak transparant is, zodat duidelijk is in welke gevallen de Conventie van toepassing is en in welke gevallen de EU wetgeving. Verder is het, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en concurrentieverhoudingen, van belang dat ook het transport van dieren van en naar derde landen voor zover dit het stuk van de reis op EU-grond-gebied betreft, aan de zelfde eisen van dierenwelzijn voldoet als het vervoer binnen de EU.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheidIPO/VNG):n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:. Geen. Het betreft een positiebepaling voor de EU-inzet in de Raad van Europa.

Fiche 4: Gelijke behandeling tav toegang arbeidsproces Titel: Wijziging van Richtlijn 76/207/EEG i betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden

Datum Raadsdocument:                              14 juli 2000

nr. Raadsdocument:                                     10382/00 SOC 255

nr. Commissiedocument:                            COM(2000) 334 definitief i

SZW i.o.m. VWS, BZK, JUST, Eerst verantwoordelijke ministerie:           OC&W

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep sociale vraagstukken en de Raad voor werkgelegenheid en sociaal beleid

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De voorgestelde wijziging van de richtlijn beoogt een concrete invulling te geven aan artikel 141 van het EG-Verdrag en houdt rekening met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De voorgestelde wijzigingvan richtlijn 76/207/EEG i:

  • • 
    omschrijft seksuele intimidatie voor het eerst duidelijk als discriminatie gebaseerd op geslacht op de werkplaats;
  • • 
    versterkt de bescherming voor werknemers die een klacht wegens discriminatie indienen door te bepalen dat ook na het einde van het dienstverband een beroep op de rechter mogelijk moet zijn;
  • • 
    verlangt dat de lidstaten nationale organen voor de handhaving van gelijke kansen in het leven roepen en ervoor zorgen dat alle bij de richtlijn verleende rechten door de rechter worden getoetst, en dat adequate sancties worden ingesteld in gevallen van discriminatie;
  • • 
    verduidelijkt het recht van de lidstaten om te voorzien in afwijkingen van het beginsel van gelijke toegang voor functies waarvoor het geslacht een bepalende factor vormt. Dit is alleen toegestaan indien een eigenschap die verband met geslacht een wezenlijke beroepskwalificatie vormt;
  • • 
    erkent dat vrouwen vanwege hun biologische gesteldheid speciale bescherming genieten en het recht hebben na hun zwangerschapsverlof onder dezelfde arbeidsvoorwaarden naar hun oude functie of naar een gelijkwaardige functie terug te keren;
  • • 
    voert artikel 141, lid 4, van het Verdrag uit door te bepalen dat de lidstaten het recht hebben positieve acties te ondernemen om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en dat zij regelmatig verslag moeten uitbrengen over hun activiteiten.

Rechtsbasis van het voorstel:Artikel 141, lid 3, van het Verdrag

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:positief Er wordt op deze manier gezorgd voor coherentie op communautair niveau van de wetgeving tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling. De voorgestelde wijziging van richtlijn 76/207/EEG i bevordert een uniforme toepassing van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie in geval van seksediscriminatie en de doorwerking daarvan naar nationaal niveau. Bovendien strekt de wijziging ertoe de samenhang te waarborgen met de (ontwerp-)richtlijnen op basis van artikel 13 EG-verdrag, voor zover het de regeling van identieke onderwerpen betreft.

Nederlandse belangen:

Met betrekking tot de gelijke behandeling van mannen en vrouwen kent Nederland reeds een hoog niveau van bescherming, neergelegd in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid (WGB), een aantal hierop gebaseerde besluiten en artikel 7: 646 ev van het Burgerlijk Wetboek. Maatregelen op dit terrein op Europees niveau dragen bij tot het bevorderen van evenwichtige arbeidsverhoudingen en het tegengaan van sociale uitsluiting. De wijziging van de richtlijn betekent een coördinatie van regelgeving in Europa. Beide elementen acht Nederland van groot belang. Nederland staat dan ook positief tegenover de voorgestelde wijzigingen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De Nederlandse regelgeving bevindt zich grotendeels binnen de kaders die het voorstel van de Europese Commissie biedt. Het aspect intimidatie, dat in de richtlijn als vorm van discriminatie is opgenomen, is nieuw ten opzichte van de Nederlandse regelgeving. Nederland kan in beginsel instemmen met het brengen van het aspect intimidatie onder discriminatie.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:Co-decisie

Fiche 5: Duurzaam vervoer in ontwikkelingssamenwerking

Titel: Mededeling van de Commissie over de bevordering van duurzaam vervoer in de ontwikkelingssamenwerking

DatumRaadsdocument:                              10 juli 2000

nr. Raadsdocument:                                     10237/00

nr. Commissiedocument:                            Com (2000)422 def

Eerstverantwoordelijke ministerie:            BZ/OS i.o.m. V&W en VROM

Behandelingstraject in Brussel:

Deze Mededeling zal in eerste instantie worden besproken in de Raads-werkgroep ontwikkelingssamenwerking, en vervolgens in de Raad voor Ontwikkelingssamenwerking.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Financiering dient binnen bestaand budget plaats te vinden.

Korte inhoud en doelstelling:

In deze Mededeling werkt de Commissie uit hoe zij de transportsector in ontwikkelingslanden wil ondersteunen. Vervoer is belangrijk voor ontwikkeling en de Commissie heeft een jarenlange ervaring in het ondersteunen van deze sector, met name in de ACS-landen. Uit deze ervaring heeft zij een aantal lessen getrokken, die in deze Mededeling worden omgezet in richtsnoeren voor het ondersteunen van duurzaam vervoer, b.v.

  • • 
    vervoer moet met alle belanghebbenden rekening houden;
  • • 
    doelmatige werking van vervoer hangt af van commercialisering en privatisering;
  • • 
    het effect op het milieu moet tot een minimum worden beperkt;
  • • 
    vervoer en reizen moet veilig zijn en afgestemd op naar geslacht gedifferentieerde behoeften;
  • • 
    er is behoefte aan toepasselijke, betrouwbare en door onderzoek gesteunde gegevens.
  • • 
    Vervolgens wordt het kader geschetst waarin aan duurzaam vervoer gewerkt dient te worden, namelijk de uitgangspunten voor ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap zoals neergelegd in artikel 177 van het EG-Verdrag: de ondersteuning van de vervoerssector dient ter ondersteuning van duurzame economische en sociale ontwikkeling, integratie van landen in de wereldeconomie, en de strijd tegen armoede.

De Commissie stelt dat een strategie nodig is, die moet zorgen dat vervoer economisch, financieel en institutioneel levensvatbaar is en bovendien ecologisch en sociaal verantwoord en veilig. Al deze aspecten worden vervolgens uitgewerkt, om als basis te kunnen dienen voor interventies van de Commissie. Zo kan economische evenwichtigheid worden bereikt doordat in de overheidsuitgaven kredieten voor vervoerstakken de juiste prioriteit krijgen, er eerlijke concurrentie voor redelijke tarieven ontstaat, en subsidies ten goede komen aan de mensen waarvoor zij bedoeld zijn. Financiële toereikendheid wordt bewerkstelligd door spoorwegen zich te laten richten op hun eigenlijke taken, zee- en binnenhavens alsmede luchthavens en luchtverkeersdiensten particuliere bedrijven te laten inschakelen, en te zorgen voor voldoende inkomsten voor het onderhoud van wegen. Voor institutionele duurzaamheid geldt dat beleid en regelgeving tot het terrein van de overheid blijven behoren, terwijl beheer, werking en onderhoud van infrastructuur en diensten steeds meer op commerciële basis worden geregeld. Ecologisch verantwoord vervoer kan worden bevorderd door bijstelling van reglementen en betere controle, het bevorderen van niet-gemotoriseerd vervoer en de reductie van broeikasgasemissies door het gemotoriseerde vervoer , het verminderen van opstoppingen, het hanteren van het principe dat de vervuiler betaalt, en modernisering van luchtvloten. Tenslotte dient aandacht te worden besteed aan veiligheid en sociale aspecten.

Vervolgens wordt in de Mededeling aandacht besteed aan een aantal randvoorwaarden om het bovenstaande te kunnen realiseren. Zo is politieke inzet en participatie van belanghebbenden een voorafgaande voorwaarde, en dient vervoer onderwerp te zijn van een sector-gerichte aanpak die alle vervoerstakken en bijbehorende diensten omvat.

De Mededeling concludeert tenslotte met een aantal aanbevelingen, die aangeven waar de actie van de Gemeenschap en de Lidstaten in eerste instantie op gericht zou moeten zijn. Deze zijn onderverdeeld in acties en ondersteuning op nationaal niveau (binnen de ontwikkelingslanden), en op regionaal niveau (voor het ondersteunen van regionale transportroutes). Tevens wordt gesteld dat bij het uitwerken van het beleid in de vervoerssector sterk gecoördineerd zal moeten worden tussen Commissie, Lidstaten, de regering van het ontvangende land en andere donoren, bijvoorbeeld door middel van gezamenlijke evaluaties.

Subsidiariteittoets, proportionaliteittoets, deregulering: Deze Mededeling past in het algemene beleidskader voor ontwikkelingssamenwerking, dat de Commissie in mei 2000 heeft gepresenteerd. Daarin werd transport aangemerkt als een van de sectoren waarop de Commissie haar ontwikkelingsinspanningen zou concentreren. Nederland heeft dit streven van de Commissie ondersteund. In het Nederlandse bilaterale OS-beleid is transport geen prioritaire sector. Het OS-beleid van de Commissie dient echter complementair te zijn aan dat van de Lidstaten (zodat de Commissie meer is dan slechts een «zestiende donor»). Bovendien heeft de Commissie ervaring op dit terrein en staan haar omvangrijke financiële middelen ter beschikking. Dit alles maakt de transportsector, waar relatief grote investeringen aan de orde zijn, een geschikt beleidsterrein voor de Commissie om haar hulpinspanningen op te concentreren. Subsidiariteittoets en proportionaliteitstoets zijn derhalve positief. Deregulering is niet aan de orde (het betreft het OS-beleid van de Commissie).

Nederlandse belangen:

Nederland heeft ervaring en expertise op het gebied van milieuvriendelijk transport en milieutechnologie die zou kunnen worden ingezet bij de uitwerking van het Europese OS-beleid in de transportsector. Individuele projecten van de Commissie zullen worden getenderd volgens de daarvoor geldende regels. Nederland is geen voorstander van gebonden hulp.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheidIPO/VNG)Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

In dit stadium nog niet aan de orde. Het EP heeft medebeslissingsrecht voor communautaire ontwikkelingssamenwerking, waarvan zij bij de uitwerking van de Mededeling in verdere regelgeving gebruik zou kunnen maken.

Fiche 6: Ontwikkeling Buitenlandse Dienst (EG)

Titel: Mededeling van de Commissie over de ontwikkeling van de buitenlandse dienst.

DatumRaadsdocument                              24 juli 2000.

nr. Raadsdocument:                                     10644/00

nr. Commissiedocument:                            COM(2000) 456 def i

Eerstverantwoordelijke ministerie:             BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Vermoedelijke behandeling door de Algemene Raad op een nader te bepalen datum.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

Er zullen geen consequenties zijn voor de EG-begroting gezien het streven van de Commissie de reorganisatie budgetneutraal te houden.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel betreft een algemene herziening van de buitenlandse dienst van de Commissie. Prioriteit bij deze herziening hebben:

  • • 
    opening van nieuwe delegaties (de term die door de Commissie wordt gebezigd voor haar buitenlandse vertegenwoordigingen)
  • • 
    versterking van bestaande delegaties en het komen tot deconcentratie. Deze versterking is noodzakelijk voor een andere opzet van de buitenlandse hulp.

Het voorstel bevat enkele suggesties om de herziening te bekostigen. De Commissie beoogt een geïntegreerde buitenlandse dienst op te zetten, die zowel delegatiepersoneel als het personeel in alle DG’s en diensten die de buitenlandse betrekkingen van de EU onderhouden omvat. Uitgangspunten in de herziening zijn «deconcentratie» en «decentralisatie». Zwaartepunt van de voorgestelde hervormingen ligt dan ook bij delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren van de delegaties, zoals reeds toegepast in de PHARE-landen, de ACS-landen en in Bosnië. Waarschijnlijke vereisten voor de hervorming:

  • • 
    personeel voor de delegaties
  • • 
    computeruitrusting- en systemen
  • • 
    bijkomende of ondersteunende maatregelen

Deconcentratie en decentralisatie op het gebied van de EU-hulp impliceren mede dat de nodige voorzorgsmaatregelen genomen worden ter verbetering van het financieel beheer in de ontvangende landen. Ondanks deconcentratie met bijbehorende lokale inzet van gespecialiseerd personeel, blijft het noodzakelijk dat men ook bij de gemeenschappelijke buitenlandse dienst de beschikking heeft over een aanzienlijk aantal specialisten. Men streeft naar een beter evenwicht tussen «statutaire» en lokale ambtenaren voor elke delegatie.

De herziening van de buitenlandse dienst moet worden bezien in het licht van het toegenomen aantal taken van delegaties, o.a. op het gebied van het GBVB.

Rechtsbasis van het voorstel:n.v.t.

Nederlandse belangen: Nederland hecht belang aan een goed functionerende Commissie, ook op het gebied van de buitenlandse betrekkingen. Nederland tilt zwaar aan de verbetering van de kwaliteit van de EU-hulp, waaraan de onderhavige reorganisatie bijdraagt. De reorganisatie zal door interne reallocatie, d.w.z. budget-neutraal, dienen te worden gefinancierd.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:n.v.t. Deze reorganisatie zal als zodanig geen (directe) gevolgen hebben voor de buitenlandse diensten van de lidstaten.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale

overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Geen.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Gezien het feit dat het voorstel een mededeling betreft heeft het Europees

Parlement geen formele rol.

Fiche 7: Stimuleringsmaatregelen werkgelegenheid

Titel: Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake communautaire stimuleringsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid

DatumRaadsdocument:                              26/07/2000

nr. Raadsdocument:                                     10667/00 SOC 272, ECOFIN 221

nr. Commissiedocument:                            COM(2000) 459 def i

Eerst verantwoordelijke ministerie:           SZW i.o.m. FIN, EZ

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Sociale vraagstukken en Raad voor Werkgelegenheid en

Sociaal Beleid

Consequenties voor EG-begroting in ECU (per jaar):

 

2001

15 M

2002

10 M

2003

10 M

2004

10 M

2005

10 M

Totaal 2001–2005

55 M

 

(44 M beleidsuitgaven en 11 M administratieve uitgaven)

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het programma is gebaseerd op de nieuwe bevoegdheid in het Verdrag (art.129) om maatregelen te nemen die er op gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen en hun werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen. Het is een beleidsinstrument om de richtsnoeren voor de werkgelegenheidsstrategie verder te ontwikkelen en te ondersteunen zoals die op de Europese Raad van Lissabon zijn goedgekeurd. Het voorstel is met name gericht op de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten bij de analyse, het onderzoek en de monitoring van het arbeidsmarktbeleid, de identificatie van best practicesen de bevordering van informatie- en ervaringsuitwisseling. Het gaat bij de stimuleringsmaatregelen om de volgende terreinen:

  • • 
    een basis verschaffen voor een meer strategische benadering van het werkgelegenheidbeleid
  • • 
    financiering van activiteiten die gericht zijn op monitoring
  • • 
    bevorderen van bundeling en uitwisseling van ervaringen
  • • 
    ontwikkeling van gemeenschappelijke indicatoren
  • • 
    nauwe betrokkenheid van sociale partners
  • • 
    zorgdragen voor synergie met andere communautaire initiatieven

Rechtsbasis van het voorstel:Artikel 129 van het EU-Verdrag

Subsidiariteitstoets, proportionaliteit, deregulering: Subsidiariteits- en proportionaliteitstoets: positief. Het voorstel geeft uitvoering aan de bepalingen van artikel 129 van het Verdrag dat een rechtsgrond creëert voor uitgaven die noodzakelijk zijn om de bedoelde activiteiten uit te voeren en om nieuwe activiteiten verder uit te bouwen ter ondersteuning van de nieuwe richtsnoeren voor de werkgelegenheids-strategie, zoals goedgekeurd op de Europese Raad van Lissabon.

Nederlandse belangen:

Nederland hecht een groot belang aan de Europese werkgelegenheids-strategie. Dit programma biedt een ondersteuning voor deze strategie. Het biedt ook een ondersteuning van onze nationale strategie om de werkgelegenheid te bevorderen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. lagere overheden (betrokkenheid IPO/VNG):Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie (artikel 251)

Fiche 8: Bescherming euro tegen valsemunterij

Titel: Verordening van de Raad betreffende de bescherming van de euro tegen valsemunterij

DatumRaadsdocument:                             4 augustus 2000

nr. Raadsdocument:                                     10847/00

nr. Commissiedocument:                            COM(2000) 492 i

Eerstverantwoordelijke ministerie:            FIN in nauw overleg met JUST

Behandelingstraject in Brussel:

Het voorstel is op 7 september 2000 besproken in de Raadswerkgroep anti-fraude. Geagendeerd voor de Ecofin van 29 november 2000

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Verordening regelt de operationele samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij de bestrijding van valsemunterij van de euro, zoals de ECB, Europol, Nationale Centrale Banken, Munthuizen en nationale justitiële diensten. Op deelterreinen zijn reeds verschillende maatregelen getroffen, zoals uitbreiding van de strafbaarstelling, de opzet van een systeem van analyse en registratie van valse biljetten en munten door de ECB i.s.m. de Nationale Centrale Banken en Munthuizen en de uitbreiding van het mandaat van Europol. Met de Verordening wordt het verband tussen de deelterreinen geregeld.

Rechtsbasis van het voorstel:123, vierde lid, derde volzin, en 308.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief. Samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de verschillende betrokken autoriteiten kan niet op nationaal niveau geregeld worden.

Proportionaliteit: Positief mits de Verordening op één aspect wordt aangepast:

De Verordening legt verplichtingen op aan kredietinstellingen en wissel-instanties inzake het uit de omloop halen en controleren van biljetten en munten. Daaraan wordt een sanctiebedreiging gekoppeld, hetgeen aanpassing van de nationale wetgeving lijkt te impliceren. Probleem is dat kredietsinstellingen helder gedefinieerd zijn maar de wisselinstellingen niet. Wanneer nationale wetgeving gemaakt moet worden die «nalatigheid» bij deze controle moet bestraffen geeft dit problemen. Door de brede definiëring zouden b.v. ook geldtransportinstanties er onder kunnen vallen. Afgezien van het probleem van het bestaan van wetgeving waarin de sanctie zou kunnen worden opgenomen, geeft dit een enorme belasting voor dergelijke bedrijven die daarop niet ingericht zijn. De lidstaten kennen momenteel reeds (weliswaar verschillend) werkende systemen dienaangaande, veelal administratiefrechtelijk, die ervoor zorgen dat de controle op valse biljetten plaatsvindt. Dit systeem werkt veelal doordat voor valse biljetten en munten door de centrale bank geen vergoeding wordt gegeven. De verordening zou zich op dit onderdeel moeten beperken tot de algemene plicht aan kredietinstellingen en wisselkantoren tot controle van bankbiljetten en munten op de hen kenbaar gemaakte veiligheidskenmerken en vervolgens om deze in te leveren bij de bevoegde autoriteiten terzake.

Nederlandse belangen:

Doelstelling van de verordening wordt onderschreven. Zie verder hierboven ten aanzien van proportionaliteit.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Verplichtingen ten aanzien van kredietinstellingen en dergelijke dienen helder te zijn. Eventuele strafbedreiging is anders moeilijk te formuleren en te handhaven.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Raadpleging

Fiche 9: Waterreserves

Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees

Parlement en het Economisch en Sociaal Comité «Prijsstelling als beleidsinstrument voor een duurzame benutting van de waterreserves»

DatumRaadsdocument:                              26 juli 2000

nr. Raadsdocument:                                     10624/00

nr. Commissiedocument:                            COM (2000) 477 def i

Eerstverantwoordelijke ministerie:            V&W i.o.m. VROM, LNV, EZ, FIN

Behandelingstraject in Brussel:

Een eerste bespreking heeft in de Raadswerkgroep van 19 september jl. plaatsgevonden. Daarnaast presenteert de Commissie de mededeling op de Milieuraad van 10 oktober 2000.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling betreft een vrij algemene beschrijving van de uitgangs- punten die bij de toerekening van kosten van water gehanteerd zouden moeten worden. De mededeling geeft uitvoering aan artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water. De Commissie heeft met de mededeling een drievoudig doel:

  • • 
    de belangrijkste vraagstukken die samenhangen met de toepassing van een prijsstellingsbeleid voor water verduidelijken;
  • • 
    de voorkeur van de Commissie voor een strikte toepassing van deugdelijke economische en ecologische beginselen in het prijsstellings-beleid inzake water motiveren;
  • • 
    een reeks leidende beginselen formuleren ter ondersteuning van de uitvoering van de voorgestelde Kaderrichtlijn Water in het algemeen en het artikel betreffende waterprijsstelling in het bijzonder.

De Commissie nodigt de Lidstaten uit mee te werken aan het opstellen van praktische richtsnoeren voor de uitvoering van artikel 9 van de Kaderrichtlijn water dat de waterprijsstelling betreft.

Rechtsbasis van het voorstel:n.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief, de mededeling past in beginsel binnen de doelstellingen van de binnenkort vast te stellen Kaderrichtlijn Water.

Nederlandse belangen:

In de visie van Nederland kan een waterprijsstellingsbeleid dat gericht is op het hanteren van correcte prijsniveaus waarbij sprake is van een integratie van milieukosten een bijdrage leveren aan een duurzaam waterbeheer.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheidIPO/VNG)In dit stadium geen directie betrokkenheid decentrale overheden. Eventuele consequenties bij de toekomstige uitwerking van de mededeling d.m.v. richtsnoeren moeten t.z.t. worden bezien.

Contactambtenaar IPO/VNG:n.v.t. Contactambtenaar wetgevingsafdeling: n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:In dit stadium n.v.t, het betreft een mededeling.

 

3.

Bevat de volgende onderliggende documenten

Afgedankte elekt(on)rische apparatuur

22112, 170, 1
Tijdelijke bescherming vluchtelingen

22112, 170, 2
Dierentransport

22112, 170, 3
Gelijke behandeling tav toegang arbeidsproces

22112, 170, 4
Duurzaam vervoer in ontwikkelingssamenwerking

22112, 170, 5
Ontwikkeling Buitenlandse Dienst (EG)

22112, 170, 6
Stimuleringsmaatregelen werkgelegenheid

22112, 170, 7
Bescherming euro tegen valsemunterij

22112, 170, 8
Waterreserves

22112, 170, 9
 
 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.